Inculturatie of niet?
De H. Franciscus-Xaverius in India
Al van lang vóór het Tweede Vaticaans Concilie waren er in de Kerk propagandisten van de inculturatie, dat wil zeggen het opnemen van elementen uit andere religies of culturen om het katholiek geloof gemakkelijker te doen aanvaarden. Het was paus Leo XIII (1878-1903) die vanuit zijn katholiek-liberale overtuiging de nieuwe missionaire politiek inluidde en ertoe aanspoorde dat men zich zoveel mogelijk zou aanpassen aan de autochtone zeden en denkbeelden. Benedictus XV (1914-1922) bevestigde die doctrine in zijn encycliek « Maximum Illud ». Vaticanum II nam de nieuwe missie-ideeën over en dreef ze zozeer op de spits dat we vandaag getuige zijn van de totale ineenstorting van de missionering.
En wat dacht men in de zestiende eeuw, toen Spanje en Portugal de wereld koloniseerden en hun missionarissen massaal op kerstening uittrokken ? Wat was de visie van de H. Franciscus Xaverius (1506-1552), zonder twijfel de grootste en meest vruchtbare missionaris die ooit geleefd heeft ?
OOIT legde abbé de Nantes uit dat het genie van de H. Franciscus Xaverius erin bestaan heeft de Kerk te bevrijden uit het getto waarin de protestantse machten haar dreigden op te sluiten in het Westen, het Noorden en het Oosten. De ketterij van Luther, die de redding schonk zonder de werken, en die van Calvijn, die alle heidenen in de hel stopte, stonden op het punt een einde te maken aan het missionair elan van de Kerk. Net op dat ogenblik wekte God deze grote missionaris op, als een nieuwe Sint-Paulus.
Het was noodzakelijk dat Francisco de Yasu de Azpilicueta y Xavier behoed werd voor bovengenoemde ketterijen. Hij maakte er nochtans kennis mee in het Sint-Barbaracollege in Parijs, waar hij Calvijn zag binnendringen met de medeplichtigheid van Nicolaas Kopp, zijn leraar filosofie. Kameraden van Franciscus werden leerlingen van Calvijn en probeerden hem op sleeptouw te nemen, maar Sint-Ignatius van Loyola behoedde hem voor het afdwalen. « Zonder zijn tussenkomst », schreef een erkentelijke Franciscus Xaverius later, « zou ik nooit hebben kunnen vermijden om terecht te komen in betrekkingen met die jongelui met hun misleidend uiterlijk, die van binnen aangetast waren door ondeugd en ketterij. »
Twee jaar lang verzette Franciscus zich nochtans tegen de invloed van Ignatius, tegen wie hij een soort weerstand voelde omdat de Bask slechts misprijzen had voor zijn eigen adellijke titels. Uiteindelijk echter gaf de hidalgo uit het kasteel van Javier in Navarra zijn ambities op en plaatste zich onder het gezag van Ignatius door op 15 augustus 1534 op Montmartre toe te treden tot de nieuwe orde van de jezuïeten.
KRUISVAART EN CONTRAREFORMATIE
Toen Franciscus Xaverius op 7 april 1541 Lissabon verliet op het schip van de onderkoning van India, toonde hij zonder blikken of blozen zijn liefde voor de Portugese natie en zijn kruisvaardersgeest. Hij ging aan land in Melinde (nu Malindi), een stad aan de Afrikaanse oostkust met een moslimmeerderheid, en verheugde zich over het prestige dat de Portugezen er verworven hadden : « De Portugezen hebben vlakbij de stad een prachtig groot kruis opgericht ; het is van steen en het is helemaal verguld. Ik kan nauwelijks onder woorden brengen hoezeer dat zicht mij blij gemaakt heeft : het was de openbaring van de macht van het kruis dat zich zo triomfantelijk verhief te midden van de mohammedaanse bezittingen » (18 september 1542).
