Een katholieke geopolitiek van het Oosten
Anders dan de moderne historici in hun agnosticisme aannemen is God niet afwezig in de geschiedenis van de mensheid. Integendeel, vermits Hij bestaat, de mens geschapen heeft en zich aan zijn schepsel heeft geopenbaard, is het de logica zelf dat Hij met de mensheid een plan heeft en haar richt op een einddoel. Abbé de Nantes noemt dat de « goddelijke orthodromie » : God heeft een rechtlijnige koers (van de Griekse woorden orthos, rechtlijnig, en dromos, loop) uitgestippeld waarvan Hij wil dat de mens hem volgt om zo zijn ultieme bestemming te bereiken. Maar omdat de mens een vrije wil heeft, kan hij meewerken aan dat grote plan voor zijn geluk of het tegenwerken met zijn eeuwige ondergang tot gevolg...
Alles begint in het oude Israël, dat de beloften van het Heil ontvangen heeft en dat als kleine, nietige natie op raadselachtige wijze overleeft tussen de twee wereldrijken die het omgeven : het Egyptische rijk en dat van de Assyriërs en de Babyloniërs in Mesopotamië. Maar naarmate het uur van de komst van de Messias op aarde nadert, zorgt de goddelijke Voorzienigheid voor twee nieuwe en uitzonderlijke krachten : Griekenland en Rome. De Griekse wijsheid en de Romeinse politieke orde voegen zich bij de goddelijke Openbaring die aan Israël toevertrouwd is.
Op het vastgestelde moment realiseert Onze Heer Jezus Christus de overgang van Jeruzalem naar Rome, van het eerste geopolitieke centrum naar het tweede, dat het centrum van de wereld is geworden : « De katholieke Kerk, erfgename van het oude Israël, vestigt zich op de Romeinse orde en haalt haar inspiratie uit de Griekse wijsheid. »
De Rooms-katholieke Kerk ontwikkelt zich in het Westen en brengt later, op de puinen van het Romeinse rijk, een buitengewone christelijke beschaving tot stand. Het Koninkrijk Gods op aarde krijgt gestalte. Maar wat gebeurt er ondertussen in het Oosten, dat toch ook gekerstend is ?
Binnen de katholieke geopolitiek waaraan we ons willen wagen, in de lijn van onze geestelijke vader, is het duidelijk dat er maar één bron is van een waarachtige en duurzame beschaving : de trouw aan de Rooms-katholieke Kerk en, via haar, aan het vruchtbare verbond tussen de Griekse wijsheid en de Romeinse orde, waarvan zij de erfgename is. In dat licht bestaat het drama van het christelijke Oosten er in dat het van die weldaad verstoken is gebleven... door zijn eigen schuld. Want vanaf de eerste eeuwen van het christendom put het Oosten zich uit in godsdienstige twisten, die onvermijdelijk leiden tot politieke scheuringen : beide ondersteunen elkaar. En het duurt niet lang of het trotse Constantinopel, dat het “ nieuwe Rome ” wil zijn, vertoont steeds duidelijker schismatieke tendensen ten opzichte van het eeuwige Rome, tot het zich in 1054 effectief afscheurt.
De barbaarse wereld profiteert van die religieuze en politieke wanorde om de christelijke beschaving te verjagen uit het Nabije Oosten en Noord-Afrika, gebieden die niet veel later zullen bedekt worden onder de lijkwade van de islam. In de 11de eeuw brengt de Turkse invasie een tweede, vreselijke klap toe aan de oosterse christelijke wereld door nagenoeg heel Klein-Azië in te palmen. In het licht van de goddelijke orthodromie zijn deze twee grote schokken van de Arabische en de Turkse veroveringstochten, die de oosterse christenheid ruïneren en de westerse – die aan de vooravond van het hoogtij van de middeleeuwen staat – ernstig bedreigen, volgens ons de vrucht van de ontrouw van het Oosten aan het goddelijke plan. Het is die geschiedenis die we in deze studie willen verhalen.
1. VAN AUGUSTUS TOT “ MOHAMMED ”
DE « PAX ROMANA » IN HET OOSTEN
OP het einde van een militaire campagne die vijfentwintig jaar geduurd had, voltooide Rome in 63 v. Chr. zijn verovering van het Oosten, na Klein-Azië, Armenië, Syrië en Judea onderworpen te hebben. Zo maakten de Romeinen een einde aan de macht van de laatste opvolgers van Alexander de Grote, maar hun erfenis behielden zij. In tegenstelling tot het Westen latiniseerde Rome zijn oosterse bezittingen niet ; het respecteerde het hellenisme en restaureerde het overal waar het aangetroffen werd.
In het bijzonder in Syrië remden de Romeinen de inlandse reacties af die misbruik hadden gemaakt van het verzwakkende gezag van de laatste Seleuciden : zij dwongen de Arameeërs in de pas te lopen, bevoorrechtten de Griekse steden en dreven de kleine Arabische sjeiks terug de woestijn in. Zo maakten zij een einde aan de eeuwenoude beweging waarbij Arabische stammen zich vestigden op het grondgebied van een sedentaire bevolking. Aretas, de emir van de Nabateeërs die Damascus bezet hield, kon zijn stad behouden door een “ cliënt ” van Rome te worden.
Rome trok zijn lessen uit het hellenistische tijdperk. Het legde zijn heerschappij op aan alle streken die door en door Grieks geworden waren ; zo maakte het van Klein-Azië en Syrië Romeinse provincies. Maar over Armenië en Judea, die een delicatere aanpak vereisten, werd een protectoraat ingesteld. De kroon van Judea gaven de Romeinen aan het huis van Herodes de Grote, een Idumeeër die voldoende genaturaliseerd was om door zijn joodse onderdanen aanvaard te worden en die tegelijkertijd voldoende “ vreemd ” was om trouw de politiek van zijn broodheren uit te voeren. Tenslotte was Rome wijs genoeg om te verzaken aan heel het avontuurlijke gedeelte van Alexanders veroveringen : Iran werd aan de Parthen gelaten en de Eufraat werd de rijksgrens.
Twee keer nochtans probeerde Rome zich meester te maken van Mesopotamië. Een eerste poging had plaats in 53 v. Chr. onder leiding van de triumvir Crassus, maar liep uit op een catastrofe bij Carrhae ; ei zo na kwam de Romeinse aanwezigheid in Syrië in het gedrang. Een tweede poging in 36 v. Chr. was evenmin succesvol en leidde ertoe dat de Parthen hun heerschappij over het gebied versterkten.
