Zesentwintig jaar in de kampen
van communistisch China

BIJ de Franse uitgeverij Téqui verscheen in februari 2000 de schokkende autobiografie van broeder Pieter Zhoe Bangjiu: « De dageraad breekt aan in het Oosten, zesentwintig jaar in de kampen van communistisch China ». Daarin verhaalt deze Chinese benedictijn, die vandaag 75 jaar oud is en momenteel in Californië temidden van zijn medebroeders woont, « de grote en heilige strijd voor het katholiek geloof », een strijd die hij in zijn land gedurende drieëndertig jaar gevoerd heeft.

           Broeder Pieter Zhoe Bangjiu, o.s.b.

Tegen zo’n beproeving zijn alleen bestand zij die, in het besef van hun kleinheid en hun zwakheid, bidden en zich toevertrouwen aan de kracht van hun almachtige Vader, met de steun van de Kerk. Het leven van broeder Pieter Zhoe Bangjiu is daarvan een treffend getuigenis. Maar er is meer: deze belijder wil de spreekbuis zijn van de zovele gelovigen die zich vanuit de communistische gevangenissen niet kunnen laten horen – zoals b.v. de drie bisschoppen die gearresteerd werden tijdens de reis van de Franse kardinaal Etchegaray naar China, of de oude priester die op datzelfde ogenblik gemarteld werd [zie Verrijzenis nr. 2, p. 12]. Deze katholieken beklagen zich niet over de communistische vervolging, maar veeleer over het verraad van hun broeders in Rome, die het regime in Peking het hof maken en zich tot elke prijs willen verzoenen met de schismatieke, zgn. “ patriottische ” Kerk.

Zijn boek is opgedragen aan Onze-Lieve-Vrouw van China, Koningin van de hemel en van de aarde, Keizerin en “ Heilige Moeder ” van het Chinese volk, van wie de beeltenis op de eerste bladzijde van dit nummer prijkt.

In de inleiding van zijn werk drukt broeder Zhoe Bangjiu zijn erkentelijkheid uit aan het adres van de Franse missionarissen aan wie hij zoveel te danken heeft: « Vanaf de wieg had ik een gepriviligieerde band met Frankrijk. Enkele dagen na mijn geboorte werd ik gedoopt door pater Du, de Chinese naam voor een priester van de Missions Étrangères van Parijs, uit het district Neijang in de provincie Sishuan. Gedurende de volgende zes jaren namen mijn ouders me elke zondag en elke belangrijke feestdag mee naar de missen die hij opdroeg. »

De provincie Sishuan was altijd al het werkterrein van Franse missionarissen. In het begin van de negentiende eeuw vergoten Mgr. Dufresse en zijn metgezellen, priesters van de Parijse Missions Étrangères, er hun bloed. Pater Roulland, de « geestelijke broeder » van de H. Teresia van het Kind Jezus, werkte in deze provincie aan de evangelisatie van de Chinezen, ondersteund door de gebeden en de offers van haar die in 1926 patrones van de missies zou worden. Zowat overal in China werden ter ere van de H. Teresia kerken opgetrokken, en haar leer verspreidde zich in de seminaries en de noviciaten. Broeder Zhoe Bangjiu: « Tijdens de winter van 1938 las en becommentarieerde onze Chinese leraar elke avond, vóór het slapen gaan, gedurende een kwartier passages uit de beroemde autobiografie Histoire d’une âme. »

Maar Frankrijk oefende ook een nadelige invloed uit op het domein van de politieke en sociale ideeën. De broeder herinnert er met bitterheid aan dat in de jaren twintig een aantal jonge Chinezen, die in Frankrijk waren gaan studeren en werken, zich lieten inpalmen door de Moskougezinde communistische partij. Na hun terugkeer in China werden ze de felle propagandisten van de “ dwalingen van Rusland ”, die door Onze-Lieve-Vrouw van Fatima aan de kaak waren gesteld. Zo werden in het Frankrijk van tussen de beide Wereldoorlogen bepaalde tenoren van de Chinese communistische partij gevormd, zoals Deng Xiaoping, leider van de communistische cel van Bayeux en vanaf 1924 verantwoordelijke van de Chinese communisten in Frankrijk! De Franse vrijzinnige en liberale republiek heeft m.a.w. het bedje gespreid voor de hoofdrolspelers in één van de meest monsterachtige tragedies die de wereld ooit gekend heeft...

De genegenheid van broeder Pieter gaat daarentegen uit naar het katholieke Frankrijk van de missies, dat in China « een geest van naastenliefde verspreidde dank zij haar talloze priesters en zusters, die vervuld waren van liefde, toewijding en geestdrift, en die gekomen waren om de mensen de weg van het heil te tonen. Sommigen gingen zelfs zover dat zij hun leven offerden in naam van hun gewijde missioneringsopdracht tijdens de talrijke vervolgingen die op verschillende plaatsen uitbraken. » Hier haalt de broeder het voorbeeld aan van Jean-Gabriel Perboyre, de eerste gecanoniseerde missionaris in China. Het is precies door het labeur van de Franse missionarissen dat de voorouders van broeder Pieter tot het katholiek geloof kwamen.

Zijn familie

DE ROEPSTEM VAN JEZUS

Pieter Zhoe Bangjiu werd geboren in een voorbeeldige katholieke familie waar nog de geestdrift heerste van de eerste tijden van de Kerk in China. Zijn vader, Paul Zhoe Zinan, en zijn moeder, Maria Zhoe Wangsji, gaven hem vanaf zijn prille jeugd een goede opvoeding: « Zij hebben mij vol zelfverloochening aan U opgedragen en mij toegelaten aan Uw roepstem gehoor te geven en U van jongsaf aan te volgen. »

Pieter Zhoe Bangjiu

Paul Zhoe bracht zijn achtjarige zoon naar de plaatselijke kerk om hem te doen aanvaarden als leerling-oblaat van de benedictijnerabdij van Nangsjang. Twee benedictijnen die toevallig op doorreis waren, ontvingen hen met vaderlijke welwillendheid: « De vriendelijke gelaatstrekken van die twee monniken lieten een diepe indruk in mijn kinderhart na. »

Maar omdat hij nog zo jong was, moest Pieter vier jaar wachten. Hij vertelt: « Ik ging dikwijls naar de kapel en ik rivaliseerde met mijn broer Filip om de missen van de monniken van het klooster van Litsjeng te kunnen dienen...Van tijd tot tijd ging ik, met de eenvoud van een kleine jongen van tien jaar, hen helemaal alleen ’s namiddags een bezoek brengen, en dan gaven ze mij heel vriendelijk allerlei fruit. »

In augustus 1938 werd Pieter Zhoe Bangjiu toegelaten als leerling-oblaat in de benedictijnerabdij van Sjengdu, in de provincie Sishuan: « Van dan af leerde ik leven in de verwachting van de Heer, gedragen door de kloosterwereld die me omhulde. » Hij hechtte zich sterk aan zijn overste, die zijn geestelijke vader werd: « Pater Rafael Vinciarelli, de derde overste van de abdij, gaf mij een minutieuze opvoeding die meer dan dertien jaar duurde. Zijn regelmatige preken en zijn openhartige gesprekken met mij kneedden langzaam maar zeker mijn geest. Op 15 oktober 1949 liet hij me toe tot het noviciaat, en precies één jaar later liet hij me mijn tijdelijke geloften voor drie jaar uitspreken. Aan de vooravond van de vervolging bereidde hij mij voor en vormde hij mij met het oog op het conflict dat op handen was. Ook de andere paters van de abdij spanden zich in om mij te onderrichten op verschillende manieren en leerden mij alles dat men moet weten om een goede monnik te blijven. Ze lieten een onuitwisbaar merkteken op mij na en in mijn hart de herinnering aan een onvergetelijk geluk. »

Eigenlijk is dit boek een lange lofzang van erkentelijkheid vanwege de broeder aan het adres van al degenen die de goddelijke Voorzienigheid op zijn levensweg plaatste om hem te vormen en aan te moedigen door het voorbeeld en het gebed. Zijn trouw, zo merkt hij met een glimlach op, is gewoon het gevolg van de barmhartige bekommernis van onze hemelse Vader, die hem vanaf de eerste schreden van zijn religieus leven voorbereidde om een verschrikkelijke geestelijke strijd te doorstaan, en te winnen!

