De vier evangelisten

« Wee u, Schriftgeleerden en Farizeeën... »
 Eén van de 365 gouaches die James Tissot (1836-1902) vervaardigde over het leven van Jezus.

In ons vorige nummer schreven we dat de modernisten onder het mom van “ wetenschappelijkheid ” getracht hebben om de Evangelies veel later in de tijd te situeren dan ze in werkelijkheid geschreven zijn. Er zijn echter duidelijke bewijzen voor een veel vroegere datering, vrij kort zelfs na de Hemelvaart van Jezus, zoals we gezien hebben bij de behandeling van de Evangelies van Mattheüs en Marcus. In dit tweede deel gaan we in op de Evangelies van Lucas en Johannes.

DE H. LUCAS, 
« DE BROEDER DIE DOOR ALLE KERKEN GEPREZEN WORDT »

IN de Tweede Brief aan de Corinthiërs meldt Sint-Paulus dat hij zijn metgezel Titus naar hen zal sturen, om hun bijdrage aan de grote collecte of geldinzameling voor de Kerk van Jeruzalem te innen. En samen met Titus zendt hij « de broeder die om zijn evangeliewerk door alle kerken geprezen wordt » (2 Co 8, 18).

Ongetwijfeld gaat het hier om Sint-Lucas, de broeder die Jezus Christus zo goed heeft gediend, die zijn Boodschap zo goed heeft verspreid, dat alle kerken hem prijzen. Dit unanieme koor van lof roept een dienst op waarvan iedereen heeft geprofiteerd, zozeer zelfs dat Sint-Paulus de persoon in kwestie niet bij naam hoeft te noemen. Want alle kerken hebben gehoord van zijn Evangelie, dat een meesterwerk is, te beginnen met de eerste twee hoofdstukken : het juwelenkistje van het getuigenis van de Maagd Maria.

In het volgende vers zegt Paulus dat deze broeder was aangewezen « door de stemming van de kerken » om de vrucht van de collecte mee te nemen naar Jeruzalem. Welnu, in de Handelingen van de Apostelen somt Lucas de precieze namen op van hen die deelnamen aan deze belangrijke reis : « Sopater, zoon van Pyrrhus, uit Beroea ; Aristarchus en Secundus uit Thessalonica ; Gaius uit Derbe en Timotheüs, evenals de Aziaten Tychicus en Trophimus » (Hd 20, 4). We weten bijna niets over hen, met uitzondering van Timotheüs, de favoriete discipel van Paulus en zijn metgezel in al zijn ondernemingen.

Na deze opsomming vervolgt Lucas : « Zij reisden vooruit en wachtten ons op in Troas » (Hd 20, 5). Met “ ons ” bedoelt Lucas zichzelf : het betekent dat de evangelist nu vertelt wat hij zelf heeft meegemaakt. Hij blijft spreken over “ we ” en “ ons ” tot aan de aankomst van Paulus in Jeruzalem (Hd 21, 18). Hij maakte dus deel uit van die reis, die plaatsvond in het jaar 57. Als we dit gegeven koppelen aan wat we hierboven gezegd hebben over de lof die Lucas van alle kerken krijgt, betekent dit dat het derde Evangelie op dat ogenblik al wijdverspreid was in de gemeenschappen die Paulus gesticht had.

EEN ERNSTIG HISTORISCH ONDERZOEK...

Lucas heeft onze taak vergemakkelijkt door zijn bedoelingen en methode aan te kondigen in de proloog van zijn relaas :

« Daar reeds velen ondernomen hebben een verhaal samen te stellen van de gebeurtenissen die onder ons zijn geschied en zoals ze ons door de eerste ooggetuigen en bedienaars van het Woord zijn overgeleverd, kwam het ook mij wenselijk voor, beste Theophilus, na alles van de aanvang af nauwkeurig te hebben onderzocht, het ordelijk voor u te beschrijven, om u de waarachtigheid te doen inzien van de leer waarin ge onderwezen zijt » (Lc 1, 1-4).

Deze majestueuze volzin is het werk van een ontwikkeld schrijver. We moeten deze proloog grondig onderzoeken, in al zijn bestanddelen, om elk van zijn beweringen af te wegen.

Hij karakteriseert zijn relaas door te zeggen dat hij een ordelijk verslag geeft van de gebeurtenissen die onder ons (“ wij ”, de christenen) hebben plaatsgevonden ; hij legt er zich dus op toe om de volgorde, de historische opeenvolging van de gebeurtenissen en onderrichtingen van Onze-Lieve-Heer terug te vinden.

Sint-Lucas besloot te schrijven omdat velen al ondernomen hadden een verhaal samen te stellen van wat er gebeurd is. Dit suggereert dat er al min of meer serieuze verslagen in de Kerk circuleerden, geschreven door min of meer welwillende personen ; dus wil Lucas, die alles van de aanvang af nauwkeurig heeft onderzocht, de Waarheid verdedigen door een werk te schrijven dat rigoureus trouw is aan wat hem is overgemaakt door hen die de eerste ooggetuigen en dienaren van het Woord waren.