Op het Arabische schiereiland wekte het zuidelijke gedeelte, « Arabia felix », de belangstelling van de Romeinen omwille van de strategische ligging ervan aan de Rode Zee en met het oog op de specerijenhandel. Augustus stuurde er in 26-25 v. Chr. een expeditiekorps naartoe onder het bevel van Aelius Gallus. Het kleine Romeinse leger, dat onvoldoende voorbereid was op zo’n onderneming, slaagde er niet in om Marîb in te nemen en moest rechtsomkeer maken.
Deze mislukkingen in Mesopotomië en Arabië waren providentieel : Rome was verplicht om een realistische politiek te volgen en zijn krachten niet te verspillen in het Oosten. Tussen 21 en 19 v. Chr. sloot Augustus een verstandig compromis met de Parthen. De Romeinen engageerden zich om niet door te dringen in Centraal-Azië ; de Parthen van hun kant zagen af van elke bemoeienis met de mediterrane politiek en lieten Anatolië en Syrië definitief aan Rome.
Het was een wijze beslissing die Rome in het Oosten een duurzame vrede opleverde en toeliet dat het al zijn inspanningen kon wijden aan het grote werk van de romanisering dat in het Westen van start gegaan was. Omdat de Romeinen gefascineerd waren door het Oosten, in hun ogen de enige bron van rijkdom en cultuur, liepen zij het risico zich te laten absorberen door hun bezittingen in Afrika en Azië. Voortaan zouden Gallië en Spanje een tegengewicht vormen voor Egypte en Syrië, waardoor Rome werkelijk de centrale positie van scheidsrechter binnen heel het rijk kon innemen.
Zeker, de bedreigingen bleven : in Syrië-Palestina hadden Arabieren, Joden en Arameeërs het hoofd gebogen voor de Romeinse overmacht, maar de tegenslagen in het Tweestromenland hadden aangetoond dat de Arabieren klaar stonden om zich te verbinden met de Parthen voor de verdrijving van de Romeinen. Het Aramese koninkrijkje Osroëne, rond Edessa, wist zich staande te houden als een bufferstaat, bereid om een reactie tegen Rome uit te lokken. Ook de Joden tenslotte, die zeer negatief stonden tegenover de Romeinen, zouden niet aarzelen om in de Parthen hun bevrijders te zien.
VAN JERUZALEM NAAR ROME
In het begin van onze tijdrekening is Rome oppermachtig. Overal in het Rijk heerst de Pax Romana, ingesteld door Augustus. Onder zijn bewind komt Onze Heer Jezus Christus ter wereld en het is in een gestabiliseerd en door de Romeinse legioenen beschermd Oosten dat Hij zijn heilswerk tot voltooiing brengt. Vanaf Pinksteren verspreidt het Evangelie zich, om te beginnen in heel het hellenistische Oosten (zie Handelingen 2). Het christendom overschrijdt nauwelijks de oostgrenzen van de Romeinse heerschappij, maar het keert zich wel vrij snel naar het Westen, overeenkomstig de middelpuntzoekende dynamiek die Augustus in het Imperium gelegd had.
De universele Kerk volgt deze beweging. De vervolging ontketend door Herodes Agrippa in 41 (zie Handelingen 12) dwingt Petrus ertoe Jeruzalem te verlaten, hoogstwaarschijnlijk voor Antiochië, zoals veel christenen deden. Door zijn intrek te nemen in deze hellenistische metropool wordt hij haast vanzelf voortgedreven naar zijn einddoel, waarop ook de kosmopolitische havenstad Antiochië zich richt : Rome. In de hoofdstad van het Rijk vestigt hij definitief de zetel van de Plaatsvervanger van Christus op aarde, een stichting die in het bloed bezegeld wordt door de marteldood in Rome van de H. Petrus (13 oktober 64) en de H. Paulus (67).
Kort daarna komt de straf die Onze Heer Jezus aangekondigd had op Jeruzalem terecht. De opstand van Judea en Galilea tegen de Romeinse heerschappij, vanaf 66, leidt tot de ondergang van de heilige stad in 70. Ondanks de totale verwoesting van de Tempel en het einde van de offerrituelen zijn er Farizeeën die ontsnappen naar Javne en zich daar met een ongelooflijke energie toeleggen op de redding van de eenheid van het jodendom. Zij werken een nieuwe liturgie uit die de verdwijning van de Tempel moet compenseren en leggen de basis voor een nieuwe, zeer antichristelijke “ traditie ”. De joodse oorlog van 66-70 betekent in die zin het begin, en niet het einde, van een reeds lang sluimerend conflict met Rome.
DE CONSOLIDATIE VAN HET RIJK
Het Romeinse rijk maakt ook in de tweede eeuw nog een periode van stabiliteit mee die het toelaat zijn bewonderenswaardige werk te voltooien. De door Augustus gerealiseerde reorganisatie van de instellingen was van zo’n grote kwaliteit dat ze de middelmatigheid van zijn onmiddellijke opvolgers vlot overleefde. Met de dynastie van de Flaviërs (69-96) en vooral de Antonijnen (96-192) kende Rome echter een reeks merkwaardige keizers, die zich bewust waren van de betekenis van hun functie en van het algemeen belang dat moest gevrijwaard worden.
Hoewel het heidens was en de christenen vervolgde, bood het Imperium toch een kader en een politieke orde die het christendom toelieten er zich diep in te wortelen. In de tweede eeuw zijn Rome en het gebied rond Efeze, in de provincia Asia, de twee belangrijkste polen van de christelijke wereld. In het Oosten zijn er ook nog Antiochië en Alexandrië, waarvan de eerste kerstening aan Sint-Marcus toegeschreven wordt. De roem en het prestige van het Romeinse rijk zijn in die periode immens. Trajanus (98-117) maakt van deze “ staat van genade ” gebruik om het Imperium te voltooien. Syrië breidt hij in oostelijke richting uit tot Palmyra, dat de suzereiniteit van Rome aanvaardt. Hij annexeert op vreedzame wijze het oude koninkrijk van de Nabateeërs en maakt er de provincia Arabia van, met Bosra als hoofdstad.