Op het eiland Socotra (bij Jemen) stelde hij vast hoezeer de christenen die er leefden overgeleverd waren aan de moslims, die hen ontvoerden en tot slaaf maakten. Vanuit Goa zou hij schrijven naar het Portugese hof met de vraag om de Turkse christenvervolgers te bestrijden : « Ik smeek u om aan te dringen bij Zijne Majesteit opdat hij, in zijn bewonderenswaardige ijver voor de verdediging van de godsdienst, deze christenen niet uit het oog zou verliezen. De Koning mag verzekerd zijn van succes, zonder extra uitgaven of nieuwe zorgen, als hij een Portugese vloot de opdracht geeft naar de zee-engte van Mekka te varen en de brutaliteit van de Saracenen af te straffen » (28 januari 1549). Met andere woorden : een kruistocht uit naastenliefde !
Bij zijn aankomst in Goa op 6 mei 1542 vond Franciscus Xaverius een stad vol kerken en kloosters, maar de zeden van de Portugezen die er woonden waren erg los en de zucht naar geld overheerste alles. De bekeerde Indiërs keerden terug naar het heidendom wegens het slechte voorbeeld waarmee zij geconfronteerd werden en bij gebrek aan missionarissen. Wie toch trouw bleef aan zijn geloof, werd vervolgd door de moslims zonder dat de Portugezen tussenbeide kwamen. Zou die Portugese kolonisatie die haar plicht verwaarloosde dan niet beter aan de kant geschoven worden ?
Zo dacht onze heilige er niet over. Overal waar hij kwam, begon hij met de zeden van de Portugezen te hervormen, eerst en vooral door het voorbeeld van het gebed en de naastenliefde. Hij sliep slechts drie of vier uur ; de rest van de tijd bracht hij in gebed door, als hij niet aan een of ander ziekbed geroepen werd. Zijn dagelijkse mis las hij bij het ochtendgloren en heel de voormiddag was hij actief in de hospitalen, vooral dat van de melaatsen die hij een voor een omhelsde en aan wie hij uitdeelde wat hij voor hen bijeen gebedeld had. Daarna deed hij een ronde door de stad met in zijn hand een bel om de ouders met luide stem op te roepen dat ze hun kinderen en hun slaven naar de catechismusles moesten sturen. Die werkwijze was zo nieuw dat de kinderen hem volgden met een geestdrift die hun ouders beschaamd deed staan. Op enkele maanden tijd schonk hij Goa zo een religieuze praktijk en een vurigheid die van de stadstaat een bolwerk van de christenheid in het heidense India maakten.
Hoewel de Portugese kolonisatie veel gebreken vertoonde zoals een zekere hardheid, noodzakelijk om de orde te handhaven maar niet bevorderlijk voor bekeringen, toch hebben zij die er systematisch kritiek op leveren geen gelijk : ze miskennen hoezeer die kolonisatie voor de Indiërs een bevrijding inhield, niet alleen van het moslimjuk, maar ook van de greep van Satan. We mogen de waarheid niet verbergen als we willen begrijpen waarom de maatschappij waarin die mensen leefden hun redding zo bemoeilijkte en zelfs onmogelijk maakte.
In een brief aan Sint-Ignatius van 14 januari 1549 beschreef de apostel van India wat hij bij zijn aankomst aangetroffen had : « Zoals ik me er zelf van heb kunnen overtuigen is de Indiase natie volkomen onbeschaafd en luistert ze enkel naar toespraken die haar barbaarse natuur strelen. Voor de kennis van de goddelijke waarheden en de zaken van het heil is zij onverschillig ; en de perverse neigingen van de inboorlingen zijn de deugd vijandig gezind. Ze zijn uiterst onstandvastig, ook in hun gedachten. Rechtvaardigheid en eerlijkheid zijn hen vreemd ; leugens en zonden beheersen heel hun leven. »
DE KRACHT VAN DE VOORVADERLIJKE OVERTUIGINGEN
Deze toch wel strenge beweringen worden bevestigd door moderne missionarissen zoals pater Henri van Straelen (1903-2004), die bijna veertig jaar werkzaam was in Japan. Het was op zijn studies dat abbé de Nantes zich baseerde toen hij onderstreepte dat alle ervaringen van de missionarissen en heel de geschiedenis van de Kerk aantonen dat de heidenen zichzelf verdoemen door hun godsdienst en dat het absoluut noodzakelijk is hen te kerstenen om zoveel mogelijk mensen te redden. Alle ware missionarissen hebben opgemerkt dat dankzij de prediking zielen ontsnapten aan hun apathie, onwetendheid, hoogmoed en opstandigheid tegen God en verlangden gedoopt te worden ; vele anderen daarentegen verkozen weerstand te bieden aan de genade door zich op hun voorvaderlijke overtuigingen te beroepen. Het zijn net deze overtuigingen die geweldige hinderpalen vormen voor de bekering als ze heel de samenleving doordringen, zoals het geval is met India.
