HET LEVEN EN HET WERK 
VAN DE H. MAXIMILIAAN KOLBE

I. EEN ROOMS-KATHOLIEKE POOL (1894-1919)

RAJMUND Kolbe werd geboren op 8 januari 1894 in Zdunska-Wola, als Pools onderdaan van tsaar Nicolaas II. Hij was de tweede zoon van Julius Kolbe en Maria Dabrowska ; van hun vijf zonen bleven er slechts drie in leven. Rajmund werd op zijn geboortedag gedoopt in de parochiekerk, toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw-ten-Hemel-Opgenomen.

EEN VOORBESTEMD KIND

juste
«Zij verscheen mij met twee
kronen in haar handen… »

Vader en moeder Kolbe stamden allebei uit arme weversgezinnen. Maria had kloosterlinge willen worden, maar kon haar roeping niet volgen omdat geen enkel klooster in staat was haar zonder bruidsschat op te nemen. Na langdurig gebeden te hebben huwde ze op haar eenentwintigste met Julius Kolbe, van wie we weten « dat hij een vurig katholiek was en een toegewijd kerkganger die elke zondag de H. Communie ontving en dat hij behoorde tot de derde orde van Sint-Franciscus en er de plaatselijke leiding van had » (A. Ricciardi, Maximiliaan Kolbe, priester en martelaar – Historische bronnen, 1987, p. 21).

De Kolbes hadden weinig geld en verlangden er ook geen, want ze beschouwden rijkdom « als een hinderpaal voor de volmaaktheid, en zelfs voor het eeuwig geluk » (p. 25). Ze waren heel vroom en hadden een grote devotie tot de Maagd Maria, Koningin van Polen ; meermaals gingen ze met hun kinderen op bedevaart naar Czestochowa.

Rajmund was van nature bijzonder zachtmoedig, maar ook onstuimig. De strenge opvoeding van zijn ouders was noodzakelijk om zijn karakter in goede banen te leiden. Zijn moeder schreef over hem :

« Hij was een zeer levendig, actief en driftig kind. Van mijn drie zonen gehoorzaamde hij ons het best. Hij was een echte hulp wanneer ik mijn man moest bijstaan bij zijn werk. Rajmund kookte, poetste het huis en bracht alles in orde. Hij gedroeg zich anders dan zijn broers, zelfs als ze straf kregen om wat kattenkwaad. Hij ging zelf de stok halen en strekte zich zonder aarzelen op de bank uit ; na de kastijding bedankte hij ons en zette de stok onverstoorbaar weer op zijn plaats » (p. 23).

Op 29 mei 1902 deed hij zijn Eerste Communie.

HET VISIOEN VAN DE TWEE KRONEN

« Toen hij op de lagere school zat, zo rond zijn tiende jaar, deed zich de belangrijkste en meest buitengewone episode uit de kinderjaren van Rajmund voor. Hij kreeg een zeer zoete en moederlijke verschijning van Onze-Lieve-Vrouw, die hij nooit zal vergeten en die voor hem later een voortdurende stimulans zal zijn in zijn ridderlijke liefde voor de Onbevlekte en in de vermoeienissen van het apostolaat. »

« Ondanks talloze vertrouwelijkheden aan het adres van zijn meest geliefde medebroeders, heeft pater Kolbe nooit de minste toespeling geuit op deze verheven genade. Alleen moeder Kolbe heeft het geheim ontsluierd na de dood van haar zoon in omstandigheden die strookten met de voorzegging ; ze deed dit toen ze in een brief van 12 oktober 1941 haar moederhart uitstortte bij de confraters van pater Maximiliaan :

 Ik wist al lang van tevoren, ten gevolge van een buitengewoon voorval in de jeugdjaren van pater Maximiliaan, dat hij de marteldood zou sterven. Ik weet alleen niet meer of het gebeurd is voor of na zijn eerste biecht. Op een keer was ik ontevreden over iets dat hij gedaan had en ik zei :

– Mijn kleine Rajmund, wat zal er later van je worden ?