Gesterkt door die successen besluit Trajanus om de oude oosterse droom van Rome terug op te nemen en de Parthen een gevoelige slag toe te brengen. Tussen 114 en 117 onderwerpt hij Armenië en Mesopotamië, waarvan hij Romeinse provincies maakt. Maar dan breekt plots in 115 een gewelddadige joodse opstand uit. Vanuit Cyrenaica (in het huidige Libië), Egypte en Cyprus slaat de rebellie over naar de Joden van het Tweestromenland én naar de naburige Arabieren en Arameeërs, waarop de Parthen meteen met een offensief beginnen. Heel het Semitische Oosten manifesteert zo zijn verwerping van Rome, dat zich verplicht ziet tot een harde militaire repressie. De expansie richting Iran wordt stopgezet.
Hadrianus, die Trajanus in 117 opvolgt, begrijpt dat het onmogelijk is dergelijke veroveringen te handhaven. Hij ontruimt Mesopotamië, schenkt Armenië zijn traditionele rol van bufferstaat terug en legt de oostgrens opnieuw bij de Eufraat. In latere tijden zullen de legioenen nog regelmatig doordringen tot in het hart van het oude Babylon, maar Rome zal niet meer proberen om het Tweestromenland te annexeren. In 166 stelt Marcus Aurelius er zich tevreden mee het Romeinse protectoraat over Osroëne (Edessa) te verstevigen. In 195 hecht Septimius Severus de streek rond Nisibe in het noorden van Mesopotamië bij het Rijk aan, ter verdediging van Antiochië dat te dicht bij de Eufraat ligt [zie kaart p. 4].
Alle andere veroveringen behoudt Rome omdat ze gemakkelijk te verdedigen zijn en het gebied rond de Middellandse Zee tot één geheel aaneensmeden. In het Oosten verstevigt Hadrianus het Romeinse gezag door het propageren van de Grieks-Latijnse cultuur, die een grotere homogeniteit onder zijn onderdanen moet tot stand brengen. De provincie Arabië wordt zodanig geïntegreerd in het Rijk dat zij in de derde eeuw een keizer levert : Philippus Arabs (244-249).
Maar het gestook van de Joden houdt niet op. Wanneer Hadrianus de heropbouw van Jeruzalem beveelt als nieuwe stad die vorm moet geven aan de versmelting van romanitas en hellenisme, geeft hij de Joden van Palestina het ideale voorwendsel voor een derde grote opstand. Zij waren erg ongerust door de bekering tot het christendom van de besten onder hen en gingen gebukt onder de herinnering aan alle ellende die hen getroffen had. Hun antwoord op de “ profanatie ” van Hadrianus was een bloedige revolte tussen 132 en 135 onder leiding van een “ messias ”, Simon bar Kochba. De Romeinen konden aan het verzet slechts een einde maken door het genadeloos de kop in te drukken. De toegang tot Jeruzalem, dat voortaan Aelia Capitolina zou heten, werd de Joden op straffe van de dood verboden.
De Joden hielden op een nationaal volk te zijn en werden quasi herleid tot een diaspora, die overigens actief en invloedrijk was en ondersteund bleef door de messiaanse hoop. Meer dan ooit hing die hoop af van het succes van de Parthen tegen Rome.
DE AFLOSSING VAN DE WACHT DOOR HET KRUIS
God had zich bediend van het heidense Rijk om er zijn Kerk te doen groeien, door het twee eeuwen van een providentiële stabiliteit te schenken. Er restte het Imperium nog enkel om zichzelf te bekeren.
Vanaf het einde van de dynastie van de Antonijnen komen de kiemen van ontbinding aan het licht. Rome kent een onherstelbare decadentie die zich vertaalt in een politieke, economische en morele crisis zonder voorgaande. In feite heeft het heidendom het Rijk volledig uitgeput. De “ soldatenkeizers ” van de derde eeuw zijn provincialen, aan de macht gebracht door hun eigen legioenen ; ze hebben weinig banden met de oude Romeinse tradities, die trouwens zelf achterhaald zijn... Het Rijk kent lange perioden van anarchie en burgeroorlog waarvan de barbaren profiteren. In het Oosten leidt de verzwakking van de Romeinse macht tot de geleidelijke verdwijning van het Grieks ten voordele van het Syrisch, het Aramees dialect van Edessa of het Koptisch in Egypte.
In 224 veegt een revolutie de Parthen weg en komen de Perzische Sassaniden aan de macht. Zij tonen zich veel agressiever en maken geen geheim van hun opzet : de heroprichting van het oude rijk van Darius en Xerxes, een onrealistisch programma dat niettemin lange tijd de ambities van de nieuwe Perzische heersers zal voeden. Hun rijk is een geduchte tegenstander ; het is sterk gecentraliseerd, onverdraagzaam tegenover buitenlandse invloeden en het wil zijn nationale eenheid uitsluitend vestigen op de godsdienst van het mazdeïsme (genoemd naar de oppergod Ahoera Mazda). Daartegenover voelt het Imperium Romanum zich zwak : het is op zoek naar een tweede adem die zijn decadent heidendom in al zijn uiteenlopende en tegengestelde vormen niet meer biedt.
Wat een contrast met de Kerk, die de beste vruchten van de Griekse en Latijnse traditie verzamelt ! Op honderdvijftig jaar tijd heeft zij haar hiërarchische en organische eenheid krachtig versterkt. De pausen van Rome, die zich bewust zijn van de superieure functie waarmee zij bekleed zijn, tonen onophoudelijk hun zorg voor de Kerken van heel de christenheid, ook die van het Oosten. Zij oefenen zonder aarzelen hun gezag uit wanneer er lokale twisten uitbreken of de eerste ketterijen de kop opsteken.
Geleidelijk aan wordt de kerkelijke organisatie gekopieerd op die van het Rijk : naast de hoge functionarissen van de keizerlijke administratie staan voortaan de bisschoppen (de diocesen zijn oorspronkelijk Romeinse bestuurseenheden). Terwijl het Imperium door de ene zware schok na de andere getroffen wordt, is de Kerk de enige die een antwoord biedt op wat een onoplosbare toestand dreigt te worden. Zij doet dat door het Heil en het eeuwig leven te prediken en de noodlijdenden ter hulp te komen.
