HET LEVEN EN HET WERK VAN DE H. MAXIMILIAAN KOLBE
IV. DE WEG VAN HET LIJDEN
DE ONBEVLEKTE ZAL TRIOMFEREN...
Aan de vooravond van de inval van de Duitsers in Polen overwoog pater Kolbe wat de toekomst zou brengen :
« Wat zal het zijn over twintig of dertig jaar ? De broeders werken al in het Verre Oosten. Als het zo voortgaat, zullen ze over de hele wereld werkzaam zijn. De duivel voorziet dat, en daarom gaat hij heftig tekeer. Gisteren vernam ik dat socialisten en communisten de opdracht gekregen hebben Niepokalanow te belasteren en te vernietigen. Vermits wij alles in stilte verdragen, worden zij woest en spuien nog meer laster. Zij zijn volop bezig met de voorbereiding van nieuwe aanvallen om aan Niepokalanow voorgoed een einde te maken. Maar door de H. Schrift weten wij dat de Onbevlekte de kop van de listige slang zal verpletteren : Ipsa conteret caput tuum (Gen. 3, 15). Dat zal altijd de waarheid blijven. Wij moeten ons dus inspannen om de Onbevlekte altijd meer nabij te komen, omdat wij haar nooit genoeg zullen kunnen beminnen. »
« Het lijden en het vooruitzicht van de rampspoed maken me bang... Maar ook Jezus heeft in de Hof van Olijven angst gekend, en daarom ben ik gelukkig en vat ik moed. Temidden van onze kleine beproevingen moeten we bidden en Maria aanroepen !
« Offer alles op aan de intenties die de Onbevlekte het meest bevallen... Dat is heel nuttig want het verenigt ons met de Onbevlekte, zoals een instrument in de handen van een kunstenaar. Het laat ons ook toe de genade te ontvangen die het verstand verlicht, zodat we haar wil kennen ; tegelijkertijd maken we onze wil sterker om die van de Onbevlekte te vervullen. Wij zijn haar werktuigen, maar niet op de passieve manier van een penseel in de hand van een schilder : wij worden immers geleid door het verstand en de wil. Als wij ons door haar bij de hand laten nemen, zullen er indien nodig zelfs mirakels kunnen gebeuren » (Ricciardi, p. 276).
« De Onbevlekte verlangt dat we niet alleen werken, maar ook lijden voor haar. Werken doorheen het lijden... De kleine kruisen van elke dag moeten we rustig dragen als we ons aan de Onbevlekte willen geven. Dragen is zelfs niet genoeg : we moeten ernaar verlangen. Anders kunnen we de Hemel niet verwerven » (17 januari 1937).
« De liefde tot de Onbevlekte bestaat niet alleen uit een acte van toewijding, zelfs niet als die met grote vurigheid gebeden wordt, maar uit het feit van veel af te zien van wat men zich ontzegd heeft en van onophoudelijk voor haar te werken » (10 februari 1937).
« Het kruis en de beproevingen zijn niet te ontwijken, maar zij kunnen ons niet scheiden van de Moeder Gods » (3 september 1937).
Tijdens een conferentie in Rome, in februari 1937, vatte pater Maximiliaan-Maria het apostolaat van de Militia Immaculatae tijdens de voorbije twintig jaar samen, en sprak hij volgende profetische woorden :
« Er zal een grootse dag komen – niet veraf, en ook geen droom – dat het beeld van de Onbevlekte dankzij haar missionarissen zal tronen in het hart zelf van Moskou » (11 februari 1937).
... MAAR NA “ DE BEPROEVING VAN HET BLOED ”
Opdat dit zou gebeuren, moest eerst een voorwaarde vervuld worden. Pater Kolbe sprak er niet over tijdens de conferentie, maar nam wel pater Quirico Pignalberi, één van de zeven eerste leden van de M. I., in vertrouwen ; deze getuigde tijdens het canoniek proces in Padua :
« Pater Maximiliaan kwam me opzoeken in het klooster van Piglio op 7, 8 en 9 februari 1937. We hebben samen gepraat op mijn kamer. Hij lichtte me in over de moeilijkheden die zijn werk ondervond in Polen en in Japan. Toch waren naar zijn zeggen veel obstakels overwonnen. Hij bevestigde ook dat het beeld van de Onbevlekte in Moskou zou opgericht worden, maar dat vooraf de beproeving van het bloed noodzakelijk zou zijn. Ik interpreteerde die uitdrukking als een beproeving die zich zou voordoen in de schoot van de Stad van de Onbevlekte. Deze allusie op de beproeving van het bloed herhaalde hij enkele dagen later in Rome, na het debat over de Onbevlekte dat doorgegaan was op 11 februari, feestdag van de M. I., in het klooster van de H. Apostelen. Ik herinner me heel goed dat hij me toen zei dat de beproeving van het bloed noodzakelijk was. Ik was in de war door de scherpte van zijn verklaring, maar hij benadrukte dat het zo goed was, dat het zelfs nodig was » (p. 254).