Alles wordt inderdaad beheerst door het begrip karma, de berusting in het kwaad. In het hindoeïsme is er geen zonde of verlossing, vermits men gelooft dat het kwaad dat iemand overkomt een gevolg is van zijn karma : wat iemand meemaakt, hangt niet van hemzelf af, maar van het vorig leven van iemand anders die in hem gereïncarneerd is. En omdat het toekomstig leven waarin men zichzelf zal reïncarneren afhangt van het kwaad verricht door de persoon vóór hem, volgens de theorie van de metempsychose of zielsverhuizing, is het leven van de hindoe een vicieuze cirkel die leidt tot ondeugden. Waarom zijn leven veranderen ? Wat een ander overkomt, moet hem wel overkomen ; wat mij overkomt, is ook een noodzaak en de deugd bestaat er in daar niets aan te veranderen – ook niet aan de eigen tekortkomingen.
In zijn boek Ouverture à l’autre, laquelle ? L’apostolat missionnaire et le monde non chrétien (Parijs, 1982) schrijft pater Van Straelen : « Wat goed en kwaad betreft, in de zin waarin wij die concepten begrijpen, blijft het heilig boek van de hindoes, de Bhagavad Gita, erg vaag. En hetzelfde kan men zeggen over de heilige boeken van het shintoïsme en het boeddhisme (met uitzondering misschien van de Lotus Sutra). “ De Heer is overal en altijd volmaakt ”, beweert Shri Krishna, “ waarom zou hij zich ongerust maken over de boosaardigheid of de rechtschapenheid van de mens ? Elk onderscheid tussen goed en kwaad is irreëel. ” » En Van Straelen becommentarieert : « In het Westen wordt een grote plaats ingenomen door de christelijke moraal, met haar normen inzake het individueel gedrag en de impulsen die daaruit voortvloeien met het oog op een hervorming van de maatschappij. Op dat punt gaapt er in het gedachtengoed van India een grote leegte. »
Het gevolg is een immobilisme waartegen geen kruid gewassen is. « In die omstandigheden wordt een echte bekering zeer moeilijk. Het geloof in het karma houdt een gebrek aan gestrengheid voor het eigen leven in, een terneerdrukkende berusting en een onthutsend gebrek aan deelname aan het leven van de anderen. » We hebben met andere woorden te maken met het totaal ontbreken van naastenliefde... Pater Van Straelen zegt dat hij nooit een daad van waarachtige naastenliefde bij die heidenen gezien heeft ! Dat is de reden waarom in India de mensen op straat van de honger sterven, terwijl de maharadja’s die op bergen diamanten zitten de sukkelaars met hun voet opzij duwen om in hun paleis binnen te gaan.
BRAHMANEN EN PARAVAR
Het feit dat heel de Indiase maatschappij zo doordrongen was van deze religie heeft de Portugezen er dan begrijpelijkerwijze ook toe aangezet om, samen met de katholieke godsdienst, de Portugese taal, de Europese kledij, de westerse architectuur en de zeden van het moederland op te leggen via « de kruistocht en de kolonisatie, zonder dewelke die volkeren nooit bevrijd hadden kunnen worden van de vreselijke hogere klassen die hen al eeuwenlang domineerden » (abbé de Nantes). De moderne specialisten van de missionering noemen dat met een pejoratieve term “ pranguïsering ”, naar het woord pranguis dat in het Oosten een vervorming is van Frank, westerling ! Het was Miguel Vaz, vicaris-generaal van Goa, die in opdracht van Lissabon en bekleed met uitgebreide koninklijke volmachten de strijd tegen het hindoeïsme aanbond. Tot groot afgrijzen van onze liberale historici gaf hij opdracht om de hindoetempels af te breken en de weerspannige brahmanen te verjagen.