Over wie gaat het dan ? Over de apostelen en over hun Koningin, de Maagd Maria, die de eerste « ooggetuige van het Woord » was, het Woord van God dat vlees werd in haar schoot en dat zij ter wereld bracht. Om nog maar te zwijgen over het “ getuigenis ” van Johannes, die haar als zijn « Moeder » ontving aan de voet van het Kruis, toen alle andere leerlingen gevlucht waren. Het staat vast dat « de leerling van wie Jezus hield » zijn ogen nooit van Jezus afhield. Op de berg van de Transfiguratie en in de Hof van Olijven bv. rapporteert hij details die Marcus niet kent, omdat Petrus sliep... maar Johannes niet ! Meer in het algemeen is de invloed van de apostel Johannes zichtbaar en tastbaar in de geest en in de woordenschat van het derde Evangelie (zie Il est ressuscité ! nr. 136, feb. 2014, p. 24). Dankzij deze onvergelijkbare getuige kon Lucas de gebaren en woorden van Jezus precies kennen, evenals hun juiste historische verloop.

Sint-Lucas.

Gravure naar een werk van Valentin de Boulogne uit 1625. Lucas wordt vereenzelvigd met een gevleugeld rund omdat zijn Evangelie begint met het offer van Zacharias in de Tempel ; runderen waren de traditionele offerdieren. Maar het dier symboliseert meer

in het algemeen ook dienstbaarheid en kracht, wat kan toegepast worden op de evangelist : hij stelde zijn hele leven

in dienst van de vroege Kerk en aarzelde niet om de joods-christenen als “ valse broeders ” te ontmaskeren.

... OM HET GELOOF TE VERDEDIGEN

Lucas richt zich tot Theophilus opdat hij doordrongen zou worden van de juistheid van de leer die hem meegedeeld is. Er moet dus een controverse zijn geweest. Door een nauwgezette historische studie wil Lucas de waarheid van een welbepaald onderricht bewijzen en zijn trouw aan de ontvangen openbaring bevestigen.

Volgens de geschiedschrijver Eusebius van Caesarea was Lucas afkomstig uit Antiochië, een van de eerste steden waar het Evangelie werd verkondigd aan Grieken, rond het jaar 35 (Hd 11, 20). Dat gebeurde met zoveel succes dat Barnabas, gestuurd door de moederkerk van Jeruzalem, op zoek ging naar Paulus om hem te helpen in deze bediening. In Antiochië kan Lucas ook geluisterd hebben naar de prediking van de apostel Johannes, zoals Annie Jaubert oppert. Dat zou « de beste verklaring zijn voor de gemeenschappelijke elementen » in beide Evangelies, schrijft ze (Approches de l’Évangile de Jean, 1976, p. 50).

Het was vanuit Antiochië dat Paulus zijn eerste apostolische reis ondernam en het was daar, bij zijn terugkeer, dat de eerste voortekenen van “ de grote zaak van zijn leven ” verschenen : « Enige lieden uit Judea verkondigden aan de broeders [de bekeerde Grieken] de leer : “ Zo gij u niet laat besnijden volgens Mozaïsch gebruik, kunt ge niet worden gered ” » (Hd 15, 1). De visie van deze joodse christenen leidde tot « een heftig geschil » tussen hen en Paulus en Barnabas. Die laatsten werden met de strijdvraag naar de apostelen in Jeruzalem gezonden en enige tijd later, in het jaar 49, besliste de vergadering in Jeruzalem in het voordeel van Paulus. Lucas was waarschijnlijk al betrokken bij deze controverse.

De Joden die zich afgesloten hadden voor het Evangelie, zij die de Heer Jezus gedood hadden, zij die zich na Pinksteren niet bekeerd hadden, waren niet opgehouden met het vervolgen van de apos­tolische Kerk. Maar een ander kwaad teisterde nu de eerste gemeenschappen : het onbegrip, daarna de slechte geest, zelfs het verraad, van de joodse christenen die waren blijven hangen in hun praktijken van het Oude Verbond. Ze waren er nog altijd van overtuigd dat ze door die praktijken gerechtvaardigd werden en wilden ze – in het bijzonder de besnijdenis – aan alle bekeerlingen opleggen. Hun verraad en ontrouw zouden vele vormen aannemen, maar het was altijd een kwestie van focussen op voorbijgestreefde voorschriften en dus het negeren van de goddelijke nieuwigheid die Christus bracht. Het was een gebrek aan geloof in Hem, gekoppeld aan een haat tegen zijn apostel Paulus ; want die predikte overal de vergeving van zonden die aan iedereen werd aangeboden op de enige voorwaarde van gehoorzaamheid aan het geloof in de gekruisigde Jezus.

Deze haat zou de joods-christenen, deze « valse broeders », zodanig verslinden dat ze Paulus overal zouden achtervolgen om hun gif in zijn gemeenschappen te verspreiden, totdat ze hem uiteindelijk uitleverden aan het Sanhedrin in Jeruzalem, aan de keizerlijke macht in Rome, om hem ter dood te laten brengen.