Vanaf het midden van de derde eeuw is het duidelijk dat de Kerk klaar staat om in de plaats te treden van een Rijk dat volkomen failliet is. Maar het heidense Rome keert de genade de rug toe en zoekt de wedergeboorte aan de kant die het meest tegengesteld is aan zijn tradities, genie en roeping : in het Perzische Oosten dat de Romeinen zo fascineert. Door de cultus van de Zon in te stellen en zichzelf tot god uit te roepen tracht Aurelianus (270-275) het mysticisme, dat de oosterse religies zoveel aanhangers bezorgt, in te schakelen ten voordele van de staat. Wanneer Diocletianus zich in 284 met het purper bekleedt, is het Grieks-Romeinse rijk van Augustus en Trajanus verworden tot een Aziatisch, barbaars en absolutistisch rijk.
HET CHRISTELIJKE ROMEINSE RIJK
In een laatste formidabele krachtinspanning probeert het heidense Imperium de Kerk definitief te vernietigen (303-311), maar het bloed van de christenen haalt het op de eredienst van de keizer. De bekering van Constantijn, de vrijheid die de Kerk geschonken wordt en de bijzondere gunsten die zij van de keizer krijgt, hertekenen de verhouding van de krachten in het Oosten : in het grote duel met de Perzen is elke christen voortaan de objectieve bondgenoot van een Romeins rijk dat de kampioen van het christelijke geloof geworden is.
De Sassaniden beseffen dat trouwens maar al te goed : Perzië telde al verschillende christelijke gemeenschappen, in Ctesiphon, Arbeles, Nisibe... Ze werden vervolgd door de mazdeïstische clerus en keken uit naar een tussenkomst van Rome, wat de Perzische vorst deed vrezen voor een vijfde colonne in zijn rijk. Toen in 338 de oorlog uitbrak tussen Constantijn en Sapor II, moesten veel Perzische « Nazareeërs » dat met hun leven betalen, als christenen en als veronderstelde bondgenoten van de Romeinen.
Daarbij kwam voor de Perzen het gevaar dat uitging van de kerstening van Armenië. De bekering van Tiridates III (rond 300) had de traditionele bufferstaat definitief in het christelijke kamp doen kantelen. De Sassaniden konden een dergelijk christelijk bastion in hun flank niet dulden.
De bekering van het Imperium had ook een grote weerslag op de Joden. De neergang van Rome in de derde eeuw had hen gedwongen tot emigratie, zodat in de vierde eeuw het zwaartepunt van het joodse leven verschoven was naar Mesopotamië. Toen het Rijk overging naar het christendom begonnen de Joden gunstig naar de Perzen te kijken... en omgekeerd : voor die laatsten waren zij nu geestelijke bondgenoten tegen de christelijke Romeinen. Toch dient opgemerkt dat de Joden, die nu in het Tweestromenland op de grens tussen beide rijken leefden, eigenlijk belang hadden bij het voortduren van de Perzisch-Romeinse rivaliteit : hun hoop om hun bestaan als natie terug te vinden hing grotendeels af van het systeem dat de wereld in twee blokken verdeelde.
Spijtig genoeg voeren twee belangrijke gebeurtenissen verdeeldheid binnen in het christelijke Rijk : de crisis van het arianisme en de stichting van Constantinopel.
In zijn studie over de eerste grote ketterij die de Kerk teisterde tussen 320 en 381 wijst abbé de Nantes op drie grote geografische invloedssferen : om te beginnen Rome en heel het Westen, die achter de paus staan ; ten tweede Antiochië, dat een rationalistische traditie heeft waaruit de ketterij van Arius voortgekomen is ; tenslotte Alexandrië, dat zeer mystiek is en waarvan de grootste vertegenwoordiger de heilige bisschop Athanasius is, die zich onderscheidt door zijn intelligentie, zijn onverschrokken verdediging van de katholieke waarheid en zijn trouw aan de Roomse Stoel.
In 325 veroordeelt het concilie dat in Nicea doorgaat onder het voorzitterschap van keizer Constantijn de ketterij van Arius, die beweert dat de Zoon ondergeschikt is aan de Vader en slechts Godgelijkend is. De kerkvergadering proclameert dat Jezus Christus « consubstantieel » is met God de Vader, volgens een Latijnse terminologie waarmee veel Griekstalige oosterse bisschoppen moeite hebben, maar die ze aanvaarden om aan de valse leer een einde te maken. Maar de crisis begint nog maar ! Onder leiding van Eusebius van Nicomedia vormen een aantal bisschoppen, die in het geheim ketters zijn en Rome vijandig gezind, een grote “ liberale ” partij die de terminologische kwestie misbruikt om heel het werk van Nicea teniet te doen.
En dan is er Constantijn zelf. Zijn bekering is ongetwijfeld oprecht, maar hij is nog te zeer doordrongen van de heidense praktijken van zijn voorgangers. Onder het voorwendsel de eenheid binnen het Rijk te vrijwaren gaat hij zijn boekje te buiten en decreteert van bovenaf de verzoening tussen rechtzinnigen (orthodoxen) en ketters. Onder invloed van Eusebius schenkt hij genade aan de slechte bisschoppen, terwijl hij de overtuigde aanhangers van Nicea afzet of verbant. Hij eist met andere woorden de godsdienstige soevereiniteit op in de lijn van zijn heidense voorgangers en zet de kwalijke traditie van het caesaropapisme in gang dat de diepe wonde van de Kerk in het Oosten zal worden.
DE PRIJS VAN DE RELIGIEUZE VERDEELDHEID
In 330 had Constantijn op de plek van het oude Byzantium Constantinopel gesticht. Strategisch gesproken was de keuze uitstekend : de stad lag op het raakpunt tussen het Westen en het Oosten. Maar de stichting bereidde de politieke scheiding van de twee delen van de mediterrane wereld voor. Bovendien plaatste zij « het nieuwe Rome » tegenover het oude en maakte er een religieus centrum van dat afhankelijk was van de keizer. Constantijn schonk zo een hoofdstad aan de ketterij van het arianisme en aan een hele groep “ politieke ” oosterse bisschoppen die aanvaard hadden om de keizer als godsdienstig leider te nemen.
Zijn zoon Constantius II, die hem in 337 opvolgde voor het Oosten en in 350 alleenheerser over het volledige Rijk werd, ontpopte zich tot een fanatieke ariaan en wierp zijn hele gewicht in de schaal tijdens de geweldige theologische strijd die de vierde eeuw overheerste. De ketterij stond op het punt te triomferen toen hij in 361 stierf. Het zou nog duren tot Theodosius de Grote (379-395) vooraleer de katholieke reactie eindelijk het pleit won, omdat het arianisme toen de keizerlijke steun verloor.