In oktober 1938 verscheen de Ridder in het Latijn ten behoeve van de clerus. In juli 1939 ging het algemeen Kapittel van de franciscanen door. Er werd een nieuwe provincie opgericht, met Warschau als centrum, waartoe Niepokalanow met zijn 762 religieuzen behoorde.
In juni 1939 kondigt zuster Maria-Lucia van het Onbevlekt Hart, de zieneres van Fatima, een sombere voorspelling aan : « God is ontevreden. Hij trekt de arm van zijn medelijden terug en laat toe dat de wereld verwoest wordt door een straf erger dan er ooit geweest is, verschrikkelijk, verschrikkelijk. » Op 22 augustus van hetzelfde jaar wordt de ondertekening van het Duits-Russisch niet-aanvalspact bekend : Hitler komt tegemoet aan alle eisen van Stalin. De oorlog, door Onze-Lieve-Vrouw in Fatima op 13 juli 1917 aangekondigd, is begonnen. Maar pater Kolbe zal dit nooit weten...
En nochtans kondigt hij dezelfde zaken aan zijn broeders aan :
« Op 28 augustus sprak hij ons over de drie fasen in het leven : de eerste bestaat erin zich voor te bereiden op het actieve leven ; de tweede is de tijd van het actieve leven ; en de derde tenslotte is de tijd van het lijden. “ Deze derde fase zal ik weldra bereiken. Maar door wiens toedoen, waar en onder welke vorm ik het lijden zal kennen, dat weet ik niet. Toch zou ik willen lijden en sterven als een ridder ; ik zou mijn bloed willen vergieten tot de laatste druppel om de komst van de dag te verhaasten waarop heel de wereld in Gods handen zal liggen, gedragen en aangeboden door de Allerheiligste Maagd, de Onbevlekte. Dat wens ik jullie en mezelf toe ! Mijn kindertjes, zou ik voor jullie een nobeler bestemming kunnen bedenken ? Als ik dat zou kunnen, zou ik het jullie zeggen, maar dat is niet het geval ; heeft Christus zelf volgens Sint-Jan niet gezegd : Er is geen grotere liefde dan zijn leven te geven voor degenen die men liefheeft ? ” » (Patricia Treece, p. 106)
« Op 1 september 1939 brak de oorlog uit tussen Duitsland en Polen ; op minder dan drie weken tijd bereikte het Duitse leger Warschau. Niepokalanow, gelegen op de rijksweg tussen Poznan en Warschau, op slechts 42 km van de hoofstad, bleek omsingeld door de troepen van de invaller en overgeleverd aan diens willekeur...
« Wat pater Maximiliaan-Maria voorzien had, werd droeve werkelijkheid. In de nieuwgeschapen en verschrikkelijke omstandigheden zouden zijn zielskracht en vastberadenheid zijn enige wapens worden. Het uur van de beproeving had geslagen voor Niepokalanow. De gevechten verliepen zo snel dat al op 5 september, amper 4 dagen na het openen van de vijandelijkheden, door de prefectuur van Warschau een bevel werd uitgevaardigd tot evacuatie van Niepokalanow.
« Er was geen tijd te verliezen. Pater Maximiliaan had al van tevoren instructies gekregen van de provinciale Overste over wat hij moest doen in geval van gedwongen evacuatie. Hij riep dus alle leden van de communauteit bijeen om hen het bevel van de autoriteiten over te maken, en hij gaf hen de opdracht Niepokalanow te verlaten om zich op een veilige plaats te verschuilen.