 Daarna dacht ik er niet meer aan, maar ik merkte dat het kind zo veranderde dat ik het niet meer herkende. Wij hadden een verborgen altaartje waarbij hij dikwijls onopvallend ging bidden, tot de tranen over zijn wangen stroomden. Normaal gesproken gedroeg hij zich altijd ingetogen en ernstig, ouder eigenlijk dan hij in werkelijkheid was ; als hij bad, weende hij. Ongerust vroeg ik me af of hij misschien ziek was en ik vroeg hem :

– Wat scheelt er ?

 En ik hield aan :

– Je moet alles aan moeke vertellen !

 Bevend van emotie en met tranen in de ogen vertelde hij me :

– Moeke, toen je me berispte, heb ik veel tot Onze-Lieve-Vrouw gebeden om te vragen wat er van mij zou worden. Toen ik daarop in de kerk kwam, vroeg ik het haar opnieuw. Toen is zij mij verschenen met twee kronen in haar handen : een witte en een rode. Ze keek me vriendelijk aan en vroeg me of ik die twee kronen wilde hebben. De witte betekende volharding in de zuiverheid, de rode het martelaarschap. Ik antwoordde dat ik ze aanvaardde. Toen keek ze me met zachtheid aan en verdween.

Rajmund op tienjarige leeftijd, in het college van Pabianice.

De buitengewone verandering die ik bij het kind had vastgesteld, was voor mij het bewijs dat alles wààr was. Rajmund was er vol van en telkens weer zinspeelde hij met een stralend gezicht op deze marteldood waarnaar hij verlangde. Zo werd ik voorbereid op wat zou komen, zoals de Maagd Maria na de profetie van Simeon... ” » (pp. 24-25).

Toen Rajmund de basisschool doorlopen had, hielden zijn ouders hem thuis zodat hij hen kon helpen. De middelbare scholen waren heel duur ; daarom hadden zij besloten dat alleen de oudste zoon mocht voortstuderen. Rajmund onderwierp zich met eenvoud en edelmoedigheid aan de wil van zijn ouders, ook al leek daarmee alle hoop om in het klooster- of priesterleven aan de oproep van de Onbevlekte Maagd gehoor te geven, in rook op te gaan. Maar Onze-Lieve-Vrouw waakte. Dankzij de hulp van de apotheker van Pabianice kon Rajmund met zijn oudste broer mee naar het college gaan.

Rond Pasen 1907 wordt door de franciscanen een “ volksmissie ” gepreekt. Na de laatste preek kondigt de pater aan dat de oversten van de orde in Lwow (Lemberg) een klein seminarie geopend hebben om alle jongeren op te vangen die franciscaan willen worden. Rajmund en zijn broer Frans dienen onmiddellijk hun aanvraag in : de Poverello van Assisi trekt Rajmund aan door zijn ridderlijk en edelmoedig leven. De kronen van de kuisheid en het martelaarschap, hem door Onze-Lieve-Vrouw beloofd, schitteren in een helder licht...

Op 18 augustus 1907 – hij is dan 13 jaar – ontvangt Rajmund het H. Vormsel in de parochiekerk van Zdunska-Wola. In oktober gaan beide broers binnen in het klein seminarie van de minderbroeders-conventuelen in Lwow, waar ze drie jaar zullen blijven. Gedurende deze periode worden de talenten van Rajmund door iedereen beaamd : verstand, toewijding, wetenschappelijke geest, maar ook gevoeligheid, goedheid, hoffelijkheid, vrolijkheid en vroomheid.