Door de ketterij te verdedigen tegen het ware geloof hadden Constantijn en zijn onmiddellijke opvolgers heel het Rijk aan het wankelen gebracht. Aan de ontbindende elementen hadden zij er een nieuw toegevoegd, ten nadele van de eenheid van de christenheid en haar expansie.
Net op dat ogenblik was Armenië eens te meer de speelbal tussen Romeinen en Perzen. In 363 behaalde het Sassanidenrijk de overhand en lijfde Armenië de facto in als protectoraat... waarop de vervolging van de kleine christelijke gemeenschappen herbegon. Constantinopel was meer bezig met het doen triomferen van de ariaanse ketterij in heel het Rijk dan met het helpen van de jonge Armeense christenheid ! Toen de Armeense patriarch Narses keizer Valens ging opzoeken om hem een bondgenootschap tegen de Perzen voor te stellen, nam de soeverein aanstoot aan het integrale katholicisme van zijn bezoeker en stuurde hem wandelen...
Keizer Theodosius, nochtans een verdediger van het katholiek geloof, maakte het verraad definitief door met de Perzen de verdeling van Armenië te onderhandelen : het grootste deel ervan ging naar die laatsten. Het was een politieke fout, die het Romeinse rijk beroofde van een bufferstaat, maar ook een religieuze fout, want de Armeense christenen werden voorgoed uitgeleverd aan de vervolging.
DE STRIJD OM HET ARABISCHE SCHIEREILAND
Het conflict met Perzië breidde zich uit tot aan het zuiden van Arabië. Dat was altijd buiten de grenzen van het Romeinse Imperium gebleven, net zoals de rest van het schiereiland trouwens. De meeste Arabieren, gegroepeerd in stammen, gingen gewoon voort met hun nomadenbestaan en bedreigden met hun razzia’s nu eens Perzië, dan weer het Romeinse rijk. Om zich daartegen te beschermen waren beide blokken begonnen met het in dienst nemen van bepaalde stammen ; zo richtten de Perzen in de vierde eeuw rondom Hira een Arabisch vazalrijkje op.
Tegelijkertijd begon vanaf het midden van de eeuw het geloof door te dringen bij de Arabische stammen. Dat was te danken aan de monniken in de woestijnen van Syrië en Palestina. Door de bekeringen werden steeds meer “ Saracenen ” aangetrokken tot de oostelijke gebieden van het Romeinse rijk, waarna zij er zich ook definitief vestigden.
Constantius II vatte toen een groots geopolitiek plan op. Om de hinderpaal die de Perzen opgeworpen hadden tegen de handel met het Verre Oosten – zij hadden de commerciële routes afgesloten – te omzeilen, besloot hij de Romeins-christelijke invloed te doen doordringen tot in het zuiden van Arabië. Van de bestaande vorstendommen daar wou hij bondgenoten maken aan de zuidflank van het Sassanidenrijk en zo de voor het Imperium vitale handelslijnen terugvinden. In 356 vertrok een gezantschap naar Jemen, naar het rijk van de Himyarieten, die toen overheerst werden door de pas gekerstende Abessiniërs. De missie leidde tot de bekering van de onderkoning en de bouw van verschillende kerken.
Dit was echter slecht nieuws voor de plaatselijke Joden, die zich in Himyar al stevig ingeplant hadden. Zij voelden zich bedreigd door de komst van het christendom en verwekten een felle anti-Romeinse, antichristelijke en pro-Perzische opstand onder de autochtone bevolking. Rond 370 werd de gekerstende onderkoning afgezet en legde de nieuwe dynastie de eed van trouw aan Sapor II af !
De nieuwe sjah, Sapor III, was minder oorlogszuchtig ingesteld en ondertekende in 383 de vrede met de Romeinen. Beide rijken zochten toenadering tot elkaar en de Sassanidenvorst beloofde de christenen in zijn rijk bescherming. De vervolgingen hielden op en de Kerk kon zich uitbreiden en organiseren onder toezicht van de bisschoppen van Syrië en Romeins Mesopotamië. In 410 kwamen veertig bisschoppen bijeen in Seleucia-Ctesiphon om de canons van het concilie van Nicea aan te nemen zowel als de instellingen en de discipline van de Latijnse Kerk. Het was een beloftevolle evolutie ! Jammer genoeg besloot de Perzische Kerk elf jaar later om zich af te keren van de Romeinse invloed. Was het om een einde te maken aan het vooroordeel dat de christenen aanhangers van Rome waren ? In elk geval verklaarde het hoofd van de hiërarchie, de katholikos, dat hij nog alleen van Christus zelf afhing en het gezag van de Syrische bisschoppen verwierp.
KETTERIJEN EN CONCILIES
Met de hulp van Theodosius maakte het concilie van Constantinopel in 381 een einde aan het arianisme. Maar dat betekende nog geen volledige terugkeer naar de vrede in de Kerk en in het Rijk. Want datzelfde concilie bepaalde ook dat « de bisschop van Constantinopel het ereprimaatschap bekleedt na de bisschop van Rome, omdat Constantinopel het nieuwe Rome is ». Dat kwam er op neer dat de stad van Constantijn aan Rome enkel het privilege van een hogere ouderdom verleende, dus niet omdat het hoofd van de apostelen er zijn zetel gevestigd had, maar enkel omdat Rome vóór Constantinopel de stad van de keizers geweest was.
Niet alleen Rome toonde zich ongerust over deze mateloze pretentie. Ook de machtige, aloude Kerk van Alexandrië, getooid met het prestige van de H. Athanasius, aanvaardde niet dat men haar naar de derde plaats verwees. Het resultaat was een zeer felle tegenstand tegen Constantinopel. Bij de dood van de keizer in 395 werd het Rijk definitief verdeeld in een westelijke en een oostelijke helft en werd de stad aan de Bosporus de hoofdplaats van het Oost-Romeinse rijk. En ze was vast van zin ook de eerste zetel van de Kerk in het Oosten te blijven !