Het is tegen hun vergif dat Sint-Lucas zijn geliefde Theophilus wil beschermen door zijn Evangelie. In de Handelingen zien we hem voor het eerst Paulus vergezellen van Troas naar Filippi rond het jaar 50 (Hd 16, 10) en we zien hem de collecte naar Jeruzalem brengen rond 58, zoals we hierboven hebben uitgelegd (2 Cor 8, 18 en Hd 20, 5).

Lucas moet zijn Evangelie in deze periode hebben geschreven, waarin de activiteit van de valse broeders sterk toenam. De brieven uit deze jaren getuigen daarvan : aan de Galaten, de Romeinen en de tweede aan de Corinthiërs, waarin Sint-Paulus zijn schapen met « goddelijke ijverzucht » (11, 2) verdedigt tegen de “ valse apostelen ” die hen verleiden : « Nu bekruipt mij de vrees dat, zoals de slang met haar arglist Eva bedroog, ook uw gezindheid verleid wordt en afgeleid van de oprechte trouw aan Christus. Want als er iemand optreedt om u een andere Jezus te prediken dan wij u hebben verkondigd, of als gij een andere Geest gaat krijgen dan die gij ontvangen hebt, of een ander Evangelie dan gij hebt aanvaard, dan verdraagt gij dat heel gemakkelijk » (11, 3-4).

Het Evangelie van Lucas is een antwoord op deze ketterij, deze misvorming van Christus en zijn Evangelie.

Pater Lagrange haalt in zijn commentaar op het Evangelie volgens Lucas een Inleiding tot de vier Evangeliën aan, gereconstrueerd uit vroegmiddeleeuwse manuscripten, die getuigt van een oudere traditie die zou kunnen teruggaan tot de tweede eeuw :

« Het gaat dus om Lucas, een Syriër uit Antiochië, arts van beroep, discipel van de apostelen, die later Paulus volgde tot aan zijn martelaarschap [...]. Terwijl de eerste Evangelies zeker al geschreven waren, door Mattheüs in Judea en door Marcus in Italië, begint Lucas, bewogen door de H. Geest, in Achaea aan het zijne. Bij het begin van zijn Evangelie maakt hij duidelijk dat de andere twee al geschreven waren, maar dat hij de dringende taak had om de gelovige Grieken het meest nauwkeurige verslag te geven van de openbaring van Christus in het vlees, zodat zij niet verleid zouden worden door valse joodse verhalen, ketterse fabels of dwaze verzinsels die hen van de Waarheid zouden afkeren » (M.-J. Lagrange, o.p., Évangile selon Saint-Luc, 1941, p. 15).

Later zouden de rabbijnen een boek samenstellen van deze valse joodse verhalen, de beruchte Toledot Jeshu, ooit op de brandstapel gegooid vanwege de godslasterlijke gruwelen die ze bevatten tegen de maagdelijkheid van Onze-Lieve-Vrouw... maar in onze dagen discreet gerehabiliteerd door wijlen kardinaal Ratzinger in zijn Catechismus van de katholieke Kerk (cf. Il est ressuscité ! nr. 89, januari 2010, p. 6) !

In deze strijd van het ware geloof tegen de ketterij is Sint-Paulus de voorvechter van het Nieuwe Verbond, waarvoor de H. Petrus, de H. Johannes en de H. Judas weldra hun brieven zullen schrijven. Zelfs de H. Jacobus, hoofd van de Kerk van Jeruzalem, zal de tweedracht en jaloezie onder zijn joodse christenen aan de kaak stellen. Sint-Lucas levert zijn bijdrage, op zijn eigen subtiele manier, door het relaas te schrijven van de historische en rechtlijnige vervulling die de Zoon van God op aarde kwam brengen, opdat Theophilus zich zou realiseren dat zijn meester, Paulus, ditzelfde werk voortzet en voltooit. De evangelist verhaalt de overgang van het Oude Verbond naar het Nieuwe.

EEN DOELBEWUST RELAAS

Het opzet van Lucas wordt al duidelijk in de eerste twee hoofdstukken, die het getuigenis van de Maagd Maria weergeven dat door Johannes is overgeleverd, maar die zo zijn samengesteld dat ze de overgang van het Oude naar het Nieuwe Verbond laten zien : vergelijk het ongeloof van de priester Zacharias, die wierook offert in de pracht van de Tempel, en het geloof en de nederigheid van de Maagd Maria, in wie het Woord Vlees wordt in haar kleine huis in Nazareth. Toch gaat het niet om een breuk, maar eerder om een vervulling : Zacharias in zijn Benedictus en de oude Simeon in zijn Nunc dimittis erkennen in Jezus de Verlosser waar het hele Oude Testament naar uitzag en geven aan dat Hij ook het heil zal brengen aan de heidense volkeren. Tegenover de ongelovige Joden moest de apostolische Kerk bevestigen dat zij de ware erfgenaam van het Oude Verbond was.