Nu ze hun kinderen in zo goede handen weten, verwezenlijken de ouders Kolbe hun jeugddroom : Maria Kolbe treedt binnen bij de benedictinessen van Lwow ; later volgt ze haar zonen naar Krakow en treedt voorgoed binnen bij de zusters felicianerinnen, derde-ordelingen van Sint-Franciscus. Julius Kolbe wordt tertioris-oblaat van de derde orde in het franciscaner klooster van Krakow. « Gezien zijn leeftijd slaagde hij er niet in zich aan te passen aan het geestelijk leven, en hij kreeg de raad het klooster te verlaten. Hij begaf zich daarop naar Czestochowa, waar hij een winkeltje van religieuze voorwerpen opende en tegelijkertijd deelnam aan de beweging die Polen van het Russische juk probeerde te bevrijden. In augustus 1914, bij het uitbreken van de Wereldoorlog, trok hij als vrijwilliger naar het Russisch front. Hij werd gevangen genomen. Omdat hij een Russisch paspoort op zak droeg, werd hij bij snelrecht veroordeeld en opgehangen » (pp. 30-31).

Rajmund zal nooit ophouden zijn ouders een grote tederheid en bewondering te betuigen.

EEN NIEUWE SINT-FRANCISCUS

Op het einde van zijn driejarige studie vraagt de jonge Kolbe om toegelaten te worden tot het noviciaat. Op de avond van 4 september 1910 staat hij aan de voet van het altaar van de Onbevlekte : hij trekt het franciscaans habijt aan, omgordt zijn lendenen met het koord en krijgt de naam van broeder Maximiliaan. Hij is zestien jaar en acht maanden.

De avond tevoren was hij overvallen door twijfel aan zijn roeping ; hij voelde zich plots aangetrokken door een militaire carrière. Maar als gezonden door de Voorzienigheid was zijn moeder hem komen bezoeken. Wij weten niet wat zij tegen mekaar zegden, maar de roeping van Rajmund werd gered. In de kapel van het college ging hij zich plat ter aarde werpen, voor het altaar van de Onbevlekte, om Haar te beloven dat hij voor Haar zou vechten. Hij wist nog niet hoe, maar stelde zich een gevecht met materiële wapens voor.

Op 5 september 1911 legde broeder Maximiliaan zijn eerste geloften af. Hij bleef nog een jaar op het seminarie van Lwow om zijn humaniora af te ronden. In de herfst werd hij tot zijn verbazing samen met zeven andere seminaristen aangeduid om naar het Internationaal Serafijns College in Rome te gaan, om diploma’s in de filosofie en de theologie te behalen. Zo vertrok hij op 28 oktober 1912 naar de Eeuwige Stad, waar hij zeven jaar zou blijven.

Gedurende deze Romeinse periode legde hij, op 1 november 1914, zijn plechtige geloften af in de handen van de vicaris-generaal van de Orde. Op deze zo belangrijke dag van zijn volledige en definitieve toewijding aan de Heer, voegde hij aan zijn religieuze naam die van “ Maria ” toe, als betekenisvolle uitdrukking van het hoofdkenmerk van zijn spiritualiteit, die meer en meer op de voorgrond treedt.

Na zijn plechtige geloften doorloopt hij alle stadia van de orde totdat hij op 28 april 1918 de priesterwijding ontvangt in de kerk Sant’Andrea della Valle. De volgende dag draagt hij zijn eerste mis op aan het mirakelaltaar dat herinnert aan de verschijning van de Onbevlekte Maagd aan de jood Alfons Ratisbonne in de kerk Sant’Andrea delle Fratte. In het register van de intenties kan men lezen dat deze eerste mis werd opgedragen “ voor de bekering van P. Petkow, de schismatieken, de niet-katholieken, de vrijmetselaars enz. ”. Ricciardi voegt hieraan toe : « Het lijkt er op dat deze Petkow de grootmeester was van de Poolse vrijmetselarij. Gewoonlijk dragen nieuwgewijde priesters hun intenties op aan hun nog levende of reeds gestorven ouders. Men ziet hoe pater Maximiliaan die dag reeds volledig gekeerd was naar het apostolaat van de Militia Immaculatae, de militie van de Onbevlekte, zes maanden na de stichting ervan » (p. 62, noot 20).