VOORSPEL TOT DE CONFRONTATIE

Eén jaar na hun machtsovername werpen de communisten hun masker af en sluit zich de klem rondom de katholieke Kerk in China. « Op 13 december 1950 publiceerde het agentschap “ Nieuw China ” een document met de titel Manifest van Guangyuan. De schrijver ervan, pater Matthias Wang Liangzuo, bracht er de elementen in naar voren van de officiële verklaring die de regering had goedgekeurd en die enige tijd tevoren door de protestanten verspreid was. Het Manifest verkondigde dat men vastbesloten was om alle banden te verbreken met het imperialisme en een nieuwe, onafhankelijke Kerk uit te bouwen die volledig verantwoordelijk zou zijn voor haar eigen hervormingen, financiën, administratie en apostolaat. De verklaring kantte zich met beslistheid tegen elke inmenging van het Vaticaan in de binnenlandse aangelegenheden van China en onderstreepte dat het imperialisme de heiligheid van de Kerk niet meer mocht aantasten. » Broeder Pieter had net zijn eerste geloften afgelegd...

Pieter Zhoe Bangjiu

Op 31 maart 1951 riep de apostolische internuntius in China, Mgr. Antonio Riberi, de katholieken plechtig op zich te verzetten tegen deze zogenaamde “ hervorming van de drie autonomieën ” en niet toe te geven aan de verleiding van een schisma. Korte tijd later werd hij het land uitgezet. De hervorming, gewild door de regering en op vreselijk efficiënte wijze gepropageerd, werd met geweld aan heel het land opgelegd. Over de gelovigen brak de terreur los: « De katholieke scholen werden gewapenderhand ingenomen, de hospitalen en weeshuizen met geweld bezet, de resterende eigendommen van de Kerk aangeslagen. Veel Chinese en vreemde priesters, religieuzen en leken werden in beschuldiging gesteld om hun loyauteit. Ze werden publiekelijk veroordeeld, opgesloten of het land uitgezet. Sommigen werden zelfs terechtgesteld. »

In de schoot van de Kerk in China kwam het tot een jammerlijke scheiding tussen hen die de hervorming aanvaardden en zich plooiden naar de eisen van de regering, en hen die elk compromis afwezen in trouw aan Rome en hun missionarissen. De Chinese communistische partij speelde op een duivelse manier deze tegenstelling uit tussen “ patriotten ” en “ ondergrondsen ”; de laatsten werden toen met de vinger gewezen als “ contrarevolutionaire ” imperialisten. Clerus en gelovigen waren volledig in verwarring, maar broeder Pieter had gelukkig zijn overste:

Pater Vinciarelli
Pater Vinciarelli

« Pater Rafael Vinciarelli gaf de communauteit uitleg over de toestand van de plaatselijke Kerk en van de abdij, en vroeg ons op alle eventualiteiten voorbereid te zijn. Wij probeerden ons dagelijks gebedsleven in stand te houden door de gewone uren van missen, vespers en completen te respecteren. Wij gingen ook voort met te onderrichten en te studeren en met alle soorten werkzaamheden, ondanks de spanning van een klimaat dat aan paniek grensde. »

In de loop van de maand oktober 1951 namen de huiszoekingen in de abdij toe. Op een dag « liet onze overste mij naar zijn bureau komen en gaf mij de opdracht in het geheim twee documenten te vertalen van het Frans in het Chinees. Het eerste was een gebed geschreven door Paus Pius XII en opgedragen aan de zalige Paus Pius X. Het tweede document was een catechismus van drie bladzijden, opgesteld door pater Rafael en bestemd om de katholieken in tijden van vervolging te steunen. Deze kleine catechismus stelde aan de katholieken de basisleer van de Kerk voor, en meer bepaald het overwicht van de paus van Rome over heel de Kerk. Hij legde de nadruk op het onafgebroken gebed en de noodzakelijke praktijk van de geboden, de onfeilbare weg om het geloof te bewaren. Maar hij zette ook uiteen dat men moest vechten om een zuiver en heilig leven te leiden en om ware getuigen van Christus te blijven. Hij gaf richtlijnen over hoe men verzoend met God kon blijven, hoe men concreet moest handelen in geval van huwelijk of overlijden als er geen sacramenten konden toegediend worden. »

Vanaf het begin van de vervolging waren veel katholieken afgevallen. « Elk van deze gebeurtenissen en rampen had tot gevolg dat er een steek door mijn hart ging, zoals het zwaard dat het Onbevlekt Hart van de Maagd Maria doorboorde aan de voet van het kruis. Het verdriet en de verontwaardiging deden het verlangen bij mij toenemen om eerherstel te doen voor de Heer. Ik zocht de nabijheid van Jezus op, terneergeslagen als ik was door het schouwspel van de vlucht van enkele van zijn leerlingen. [...] In mij groeide het verlangen om te vechten voor mijn Heer en om de belediging zijn Kerk aangedaan uit te wissen; reikhalzend keek ik uit naar de dag van een grootse en heilige strijd voor het katholiek geloof. »

« Mijn dagelijkse gebeden en het lezen in de H. Schriften beurden mij op en maakten mij waakzaam. De woorden leken uit de gewijde tekst te voorschijn te springen als even zovele aansporingen en verwittigingen: “ Wie Mij belijdt voor de mensen, zal ook Ik voor mijn Vader belijden die in de hemelen is. Maar wie Mij voor de mensen verloochent, hem zal ook Ik verloochenen voor mijn Vader die in de hemelen is ” (Matt. 10, 32-33). Deze zwaarwichtige aansporingen van Jezus raakten mij recht in mijn hart, en zijn heilige roepstem bleef in mijn oren nazinderen. Elk woord klonk als de orders van een opperbevel of zoals de richtlijnen van een koning die kracht en moed geeft voor de strijd, of nog zoals een klaroenstoot op het moment van de aanval. »

« LID VAN DE ROOMS-KATHOLIEKE KERK »

Vanaf oktober 1951 wilden de communisten een einde maken aan de twee krachten die hun greep op de katholieken het meest in de weg stonden: het Marialegioen – een groepering gewijd aan de beoefening en de verspreiding van de devotie tot de Allerheiligste Maagd – en het contingent van zesduizend buitenlandse priesters, geestelijken en zusters die op dat ogenblik nog een doorslaggevende rol speelden in de verspreiding en de verdediging van het geloof.

Klooster van Sjengdu
Klooster van Sjengdu

In elke stad gaf het plaatselijk communistisch comité een verklaring uit waarin de leden van het Marialegioen het bevel werd gegeven zich onmiddellijk naar het bureau van de openbare veiligheid te begeven om daar akte te laten nemen van hun ontslag uit het Legioen; ze moesten ook erkennen dat het Legioen “ reactionair ” was. Omdat er zich maar weinig personen aanboden, organiseerde men verplichte publieke bijeenkomsten met de bedoeling de weerbarstigen te ontmaskeren. De werkwijze was eenvoudig: men bekritiseerde de Kerk en het Maria-legioen; wie protesteerde, werd opgepakt.