Vervolgens vertelt Lucas hoe onze Heer Jezus aan het begin van zijn openbare leven in Nazareth begon te prediken. Zijn dorpsgenoten, vol bewondering, roemen zichzelf in Hem : « Is dit niet de zoon van Jozef ? » (4, 22). Hij is een kind van hun landstreek ! Hij antwoordt op die puur aardse trots dat « geen profeet in zijn eigen geboortestad wordt erkend » (4, 24), te beginnen met Elias die naar de weduwe van Sarepta werd gestuurd en Eliseüs naar Naäman de Syriër – met andere woorden : naar de heidenen en niet naar de Israëlieten.

Toen ze dit hoorden, wilden ze hem van de heuvel gooien, maar « Hij ging midden door hen heen en vertrok » (Lc 4, 30). Na negenentwintig jaar lang te zijn genegeerd, werd Jezus van zodra Hij zijn openbare leven begon geconfronteerd met onbegrip : zijn volk, het uitverkoren volk, weigerde in Hem te geloven en zich aan zijn leer te onderwerpen. De verkondiging van de verlossing die Hij aan de heidense volkeren aanbood, werd beantwoord met een haat die al snel zou omslaan in Godsmoord.

In de hoofdstukken 4 tot en met 9 vertelt Lucas vervolgens hoe Onze-Lieve-Heer zich in Galilea manifesteert als de Messias ; daarbij volgt de evangelist grotendeels het relaas van Marcus. Een zeer belangrijk detail is te vinden in slechts één klein vers uit Lucas (5, 39), als besluit van de gelijkenis van de oude wijnvaten en de nieuwe wijn : « Niemand die oude wijn heeft gedronken, verlangt naar de nieuwe ; want hij zegt : de oude is best. » Het zijn de Joden die de oude wijn van de Wet drinken en niet willen weten van de nieuwe wijn van het Nieuwe Verbond. En de slecht bekeerde joodse christenen vinden de Mozaïsche voorschriften zo goed dat ze die willen opleggen aan de christenen uit het heidendom.

In zijn zesde hoofdstuk vertelt Lucas hoe Jezus zijn Koninkrijk stichtte door zijn apostelen te roepen en zijn Nieuwe Wet in te voeren, weg van de voorouderlijke instellingen van het joodse volk, de Synagoog en haar Schriftgeleerden, die al tegen Hem aan het samenspannen waren. De belijdenis van Petrus wordt gevolgd door de aankondiging van het Lijden : « Toen nu de tijd van zijn aanhouding begon te naderen, ging Jezus vastberaden op weg naar Jeruzalem » (Lc 9, 51). Enkele verzen later vertelt Lucas over de vervloekingen die over de steden rond het meer van Tiberias worden uitgesproken (10, 13-15). Zij zullen op de dag des oordeels zwaarder gestraft worden dan de heidense steden, omdat Galilea al geweigerd heeft in Hem te geloven en Hem als de Messias te erkennen.

Hoofdstukken 9 tot 18, de grote opgang naar Jeruzalem, brengt Jezus naar de plaats waar hij zijn offer moet brengen « want het past niet dat een profeet buiten Jeruzalem zou sterven » (Lc 13, 33).

Lucas herhaalt vier keer dat Jezus op weg is naar Jeruzalem, om te laten zien dat Hij op weg is naar zijn Offer. Dit komt heel goed overeen met de laatste vier beklimmingen die de evangelist Johannes aanhaalt : voor het Loofhuttenfeest, het Inwijdingsfeest, de opstanding van Lazarus en het laatste Pascha. In deze hoofdstukken van Lucas vinden we de parabel van de verloren zoon (15, 11-32), die zo goed de situatie van de apostolische Kerk illustreert : de Joden, de oudste zonen die eeuwenlang met God hadden geleefd maar Hem niet liefhadden, kunnen niet verdragen dat die zondige heidenen zich naar de genade keren.

« Vrouw, ziedaar uw zoon. Ziedaar uw Moeder. »

De uitzonderlijke diepgang van het Evangelie van Johannes kan verklaard worden door de onophoudelijke dialoog die na de Hemelvaart van Jezus plaatsvond tussen de H. Maagd Maria en haar geadopteerde zoon. Schitterend altaarstuk uit ca. 1482 door

de renaissancekunstenaar Pietro Perugino. Links zien we de H. Hiëronymus, rechts is de H. Maria Magdalena voorgesteld.

In dit onderdeel van zijn Evangelie zijn de waarschuwingen van de Heer Jezus aan de Joden die niet geloven zeer ernstig en streng. De bestraffing van Jeruzalem wordt al bij verschillende gelegenheden aangekondigd, onder meer in een passage die specifiek is voor Lucas, tijdens de triomftocht op Palmzondag (19, 41-44). Ten slotte is Lucas in het discours over de eindtijd veel duidelijker dan Marcus en Mattheüs over de bestraffing van het joodse volk : « Ze zullen over de kling worden gejaagd en als gevangenen worden weggevoerd onder alle volken ; en Jeruzalem zal door de heidenen worden vertrapt, tot de tijden der heidenen voorbij zullen zijn » (21, 24).