« Sommigen vonden onderdak in kloosters in de omgeving, anderen bij hun familie. Op enkele uren tijd was de diaspora van de “ mystieke stad ” voltrokken, zoals pater Maximiliaan het meer dan eens voorspeld had !
« En wat deed hij zelf ? Op die trieste namiddag van 5 september 1939 zegende hij zijn broeders die vertrokken, nam broederlijk afscheid van hen en voegde eraan toe : “ Vaarwel, mijn zonen. Ik zal deze oorlog niet overleven. ”
« Wij zijn geneigd te geloven dat pater Maximiliaan wist wat hem te wachten stond en misschien zelfs wat zijn dood zou zijn. Waarschijnlijk had de Onbevlekte hem in Japan de zekerheid geschonken dat hij naar de Hemel zou gaan, nadat ze hem opnieuw de rode kroon van het martelaarschap had getoond.
« Hoe overtuigd hij ook was van zijn naderende dood, toch wilde hij niet voortgaan op zijn eigen oordeel, maar op de wil van de Onbevlekte zoals die uitgedrukt werd in de wil van zijn oversten. Hij vertrok haastig met de wagen naar Warschau om van de Provinciaal zelf te vernemen of hij al dan niet Niepokalanow moest verlaten. De paters die bij dit onderhoud aanwezig waren, maakten uit de woorden van pater Kolbe op dat hij niet voor maar ook niet tegen het feit was om zich naar een veiliger plaats te begeven ; misschien was hij eerder geneigd tot vertrekken. Maar pater Felix Wilk, Overste van het klooster van Warschau, stelde aan de Provinciaal voor pater Maximiliaan te verplichten in Niepokalanow te blijven, zonder zich om de gevolgen te bekommeren, omdat dit noodzakelijk was voor het welzijn van de Stad van de Onbevlekte.
« De Provinciaal gaf hem de opdracht terug te keren. Pater Maximiliaan aanvaardde deze beslissing nederig en met gebogen hoofd, en keerde nog dezelfde dag naar Niepokalanow terug. Een vijftigtal broeders en vijf paters bleven bij hem.
« Midden september vond een bombardement plaats dat verschillende gebouwen vernielde. Groepen soldaten van de Wehrmacht drongen binnen in Niepokalanow en verwoestten alles wat ze op hun weg tegenkwamen : meubelen, kasten, materieel, en vooral kruisbeelden en beelden van Maria. Machines daarentegen werden gespaard, misschien om ze in goede staat naar Duitsland te kunnen meenemen.
« Niepokalanow, het geestelijk “ Lourdes ” van Polen, dat twaalf jaar van offers gekost had, was niet langer
het vreedzaam en vruchtbaar oord van arbeid. De militaire bezetting deed alles teloorgaan. Pater Maximiliaan-Maria herhaalde de woorden van de heilige man Job :
“ De Onbevlekte heeft ons alles gegeven, Zij neemt het nu van ons terug... De afkeer en de onrust die volgen op een mislukking komen voort uit onze eigenliefde ” » (Ricciardi, p. 280-282).
EERSTE DEPORTATIE (september-december 1939)
In de ochtend van 19 september klopt de Gestapo aan in Niepokalanow. Verzameling op de esplanade. Alle religieuzen worden gedeporteerd, behalve twee die moeten zorgen voor de gewonden die talrijk hun toevlucht hebben gezocht in het klooster. Paters en broeders worden met vrachtwagens naar het kamp van Amtitz gebracht : een wereld van tenten en prikkeldraad, van wachttorens en met mitrailleurs gewapende bewakers ; een wereld van haat, lijden en vernedering, waarin pater Kolbe de hoogste toppen van liefde en zelfvergetelheid bereikt. Zijn lotgenoten hebben daarover getuigd :
« In het kamp hadden wij geen mis ; maar toen hij de communie ontving of ze aan ons uitdeelde, straalde de volmaakte eenheid met God waarin hij zich bevond van zijn gezicht. Nooit heb ik iets dergelijks bij een andere priester gezien. Hij herhaalde onophoudelijk dat de kern van de heiligheid erin bestaat de eigen wil volkomen te laten samenvallen met de wil van God... Hij verdroeg het volle gewicht van de opsluiting in sereniteit en een bewonderenswaardige onderwerping aan God. »
Hij steunde en bemoedigde zijn broeders door hen de biecht af te nemen, door hen bijeen te brengen voor geestelijke gesprekken waarin hij voortdurend over de Onbevlekte sprak, en door retraites te organiseren. Hij zei : « Wij weten niet wat er van ons zal worden. Laten we proberen om klaar te zijn voor alles wat de Onbevlekte van ons vraagt. Laten we ons volledig aan Haar geven, opdat Zij ons altijd zou leiden volgens haar wil » (p. 284).