Weldra waren de Chinese broeders van de abdij aan de beurt om opgeroepen te worden. Ze vroegen hun overste raad. Pater Vinciarelli antwoordde: « Vandaag vragen ze jullie om de Heilige Maagd Maria te veroordelen; en morgen zullen ze jullie vragen om Jezus Christus te veroordelen. » De broeders gingen daarop allemaal biechten. Toen ze terugkwamen, zegden ze: « Wij zijn klaar, wij hebben geen schrik. »

Broeder Pieter vertelt: « De laatste avond, juist vóór het einde van de bijeenkomst, gaf politieofficier Qiang mij het bevel naar zijn bureau te komen. Hij vroeg me of ik van plan was mezelf te herroepen en mijn “ koppig standpunt ” en “ te rechtlijnige houding ” ten aanzien van de hervorming en het Marialegioen te wijzigen. Op mijn ontkennend antwoord beet hij me toe:

- Durf jij op papier zetten wat je zojuist gezegd hebt? Als je daartoe het lef hebt, schrijf het dan neer!

« Zonder aarzelen vroeg ik een potlood en een blad papier, en ik schreef een bondige maar ernstige verklaring neer: “ Ik bevestig dat het Marialegioen een wettelijke en heilige organisatie van de Kerk is. Het is een vereniging die in alle openheid werkt. Ik zal nooit mijn steun geven aan de hervormingsbeweging van de drie autonomieën, die tot doel heeft de Kerk te verdelen en te vernietigen, en ik zal ook nooit deelnemen aan bijeenkomsten van die beweging. ”

« Naast mijn naam schreef ik bewust de eretitel “ lid van de Rooms-katholieke Kerk ” neer. Bij onze terugkeer bracht ik kort verslag uit aan pater Rafael, die op mij wachtte onder het bidden van het rozenhoedje bij de buitenmuur van de kapel. In mijn cel droeg ik mijn gebeden op aan mijn Verlosser. »

De moedige verklaring van broeder Pieter had tot gevolg dat de communisten samenscholingen rond de abdij organiseerden, waarbij de monniken werden uitgemaakt voor « waterdragers van het buitenlands imperialisme ». Er gingen nog meer volksvergaderingen door en tijdens die bijeenkomsten werden honderden beschuldigende vingers uitgestoken in de richting van de benedictijnen en werden de Kerk en haar instellingen op de grofste wijze beschimpt.

« DE KETENEN VAN DE WAARHEID »

Op de avond van 4 november werd broeder Pieter opnieuw aangemaand om publiekelijk zijn overtuiging uit te spreken. Het uur van het getuigenis had voor hem geslagen. Rechtstaande las hij de geloofsbelijdenis voor die hij vooraf opgesteld had:

« Ik ben God oneindig erkentelijk voor zijn bijzondere genade en zijn barmhartige Voorzienigheid mij het licht van de waarheid van Jezus Christus, zijn enige Zoon, ingegeven te hebben. Hij heeft mij ten volle doen begrijpen wat de ware zin van het leven is. Vandaag ben ik klaar, met volle kennis en na rijp beraad, om mijn plicht en mijn verantwoordelijkheid op te nemen van getuige van de waarheid van Jezus en de zuiverheid van zijn Kerk, met het risico bloot te staan aan jullie beledigingen en kritieken als ik niet begrepen word. »

Hij ging daarop in op drie punten waarover hij nooit compromissen zou sluiten:

1. « Wat de hervormingsbeweging van de drie autonomieën betreft, daaraan kan ik op geen enkele wijze deelnemen. Eerst en vooral omdat deze beweging nooit de goedkeuring heeft gekregen van het enige zichtbare hoofd van de katholieke Kerk, de Paus van Rome. Verder omdat deze beweging, zoals ze zich momenteel ontwikkelt, recht naar de scheiding met de Paus van Rome leidt.

2. « Het Marialegioen is een vereniging die door de Paus erkend is, en uiteraard gaat de Paus zijn toestemming niet geven aan een pseudo-religieuze vereniging met politieke doeleinden, waarvan het opzet zou zijn zich te verzetten tegen een land of een regering.

3. « Wat mezelf betreft: als ik een echte leerling van Jezus wil zijn, dan moet ik in zijn voetsporen stappen, mijn kruis dragen en de Kalvarieberg beklimmen, om zijn Heilige Vader te verheerlijken en zo vlug mogelijk mijn rust in Hem te vinden. Of jullie mij begrijpen of niet doet weinig ter zake: als God mij maar begrijpt, Hij die de nieren en het hart van de mens doorgrondt, dat is voldoende voor mij en dat is het enige wat telt.

« Waarschijnlijk vinden jullie mijn houding vreemd en onbegrijpelijk. Jullie mogen gerust vlakaf zeggen dat mijn denken “ achterhaald en reactionair ” is. Maar als jullie werkelijk denken dat het geloof in het bestaan van God een “ achterhaalde en reactionaire ” gedachte is, dan is mijn denken inderdaad “ achterhaald en reactionair ”, en dat des te meer omdat ik van plan ben het voor de eeuwigheid te behouden. Als jullie zeggen dat het onderricht van onze heilige godsdienst een “ opvoeding tot de slavernij ” is, dan spijt het me dat ik geen nog meer doorgedreven opvoeding heb gehad. Als jullie zeggen dat ik te veel verering heb voor de “ vreemdelingen ”, dat ik te veel vertrouwen in hen heb en dat ik me daardoor door hen laat bedriegen, weet dan dat die “ vreemdelingen ” waarover jullie spreken voor mij niemand anders zijn dan Jezus Christus, een jood, de stichter van de katholieke godsdienst. Niet alleen geloof ik in Hem, maar ik aanbid Hem ook, en ik verlang slechts door Hem en voor Hem te leven. Als jullie zeggen dat ik aangestoken ben door “ de imperialist ”, en dat ik daardoor zijn “ waterdrager ” wil worden, weet dan dat deze “ imperialist ” niemand anders is dan Hij, Jezus Christus, die door niemand kan veroverd worden. [...]

« Maak u over mij geen zorgen. Probeer niet uit medelijden jullie hand uit te steken naar mij, om me te redden uit wat voor mij de ketenen van de waarheid zijn. [...] Ik lever jullie mijn lichaam over, maar ik bewaar mijn ziel voor de goede God, voor Hem die mij geschapen, gevoed, vrijgekocht en bemind heeft. »

Toen broeder Pieter uitgesproken was, brak een onbeschrijflijk tumult los. Er weerklonken kreten en smerige beschimpingen. Maar God liet hem niet in de steek: « De Heilige Geest schonk mij zijn hulp bij elk van mijn antwoorden, en ik kon de aanvallen de een na de ander afslaan. »

Elk van zijn antwoorden was doordrongen van een bovennatuurlijke wijsheid. Eén voorbeeld: een uitzinnige stem had de Franse zusters van het weeshuis van de berg Fenghuang ervan beschuldigd duizenden pasgeborenen vermoord te hebben. Broeder Pieter repliceerde: « Deze zusters hebben hun eigen land verlaten en zijn de oceanen overgestoken om naar China te komen, niet om te roven of te moorden, maar om het onderricht van Christus over de universele liefde en de Verlossing van de wereld in praktijk te brengen. Vanuit dit grote en heilige ideaal geven ze het beste van zichzelf om de naastenliefde een gezicht te geven, verlaten kinderen op te voeden en de zielen van de stervenden te redden. Ze zijn gekomen in een geest van zelfverloochening om zich ten dienste te stellen van het Chinese volk en ze zijn bereid om trouw te blijven tot aan het einde van hun leven. »

Na deze gedenkwaardige zitting dacht broeder Pieter dat het martelaarschap zijn lot zou zijn. Toch was dit niet zo: hij zou de getuige moeten zijn van de snelle verschrompeling en bijna volledige verdwijning van de katholieke Kerk in China.