Een nieuwe theologische crisis wierp olie op het vuur. Ze werd uitgelokt door Nestorius, patriarch van Constantinopel, die onderwees dat het Woord, vóór alle tijden geboren uit de Vader, niet hetzelfde kon zijn als Hij die, in de tijd, uit de Maagd Maria geboren was ; het was een pure genade dat de mens Jezus verenigd werd met het Woord... Op vraag van de paus, de H. Celestinus, kwam de H. Cyrillus tussenbeide om aan het schandaal een einde te maken. Als patriarch van Alexandrië deed hij dat met des te meer vurigheid omdat het conflict Constantinopel in opspraak bracht !
Cyrillus deed het zuiverste katholieke geloof zegevieren op het concilie van Efeze in 431 : het mensgeworden goddelijke Woord heeft slechts één natuur (monofysitisme), Jezus is volledig God en volledig mens en daarom verdient Maria de titel van Theotokos, « Moeder Gods ». Constantinopel moest de uitkomst wel aanvaarden en de keizer deed ze respecteren. Nestorius werd afgezet, het merendeel van zijn aanhangers sloot zich aan bij de rechtzinnige leer en de onverzoenlijken werden van hun bisschopszetel verjaagd.
Toch ging het om een erg kwetsbare triomf : de mystieke “ één-natuurleer ” van de H. Cyrillus zinde de rationalisten van Antiochië niet en ook de Latijnse Kerk was niet helemaal overtuigd. Nieuwe ketters kwamen op de proppen met weer nieuwe theorieën, zo bv. dat het Woord geen volledige menselijke natuur had aangenomen, maar dat het zichzelf een lichaam had gegeven waarin het de rol van ziel speelde. Dit ronduit ketterse « monofysitisme », dat van Jezus een tweeslachtig “ monster ” maakte, stelde de prachtige formule van Cyrillus in een slecht daglicht. Nu was het de beurt aan Constantinopel om te trachten Alexandrië te vernederen !
De keizer roept een groot concilie van 520 bisschoppen samen in Chalcedon, in 451, om het Rijk godsdienstige vrede te schenken. De kerkvergadering verklaart plechtig dat er in de ene Persoon van God de Zoon twee verenigde, onveranderlijke, onvermengde en onscheidbare naturen zijn, de goddelijke en de menselijke. Deze twee-naturenleer « wordt uitgedrukt met een onfeilbare klaarheid, maar op een kille manier, zonder de verheven emotie van het mysticisme van Alexandrië en de warmte van de Cyrillische vroomheid » (abbé de Nantes). Een groot deel van de Kerk in het Oosten steigert. Twee naturen ? Dat betekent een terugkeer naar de ketterij van Nestorius ! « Heel het monofysitische Oosten wordt beroofd van zijn traditie en voelt een diepe bitterheid, terwijl de nestorianen overal terug de kop opsteken. »
Met de steun van de keizer wordt het dogma van Chalcedon in heel het Rijk opgelegd. Het vrijwel directe gevolg van het concilie is echter een groot schisma : de aanhangers van het monofysitisme verdedigen hardnekkig een leer die niets meer te maken heeft met de H. Cyrillus en scheiden zich af, waarbij zij de grote massa van het volk meeslepen. De oriëntaals-orthodoxe Kerken verwerpen tot op vandaag de twee-naturenleer van Chalcedon...
BYZANTIJNS CAESAROPAPISME
In het Westen stortte het Romeinse rijk in 476 definitief in elkaar onder het beuken van de barbaren. Maar de Kerk « bewaarde er met het geloof en de christelijke tucht ook alle schatten van het denken, de orde en de beschaving van Rome » (punt 55 van de 150 punten van de Falanx van de Onbevlekte). De ommekeer is reusachtig, maar is niettemin het begin van een nieuw tijdperk in het Westen. Dat draagt het stempel van de theologie en het christelijke politieke denken van de H. Augustinus, die de voorwaarden voor een waarachtige politieke vooruitgang uiteenzet : het onderscheid tussen het geestelijke en het wereldlijke gezag, allebei soeverein op hun domein, maar verenigd met het oog op de heerschappij van Jezus Christus.
Het Oost-Romeinse rijk, dat nu alleen blijft voortbestaan, belichaamt het tegendeel van deze principes. In de vijfde eeuw verschijnt Constantinopel als de zetel van een heuse “ staatskerk ” ; de keizer en de patriarch doen er alles aan om die zetel het gepaste belang te verlenen. Na het concilie van Chalcedon moet de heilige paus Leo de Grote woedend vaststellen dat de pretenties van de keizerlijke hoofdstad door de kerkvergadering bevestigd zijn : het patriarchaat Constantinopel oefent nu gezag uit over de bisdommen Thracië, Azië en Pontus ; bovendien krijgt elke oosterse gelovige de vrijheid om een beroep te doen op de patriarch, die zich zo kan bemoeien met de zaken van de andere patriarchaten. De bisschop van Constantinopel staat inzake beroepsrecht dus op gelijke voet met de paus !
In feite is het hoofd van de « Kerk van het Oosten » niet zozeer de Byzantijnse patriarch als wel de keizer zelf. De patriarch lijkt meer en meer op een soort “ minister van eredienst ” die volledig afhankelijk is van de wisselvalligheden van de keizerlijke godsdienstpolitiek. Het is een delicate toestand, maar de patriarch aanvaardt die omdat hij de ambitie koestert om over heel het Oosten te regeren en samen met zijn meester Rome een hak te zetten.
Het Rijk vreest dat zijn zuidoostelijke gebieden, die in hoge mate gewonnen zijn voor het monofysitisme, zich zullen afscheuren. Daarom streeft het naar een zo groot mogelijke eenheid op religieus vlak. Maar het gaat nog enkel om een puur politiek streven, niet meer om de dogmatische waarheid. Zo is er onder keizer Zeno (474-491) de sluwe poging van patriarch Acacius, die de monofysitische ketters een “ verzoeningsformule ” voorstelt... waarbij het dogma van Chalcedon stilletjes onder de mat geveegd wordt. In Rome echter doorziet de paus, de H. Felix III, onmiddellijk het manoeuvre : in 482 excommuniceert hij Acacius, die gesterkt door de steun van de keizer rebelleert en heel het Oosten meesleurt in een schisma dat zal duren tot 518.