Een andere keer stelde hij aan zijn broeders deze eigenaardige overeenkomst met de heilige Maagd voor :
« “ Allerheiligste Moeder, uit liefde tot u bied ik mezelf aan om in deze harde gevangenis te blijven, zelfs indien men de anderen naar huis zou laten gaan. Ik wil hier blijven, vergeten en veracht, zonder vrienden of steun, om voor u te lijden. Ik offer mezelf in het bijzonder aan u, Maria, om te sterven in dit kamp temidden van vijandige en onverschillige mensen, en om in het woud begraven te worden. ” Als wij deze overeenkomst met Haar sluiten en toch bevrijd worden, zal onze verdienste even groot blijven, als hadden we dat allemaal echt doorstaan » (p. 285).
Maar gedurende heel deze gevangenschap bleef hij voorspellen dat ze weldra vrij zouden komen. Ze bleven in Amtitz tot 9 november, dag waarop men hen naar Ostrzesrow bracht, op Poolse bodem. Onder matrakslagen bereikten de uitgeputte en uitgehongerde gevangenen hun nieuwe kamp, een school van de Paters Salesianen die opgevorderd was door de Duitsers. En daar herbegon het leven in de kou, de ontberingen en het lijden. Pater Kolbe liet nooit een gelegenheid voorbijgaan om zijn mager rantsoen te delen met de broeders die het meest leden onder de honger. Door zijn heiligheid won hij het respect en de vriendschap van een vijandelijk officier. Was hij het die bemiddelde bij de kampcommandant ? In elk geval, op 8 december 1939 werden pater Kolbe en zijn medebroeders vrijgelaten. Ze vonden een verwoest en gekruisigd Polen terug. De Duitsers hadden 3646 priesters naar de kampen gedeporteerd ; 2647 vonden er de dood. En dan spreken we nog niet over de mannelijke en vrouwelijke religieuzen.
DE STAD VAN DE ONBEVLEKTE VERWOEST
Toen ze aankwamen in Niepokalanow troffen ze een geplunderd klooster aan. Beelden en gewijde voorwerpen waren geprofaneerd. Alles was geroofd en verwoest. De voor die tijd hoogtechnologische machines waren meegenomen, er bleven enkel wat oudere exemplaren over. Alleen de muren en de daken waren intact gebleven.
Zonder de moed te verliezen begon pater Kolbe met zijn vierenveertig aanwezige medebroeders alles terug op orde te brengen. Het beeld van Onze-Lieve-Vrouw werd gerestaureerd en kreeg al vlug zijn plaats terug bij de toegangspoort. Het Heilig Sacrament straalde opnieuw in het houten kapelletje. Gedurende heel de dag losten de religieuzen er elkaar in groepjes van zes af, om Jezus te aanbidden in de heilige Hostie.
Geleidelijk aan keerden de gevluchte broeders terug. Hun aantal kwam op 349, terwijl nog anderen ondergedoken moesten blijven voor de Gestapo. De Duitse autoriteiten, die een gedeelte van de gebouwen opgevorderd hadden als munitieopslagplaats, hospitaal en vluchtelingenkamp, wilden niet dat er meer dan 70 broeders onderdak hadden in het klooster. Pater Kolbe kwam op het idee werkplaatsen te openen waarvan de productie naar de omliggende woonkernen ging : daar konden de bezetters niets tegen hebben. Hij stampte werkplaatsen voor landbouwmachines en werktuigen uit de grond en stond ook in voor de herstellingen. Daarmee hadden een honderdtal broeders werk. Hij richtte een melkerij in, een kaasfabriek, een garage, een atelier voor fietsenherstelling, schrijnwerkerijen, een uurwerkmakerij en zelfs een fotolabo. Om dat alles draaiend te houden waren veel broeders nodig, en hij bekwam voor hen de toelating om in Niepokalanow te verblijven.