« EN OP DEZELFDE WIJZE STIERVEN DE EEN NA DE ANDER... »

Binnen het bestek van vier maanden werden alle buitenlandse missionarissen gearresteerd, gevangen gezet en verbannen uit China. Verschillenden onder hen bezweken onder de folteringen. Ook de monastieke familie van Sjengdu werd verjaagd. Pater Vinciarelli en de andere paters vertrokken, en de enigen die achterbleven om voor de verlaten gebouwen te zorgen waren pater Paul Wu Yong en broeder Pieter. « We hadden geen enkele dagelijkse verplichting meer. Na het bijwonen van de ochtendmis van pater Paul, samen met al degenen die nog in de abdij verbleven, brachten we onze tijd ieder in onze eigen cel door met het reciteren van het heilig officie en het lezen uit de H. Schriften. ’s Avonds bezochten we de vrienden van de abdij om hen aan te moedigen in hun trouw. »

Maar weldra moesten ook zij op hun beurt vertrekken uit de abdij, die opgeëist werd door de communisten. Met een gebroken hart keerde broeder Pieter terug naar zijn vader in Suining; de kostbare schat van de jaren die hij temidden van zijn geloofsbroeders had doorgebracht, nam hij met zich mee.

Het klimaat in zijn geboortestad was niet veel beter dan in Sjengdu. Hij kwam in contact met mensen die hem van de rechte weg probeerden te doen afwijken. Hij trachtte zichzelf meester te blijven en besloot zich te richten tot iedereen die, zoals hij, wilde « vechten om het geloof te bewaren in de chaos »:

« Ik realiseerde me plotseling dat ik de beangstigde getuige was geworden van een Kerk op de rand van de dreigende ineenstorting. Toen ik tenslotte de mogelijkheid onder ogen zag van haar totale vernietiging in een nabije toekomst, stootte ik een luide alarmkreet uit in de richting van alle Chinese katholieken. Ik wou een beroep doen op ieders onderscheidingsvermogen en iedereen aansporen om zo volledig mogelijk te breken met alles wat tot verraad kon leiden. Ik riep hen op niet te aarzelen om hun weerstand te betalen met een zware tol – indien nodig zelfs het vergieten van hun bloed, waardoor een heldhaftige en ontroerende bladzijde aan de geschiedenis van de Kerk zou toegevoegd worden. »

Dit document werd ruim verspreid en zou drie jaar later gebruikt worden als bewijsstuk tegen de broeder om hem te veroordelen als “ contrarevolutionair ”.

Gedurende de periode 1952-1955 ontving broeder Pieter veel steun door de brieven van pater Vinciarelli en die van pater Gaetan Loriers van de Sint-Andriesabdij in Loppem bij Brugge [zie kadertekst]. Ze schonken hem materiële hulp maar vooral ook geestelijke raad waardoor zijn geloof gesterkt werd en hij aangespoord werd om een nieuw manuscript op te stellen: “ Van het paradijs naar het vagevuur ”. Daarin ontmaskerde hij de ware bedoelingen van de Partij en haar rampzalige hervorming. Het “ Huis van het paradijs ” was uiteraard zijn geliefde abdij...

Ondertussen werd het net rond hem echter samengetrokken. “ Patriottische ” militanten probeerden hem, tevergeefs, te overtuigen om zijn standpunten te herroepen. Toen hij vernam dat een nieuwe golf van vervolgingen zich vanuit Sjanghai over het hele land verspreidde, voorvoelde broeder Pieter dat zijn gevangenneming nakend was. Hij wachtte dat moment in alle kalmte af, blij van te kunnen lijden uit liefde tot Jezus: « De kelk die ik vier jaar tevoren had willen drinken was nu vlakbij. Ik was volkomen klaar om haar met vreugde te ledigen voor de Heer... Vier maanden eerder had ik een geestelijke retraite van drie dagen gedaan in de vlakbij gelegen trappistenabdij. Ik had er een generale biecht afgelegd met het oog op wat me zou kunnen overkomen en om me in de beste gesteltenis te bevinden om de wil van God moedig en vredevol te aanvaarden. »

DE UITSTRALING VAN EEN VLAAMSE ABDIJ
De oorsprong van de abdij van Loppem hangt in feite samen met het initiatief van het Waalse Maredsous om in Brazilië het benedictijns kloosterleven te herstellen, op het einde van de negentiende eeuw. Eén van de monniken die met die opdracht overzee gestuurd waren, dom Gérard (Jozef Van Caloen), zag in dat er in Europa een steunpunt nodig was om roepingen voor het benedictijnerleven in Brazilië te bevorderen. Met dat doel voor ogen begon hij in zijn geboortedorp Loppem met een klooster, dat in 1910 de abdij van Sint-Andries werd. Dom Van Caloen was de eerste abt. In hetzelfde jaar aanvaardde de nieuwe abdij ook nog de missie van Katanga in Kongo.

 

De tweede abt, dom Theodoor Nève, richtte zijn blikken naar China. In 1927 zond hij er twee monniken naartoe: zij moesten het mogelijk maken dat geroepenen tot een contemplatief kloosterleven dit ideaal in China zelf konden verwezenlijken. Daartoe openden de paters Jan Joliet en Pius de Cocquéau in 1928 het klooster van Si’Shan in de provincie Sishuan.

De abdij van Sint-Andries was ook elders in de wereld zeer actief. Nog vóór de Tweede Wereldoorlog zond zij monniken naar de priorij van Trinidad in de Antillen en hielp zij bij de stichting van de missie van Moxico in Angola. Ook bij de stichting van een klooster in Polen was de abdij nauw betrokken. Rond die tijd (1935) telde zij niet minder dan 162 paters en 28 broeders!

IN GEVANGENSCHAP VOOR DE KERK

« De gezegende dag die de Heer mij van in alle eeuwigheid bereid had, brak uiteindelijk aan op 7 november 1955. Rond 3 uur ’s ochtends werd ik bruusk gewekt door het getoeter van een auto, gevolgd door een hevig gebonk op de deur. Ik had amper de tijd om op te staan en me aan te kleden toen twee mannen met een revolver in de hand de trap opsnelden. Ik bekeek hen aandachtig en herkende in één van hen meneer Zhang, de verantwoordelijke van onze wijk. “ Handen omhoog! ” riepen ze met de revolvers op mij gericht. De andere man las met luide stem mijn aanhoudingsmandaat voor: ik werd gearresteerd wegens “ contrarevolutionaire ” misdaden. Zonder af te wachten deden ze me handboeien aan en brachten me naar het aanhoudingscentrum nr. 2 van de grote gevangenis aan de Ningxiastraat. Die dag en ook de daaropvolgende dagen werden een groot aantal priesters, seminaristen en leken op dezelfde manier aangehouden en gevangen gezet. »

Deze brutale ingreep in zijn leven en de gevangenisatmosfeer van intimidatie en geweld deden broeder Pieter al zijn krachtdadige voornemens verliezen:

« Wij brachten onze dagen in stilte door, ieder op zijn plaats, met zelfonderzoek en schriftelijke bekentenissen. Op gelijk welk uur van de dag of de nacht konden wij worden opgeroepen voor verhoor. Als gevolg van zo’n ondervraging de derde dag van mijn gevangenschap was ik zodanig in de war en gedesoriënteerd dat ik zonder tegenspartelen een “ bekentenis ” neerschreef. Ik gaf de hoofdcipier van mijn groep, Sjeng Min, zelfs carte blanche om mijn tekst na te lezen en naar believen opnieuw te formuleren.

« Als ik daaraan terugdenk, heb ik er ook nu nog zo’n spijt van en ben ik zo beschaamd dat ik er helemaal van ondersteboven ben. Er rest me alleen maar een beroep te doen op de oneindige barmhartigheid van God, mijn Redder, om eens te meer zijn vergeving te vragen. De aangepaste versie van mijn “ bekentenis ” van de misdaden waarvan ik werd beschuldigd werd overgemaakt aan de gevangenisdirectie... »

Na een ogenblik van zielennood en hevige spijt zocht broeder Pierre naar een middel om de lamp van zijn innerlijk geloof brandend te houden. Hij besloot het ritme van het kloosterleven dat hij veertien jaar beleefd had opnieuw op te nemen. Dat was zijn redding.