Ondertussen heeft hij op 2 oktober 1915 zijn diploma van filosofie behaald aan de Gregoriana. Daarna vat hij zijn theologische studies aan (1915-1919) aan de theologische faculteit van het Internationaal College van de Orde. Daar wordt hij de leerling van pater Stefano Ignudi, rector van het college en voorheen vertrouweling en biechtvader van de H. Pius X. Vanaf 1916, en tot zijn terugkeer naar Polen, zal broeder Maximiliaan van deze onovertroffen meester en vriend de liefde voor de Onbevlekte Maagd leren, de echt Romeinse geest, de verering voor de Paus, de wil om te vechten tegen het kwaad – vooral de vrijmetselarij – en voor de onbuigzame verdediging van de geestelijke en tijdelijke rechten van de Kerk. Onder de leiding van P. Ignudi behaalt Kolbe op 22 juli 1919 zijn doctoraat in de theologie. Zijn mentor noteert in het dagregister van het College volgende appreciatie over zijn leerling : sanctus juvenis, een jonge heilige.

Maar vanaf deze tijd had pater Maximiliaan vanwege zijn confraters reeds te lijden van veelvuldige kritiek op zijn stoutmoedige apostolaatsplannen, o.m. zijn voornemen om de devotie tot de Onbevlekte Maagd te propageren via de pers en alle mogelijke moderne kanalen. In een discussie met zijn studiegenoten over het nut of het nadeel van het filmmedium voor de zielen zei hij op een dag : « Wij moeten wakker worden om op dit domein te rivaliseren met de vijand van de zielen ! » (p. 47).

DE MOEDER VAN EEN HEILIGE
De meest treffende foto van deze bewonderenswaardige moeder.

« Maria Kolbe-Dabrowska, geboren op 25 februari 1870, moeder van P. Maximiliaan en van P. Alphonsius (beiden franciscaan), werd onthaald in onze Congregatie in 1913 als lid van de derde orde, buiten de clausuur. Zij kwam op verzoek van pater M. Sobolewski, Provinciaal van de Poolse franciscanen, en leefde in het moederhuis van de Congregatie te Krakow, tot aan haar dood op 17 maart 1946.

« Zij hield zich met grote zelfverloochening bezig met praktisch werk voor onze Congregatie, regelde de facturen voor verlichting, water enz. aan de loketten van het stadsbestuur, kocht medicamenten, bracht de post weg, hielp bij de begrafenissen van de zusters en was in al deze aangelegenheden tot groot nut voor onze Congregatie.

« Zij was iemand met grote deugden en de omgang met haar was erg stichtelijk. Ze had een bijzondere devotie tot de Onbevlekte Maagd, voor wie ze op haar kamer twee kleine altaren had waarop altijd verse bloemen stonden. ’s Avonds laat zong ze zachtjes godsdienstige liederen, en ’s morgens stond ze om vier uur op om meer tijd te hebben voor het gebed.

« Zij deed gedurig aan verstervingen, en vroeg nooit iets aan de Congregatie, zodat de oversten er moesten over waken dat het noodzakelijke haar niet zou ontbreken. Na haar dood vond men in haar bed een geselkoord en een plank die tussen haar laken en haar matras lag. Zo deed deze vrouw van 76 jaar lichamelijke versterving.

« Zij bracht op een uitzonderlijke manier de religieuze armoede in praktijk en hielp de armen. Wanneer ze van de Overste het geld voor haar levensonderhoud kreeg, gaf ze het onmiddellijk terug om er een mis mee te laten opdragen. In de dagelijkse communie putte ze de kracht om de slagen van het leven te dragen : de dood van haar zoon, P. Alphonsius, en het martelaarschap van P. Maximiliaan. Deze laatste heeft ze wellicht gezien tijdens haar doodstrijd, omdat ze toen de woorden “ Mijn zoon ” uitsprak. Met veel geduld moest ze de kwaadsprekerij van een dienstmeid ondergaan : de waarheid kwam pas na haar dood aan het licht. Alle vrije momenten die ze had bracht ze door in aanbidding voor het Heilig Sacrament. Zij had voorzegd dat ze op een dag een zware val zou maken midden op straat, en zo is het ook gebeurd. »

(Getuigenis van de Overste van het Moederhuis van Krakow, Ricciardi, p. 30.)