Pater Kolbe opende ook een Rode-Kruisdienst om de gewonden te verzorgen. Ondanks de grote armoede van het klooster waren alle vluchtelingen welkom. Zo zetten de nazi’s ooit in één keer 1500 joden en 2000 anderen af, die in vrachtwagens gepropt waren ! Om zoveel ongelukkigen te voeden waren de broeders verplicht om te gaan bedelen. In juli 1940 werd een deel van de gebouwen aangeslagen om een voorlopig onderkomen te bieden aan 1500 Duitsers die buiten hun vaderland leefden. Pater Kolbe betoonde hen dezelfde naastenliefde, en zette daarmee het gebod van Christus in de praktijk om : bemin uw vijanden, vergeef hen en vergeld kwaad met goed.
EEN “ TWEEDE CHRISTUS ”
Tot beheerder van Niepokalanow was een zekere Ratajczak aangesteld, een gewetenloze Duitser. Hij stond in verbinding met de Gestapo. De broeders verdachten hem ervan een rol gespeeld te hebben in de aanhouding van pater Kolbe, in de hoop daarna het klooster te kunnen plunderen. Pater Maximiliaan-Maria sprak altijd in termen van heroïsche welwillendheid over deze verrader. Temidden van zoveel beproevingen en onzekerheid behield de stichter een grote sereniteit. De innerlijke vreugde was de voornaamste deugd van de ziel van onze heilige geworden.
« Maximiliaan Kolbe kende tijdens die laatste maanden van vrijheid momenten van intense blijdschap naast ogenblikken van zware ontmoediging, die hij trouwens gelijkelijk deelde met wie hem nauw aan het hart lagen. Hij was een soort van “ tweede Christus ” geworden, die in de vreugde leefde zelfs wanneer hij zich pijnlijk bewust was van het verdriet van zijn medemensen of gebukt ging onder de last van zijn priestertaak. Hij verkeerde in de diepe zekerheid dat God niet alleen zijn lijden en dood toeliet, maar hem ook zou doen verrijzen in Zijn glorie. Het lijden was geen straf van een toornige God, maar een “ zuiverend vuur ” gewild door een liefdevolle Vader, een geestelijke beproeving dankzij dewelke hij al zijn lotgenoten zou vrijkopen. In dit blij vertrouwen moeten we de verklaring zoeken van de sereniteit – het geluk zelfs – waarmee pater Kolbe zijn nakend martelaarschap opriep. »
Eén van de paters vertelt : « Hij was de beste van al onze professoren en deelde met ons zijn leven en zijn werk, in het bijzonder zijn herinneringen aan Japan. Tijdens de colleges was hij altijd vrolijk, lachte hij veel en was hij heel grappig » (Patricia Treece, p. 136).
Broeder Cyprianus : « Hij hield bovenal van de Verlosser, en zei ons vaak dat hij zich bekwaam voelde om gelijk wat te verwezenlijken voor Hem die hem onophoudelijk Zijn kracht schonk, door de bemiddeling van Zijn Moeder. Deze vurige, serafijnse liefde kon men opmaken uit zijn manier van bidden, van vereren van het Allerheiligste – van zodra hij een ogenblik vrij was, ging hij naar de kapel om “ Jezus een bezoek te brengen ” – en van mediteren, overal, zelfs op reis » (p. 140).
In januari 1940 ondernam pater Kolbe stappen bij het Duitse bureau voor propaganda om de toelating te verkrijgen opnieuw de Ridder uit te geven. Zonder succes. Eén enkel nummer werd tijdens de oorlog gepubliceerd, op 8 december 1940...
Omdat hij het ergste voorzag, had pater Kolbe de statuten van de Militia Immaculatae neergelegd bij de onderprefect. Broeder Hiëronymus : « Terug in het klooster vertelde hij ons dat hij zijn uiterste best had gedaan om een vergelijk te vinden met de Duitse autoriteiten. Als we nu naar kampen zouden gebracht worden of gedood worden, zouden we het lot ondergaan van de martelaren die hun leven geven voor hun geloof. »
Tegen een andere pater zei hij : « De Duitse autoriteiten zijn op de hoogte van de reden waarom wij hier zijn : als ze in actie komen tegen ons, betekent dit dat ze niet alleen tegen ons vaderland op pad gestuurd zijn, maar ook tegen het geloof » (p. 195).