« Dag na dag zegde ik de basisgebeden op die ik in het begin van de jaren 50 uitgekozen had, met de completen en de essentie van de Misliturgie die ik uit het hoofd kende. Op verschillende momenten keerde ik mijn ziel naar de Heer toe om Hem te aanbidden en Hem geestelijk te ontvangen in het sacrament van de Eucharistie. Telkens als dat mogelijk was, bad ik de vijftien mysteries van de Rozenkrans om het heilig officie te vervangen. Op zaterdag en tijdens de maanden mei en oktober voegde ik daar nog andere gebeden aan toe om het Onbevlekt Hart van Maria, haar glorierijk leven en haar heilige Rozenkrans te vereren. Ik maakte gebruik van alle gelegenheden om te bidden: ik bad b.v. gedurende de meetings en de studiebijeenkomsten in groep, terwijl ik aan het wandelen was, uitrustte of neerlag. Verscheidene keren werd ik door mijn gebrek aan aandacht betrapt door gevangenen die mijn lippen in gebed zagen bewegen, en telkens werd ik naar de schandpaal verwezen om daar uitgelachen, beschimpt en aangevallen te worden. »

Op de dag dat hij zijn eerste Kerstfeest in de gevangenis doorbracht, werd broeder Pieter opgeroepen voor een verhoor. Toen hij weigerde een priester aan te klagen beet de politieman hem toe: « Het loopt altijd slecht af met bekrompen koppigaards! » Telkens als hij een belediging aan het adres van de Kerk hoorde, reageerde hij energiek. Zo durfde hij een andere gevangene, een zekere Li, van antwoord dienen. Na de bijeenkomst verklikte Li hem zodat hij een blaam kreeg. Drie keer een blaam betekende een grote blaam, en drie keer een grote blaam leidde automatisch tot een verlenging van de gevangenschap. In het begin had broeder Pieter nog aanvaard om het woord te nemen tijdens de hersenspoelingen, en zelfs om de lof uit te spreken van de communistische partij, maar na verloop van tijd besloot hij geen enkele toegeving aan zijn cipiers meer te doen, welke risico’s hij ook liep. Voortaan zou hij, telkens als hij kon, getuigen van zijn « gevangenschap voor de Kerk ». Hij weigerde nog lastertaal tegen zijn zo geliefde Moeder te aanhoren en legde zichzelf op die te weerleggen. Zijn afkeuring liet hij blijken door te weigeren zich aan het gevangenisreglement te onderwerpen. De strijd was begonnen...

« EEN PRACHTIGE ROZENKRANSMAAND »

Onze-Lieve-Vrouw van de Bevrijding, vereerd in Peking in de kerk van Beitang, uit erkentelijkheid voor de miraculeuze bescherming van de paters lazaristen door een « Witte Dame » tijdens de aanval van de anti-westerse Boksers (15 juni-15 augustus 1900).
Onze-Lieve-Vrouw van de Bevrijding, vereerd in Peking in de kerk van Beitang, uit erkentelijkheid voor de miraculeuze bescherming van de paters lazaristen door een « Witte Dame » tijdens de aanval van de anti-westerse Boksers (15 juni-15 augustus 1900).

IN oktober 1957 – « een prachtige en opwekkende Rozenkransmaand » – werd de gevangene om zijn koppigheid gestraft: de cipiers trokken zijn armen achter zijn rug en sloegen er boeien rond.

« Ik bad in stilte tot Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans, Koningin van de martelaren. In een toestand van innerlijke vrede verdroeg ik de verwondingen aan mijn opgezwollen armen en slaagde ik er in de wreedheid van de cipiers van de communistische partij te boven te komen. Vijf volle uren bleef ik met die boeien rond mijn armen staan. Geen kreet of gehuil kwam er uit mijn mond, zelfs geen gezucht of gejammer. Nog minder erkende ik mijn fouten, hoe mijn cipiers en mijn medegevangenen mij ook aanspoorden, en ik vroeg hen niet om erbarmen. Vlak vóór het uur van het slapen gaan liet hoofdcipier Gao mij in zijn bureau komen en uit zichzelf, zonder me iets te vragen, maakte hij de boeien iets losser. Maar aan mijn pijnlijke houding, met mijn armen op mijn rug, veranderde hij niets.

« Gedurende negenentwintig dagen bleven mijn armen zo ingesnoerd in die boeien. Eten, slapen, rechtstaan of zitten – al die “ gewone ” bewegingen deden mij vreselijk pijn. Een begripvolle medegevangene hielp mij met het voedsel in mijn mond te steken. Slapen kon ik alleen maar door mijn benen recht voor mij uit te steken en mijn rug tegen de celwand aan te drukken. Elke dag had ik recht op de spot en het hoongelach van de andere gevan-genen, maar toch konden noch de lichamelijke foltering noch de psychologische druk mijn onbuigzame wil breken. De straf van de boeien kon het verterend vuur van de liefde voor de Heer dat in mijn hart brandde niet doven. Integendeel, mijn geestdrift om de Kerk te verdedigen werd er alleen maar door aangewakkerd. »

VERSCHRIKKELIJKE DRUK

« O mijn Heer, zonder uw genade en uw bijzondere steun zou het echt onmogelijk geweest zijn zo lange tijd te weerstaan en uiteindelijk het pleit te winnen. »

De beschuldigingen en folteringen hielden niet op vooraleer de dwarsligger openbaar zijn fouten beleed en tot een volledige zelfkritiek overging. Iedereen legde zich daar op toe, van de hoogstgeplaatste gevangenisautoriteiten tot de laatste gevangene die “ doorgeslagen ” was. Er waren er die gebruik maakten van haat en geweld, maar er waren er ook die hun toevlucht namen tot zachte overredingskracht, en die laatsten waren soms het meest te duchten.

« Op een dag in het heetst van de zomer begon een gevangene, Gao Xiantan, spontaan mijn hardnekkigheid te bespotten tijdens een bijeenkomst van onze groep. “ Waarom wil jij tegen de stroom oproeien, Zhoe Bangjiu? Waarom zou jij het geweer niet van schouder veranderen en een andere richting uitstappen? Trek je pretentieuze ogen open en kijk naar wat er aan het gebeuren is! De campagne van de Grote Sprong Voorwaarts die door onze grote leider, voorzitter Mao, gelanceerd werd, heeft zich als een lopend vuur verspreid over het ganse land. De hele natie zet al haar energie en krachten in om zo goed mogelijk de algemene lijn voor de opbouw van het socialisme te verwezenlijken. Wie kan zich daartegen verzetten? Wie zou zo stoutmoedig durven zijn om te weigeren de communistische Partij te volgen? We moeten niet ver weg gaan, het volstaat rondom ons te kijken. Wij hebben allemaal ons hoofd gebogen voor de Partij. En jij, voor wie neem jij je-zelf? Jij bent niets! Een groentje dat niets weet en onbekwaam is, jong en zonder ervaring! Het is echt triestig te bedenken dat jij de communistische Partij zo kan blijven uitdagen! ” »

Korte tijd later verscheen broeder Pieter vóór drie rechters, de procureur van de republiek en twee ver-tegenwoordigers van het volk. Hij had geen recht op een advocaat. Hij wou zijn belijdenis van trouw aan de Kerk van Rome hernieuwen, maar men gaf er hem de kans niet toe. Hij werd veroordeeld tot twintig jaar gevangenis en overgebracht naar de staalfabriek “ Rode vlag ” ten westen van Sjengdu: in werkelijkheid was dit een opvoedingswerkkamp, waar hij in de gieterij aan de slag moest.