CONFRONTATIE MET DE « GODDELOZE SEKTE » (1917)

« De jonge Maximiliaan volgde met zeer grote aandacht het werk van de Pausen en de wederwaardigheden van de Kerk van zijn tijd. Zo geraakte hij ook geleidelijk aan overtuigd van het bestaan van een vijandige, goed georganiseerde en agressieve wereld, die de Kerk op een actieve en systematische manier bekampte en die handig gebruik maakte van efficiënte middelen om dit doel te bereiken. Hij stelde ontzet vast dat de grote persorganen bijna geheel in handen waren van de vijanden van de Kerk ; de ervaring bewees hoe bepalend de pers was in de vorming van de publieke opinie. De katholieken konden hier weinig of niets tegenoverstellen, en dat trof Kolbe diep. Vanwaar dat onverklaarbaar tekort ? Misbruik was zeker te veroordelen, maar moest men daarom het gebruik zelf van de moderne media beletten ?

« Hij leed dus pijnlijk door alles wat hij, steeds vaker, in de stad Rome zag gebeuren, ten gevolge van de kleingeestige vijandigheid en de beledigende manifestaties die tegen de Paus werden opgezet door bepaalde politieke gezagsdragers, intellectuelen en schoelies van allerlei slag. Deze groepen werden opgehitst door smadelijke publicaties zoals die b. v. in het satirisch blad De ezel verschenen. Het ging niet om losstaande episodes, maar om volgens plan georganiseerde uitbarstingen, met de bedoeling de Italiaanse staat steeds scherper tegenover het Vaticaan te profileren en zo elke toenaderingspoging tussen beide te bemoeilijken. Bij elke mogelijke gelegenheid vlamde het rauwe anticlericalisme op tegen de katholieken en tegen de Paus. De burgemeester van Rome was Ernest Nathan, jood en grootmeester van de Italiaanse vrijmetselarij : hij was een goed administrator, maar anticlericaal in hart en nieren. De aanvallen op de Paus bereikten hun hoogtepunt in volle oorlog, in 1917, toen men de vierhonderdste verjaardag van de protestantse Hervorming (1517) vierde en de tweehonderdste verjaardag van de stichting van de vrijmetselarij (1717). Uit die tijd herinnert P. Kolbe zich het volgende :

“ In de jaren die de oorlog voorafgingen regeerde de maçonnieke kliek met steeds meer lef over Rome, hoofdstad van het christendom... Tijdens de feestelijkheden ter ere van Giordano Bruno schrok zij er zelfs niet voor terug met een zwarte vlag door de straten te paraderen : daarop stond de heilige aartsengel Michaël afgebeeld onder de voeten van Lucifer. Tot onder de vensters van het Vaticaan werd dreigend gezwaaid met de symbolen van de loge. Iemand had de weerzinwekkende woorden neergeschreven : Satan zal de lakens uitdelen in het Vaticaan en de Paus zal zijn knecht zijn, gekleed als Zwitserse wacht, en meer van dat fraais. Deze dodelijke haat jegens de Kerk van Jezus-Christus en Zijn Plaatsvervanger is zomaar geen pesterij van een hoop verlopen kerels, maar een systematische actie die voortvloeit uit het basisbeginsel van de vrijmetselarij : Vernietig elke vorm van religie, en vooral de katholieke godsdienst. ”

« Pater Kolbe schreef dit in 1939 : de verhaalde feiten waren toen al verleden tijd, maar ze leefden nog altijd sterk in zijn geest. Dat is een duidelijk bewijs van de diepe indruk die dit alles toentertijd op hem maakte » (Francesco Saverio Pancheri, Maximiliaan Kolbe, een heilige voor onze tijd, Officiële biografie voor de heiligverklaring, 1985, pp. 14-15).