Om de redenen voor de
aanhouding van pater Kolbe te begrijpen moet men er de radicale afkeer van het nazisme voor de katholieke godsdienst in herkennen :
« In Duitsland hadden moedige bisschoppen de onverzoenbaarheid van de nazi-ideologie met het christendom openlijk uitgesproken. De nazi’s hadden geantwoord met zeer zware vervolgingen tegen de godsdienst. De eerste concentratiekampen waren bestemd voor de joden en voor de christenen die hun geweten trouw bleven ; veel leidinggevende figuren van katholieke verenigingen en talrijke priesters werden er opgesloten.
« De NSDAP nam krenkende maatregelen en schond de vrijheid van geweten. Zij legde de mensen op de Kerk de rug toe te keren en eiste de eed van trouw aan Hitler (noodzakelijk om aan werk te geraken !), die een impliciete verwerping van het geloof inhield. Kloosters werden gesloten, religieuzen moesten in ballingschap gaan. De eerste slachtoffers van de heidense ideologie van het nazisme waren de gelovigen van de christelijke Kerken in Duitsland en in de bezette gebieden.
« In Polen stortte de antikatholieke haat van het nazisme zich met fanatisme op de Kerk, die een waarachtig martelaarschap onderging. Duizenden priesters en religieuzen werden gefusilleerd of gedeporteerd naar concentratiekampen waar zij stierven. De enige reden was dat zij bedienaars waren van de katholieke godsdienst, niet hun politieke activiteit of lidmaatschap van het verzet. In de kampen kregen zij een wredere en brutalere behandeling ; door lichamelijke en psychische martelpraktijken probeerde men hen verachtelijk te maken in de ogen van de gevangenen zelf.
« Het is dus in deze antikatholieke haat dat we vóór alles de beslissende reden voor de arrestatie en de dood van pater Kolbe moeten zoeken. Hij was een briljant en invloedrijk vertegenwoordiger van de katholieke godsdienst. Toen zij begrepen hadden dat ze van hem geen collaborateur konden maken, wilden zij hem uitschakelen. Alle andere motieven – aanklachten, samenzweerderspraktijken, uitgifte van tijdschriften en dagblad – waren slechts voorwendsels » (Pancheri, p. 196).
EEN ZOON VAN HET KATHOLIEKE POLEN
In de loop van het jaar 1940 « liet pater Maximiliaan verstaan dat hij niet lang in Niepokalanow zou blijven. Hij had een voorgevoelen dat men hem vroeg of laat zou aanhouden. Van tijd tot tijd kreeg hij waarschuwingen van vertrouwenspersonen, Polen die in de diensten van de Gestapo werkten : onder het mom van
“ commerciële brieven ” raadde men hem aan om voorzichtig te zijn, omdat zijn arrestatie in de lucht hing. Niettemin bleef hij de hele tijd in Niepokalanow.
« Dat leren ons de canonieke processen, en wij kunnen onszelf niet beletten te denken aan de dag waarop pater Maximiliaan-Maria van de Provinciaal de opdracht kreeg in Niepokalanow te blijven, zonder met de mogelijk ernstige gevolgen rekening te houden.
« En toch zou hij de mogelijkheid gehad hebben aan de aanhouding en al zijn lijden te ontsnappen, als hij dat zelf gewild had. De processen leren ons nog het volgende : “ Tijdens de Duitse bezetting bewees pater Maximiliaan over bijzondere talenten te beschikken om allerlei mensen voor zich te winnen. De Duitse politie begreep dat hij de gave bezat om via de pers invloed uit te oefenen op het Poolse volk ; daarom wilde de Gestapo hem voor haar eigen doeleinden gebruiken. Zij probeerde hem aan te trekken en ging zelfs zo ver hem via de autoriteiten van het district Sochaczew te laten weten dat de hoogste gezagsdragers hem graag zouden zien kiezen voor de Duitse nationaliteit ! Hij moest zich dan laten inschrijven op de lijst van burgers van Duitse origine, wegens zijn naam en de afstamming van zijn familie. ”
« Als pater Maximiliaan dit aanvaard had, zouden de gebeurtenissen een heel andere loop genomen hebben ! Maar de liefde voor het Vaderland is heilig, zoals de gelofte van gehoorzaamheid :
“ Hij verwierp het voorstel door te stellen dat hij altijd een zoon van Polen geweest was en dat wilde blijven ” » (Ricciardi, p. 296-297).