Het is niet langer in Jeruzalem, rond de Tempel, het hart van het Oude Verbond, dat we verlossing moeten zoeken, maar in Rome, op de graven van de apostelen. De joodsgezinde valse broeders, « Hebreeën », « Israëlieten » (2 Cor 11, 22), hebben echt niets om trots op te zijn in hun afkomst.

Dan komt het Lijdensverhaal en na de Verrijzenis spreekt Jezus heel duidelijk tot zijn leerlingen : « Zó staat er geschreven : dat de Christus zou lijden en op de derde dag uit de dood verrijzen ; en dat in zijn Naam bekering tot vergiffenis der zonden zou worden gepreekt aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem » (24, 46-47).

Dat is het kerygma (verkondiging) van Sint-Paulus, dat hij herhaalde voor koning Agrippa om zich te verdedigen tegen de beschuldigingen van de Joden, die zijn dood wilden : « Door Gods bijstand geholpen houd ik stand tot op deze dag toe en leg ik getuigenis af voor klein en groot. Ik leer niets anders dan wat de Profeten en Mozes hebben voorspeld : dat de Christus moest lijden en, als eerste opgestaan uit de dood, het licht zou brengen aan dit volk en aan de heidenen » (Hd 26, 22-23).

Zo onderstreept Lucas, overal waar hij ze tegenkomt, de woorden van Jezus die aankondigen, of al onthullen, wat het Evangelie van Paulus zal zijn, zoals abbé de Nantes het noemde. Men zou kunnen zeggen dat Lucas de eerste in de Kerk was die een doelbewuste geschiedenis schreef, om de waarheid van de leer van Jezus Christus en zijn apostel Paulus te verdedigen. De Kerk erkende de waarde ervan : alle gemeenschappen, in het jaar 57, waren er al lovend over en het Evangelie van een Griek die geen getuige was geweest van het leven van Onze-Lieve-Heer werd canoniek erkend als onfeilbaar en goddelijk geïnspireerd.

DE H. JOHANNES, « DE LEERLING DIE JEZUS LIEFHAD »

Het getuigenis van het vierde Evangelie is uniek, zowel inhoudelijk als qua diepgang.

Het herneemt weinig van wat Mattheüs, Marcus en Lucas vertellen. De meeste gebeurtenissen die er in verhaald worden, komen enkel in dit Evangelie voor : alle fasen van het optreden van Jezus in Jeruzalem, tijdens de vier joodse liturgische feesten (het eerste Pascha op 29 april, het Pinksterfeest, het Loofhuttenfeest en het tweede Pascha op 30 april) ; verder ook ontmoetingen die onbekend zijn bij de Synoptici (met Nicodemus, de Samaritaanse vrouw, de koninklijke ambtenaar uit Kafarnaüm...). Zelfs inzake de dagen van het Lijdensverhaal onderscheidt het relaas van Johannes zich van de andere drie, wat ook geldt voor de verslagen van de Verrijzenis.

En dat is nog niet alles. Johannes heeft een heel eigen “ christologie ”, een mystieke terminologie die we niet aantreffen bij de andere auteurs van het Nieuwe Testament. Voor hem is Jezus Christus het Woord en alleen hij citeert lange toespraken waarin een hele theorie wordt ontwikkeld over de relatie tussen deze Zoon en zijn Vader.

Waarom die eigenheid ? Was Johannes een mythomaan ? Iemand die van alles verzon ? Een gnosticus ? Of... wat ? Volgens de huidige exegetische “ consensus ” is het vierde Evangelie een tekst uit een veel latere periode, geschreven in een context van spanningen tussen de christenen en de Synagoog, dus na de diaspora van het joodse volk in 70 (val van Jeruzalem). De identiteit van de auteur is volgens de modernisten zeer discutabel. Zij beschouwen deze tekst, die lang na de gebeurtenissen zou zijn geschreven, als een « theologische reconstructie » die niet zozeer getuigt van het leven van Jezus Christus als wel van het “ geloof ” van de christenen op het einde van de eerste eeuw... en vooral van hun antisemitische wrok.

PRACHTIGE HISTORICITEIT

Met welke argumenten komen deze exegeten ? In de recent gepubliceerde Franse Vertaling van de Bijbel van Jeruzalem (uitgegeven door Cerf, 2022) wordt verwezen naar het zgn. “ concilie ” van Jamnia (Jabné), tussen 85 en 90 n. Chr., waarop de joodse rabbijnen besloten om degenen die in Jezus Christus geloofden uit de synagogen te bannen. Dus « kan de samenstelling van het vierde Evangelie niet vóór de jaren tachtig hebben plaatsgevonden » (p. 203). Want, aldus de moderne exegese, het Evangelie van Johannes moét een reactie tegen die rabbijnen geweest zijn. Zij gaan er daarbij van uit dat christenen en Joden tijdens de eerste halve eeuw na de Verrijzenis van Jezus in harmonie en wederzijds begrip leefden en dat de spanningen pas ontstonden in de nasleep van de val van Jeruzalem en de verspreiding van het joodse volk.