DE TOEWIJDING AAN DE ONBEVLEKTE (16 OKTOBER 1917)

In de ochtend van 20 januari 1917 verzamelen alle seminaristen in de kapel voor het gemeenschappelijk gebed. Pater Ignudi leest en becommentarieert de wonderbare verschijning van de Onbevlekte Maagd aan Alfons Ratisbonne, en de plotselinge bekering van de jonge jood... Op dat ogenblik vat broeder Maximiliaan-Maria het plan op om de Militie van de Onbevlekte op te richten ; de wonderbare medaille zal het teken van lidmaatschap zijn en van bescherming van de “ ridders ”.

De volgende dag vertrouwt hij zijn stoutmoedig opzet toe aan zes medebroeders, die tot de meest voorbeeldige van het college behoren. Hij stelt hun voor een mariale Vereniging te stichten, met de goedkeuring van het kerkelijk gezag :

« Nadat zijn plan gerijpt was, nam hij enkele kameraden in vertrouwen die zijn ideeën deelden. Er werden verschillende vergaderingen belegd tijdens dewelke het wezen en het doel van de Militie duidelijker omschreven werden. De hoofdbedoeling was het indijken van de vloed van goddeloosheid en het opwerpen van een dam tegen de bewegingen die de Kerk vijandig gezind waren. Deze bewegingen namen in sterkte voortdurend toe : hoewel het volop oorlog was (...) leek het er toch op dat de hatelijkheden eerder tegen het geloof gericht waren – met publieke, antireligieuze manifestaties – dan tegen politieke tegenstrevers. »

Volgens pater Guirico Pignalberi, die aanwezig was bij de stichting van de Militia Immaculatae, stelde broeder Maximiliaan volgende overweging voor :

« Kan het mogelijk zijn dat onze vijanden zoveel activiteit ontplooien en zelfs superieur zijn, terwijl wij werkeloos blijven en hooguit bidden zonder aan het werk te schieten ? Hebben wij misschien geen krachtiger wapens, de bescherming van de Hemel en van de Onbevlekte Maagd ? De Onbevlekte, die alle ketterijen triomfantelijk overwonnen heeft, zal niet moeten wijken voor de vijand die zijn kop weer opheft indien zij trouwe dienaars vindt die aan haar leiding gehoor geven. Zij zal nieuwe overwinningen behalen, groter dan wat men zich maar kan voorstellen.

« Natuurlijk heeft de Onbevlekte Maagd ons niet nodig. Maar zij verwaardigt zich van onze diensten gebruik te maken om ons de verdienste daarvan te geven, en om meer glans te geven aan haar overwinning : die zal immers behaald worden met eenvoudige mensen en met middelen die volgens de wereld totaal onaangepast zijn, net zoals de geestelijke wapens die door de wereld bespot en veracht worden.

« Wij moeten als gewillige werktuigen in haar handen zijn en alle geoorloofde middelen gebruiken. We moeten overal binnendringen door het woord, de verspreiding van de mariale pers en de wonderbare medaille. We kunnen onze werken opwaarderen door ons gebed en ons goede voorbeeld.