Deze crisis heeft een gewichtige weerklank in het Westen. De Gallo-Romeinse bisschoppen – de H. Avitus van Vienne, de H. Remigius van Reims – blijven wel verder trouw aan de rijksgedachte, maar keren een keizer die ontrouw aan Rome is de rug toe. In plaats daarvan vestigen zij hun hoop op de barbaarse vorsten en meer in het bijzonder op Clovis en zijn Franken.
Wat het Rijk betreft, accentueert het schisma de culturele scheiding met Rome. Keizer Anastasius (491-518), een overtuigde monofysiet, zet zich resoluut in om van het Rijk een macht te maken die meer Grieks-oosters dan Romeins is. Onder zijn bewind verovert de ketterij de bisschopszetels van Constantinopel, Antiochië en Alexandrië. Wel ondersteunt hij de Armeniërs tegen hun Perzische vervolgers, maar hun hiërarchie verwerpt het dogma van Chalcedon en blijft dat doen ook wanneer Constantinopel in 518 terugkeert tot de Rooms-katholieke eenheid. Het gevolg is een diepe geestelijke kloof tussen Byzantijnen en Armeniërs, die later nooit zal overbrugd worden.
Uiteraard profiteert Perzië hiervan, temeer omdat de Perzische christenen kort tevoren het nestorianisme hebben omarmd. Zijn christelijke onderdanen vormen geen bedreiging meer voor de sjah nu zij een ander geloof belijden dan dat van de keizer in Constantinopel !
JUSTINIANUS EN ZIJN OPVOLGERS
In 527 bestijgt Justinianus de Oost-Romeinse troon, de man die de geschiedenis zal ingaan als Justinianus de Grote. Zijn opzet is inderdaad ontzagwekkend : het terugwinnen van de westelijke gebieden van het vroegere Rijk. Maar de betrekkingen tussen Constantinopel en Rome lijden onder het statuut van de patriarch, die door de keizer beschouwd wordt als « het hoofd van alle Kerken van het Oosten ». En hoeveel eerbied Justinianus ook mag betuigen aan de paus, zijn opvatting over zijn eigen gezag leidt de keizer ertoe zich ook zelf te gedragen als een echte godsdienstige leider. De pausen Silverius, gestorven in ballingschap in 537, en Vigilius, verbannen naar een eilandje in de Zee van Marmara, zijn daar het beste bewijs van : zij werden het slachtoffer van de keizerlijke gramschap toen zij zich verzetten tegen zijn politiek van verzoening met de monofysieten.
Toen Justinianus in 565 stierf, was hij er in geslaagd een belangrijk deel van de oude westelijke gebieden terug te winnen : Italië, het zuiden van Spanje en Noord-Afrika. Maar zijn werk was de vrucht van een uitzonderlijk sterke persoonlijkheid en van gunstige omstandigheden ; het stortte na hem met een verbazingwekkende snelheid terug in elkaar. Byzantium was in feite niet in staat om het Westen werkelijk terug in handen te nemen en het een gezondmakend regime te schenken. Net als de Goten, die het met veel moeite verslagen had, bleek het Oost-Romeinse rijk een macht uit het verleden, arm aan hernieuwende ideeën en onbekwaam om zich te verheffen boven de eigen oosterse routine.
Bovendien had de keizer geen enkele van de ernstige moeilijkheden opgelost die een rijk zonder echte eenheid ondermijnden. Hij bemoeide zich voortdurend met de godsdienstzaken en was heel dubbelzinnig in zijn zogezegde verdediging van de rechtzinnige leer, op het moment dat keizerin Theodora onafgebroken steun verleende aan de monofysieten. Zijn bewind vergrootte zo alleen maar de onbeschaamdheid en de onbuigzaamheid van de ketters, waardoor de dreiging van een afscheiding van hele territoria steeds scherpere vormen aannam.
Ondertussen legde in het Westen de heilige paus Gregorius, kerkvader (590-604), de basis voor een nieuwe orde : de christenheid, het geheel van christelijke naties onder de herdersstaf van de Kerk.
De opvolgers van Justianianus spanden zich in om het Rijk te laten voortbestaan, maar waren onbekwaam om het volle gewicht van de erfenis die hij hen nagelaten had te dragen. Alleen de steun van het Roomse pausdom had hen kunnen helpen, maar in plaats daarvan klampten zij zich vast aan de hoogmoedige droom van Constantinopel als hoofdstad van het Oosten en rivaal van Rome. In 588 had de patriarch zich trouwens de titel van “ oecumenisch patriarch ” toegeëigend, waarmee hij aanspraak maakte op het universele oppergezag over alle andere bisschoppen met inbegrip van de paus !
EEN ARABISCH SCHIEREILAND IN VOLLE GISTING
De rivaliteit tussen het Oost-Romeinse rijk en Perzië begunstigde steeds meer de vereniging van afzonderlijke Arabische stammen ten dienste van een van de twee rijken. Om een tegengewicht te bieden tegen het koninkrijk Hira, vazal van de Perzen, probeerde Justinianus de bedoeïenen van de Hedjaz samen te brengen in een pro-Romeins en christelijk vorstendom. Zo riep hij aan de grens van Palestina het Ghassanidenrijk in het leven ; in 529 schonk hij hun leider Al-Harit de hoogste Byzantijnse waardigheid, die van patricius.
Maar Constantinopel had geen enkele vorm van koloniale of missionaire politiek en liet de kans liggen om deze stammen te beschaven. Zijn “ Arabische politiek ” beperkte zich tot het gebruik van de autochtonen als betaalde hulptroepen tegen de stammen die voor de Perzen vochten. Er was geen sprake van enige vooruitgang van de Romeins-christelijke invloed in de Hedjaz. Erger nog, de Ghassaniden werden beïnvloed door de monofysitische propaganda. Het resultaat was een laagje christelijke vernis op een door en door heidense ondergrond, maar ook voortdurende wrijvingen met de keizer. Uiteindelijk ontwikkelden deze Arabieren een diepe haat ten overstaan van het rechtzinnige christendom, dat zij gelijkgestelden met een Rijk waarvan ze niet hadden leren houden.
Zowel de bedoeïenen van Hira als die van Ghassan gedroegen zich zo onhandelbaar en berokkenden met hun razzia’s, ook in het gebied van hun broodheren, zoveel schade dat Constantinopel en Perzië ongeveer rond dezelfde tijd (einde zesde eeuw) besloten om de banden met hun vazallen door te snijden. Het was een logische beslissing, maar geen van de twee grote rijken deed er op termijn zijn voordeel mee : ondanks alles vormden de vazalstaten een beschermende barrière die nu wegviel ; in plaats van met koningen die zij konden controleren, hadden Perzen en Romeinen nu terug te maken met een hoop nomadenstammen die hen volledig ontsnapten.