Dezelfde Vaz drong er bij Franciscus Xaverius op aan om de Indiërs van de Parelvisserskust te evangeliseren. De parelvissers die er woonden, behoorden tot de kaste van de paravar, een van de laagste sub-kasten. Ze waren door de Portugezen bevrijd van hun mohammedaanse vervolgers en hadden het doopsel gevraagd. Miguel Vaz nam de leiding over de franciscaanse missionarissen die een dertigtal dorpen kerstenden door twintigduizend Indiërs te dopen. Maar nauwelijks waren de missionarissen vertrokken of de paravar keerden terug naar de eredienst van de afgoden... door de schuld van de brahmanen, die hen overheersten.
Sint-Franciscus Xaverius had een grote afkeer van de brahmanen : « Er bestaat niets dat perverser en verdorvener is dan dat ras [...]. Heel die sociale klasse hangt aaneen van leugens en bedrog. » De kaste van de brahmanen beschouwt zichzelf als verheven boven iedereen omdat alleen zij kunnen ontsnappen aan hun karma door oefeningen van boete en meditatie, die bij hen leiden tot een geweldige hoogmoed. Elke mens heeft de capaciteit om de waarheid te ontvangen, maar bij de brahmanen is er sprake van een blokkering ten gevolge van de praktijken van yoga en zen : het onophoudelijk mediteren over het niets leidt tot de ontkenning van elke metafysische gedachte. Henri van Straelen schrijft daarover : « Wie gedurende vijftig of zestig jaar leeft volgens pure schijnvoorstellingen heeft God of de Openbaring niet meer nodig. Hij is zijn eigen god geworden. De capaciteit om de waarheid te verwelkomen is afgestompt. Al zijn gedachten zijn zodanig doordrenkt van egoïsme dat de mogelijkheid om te luisteren verloren is gegaan » (op. cit., p. 60).
Om de brahmanen te ontmaskeren gaf Franciscus Xaverius eerst en vooral het voorbeeld van een waarachtig gebedsleven. Zijn paternoster had hij altijd bij zich en hij zei onafgebroken het rozenhoedje op. De Indiërs zagen hem bidden, maar niet op de wijze van de brahmanen : die hielden ceremoniën voor afzichtelijke afgodsbeelden terwijl men goed kon zien dat ze aan andere zaken dachten. Onze apostel daarentegen was de ingetogenheid zelf en God gaf hem antwoord door mirakels te verrichten : omdat er te veel zieken moesten bezocht worden en hij dat alleen niet aankon, gaf de heilige aan kinderen zijn kruisbeeld of zijn reliekhouder van Sint-Thomas mee ; die liepen ermee naar wie bedlegerig was en zeiden samen gebeden, waarop de zieke vaak genas !
De Indiërs waren gefascineerd door de goedheid en tederheid van Franciscus en de blijdschap die hij uitstraalde. Nooit hadden ze gezien dat brahmanen naar iemands ziekbed gingen, zich het lot van de armen aantrokken en zoals zij leefden of niets vroegen in ruil voor hun gebeden. De leden van de hoogverheven kaste eisten van het volk dat het de afgoden voedde om verhoord te worden... maar het voedsel verdween in hun eigen buik !
EEN MASSALE BEKERINGSGOLF
Hij beschermde de armen zelfs wanneer hij het hoofd moest bieden aan Portugezen die hen slecht behandelden. Op een dag berispte hij openlijk een Portugese kapitein die zich slecht gedroeg. Daarop zagen de hindoes hoe die officier, die berucht was om zijn hardheid, het hoofd boog en om vergiffenis vroeg.
Naast het voorbeeld bekeerde de heilige ook door het onderricht. We vertelden al hoe hij met zijn bel door de straten liep en iedereen opriep : « Kom luisteren naar de christelijke leer ! » Voor een gehoor van honderden Indiërs begon hij daarop te zingen ; de liederen, die hij vertaald had in het Tamil (de taal van Zuid-India), werden door de kinderen overgenomen en zo leerden de ouders ze ook. Op de duur zong iedereen ze, tijdens het werk of op straat, waardoor de andere heidenen hoorden spreken over Jezus. Op die manier verspreidde het geloof zich in een sfeer van blijdschap !