EENZAAMHEID

Broeder Pieter raakte steeds verder geïsoleerd te midden van zijn lotgenoten: « Tussen het moment waarop ik de gevangenis binnenging en het ogenblik waarop ik het bamboegordijn passeerde heb ik kunnen vaststellen dat van alle priesters en gelovigen die samen met mij opgesloten werden niemand in de loop van die jaren tot het einde toe stand kon houden in de trouw aan de Heer. De volgehouden druk die de communisten uitoefenden was te zwaar. Ik was onder meer getuige van het droeve einde van drie gevangenen die het rechte en smalle pad verlieten, vanaf het begin of halverwege hun strijd; ze lieten zich opslokken. Eén van hen kende een tragisch einde toen hij zich laat in de nacht in een steengroeve van het opvoedingskamp Pen’an bevond en de rotswanden het plotseling begaven. De twee anderen werden in vrijheid gesteld nadat zij hun aanhankelijkheid aan de hervorming beleden hadden. De eerste stierf kort daarop, terwijl de tweede onder huisarrest geplaatst werd en geen echte vrijheid verkreeg.

« Deze harde realiteit en de indrukwekkende les die eruit voortvloeide waren voor mij een zware slag, maar het moedigde me ook aan om nog een stap verder te zetten in de onomkeerbare strijd voor de Heer. Met dat doel voor ogen deed ik de Heer een gelofte: “ Heer, op het Kruis hebt u zo vlug de grenzen van uw doodstrijd bereikt, hoe zou ik dan de nagels nog dieper in uw handen en voeten kunnen hameren met mijn woorden en daden van ondankbaarheid en verraad? Voor u wil ik vechten tot de dood, elk ogenblik bereid zijn me in de strijd te gooien, zelfs ten koste van mijn leven. ” » En ook: « Mijn grote betrachting zou zijn het aanbiddelijk Heilig Hart van Jezus te troosten, [...] boete te doen voor mijn eigen zonden en die van anderen, om zo bij te dragen tot de glorie van zijn Kerk en de ongenade waarin zij gevallen was ongedaan te maken. »

Op 12 juni 1960 werd broeder Pieter overgebracht naar een ander werkkamp bij Nansjang, waar zich een fabriek voor leerlooierij en één voor schoenen bevonden. Dit kamp was voorbehouden voor terdoodveroordeelden, gevangenen die een lange straf moesten uitzitten en weerbarstige personen die men niet klein kreeg. Tot die laatste categorie behoorde broeder Pieter. Bij zijn aanmelding in het kamp schreef hij op het registratieformulier: « Aangehouden zonder reden en opgesloten voor de Kerk. » Het zou niet lang duren vóór hij het mikpunt was van de gevangenisverantwoordelijken.

Begin augustus werd hij opgeroepen voor een ondervraging. De chef van de tuchtsectie van het kamp stelde hem de vraag: « Erkent u een misdaad begaan te hebben? » Driemaal antwoordde broeder Pieter met klem: « Ik heb geen enkele misdaad begaan. Ik heb alleen maar het geloof van de katholieke Kerk verdedigd. » De chef van de tuchtsectie liet hem dan in de boeien slaan en spande die tot het uiterste aan. De pijn werd onverdraaglijk:

« Toen het uur van slapen aanbrak op die warme augustusdag was ik verplicht op een kleine bank te gaan zitten, omdat mijn armen in die pijnlijke stand getrokken waren en de pijn zo hevig was; mijn bovenarmen steunde ik tegen de rand van het bed en mijn rechte rug tegen één van de pilaren van de middengang van het gebouw. Na een uur ongeveer klonk de bruuske stem van de bewaker die zijn nachtronde deed: “ Rechtstaan! Ga terug op je bed liggen! ” De gevangenisoverste van mijn groep kwam onmiddellijk te voorschijn en dwong me op het bed te gaan liggen en me uit te strekken. »

’s Anderendaags stelde broeder Pieter vast dat zijn rechterhand ongevoelig geworden was: hij zou ze nooit meer kunnen gebruiken...Maar de gevangenisautoriteiten lieten het daar niet bij. Ze stelden een speciale groep van tien gevangenen samen met de opdracht hem het leven onmogelijk te maken totdat hij zijn dwalingen zou bekennen. Beschuldigingen en beledigingen werden zijn dagelijks lot.

« Gelukkig overlaadde God me met zijn genade en werd ik vervuld van goddelijke troost. De vreugde van God vergezelde me gedurig aan en mijn geestelijke kracht liet me nooit in de steek, zodat mijn moed niet wankelde. »

Op 15 augustus, feest van de Tenhemelopneming van Maria, had er een “ bijeenkomst voor kritiek en strijd ” plaats. De groepsleider spande toen de boeien van de gevangene tot het maximum aan. Broeder Pieter schrijft:

« Op een bed vlakbij zat een kreupele gevangene die zijn vinger naar mij uitstak en in het publiek uitriep: “ Laat ons nu maar eens zien of Jezus Christus, waarin jij gelooft, je zal komen redden. Als je het volhoudt tot morgen hetzelfde uur, en vasthoudt aan je doelstellingen, dan zal ik respect voor je opbrengen en je als een held bekijken, en zelfs in Jezus Christus geloven zoals jij! ”

« Als soldaat van Christus bleef ik nog rustiger dan anders en ging ik door met mijn stilzwijgend gebed... Geroep en getier gonsden onafgebroken in mijn oren, dag en nacht. Maar heel die kakofonie begon zich uiteindelijk om te vormen en werd als een prachtige symfonie van lof aan de Heer, als een zachte triomfmars op de weg naar het Paradijs. Welke strijd, hoe fel ook, kon ik nog verliezen nu onze hemelse Vader aan mijn zijde stond? Welk kruis, hoe zwaar ook, zou ik niet kunnen dragen? »

Hij werd slechts verlost omdat zijn gezondheidstoestand alarmerend werd: zijn rechterarm kreeg koudvuur en er kroop ongedierte in. Hij was uitgeput en leed aan bloedarmoede en allerlei kwalen. Men zond hem naar de ziekenboeg. Het ging niet om een gevoelen van menselijkheid vanwege zijn beulen, maar om het opvijzelen van zijn gezondheid om uiteindelijk zijn autokritiek te verkrijgen. Maar « het gewelddadig offensief dat een maand lang tegen mij gericht was, liep op een mislukking uit... Deze eerste overwinning sterkte mijn geloof in de uiteindelijke overwinning een beetje meer. »

IN DE GEVANGENIS ALS IN EEN KLOOSTERCEL

Vermits broeder Pieter bleef volharden in zijn weigering werd hij in een cel opgesloten. Het was een kaal vertrek dat in volslagen duisternis gehuld was, met uitzondering van een klein zoldervenstertje hoog tegen het plafond. De gevangene werd er aan zichzelf overgelaten. « In die rustige en afgesloten gevangeniscel genoot ik van de ideale omstandigheden voor gebed en meditatie. De cel werd mijn kloostercel. »

Nu hij afstand gedaan had van zijn lot in de handen van zijn hemelse Vader wilde broeder Pieter uitdrukking geven aan de franciscaanse vreugde waarvan zijn ziel vervuld was: hij besloot gedichten te schrijven om « God te loven, onze heilige Moeder Maria te verheerlijken, de engelen en de heiligen te vereren en eer te betonen aan de zielen van de doden en de levenden.