« De middelen voor dit mariaal apostolaat zullen dan ook zijn : de inschrijving in de Militia met de bedoeling te strijden onder de banier van de Onbevlekte ; het dragen van de wonderbare medaille als kenteken ; en, voor de leden, elke dag het gebed zeggen waarbij men niet alleen de bescherming van de Heilige Maagd afsmeekt maar ook in het bijzonder de bekering van de vrijmetselaars – de grootste en meest hardnekkige vijanden van de Kerk. »

Pater Pal getuigt : « De naam werd gekozen in afwachting van met de verspreiding te kunnen beginnen. Broeder Maximiliaan stelde de droom die zijn geest en hart vervulde zo overtuigend en levendig voor, dat het programma voor hem reeds werkelijkheid leek te worden. En ja, dankzij de goedheid van de H. Maagd verkregen we reeds de door God gewilde vruchten. Tussen al de gesprekken van die dagen door werd in de vurigheid van het ogenblik het lied “ O Maagd zo rein zo schoon ” gezongen. Bij de tonen hiervan leek broeder Maximiliaan weer een kind te worden ; hij zag er heel blij uit en als in extase, en gedurende die avond vroeg hij herhaaldelijk dit lied opnieuw te zingen : zo toonde hij de zoetheid die de naam van en de liefde tot onze hemelse Moeder hem in het hart legde. »

Een derde getuige vult verder aan : « Hij sprak met veel gloed over missionering. Op zekere dag zag ik dat hij heel erg ontroerd was toen ik hem zei dat de leden van de Militia Immaculatae niet alleen in Polen noodzakelijk waren, maar ook in de rest van Europa, in China, Japan en de hele wereld » (Ricciardi, p. 59).

Zo had op de avond van 16 oktober 1917 de toewijding aan Maria plaats van de eerste zes kandidaten van deze nieuwe “ ridderorde ”, geleid door broeder Maximiliaan-Maria. Zij deden dit voor het altaar van de Onbevlekte in de kapel van het Serafijns College. Drie dagen tevoren, op 13 oktober, was Onze-Lieve-Vrouw voor de zesde maal verschenen in Fatima, waar 70.000 pelgrims bijeengekomen waren...

AKTE VAN TOEWIJDING
VAN DE H. MAXIMILIAAN KOLBE
AAN DE ONBEVLEKTE ONTVANGENIS

Onbevlekte Ontvangenis,
Koningin van hemel en aarde,
Toevlucht van de zondaars, liefhebbende Moeder
aan wie God alle Barmhartigheid wou toevertrouwen,
zie mij, N..., arme zondaar, hier aan uw voeten.

Ik smeek u, aanvaard heel mijn wezen
als uw goed en uw bezit;
handel in mij volgens uw wil,
in mijn ziel en in mijn lichaam,
in mijn leven, mijn dood en mijn eeuwigheid.

Beschik vooral over mij zoals gij het verlangt,
opdat zich eindelijk voltrekke wat over u is gezegd:
«De Vrouw zal de kop van de slang verpletteren»,
en ook:
«Gij alleen zult wereldwijd de ketterijen overwinnen».

Dat ik in uw zuivere, zo barmhartige handen
een werktuig mag worden van uw liefde,
in staat om zovele lauwe of afgedwaalde zielen
te doen herleven en helemaal te laten openbloeien.
Zo zal het Rijk van Jezus’ goddelijk Hart zich eindeloos uitbreiden.

Ja waarlijk, uw aanwezigheid alleen al trekt de genaden aan
waardoor de zielen bekeerd en geheiligd worden,
want de Genade ontspringt uit Jezus’ goddelijk Hart
en daalt over ons allen neer
langs de weg van uw moederlijke handen.

DE MILITIA IMMACULATAE

Zo werd de Militie van de Onbevlekte officieel gesticht. De akte van toewijding bevat de kern van heel zijn leer over het mysterie van de Onbevlekte Ontvangenis zoals Zij zich geopenbaard heeft in Lourdes. Het reglement van de M. I., dat ook op deze 16de oktober werd opgesteld, drukt geheel de mariale zending uit die pater Kolbe van de H. Maagd kreeg : “ de ganse wereld aan Gods voeten leggen door toedoen van de Onbevlekte ”. Maar zijn gedachten zal hij slechts beetje bij beetje bekend maken.