Die datering van het vierde Evangelie is op los zand gebouwd. Men vergeet en ontkent zo alle vervolgingen waaraan de Joden, leden van het Sanhedrin of Farizeeën, Onze-Lieve-Heer hebben onderworpen tijdens zijn openbare leven, tot aan zijn kruisiging. En deze vervolging ging vanaf de dag na Pinksteren door tegen de primitieve Kerk. De campagne van haat kreeg zijn bestraffing in 70 : Jeruzalem werd verwoest vanwege zijn halsstarrigheid in het weigeren van de verlossing die haar Messias bracht.

De modernistische theorie betekent ook de volslagen miskenning van de godsdienstige context waarin Jezus verscheen, zoals onthuld door de archeologische en exegetische ontdekkingen, in het bijzonder de handschriften van Qumrân. Die manuscripten openbaren de gewelddadige oppositie tussen de Essenen en de Farizeeën, een oppositie die aanleiding gaf tot controversen en vervloekingen als voorspel op het drama van het Evangelie.

In deze geschriften, die dateren van vóór het Nieuwe Testament, vinden we het portret van de vijanden van de Heer en de aanklacht tegen hun ondeugden, wat nadien ook in de Evangelies (en vooral dat van Sint-Jan) hernomen wordt. Wat Jezus de Farizeeën verweet, hadden de Essenen hen al vóór Hem verweten (cf. het artikel Van het Oude naar het Nieuwe Testament : Qumrân en de Essenen, in Hij is verrezen ! nr. 9 van mei-juni 2004). Tegen deze achtergrond zijn de haat van de Joden tegen Onze-Lieve-Heer, hun boze geest en het radicale karakter van Jezus’ aanklachten aan hun adres volkomen begrijpelijk. Beweren dat deze controverse alleen verstaanbaar is in de atmosfeer van het einde van de eerste eeuw is een leugen, of anders een onvergeeflijke onwetendheid voor vakspecialisten.

Het Evangelie volgens Johannes is volkomen in overeenstemming met de historische gegevens van Palestina in het jaar 30. Die gegevens raakten in vergetelheid na 68, omdat de Essenen toen hun manuscripten begroeven. Maar ze kwamen weer aan het licht in 1947, op het moment dat die handschriften werden opgegraven op de plaats waar ze begraven lagen. Een prachtig bewijs van historiciteit.

EEN EERSTEKLAS OOGGETUIGE

Bovendien bevestigt een zorgvuldige studie van de teksten de katholieke traditie dat het Johannes de apostel was, zoon van Zebedeüs, die dit Evangelie in zijn geheel voltooide vóór de val van Jeruzalem in 70 : er is geen spoor van deze belangrijke gebeurtenis in zijn verslag.

Johannes maakte mee wat hij vertelt : zijn verslag staat vol met details die de religieuze sfeer in Palestina ten tijde van het openbare leven van Jezus overduidelijk weergeven. Hij merkt bv. op dat er « in Jeruzalem, bij de Schaapspoort, een badinrichting [is] met vijf zuilengangen, in het Hebreeuws Bethesda geheten » (5, 2). Vijf zuilengangen ? Modernistische critici zijn zo ver gegaan om te verzinnen dat Johannes een puur symbolisch verhaal vertelde, want, zie je, als een zwembad vierkant of rechthoekig is zoals alle zwembaden, dan heeft het maar vier zijden, dus kan het maar vier zuilengangen hebben. Op een mooie dag echter werden tijdens een archeologische opgraving de fundamenten van dit zwembad ontdekt ; het was inderdaad rechthoekig... maar met een vijfde zuilengalerij die het bouwwerk in het midden overspant. Een bewijs van de eerlijkheid en nauwkeurigheid van het getuigenis van Sint-Jan !

De dialogen die hij weergeeft, zijn van een ongeëvenaarde precisie en goddelijke Wijsheid, die elke vervalsing uitsluit. We dringen echt door tot in de psychologie van de personages : denk aan Maria Magdalena, Martha, de Samaritaanse vrouw of de blindgeborene. Johannes kent de religieuze autoriteiten in Jeruzalem heel goed, « de Joden » zoals hij ze ijskoud noemt, en hij is heel goed op de hoogte van wat er tijdens hun bijeenkomsten gebeurt, allicht dankzij Nicodemus, die er op aanwezig was.

Bovenal slaagt Johannes er perfect in om de uitgelaten sfeer in Jeruzalem vast te leggen van zodra Jezus verschijnt ; het is alsof we er zelf bij zijn... Het lijdt geen twijfel dat hij een eersteklas ooggetuige is.