Dankzij zijn uitstraling en de talloze mirakels bekeerden de mensen zich massaal. Het gebeurde dat hij er op één maand tienduizend doopte zodat zijn arm erdoor ontwricht raakte. Hij doopte hen zeer snel, maar verzekerde er zich wel van dat zij begrepen waartoe ze zich engageerden. Wee degene die zich nadien slecht gedroeg ! Een christen die zich bedronken had bv. werd gestraft met twee dagen gevangenis. Sint-Franciscus Xaverius was bijzonder streng wat betreft de afgodendienst ; idolen liet hij vernietigen en hij belette dat nieuwe christenen er beeldjes van maakten. Veel nadruk legde hij op de publieke belijdenis van het geloof. Hij preekte over de hel en de straffen, ook de aardse.
Het voornaamste doel van zijn apostolische tochten was het dopen en onderrichten van de kinderen, eerst in Goa en daarna aan de kusten. Aan pater Francisco Henríquez, een missionaris in Travancore die dreigde ontmoedigd te worden door het geringe aantal volwassenen dat het geloof aannam, legde hij uit : « Ik heb er vertrouwen in dat de kinderen, met de genade van God, beter zullen zijn dan hun vaders. Ze betonen een vurige liefde voor de goddelijke wet en een prachtige ijver om te studeren en aan de anderen de wetenschap van de godsdienst door te geven. Ze zijn vervuld van haat tegen de afgoderij en deinzen er niet voor terug felle woordentwisten te houden met de heidenen. Ze verzetten zich tegen de afgodendienst waarin hun ouders nog vastzitten en komen me elke daad van goddeloosheid vertellen. Wanneer ik van mijn kant verneem dat ergens offers aan de valse goden gebracht worden, dan loop ik er heen met de plaatselijke jeugd, die de duivel meer beledigingen en affronten naar het hoofd slingert dan hun familie eerbewijzen gebracht hebben. »
Barbarendom en afgoderij waren van die aard dat Franciscus Xaverius geen enkele hoop had dat er snel een inlandse geestelijkheid of Indiase missionarissen zouden zijn. Zijn voorkeur ging uit naar de Portugese missionarissen die gevormd waren aan het seminarie van Coïmbra : « De kennis die ik ondertussen verworven heb over deze streken laat me toe te bevestigen dat de inheemse bewoners van India geen enkele hoop laten op een toekomstige ontwikkeling van onze Sociëteit [de jezuïeten] via de inboorlingen. Het is dus noodzakelijk nieuwe rekruten naar hier te sturen. Meer dan zestig jonge volgelingen van onze Compagnie studeren op het moment letterkunde aan de universiteit van Coïmbra ; de berichten die wij ontvangen over hun religieuze gevoelens, de zuiverheid van hun zeden en hun grote talenten geven ons ruimschoots reden om oneindige lofprijzingen en dankbetuigingen te richten aan de goddelijke goedheid... »
KRACHTIG OPTREDEN TEGEN MISBRUIKEN
De reputatie van heiligheid van onze grote missionaris maakt dat de bevolking van het eiland Manar, ten noordwesten van Ceylon, een beroep op hem doet. Hij is echter zo druk bezet dat hij een priester stuurt, die er in slaagt het hele eiland te bekeren. De koning van Jaffna, de plaatselijke vorst, is woedend en dwingt de nieuwe christenen om hun geloof af te zweren, maar niemand bezwijkt voor zijn dreigementen ; de zeshonderd gelovigen van Manar worden over de kling gejaagd. Wanneer de tiran ziet dat hovelingen, officieren, dienstpersoneel en zelfs leden van zijn familie zich bekeren, kookt zijn woede over en laat hij zijn eigen christelijk geworden zoon de keel oversnijden.