Pater Pal, zijn vriend en vertrouweling, vertelt ons verdere details over de stichtingsdag, waaraan hij zelf ook deelnam :

« Op de avond van 16 oktober 1917, aan de vooravond van het feest van de H. Margaretha-Maria Alacoque, kwamen wij bijeen in het vertrek vlakbij de kamer van Pater Rector. Pater Kolbe las ons van een klein kartonnetje het programma voor, dat door hemzelf opgesteld was (...). Hij vroeg ons om ermee in te stemmen en het te ondertekenen. Als eerste was ik aan de beurt, omdat ik priester was en de oudste van het gezelschap. Het staat me voor dat P. Maximiliaan als laatste ondertekende. Uit dat eenvoudig blaadje papier blijkt hoe weinig hij om de uiterlijke vorm gaf : het bevatte de hoofdlijnen van een reusachtig werk van apostolaat en geestelijk leven. Vanuit de kamer waar we bijeen waren, begaven we ons naar de kapel van het college. Daar heb ik, buiten medeweten van de anderen, de medaille gezegend en opgelegd aan de eerste gezellen van de M. I., aan mijzelf en aan broeder Maximiliaan. Toen dat alles haastig en in stilte gebeurd was, trok iedereen zich terug in zijn cel. Niemand was hiervan op de hoogte, behalve pater Rector, die evenwel niet aanwezig was. De fundamenten van de M. I. waren gelegd » (getuigenis op het diocesaan proces van Padua ; aangehaald door J.-F. Villepelée, In de voetsporen van Pater Kolbe, p. 59).

Wij bezitten het eerste schema van dit reglement, waarin we alles terugvinden : beweegredenen, doel, voorwaarden en middelen – alles klaar en helder onder woorden gebracht.

MILITIA IMMACULATAE

«Ze zal u de kop verpletteren» (Gn 3,15). «Door u alleen werden alle ketterijen wereldwijd overwonnen.»

I. Doel

De bekering nastreven van zondaars, ketters, schismatieken, joden enz., en in het bijzonder van de vrijmetselaars; en de heiliging van iedereen onder de leiding en door de tussenkomst van de Zalige en Onbevlekte Maagd Maria.

II. Voorwaarden

1. Totale offergave van zichzelf aan de Zalige en Onbevlekte Maagd Maria, als werktuig in haar onbevlekte handen.
2. De miraculeuze medaille dragen.

III. Middelen

1. Indien mogelijk één keer per dag volgend gebed tot de Onbevlekte uitspreken: «O Maria zonder vlek ontvangen, bid voor ons die onze toevlucht tot u nemen, en voor allen die niet hun toevlucht nemen tot u, in het bijzonder voor de vrijmetselaars.»
2. Elk wettelijk middel volgens de mogelijkheden en naargelang het geval waarin men verkeert: dit wordt overgelaten aan de toewijding en de voorzichtigheid van eenieder; in het bijzonder en heel speciaal de wonderbare medaille.

Later, wanneer zijn werk zich vervolmaakt, zal P. Kolbe schrijven : « Gedurende zeven eeuwen hebben wij gevochten opdat het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis gedefinieerd zou worden : deze strijd werd bekroond door de dogmatische definitie en door de verschijningen van de Onbevlekte in Lourdes. Nu moet het tweede deel van de geschiedenis beginnen : deze waarheid uitzaaien in de zielen, erover waken dat zij ontkiemt en vruchten van heiligheid draagt – in àlle zielen : zij die bestaan en zij die zullen bestaan tot aan het einde van de wereld. Het eerste deel van de geschiedenis, die voorbije zeven eeuwen, was slechts de voorbereiding en de goedkeuring van het project, nu moeten we overgaan tot de uitvoering ervan : de dogmatische waarheid beleven, de Onbevlekte aan alle zielen laten kennen, haar schenken met al haar weldoende gaven. » (25 februar 1933 ; cf. Ricciardi, p. 59)

KCR 26ste jaargang nr. 6, november-december 1998