Op een andere keer verscheen in Niepokalanow een afvaardiging van de bezettingspers. De overste ontving de Duitsers met zijn gewone hoffelijkheid en zette hen gedurende ruime tijd de – louter geestelijke – redenen uiteen waarom hij wilde doorgaan met de publicatie van de Ridder. Als enig antwoord verscheen in de Warschauer Zeitung, het bezettingsdagblad van Warschau, een leugenachtig en boosaardig artikel over het franciscanerklooster, dat werd voorgesteld als een haard van ondermijnende activiteiten tegen het Derde Rijk. Dit artikel kon een ernstig gevaar betekenen voor het klooster, en pater Kolbe vertrok onmiddellijk naar Warschau om eerherstel te bekomen. Zonder resultaat...
De Gestapo interesseerde zich van heel nabij voor Niepokalanow. Regelmatig zag pater Kolbe agenten aankomen die overal hun neus instaken en bewoners of vluchtelingen ondervroegen. Hij bewaarde tegenover deze indringers een waardige houding, voorzichtig maar zonder een spoor van vrees.
HET VERRAAD VAN EEN EX-BROEDER
In 1941 verdubbelde de terreur in Polen, met massale vervolgingen en arrestaties. De Duitsers wisten dat ze over afzienbare tijd in oorlog met Rusland zouden komen, en ze probeerden hun uitvalsbasis te beveiligen door in Polen zoveel mogelijk mensen om te brengen, vooral gezagsdragers.
De Gestapo bekwam uiteindelijk een getuigenis over de “ subversieve activiteiten ” van pater Kolbe, door een ex-broeder van Niepokalanow te ondervragen die de overste had moeten doorsturen. Deze broeder had buiten weten van pater Kolbe geprobeerd vals Duits geld te maken. Gelukkig kwam deze laatste het handeltje op het spoor vóór de Duitsers, en hij stuurde de judas weg.
Pater Maximiliaan kreeg de verklaring van zijn ex-zoon onder ogen. « Hij werd heel bedroefd en begon te bidden, niet voor zichzelf maar voor de man die hem overleverde. Om de religieuzen niet ongerust te maken sprak hij niet over het complot, maar men voelde aan dat hij zorgen had. Een pater getuigt : “ In die februarimaand 1941 was ik erg ongerust. We leefden in een voortdurende vrees, want we wisten dat de Duitsers tenslotte zouden aankloppen bij pater Kolbe. Toen ik besloten had naar hem toe te gaan om over dat gevaar te spreken – slechts enkele dagen vóór zijn aanhouding – beaamde hij dat hij inderdaad in de gevangenis zou gegooid worden door de nazi’s, dat de Gestapo zou komen om hem mee te nemen. Hij omhelsde mij en zei : Mijn kind, je moet van de Heilige Maagd Maria houden en haar beter doen kennen aan de hele wereld ! ” » (Patricia Treece, p. 150-151).
« Van de laatste mariale avond heeft broeder Marcel Pisarek deze details onthouden :
“ Op de avond van 16 februari beleefde ik de vreugde mij met pater Maximiliaan te kunnen onderhouden tijdens de recreatie. Hij stond temidden van een kleine groep broeders, die zich – in hun eenvoud – een beetje op afstand hielden. Er werd vooral over geestelijke onderwerpen gesproken, onder meer over het feit dat God antwoordt op de verlangens van een ziel die eerlijk van Hem houdt. Ik vroeg toen of dit echt mogelijk was. Hij antwoordde bevestigend en citeerde voorbeelden uit het leven van de heiligen, in het bijzonder de Heilige Theresia van het Kind Jezus. Hij vervolgde : God kan alles, en Hij geeft zich graag aan een ziel die zich aan Hem toegewijd heeft. Tussen God en deze ziel groeit een wederzijdse golfbeweging van liefde. Wat een onbeschrijflijk geluk ! Wat een grote genade als men zijn ideaal kan bezegelen met de gave van zijn leven ! ” Pisarek voegt hier nog aan toe : “ Dat waren zijn laatste woorden op de vooravond van zijn aanhouding ” » (Ricciardi, p. 299).
KCR 27ste jaargang nr. 2, maart-april 1999