« Elke dag, na het gebed en de meditatie, zegde ik de verzen op die ik de avond tevoren geschreven had, en daarna hernam ik alles vanaf het begin. Ik componeerde nieuwe verzen op rijm. Met behulp van een steentje kraste ik in de muren de karakters met dezelfde klankwaarde zodat ik op het gepaste moment een keuze kon maken. »

Op een dag vroeg hij een exemplaar van de “ Gedichten van voorzitter Mao ” te leen! Al lezend leerde hij de regels van de prosodie van de Chinese dichtkunst. « Waarom zou ik er geen gebruik van maken om God te loven en ze ten dienste te stellen van het heil van de mensen? », vroeg hij zich af. Eén van zijn gedichten luidde als volgt:

« Hoe kan ik de Heer danken?
Me in de gevangenis laten werpen,
Overladen met schaamte.
Trouw blijven in de eenzaamheid,
En Hem met alle krachten mijn liefde aanreiken.
Wandelen in de voetsporen van Jezus,
Hem van dichtbij volgen, vastbesloten.
Met de steun van Onze-Lieve-Vrouw
De moed vinden om mijn kruis op te nemen.
Mijn ziel wiekt weg naar mijn kloostercel,
Mijn lichaam blijft hier gevangen achter.
En ik zeg gebeden op, ik rijm gedichten aan elkaar.
Vrolijk ben ik, ik ben gelukkig! »

Dag in, dag uit, jaar in, jaar uit wachtte de kleine broeder op het uur van het martelaarschap, als op het moment van een opperste liefdesdaad: « Ik verlangde er zo naar dat moment te zien aanbreken! » Maar God behield hem een andere beproeving voor.

« BROEDERS ZULLEN ELKAAR UITLEVEREN » (MATT. 10, 21)

In 1978 nam Deng Xiaoping de teugels van de macht in handen. Hij wou het blazoen van de communistische partij oppoetsen en naar buiten toe een minzaam en open beeld van China afficheren. De bedoeling was om zo een “ grote economische sprong voorwaarts ” te ondernemen met de hulp van de Westerse landen, die verlokt werden door de openstelling van zo’n reusachtige economische markt. Om bewijzen te leveren voor zijn politiek van “ liberalisering ” schreef Deng een versoepeling van het heersende gevangenisregime voor en beval hij de vrijlating van een aantal gevangenen. Broeder Pieter was één van hen. Hij moest normaal nog vijf jaar dwangarbeid uitzitten, maar zijn proces werd heropend en de straf kwijtgescholden. Hij schreef toen naar de mensen die hem zouden kunnen opnemen en kreeg antwoord van zijn broer Jan-Baptist die in Suining woonde.

« Eindelijk brak het uur aan dat God voorzien had. In de ochtend van 25 juli 1981, na twee dagen van voorbereidingen en inpakken, stapte ik triomfantelijk en opgewekt door de ijzeren gevangenispoort. In mijn hart droeg ik mijn volle trouw aan de Heer mee. Ik voelde me niet méér en ook niet minder dan de cipiers, voor wie ik geen enkele rancune koesterde maar veeleer een gevoelen van vergevingsgezindheid. »

Toen broeder Pieter zich aanmeldde op het kantoor van de Openbare Veiligheid om zijn toestand te laten regulariseren, zei de ambtenaar die voor zijn dossier verantwoordelijk was dat hij voorzichtig moest zijn en best wat wachtte. Maar broeder Pieter besloot onmiddellijk naar zijn familie te gaan.

« Een hele poos voelde ik me gelukkig. Maar mijn vreugde ging in rook op en ik had nog maar één verlangen, Suining zo vlug mogelijk te verlaten, toen ik mij mijn situatie realiseerde. Ik ontdekte dat mijn vierde broer een actieve medestander van de religieuze hervorming was geworden. Ik vernam tegelijkertijd dat hij enkele maanden tevoren aangeduid was om deel te nemen aan een provinciale bijeenkomst van de patriottische vereniging van Chinese katholieken in Sjengdu. Verschillende keren schepte hij er genoegen in mij over die bijeenkomst te vertellen [...] en hij dreef de provocatie zover dat hij zelfs een lofzang hield op de verdiensten en de deugden van de communisten, zonder te beseffen dat hij zich van gehoor vergiste... Ik kwam daarna te weten dat hij helemaal onder de invloed stond van de plaatselijke priester, pater Huang Woze. »

Deze priester van de “ patriottische Kerk ” had de zaak van de Chinese communistische Partij omhelsd en schrok er in zijn preken niet voor terug om openlijk kritiek te leveren op het Vaticaan en de buitenlandse missionarissen. « Uiteraard kon ik onmogelijk in zo’n priester mijn vertrouwen stellen, hem benaderen of zijn missen bijwonen en uit zijn hand het H. Sacrament ontvangen. » Een zwaar offer voor onze broeder, die gedurende zesentwintig jaar deze sacramenten had moeten missen!

« Mijn broer was de kompaan van pater Huang en handelde in overleg met hem. Hij koesterde een diepe haat jegens mij. Hij beschouwde me helemaal niet als een soldaat van de Kerk en een echte katholiek, sterker nog, hij vergat me als zijn eigen broer te behandelen. Hij gaf er de voorkeur aan in mij een tegenstander te zien en trad op als vijand zonder mij de oorlog te verkla-ren. Op instructie van pater Huang bespioneerde hij mij. »

In februari 1982 hield de ongelukkige ex-gevangene het niet langer uit. Hij ging zelfs zover te vragen om terug naar zijn cel te mogen! Zijn verzoek werd echter afgewezen. « Ik had dus geen andere keuze dan onder het dak van mijn broer te blijven en zijn beledigingen en pesterijen verder te ondergaan. Hij verbood me boeken te kopen en schreeuwde dat de communistische partij nooit de Kerk vervolgd had, dat ik nooit opgesloten was geweest omwille van de godsdienst...Hij ging zo te keer omdat hij bang was van de communistische partij. »

Toen broeder Pieter in 1984 nieuws kreeg van zijn benedictijnse medebroeders die in Valyermo (Californië) waren aanbeland, ondernam hij onmiddellijk stappen om hen daar te vervoegen. Het regime gaf hem uiteindelijk het gevraagde visum, ook al had hij bij het onderzoek van zijn dossier nogmaals zijn trouw aan de heilige, katholieke, apostolische en Roomse Kerk herhaald. Zijn lichamelijke gebreken opgelopen in de kampen gaven de doorslag: hij zou zo niet ten laste vallen van de staat.

Broeder Pieter Zhoe Bangjiu verliet China op 27 november 1984, ten prooi aan een diepe emotie:

« O mijn land, je hemel is veranderd in vijfendertig winters, de groene pijnboom heeft bittere regens geproefd en woeste stormwinden. Bij het horen van mijn afscheidslied breekt mijn hart! Wanneer dan toch zal onze hemelse Vader de macht van de Draak temmen? »

Klooster van Valyermo. Broeder Pieter staat uiterst rechts.

IN EENKLANK MET DE KATHOLIEKE CONTRAREFORMATIE

In de zomer van 1981, op het moment zelf van de vrijlating van broeder Pieter, wijdde abbé de Nantes twee hoofdartikels aan de politiek van de uitgestoken hand die het Vaticaan voerde ten opzichte van de Chinese communisten. In het nummer van juni becommentarieerde hij de verbluffende toespraak van Joannes-Paulus II tot de Chinezen in Manila, waarin de Paus voor alle communistische landen de algemene beginselen vastlegde van de vreedzame coëxistentie van de Kerk met de Staat en van de collaboratie van de katholieken met de opbouw van de communistische samenleving:

« Dit betekent de rechtvaardiging van de schisma-tieken en de afwijzing van Pius XII die hen veroordeelde. Dit betekent dat alle katholieken ter wereld die resoluut anticommunistisch zijn of waren met terug-werkende kracht buiten de “ universele Kerk ” gegooid worden – en meer bepaald de Chinese katholieken die de foltering en de dood verkozen boven een breuk met de Paus » (Franse CRC nr. 166, juni 1981).

De maand daarop kloeg abbé de Nantes het feit aan dat de Paus een bisschop had erkend die de kant van het communistisch regime gekozen had, na jaren van katholieke trouw in de kampen: een triest voorbeeld voor de heldhaftige Kerk van de martelaren...

« Deze martelaren [...] hebben standgehouden door zich vast te klampen aan de Paus. En nu is het de Paus die hen uitlevert aan de schismatieke communistische Kerk » (Franse CRC nr. 167, juli 1981).