Van het gebrek aan kolonisatie van de Hedjaz en de bedoeïenen profiteren de Joden. We zagen al dat zij in Himyar, in het zuiden van het schiereiland, met succes de pogingen tot christelijke missionering hadden tegengewerkt. Maar in het begin van de zesde eeuw krijgen de christelijke Abessiniërs opnieuw vaste voet aan de grond in Jemen. Zij vestigen er een christelijk koninkrijk dat bloeit tussen 525 en 572. De taaie Joden, vol ambitie en ondernemingszin, vatten het plan op om hun verloren terrein te reconstrueren in de Hedjaz. Geleidelijk aan breiden zij hun invloed uit over de belangrijke oasen langs de karavaanroutes : Jathrib, Khaïbar, Teima.
In de loop van de zesde eeuw zijn de Joden in heel het schiereiland erg actief. Ze voeren vooruitstrevende technieken in voor irrigatie en bodembewerking, ze ontwikkelen de kunsten en nieuwe ambachten. Onder hun gezag bereiken de streken in het noorden van de Hedjaz nagenoeg hetzelfde hoge beschavingsniveau als Arabia Felix in het zuiden van het schiereiland. Wanneer in 584 de barrière van het Ghassanidenrijk valt, openen zich grootse perspectieven voor de Joden : er is een territoriale aansluiting mogelijk tussen de Hedjaz, ondertussen een echte joodse provincie, en het aloude land van de voorvaderen. Als ook in Jeruzalem, op dat moment nog in Romeinse handen, het koninkrijk Israël zou kunnen hersteld worden, dan tekent zich het perspectief af van een rijk dat niet moet onderdoen voor dat van Salomon !
EEN GROTE-TENTBEDOEÏEN SCHRIJFT DE KORAN
De strijd tussen christenen en Joden om het overwicht in het zuiden van het Arabisch schiereiland heeft zijn sporen nagelaten in de Koran. Dit boek is een overduidelijk getuigenis van de diepe invloed van zowel het jodendom als het christendom op de Arabische ziel, die zij om beurten domineerden. De indruk die beide godsdiensten nalieten, was die van een bepaalde gemeenschappelijke achtergrond, eerder dan die van hun onderlinge tegenstelling. De Arabieren waren geneigd « Jezus te adopteren, maar als een joodse profeet, en God te vereren met een evangelische nuance die dicht bij de idee van Vaderschap staat » (Georges de Nantes, Le Coran, deel 1, p. 334).
Op basis van soera II blijkt de schrijver van de Koran iemand te zijn die doordrongen is van deze synthese. Hij is ontwikkeld en beschikt over een uitgebreide joodse en christelijke kennis. Volgens een hypothese van onze vader was hij « un Himyarite de grande tente », een grote-tentbedoeïen uit Himyar. Het verschil tussen voor- en tegenstanders van de christelijke mysteries van de H. Drie-eenheid en de Menswording wil hij neutraliseren en de onderlinge uitsluiting tussen joden en christenen wil hij overstijgen. Hoe ? Door op een stoutmoedige manier te stellen dat de eenheid van beide Bijbelse godsdiensten ligt in het verbond dat God met Abraham gesloten heeft... niet in Izaäk, maar in Ismaël, de eerstgeboren zoon en de voorvader van de Arabieren.
Het is een geniale roofpartij. Van de Joden steelt hij het exclusieve karakter van hun uitverkiezing in Abraham en Izaäk ; aan de christenen ontneemt hij het privilege van hun adoptie als kinderen van God in Jezus Christus. De schrijver duidt het Arabische ras aan als de bezitter van « de volmaaktheid », ’islâm, van de oorspronkelijke godsdienst. Bovendien is dat ras geroepen om die volmaakte godsdienst te herstellen in Jeruzalem. De gebeurtenissen die het Oosten vanaf 602 door elkaar schudden, zullen de auteur van de Koran de gelegenheid geven om te trachten zijn groots opzet te realiseren.
DE VAL VAN JERUZALEM
Een zoveelste fase in de nooit aflatende oorlog tussen het Oost-Romeinse rijk en Perzië was in 591 geëindigd in het voordeel van Constantinopel : de Romeinen kregen het grootste deel van Perzisch Armenië in hun bezit en de nieuwe sjah, Chosroës II, was schatplichtig aan keizer Mauricius, aan wie hij zijn troon te danken had. Maar in 602 kwam Mauricius tijdens een militaire opstand om het leven. Onmiddellijk viel Chosroës met zijn Perzische legers en hun Mongoolse hulptroepen Armenië en Romeins Mesopotamië binnen. Toen de chaos in Constantinopel in 610 eindelijk bedwongen was dankzij de machtsovername door een krachtdadige heerser, Heraclius, stond het rijk er slecht voor : de Perzen waren de Eufraat overgestoken en stonden in 613 in Chalcedon, aan de Bosporus !
De Joden van Palestina, Arabië en heel de diaspora juichen. Hun traditionele bondgenootschap met de Perzen zal hen, zo hopen zij, geen windeieren leggen. In 614 is heel Syrië in Perzische handen en komt de stad Jeruzalem in het vizier. Geleid en geholpen door de Joden, maar ook door een stevig Arabisch contingent onder leiding van de auteur van de Koran – dat leert ons een wetenschappelijke analyse van soera III – kunnen de troepen van Chosroës zich datzelfde jaar meester maken van de heilige stad. Het Ware Kruis van Christus wordt als trofee naar Ctesiphon gezonden, terwijl ook patriarch Zacharias en talrijke christelijke gevangenen die weg opgaan.
In uitvoering van een overeenkomst tussen de Perzische generaal en de Joden krijgen die laatsten het bewind over Jeruzalem en misschien ook over een deel van Palestina. Beroofd van de heilige stad sinds het jaar 70, heersen de Joden er nu opnieuw. Betekent dit eindelijk de zo lang verhoopte revanche van de Synagoog op het Kruis ?
[wordt vervolgd]
broeder Michel-Marie van de Cabeço
Hij is verrezen ! nr. 118, juli-augustus 2022