Abbé de Nantes legde al in 1970 uit dat er een reden is voor het feit dat Sint-Jan veel feiten vertelt die de Synoptici niet vertellen, in het bijzonder het optreden van Jezus in Jeruzalem : op Johannes na was de Heer daar gewoon alleen, zonder zijn andere apostelen. Het vierde Evangelie getuigt daarvan : in de harde confrontaties met de joodse gezagsdragers lijkt Onze-Lieve-Heer erg alleen en niet omringd door een groep Galileeërs, klaar om Hem te verdedigen.

Als Johannes inderdaad, zoals de traditie stelt, nà de andere drie evangelisten geschreven heeft, dan is het begrijpelijk dat hij niet wilde herhalen wat zij al bekend gemaakt hadden. Maar bovenal is zijn verslag samengesteld om een eigen openbaring te geven.

« DE HELE WAARHEID »

Het Evangelie volgens Johannes bevat een geheim. Want alle kwaliteiten ervan verklaren niet de diepte van zijn begrip van het mysterie van Jezus, het Woord van God. En we moeten begrijpen welke redenen, welk doel hem de gebeurtenissen deed kiezen die hij vertelt uit « vele andere dingen die Jezus gedaan heeft » (21, 25).

Bij twee gelegenheden in zijn Evangelie (2, 22 en 12, 16) bevestigt Johannes dat de leerlingen, en hijzelf in de eerste plaats, op het moment zelf niet de volledige betekenis van Jezus’ handelingen begrepen, in het bijzonder dat Hij de Schriften vervulde, maar dat ze dit mysterie pas later doorgrondden, toen Jezus verheerlijkt was.

Abbé de Nantes gaf als commentaar : « Dit zijn woorden van absolute helderheid en eerlijkheid van de kant van Sint-Jan ! Ze laten zien hoe de apostelen al deze gebeurtenissen beleefden toen ze nog niet de Geest hadden : ze beleefden alles als toeschouwers die de beelden van een film in zich opnemen, maar zonder de onzichtbare dingen te kunnen begrijpen. Ze geven toe dat ze het zich pas later herinnerden ; in het licht dat ze toen kregen, begrepen ze alles en getuigden ze van wat ze eerst zagen, maar nu echt geloven. Dat is de theologie van de H. Johannes. »

In zijn hele relaas laat Johannes inderdaad zien dat Onze-Lieve-Heer op een muur van onbegrip stuit omdat de H. Geest nog niet gegeven is. Dit is expliciet het geval in het gesprek met Nicodemus (3, 4-8).

Er is nog geen Geest (7, 39), dus kunnen de zielen niet echt in Jezus geloven. Maar Hij onderwijst hen met het oog op de gave van de H. Geest, opdat ze het later zouden begrijpen. De apostelen zelf schieten tekort. Tijdens zijn laatste avondmaal met hen, voordat Hij naar de Hemel opstijgt, zegt Jezus : « Zo lange tijd ben Ik bij u en kent ge Mij nog niet, Filippus ? » (14, 9) en ook : « Nog veel meer heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het nu nog niet verdragen » (16, 12). En Hij gaat verder : « Maar wanneer Hij komt, de Geest der Waarheid, dan zal Hij u inwijden in de volle Waarheid. » Op welke manier ? « Hij zal niet spreken van zichzelf, maar spreken al wat Hij hoort en u de toekomstige dingen verkondigen » (16, 13).

De H. Geest heeft geen mond waarmee Hij kan spreken. Maar hier is het geheim van het Evangelie volgens Johannes : de H. Geest sprak tot hem door de mond van de Maagd Maria (cf. Bible, archéologie, histoire deel 3, pp. 54 en 64). Bijgevolg kunnen we het vervolg op haar toepassen : « Zij zal Mij verheerlijken, want van het mijne zal Zij ontvangen en het aan u verkondigen. Alles wat de Vader heeft, is het mijne. Daarom zei Ik dat Zij van het mijne ontvangt en het u zal verkondigen » (16, 13-15).

Inderdaad, zei abbé de Nantes, op de avond van het Laatste Avondmaal nam Jezus zijn apostel Johannes op zijn borst en maakte hem tot vertrouweling en getuige van de gedachten van zijn Goddelijke Hart. Hij vertrouwde hem de taak toe om Hem te openbaren in zijn ultieme mysterie, namelijk dat Hij de Zoon van God is, God zelf, één met de Vader en de H. Geest, en dat deze drie Personen hun Liefde, hun bovennatuurlijk leven aan de mensheid willen geven, opdat zij met de mensheid een eenheid zouden hebben die gelijk is aan die welke deze drie goddelijke Personen met elkaar hebben (retraite over Tederheid en Devotie, 1998). Dat is « de hele waarheid », de openbaring van de Liefde. Onze vader concludeerde : « Je kan dit Evangelie niet lezen, je kan het niet lezen van het begin tot het einde, zonder te begrijpen dat Jezus Liefde is. Jesus Caritas. »

Te beginnen met de Proloog, waarin Johannes ons laat zien hoe het Woord van God, dat « in de schoot van de Vader is » (1, 18), in onze wereld van duisternis komt om ons de kracht te geven ook zelf kinderen van God te worden. Voorwaarde is dat we geloven in zijn maagdelijke geboorte uit de schoot van de Maagd Maria, die dus – en paus Franciscus mag er het zijne over denken – de “ hoofdpersoon ” is van deze openbaring van de Goddelijke Liefde (1, 2-13). Alle persoonlijke ontmoetingen die Johannes verhaalt, van Aangezicht tot aangezicht, leiden ons tot de beschouwing van de Liefde van dit Woord, van deze mensgeworden Zoon van God die ernaar dorst (4, 7) om het levende water van zijn Goddelijke Hart te schenken (7, 37).