Twintig jaar later staan we nog even ver: het Vaticaan probeert nog altijd “ ondergrondsen ” en “ officiëlen ” te verzoenen... met misprijzen voor de trouw van de eerstgenoemden. Laten we dit artikel eindigen met enkele passages uit het slot van het indrukwekkend getuigenis van broeder Pieter:

« De ondergrondse Kerk is veronachtzaamd, vergeten, geïsoleerd en zonder enige hulp in de steek gelaten, moederziel alleen met haar lijden. Haar kinderen, die trouw gebleven zijn, werden tot in het diepst van hun ziel gekwetst, onophoudelijk vervolgd en aan constante druk onderworpen met de bedoeling dat zij zouden overlopen naar de officiële Kerk. Nochtans is de Chinese communistische partij, ronduit gezegd, slechts een papieren tijger... De vastberadenheid alleen al om de Partij uit te dagen is voldoende om ze omver te werpen, te overwinnen en schaakmat te zetten. Mijn ervaring van drieëndertig jaar strijd in naam van het geloof tegen de communisten heeft mij dat geleerd.

« Het is mijn wens dat de Patriottische vereniging van katholieken van China zou ontbonden worden. De leden van deze organisatie moet men toelaten in de schoot van de ware Kerk terug te keren.

« De edele geest van strijdvaardigheid [die de leden van de ondergrondse Kerk bezielt] zou ons allemaal, geheel de katholieke Kerk en de ganse wereld moeten inspireren... Wij geloven dat zij er met de voorspraak en de hulp van Onze-Lieve-Vrouw van China, en steunend op de liefde en de kracht van de Heer, zullen in slagen stand te houden in hun gerechtvaardigde strijd en dat tot het einde toe. Wij geloven dat zij er uiteindelijk zullen in slagen de palm van de overwinning te behalen. »

Broeder Louis-Joseph
Verrijzenis nr. 7, januari-februari 2002

PAUSELIJKE EXCUSES VOOR DE « DWALINGEN » VAN DE MARTELAREN

Het colloquium dat in Rome doorging over de jezuïet Matteo Ricci nam kennis van een bijzondere boodschap van Paus Joannes-Paulus II. Daarin geeft de Paus uitdrukking aan zijn « verlangen naar de snelle realisatie van concrete vormen van communicatie en samenwerking tussen de H. Stoel en de Volksrepubliek China. »

Joannes-Paulus II vraagt ook vergiffenis voor de « dwalingen » van het verleden: « Ik ervaar met een grote bitterheid deze dwalingen en grenzen van het verleden » die de indruk hebben kunnen wekken « van een gebrek aan respect en waardering voor het Chinese volk. » « Voor dat alles vraag ik vergeving en begrip aan allen die zich op de een of andere wijze gekwetst hebben gevoeld door zulke handelwijze van de christenen. »

Tijdens een persconferentie beoordeelde de woordvoerder van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Peking, Sun Yuxi, het berouw van de Paus voor de « dwalingen » van de missionarissen als een « positief signaal ». Meteen pleitte hij voor daden: « Wij hopen dat het Vaticaan concrete maatregelen zal nemen om de obstakels uit de weg te ruimen, zodat een klimaat ontstaat dat gunstig is voor de hervatting van de contacten en de onderhandelingen. »

Met ongehoorde brutaliteit ging de woordvoerder verder: « Maar wij hebben ook vastgesteld dat er in de redevoeringen van de Paus nog geen duidelijke verontschuldigingen werden aangeboden voor de heiligverklaring van de martelaren, een gebeuren dat de gevoelens van de Chinezen erg gekwetst heeft. Wij betreuren dit ten zeerste. »

Sun Yuxi verwijst hier naar de heiligverklaring, op 1 oktober 2000, van honderdtwintig China-martelaren: 87 Chinese bisschoppen, priesters en leken en 33 buitenlandse missionarissen. De datum van de heiligverklaring – 1 oktober is de Chinese nationale feestdag – was voor de communistische partij een concrete aanleiding om een lastercampagne te beginnen. We citeren pater Jeroom Heyndrickx in Verbiest Koerier, het tijdschrift van de Ferdinand Verbieststichting:

« In september barstte het officieel protest van China tegen de heiligverklaring los als donder en bliksem. De Boksers werden als helden afgeschilderd. De martelaren daarentegen werden in een georchestreerde, goedvoorbereide reeks krantenartikels over heel China “ monsterachtige criminelen ” genoemd, “ dieven, moordenaars, verkrachters ” enz. Bij elk van die scheldwoorden werden verhalen gevoegd waarvan de overheid weet dat de goedgelovige Chinees die gemakkelijk slikt. [...] De Chinese leiders bewezen daardoor dat ze de slogantaal en de tactiek van de Culturele Revolutie nog even- goed meester zijn als dertig jaar geleden » (vol. XIII, maart 2001, p. 21).

Het lijkt er op dat de excuses van de Paus voor de « dwalingen » van het verleden door de Chinese overheid geïnterpreteerd worden als een teken van zwakte, waarop zij reageert door nog meer knievallen te eisen. Geen wonder dat de Sino-Vaticaanse betrekkingen tot een absoluut dieptepunt gedaald zijn!

De « dwalingen » waarover men spijt moet hebben, zijn volgens onze Paus klaarblijkelijk niet de dwalingen van Rusland, die door Onze-Lieve-Vrouw in het Tweede Geheim nochtans aangeduid werden als de gesel van de gramschap Gods: « Rusland zal zijn dwalingen over de wereld verspreiden, en oorlogen en vervolgingen tegen de Kerk uitlokken. » Joannes-Paulus II schrijft de « dwalingen » niet op rekening van het communistische China maar op rekening van de Kerk van het verleden: « Ik ervaar met een grote bitterheid deze dwalingen en grenzen van het verleden. » Aan wiens kant staat de Paus? Aan die van de vervolgers van de Kerk?

Aan de bisschoppensynode die in oktober in Rome doorging, heeft één Rooms-katholieke Chinese bisschop deelgenomen... per fax! Mgr. Joseph Xu Zhixuan van het bisdom Wanxian liet in het faxbericht weten « dat hij zijn bisschopsambt volgens de principes van de Kerk tracht waar te nemen, namelijk door zijn gelovige gemeenschap in communio met de opvolger van Petrus te leiden » (aangehaald in het Katholiek Nieuwsblad van 19 oktober 2001). De bisschop was samen met zijn ambtsvoorganger drie jaar geleden uitgenodigd voor de Azië-synode, maar ze hadden toen geen toestemming gekregen van de Chinese regering om naar Rome te reizen. Blijkbaar wilde men Peking nu niet opnieuw tegen de haren instrijken: « Deze keer had het Vaticaan geen uitnodiging gestuurd »... (ibid.).

De vervolgde ondergrondse Kerk in China kan overigens ook buiten Rome op steeds minder begrip rekenen. Anthony Lam, een onderzoeker gespecialiseerd in het Chinese katholicisme aan het studiecentrum van de H. Geest in Hong Kong, noemt de ondergrondse Kerk zonder veel omwegen uit de tijd: « De hardste noot om kraken voor de clandestienen [de Kerk die trouw gebleven is aan Rome] is hen te doen begrijpen dat de wereld veranderd is [een leugen: de wereld is niet veranderd en is nog altijd de vijand van de Kerk, maar het is de Kerk die zich opengesteld heeft voor de wereld – met alle gevolgen vandien], dat de officiële katholieken [de patriottische Kerk, die slaafs de richtlijnen van het communistisch regime volgt] geen slechteriken zijn, dat de clandestienen niet de enige “ goede en trouwe ” gelovigen zijn. Na alle offers die zij hebben gebracht door nooit te buigen voor de druk van de communisten kan men hun moeilijkheden begrijpen. Maar het is duidelijk [helaas maar al te duidelijk...] dat het Vaticaan de officiële Kerk niet gaat verloochenen ten voordele van de clandestienen: dat is onmogelijk en onrealistisch » (La Croix, 12 oktober 2001).