Daarop trekt Sint-Franciscus Xaverius naar Cambay om de onderkoning van India, Martim Afonso de Sousa, te vragen dat hij een vloot zou uitsturen tegen de koning van Jaffna. Maar de officier die de opdracht krijgt alle voorbereidselen te treffen saboteert de hele onderneming, want hij drijft stiekem handel met de tiran ! Franciscus is er het hart van in ; op 16 december 1544 heeft hij in Cochin een ontmoeting met Miguel Vaz, de vicaris-generaal, en vertrouwt hem de zending toe terug te keren naar Lissabon : hij moet de koning op de hoogte stellen van het machtsmisbruik en de laksheid van de Portugese officieren en hem vragen gepaste maatregelen te nemen. Onze heilige windt er geen doekjes om en herinnert aan de eeuwige straffen : « Sire, wees bevreesd voor de woede van God, de soevereine Rechter, die u misschien volgende woorden naar het hoofd zal slingeren : Waarom heb jij je ministers en dienaars niet gesanctioneerd die onder jouw gezag mijn godsdienst bestreden hebben in India ? »
De taal van Sint-Franciscus Xaverius maakt indruk : Miguel Vaz zal terugkeren naar India met een nieuwe en uitstekende vicekoning, João de Castro, ter vervanging van De Sousa.
Deze gebeurtenis vormde een keerpunt in het leven van onze heilige. De brief die hij aan de jezuïeten in Europa schreef over de bekering van Travancore, het martelaarschap van de christenen van Manar en het doopsel van de prins van Ceylon ging de wereld rond en wekte in de harten grote geestdrift op. De H. Pierre Favre verspreidde het schrijven in Portugal en Spanje en verwekte er veel roepingen mee.
Ondertussen maakte Franciscus Xaverius in Negapatam, aan de Indiase oostkust, een periode van geestelijke dorheid door ten gevolge van de stokken die men hem van alle kanten in de wielen stak. Hij trok naar Meliapore, waar men kort tevoren het graf van de apostel Thomas teruggevonden had, en bleef daar verschillende maanden. Hij moest er vreselijke aanvallen van de duivel doorstaan, die hem zodanig met slagen bewerkte dat hij twee dagen het bed moest houden ; hij vocht tegen Satan door de H. Maagd Maria te aanroepen. Het was ook daar dat hij van de Hemel de bevestiging kreeg dat hij naar de meest woeste eilanden van Indonesië zou gaan.
broeder Scubilion van de hemelse Koningin
Hij is verrezen ! nr. 107, september-oktober 2020
Welke gevolgtrekkingen kunnen we halen uit het apostolaat van Sint-Franciscus Xaverius in India ? Het is duidelijk dat de grote apostel zich op geen enkel ogenblik heeft willen aanpassen aan de inlandse gebruiken. Van “ inculturatie ” was hij een uitgesproken tegenstander. Het christendom zag hij als de onverzoenlijke tegenstander van het heidendom. Zijn taak was het de ongelukkige heidenen te bevrijden uit de greep van Satan. Heeft die houding zijn evangelisatie nadeel berokkend ? Allesbehalve !
Merken we ook op dat de heilige jezuïet nog op andere punten het tegenovergestelde deed van wat veel latere missionarissen zouden proberen en van wat Leo XIII, Benedictus XV en Vaticanum II zouden opleggen. Om te beginnen haalde hij zijn neus niet op voor de Portugese kolonisatoren, integendeel, hij was er rotsvast van overtuigd dat enkel een nauwe samenwerking met de wereldlijke macht duurzame vruchten van kerstening zou afwerpen. Ten tweede richtte hij zich niet tot de autochtone elite, de brahmanen, die hij als verhard in hun heidense overtuiging beschouwde, maar tot het gewone volk, de parelvissers, de armen, de kinderen : bekering van onderuit. En tenslotte was hij zeer terughoudend wat de oprichting van een plaatselijke geestelijkheid betreft ; het waren Portugese missionarissen die hij nodig had, omdat die degelijk gevormd waren en met gezag zouden prediken.
En hoe zit het dan met de missiearbeid van Franciscus Xaverius in Japan, waar geen westerse koloniale mogendheid gevestigd was ? Paste de apostel zijn strategie daar aan ? Dat willen we bestuderen in volgend nummer : Sint-Franciscus Xaverius in Japan.
redactie KCR