Om dit werk tot een goed einde te brengen vertrouwde Jezus vanaf de hoogte van het Kruis de leerling die Hij liefhad toe aan zijn Allerheiligste Moeder. Johannes nam haar in huis en het was in haar, door haar, gedurende de jaren die zij samen doorbrachten tot aan haar Tenhemelopneming, dat hij een heel bijzondere bijstand ontving van de Parakleet, de H. Geest, om hem binnen te leiden in de hele Waarheid en hem de komende dingen te openbaren.

Want de Maagd Maria begreep alles, vanaf het antwoord van haar Goddelijke Zoon in de Tempel van Jeruzalem in het jaar 12 : « Wist gij niet dat Ik in het huis van mijn Vader moet zijn ? » (Lc 2, 49). Dit antwoord luidde de openbaringen in die Hij zou doen aan zijn Moeder en aan haar echtgenoot, Sint-Jozef, over zijn verblijf in de schoot van de Vader : « Want Hij ging met hen terug naar Nazareth ; en Hij was hun onderdanig. En zijn Moeder bewaarde dit alles in haar Hart », schrijft Lucas (2, 51). Wat is « dit alles » anders dan dat haar Kind geheel betrokken was op God, zijn enige Vader, van wie Hij vervuld van Liefde was en in wiens schoot Hij onophoudelijk terugkeerde ? Geen andere gedachte had Hij dan aan zijn Vader te gehoorzamen en Hem te behagen. Hij was in zijn Vader en zijn Vader in Hem, Hij kwam uit de Hemel en zou ernaar terugkeren, want Hij en zijn Vader zijn slechts ÉÉN.

Kortom, het hele Johannesevangelie kan duidelijk verklaard worden door dit onophoudelijke gesprek tussen de H. Maagd en haar geadopteerde zoon. Dat is de werkelijke reden voor de onvergelijkbare rijkdom en diepte van dit getuigenis, waarvan moderne exegeten beweren dat het zijn inspiratie gehaald heeft in het gnosticisme, het hermetisme, het hellenistische of rabbijnse jodendom en wat nog meer ! Het is inderdaad de Onbevlekte Ontvangenis die ook vandaag de kop van de modernistische slang vermorzelt, in de grote universele strijd die Johannes ons onthult in zijn Evangelie en vervolgens in zijn Apocalyps.

Want Onze-Lieve-Heer kon de openbaring van zijn goddelijkheid en zijn Liefde alleen tot stand brengen door middel van tegenspraak, tot aan zijn getuigenis op het Kruis toe. Het relaas van Sint-Jan laat zien hoe Jezus zich in Jeruzalem manifesteert als de Messias, de Zoon van God, waardoor Hij de haat opwekt van de leiders van het volk. In hun duivelse jaloezie zullen ze nooit ophouden met proberen Hem uit de weg te ruimen, maar ze zullen daar pas in slagen in het Uur waarop Jezus dat toestaat.

Johannes geeft deze historische confrontatie haar volledige reikwijdte. Er is een kosmisch drama, een immens drama dat door de hele geschiedenis heen loopt : de strijd tussen Licht en Duisternis. Het Licht is Jezus Christus, Zoon van God ; en de Duisternis zijn de helse machten, Satan, « de vorst van deze wereld » (12, 31) en zijn legers. Alle zielen die in het Evangelie dicht bij Jezus komen, net als iedereen die dit relaas leest, worden opgeroepen om een kant te kiezen en daarmee hun eeuwige redding op het spel te zetten.

Meer dan de andere drie evangelisten helpt Johannes ons te begrijpen hoe tragisch de openbaring van het Evangelie is. Want vanaf het begin zullen velen partij kiezen tegen Jezus Christus. De auteur waarschuwt ons in hoofdstuk 3 : « Dit is het oordeel : het licht is in de wereld gekomen, maar de mensen beminden de duisternis meer dan het licht, omdat hun daden slecht waren » (3, 19). Ook dit is een uitdrukking van de Wijsheid van de Maagd Maria en van het verdriet van haar Onbevlekte Hart : Simeon had haar aangekondigd dat haar Zoon « bestemd was tot val en opstanding van velen in Israël en tot een teken van tegenspraak ; en een zwaard zal ook uw eigen Hart doorboren, want zo moeten de gedachten van vele harten ontsluierd worden » (Lc 2, 34-35).

broeder Bruno van Jezus-Maria
Hij is verrezen ! nr. 130, juli-augustus 2019