De Kerk van de heilige martelaren van China

Clandestiene mis in de provincie Shaanxi, in 1995.
Clandestiene mis in de provincie Shaanxi, in 1995. De Kerk van Shaanxi, die lange tijd onder de hoede van de franciscaanse missies stond, is een bolwerk van de ondergrondse Kerk, die tegenwoordig tien miljoen gelovigen telt, tegenover vier miljoen voor de officiële, “patriottische” Kerk. Door hun overtreding van het verbod van de communistische regering om thuis missen op te dragen, weten deze katholieken dat zij gevangenneming en zelfs de dood riskeren. Zo treden zij bewust in de voetsporen van de martelaren die zij eren.

« Zes bisschoppen, drieëntwintig priesters, acht seminaristen, zeven zusters, zesendertig catechisten, negenentwintig maagden of weduwen, twee doopleerlingen en negen kinderen » : de lijst van de heldhaftige falanx die op zondag 1 oktober 2000 door Paus Joannes-Paulus II werd heiligverklaard, is indrukwekkend. Ze illustreert de levenskrachtige Kerk van China, die sinds meer dan driehonderd jaar onophoudelijk vervolgd wordt en die men terecht vergeleken heeft met de Kerk van de eerste eeuwen.

Deze heiligverklaring is een mirakel. Tegenstand was er om te beginnen vanuit Peking, dat alles gedaan heeft om het onderzoek ter plaatse te dwarsbomen door alle mogelijke laster te verspreiden over de martelaars, die bestempeld werden als “ duivels van het buitenland ” of “ verraders van hun vaderland ”. Maar ook vanuit Rome kwam tegenwind. Immers, toen de bisschoppen van Taiwan in november 1985 de resultaten van het werk van hun commissies kwamen voorleggen, werden ze afgescheept: « Op het Staatssecretariaat vreesde kardinaal Casaroli dat de aankondiging van de heiligverklaring de inspanningen om de relaties tussen de Heilige Stoel en de regering van Peking te normaliseren, zou hinderen... Toen ik in 1996 vernam dat pater Gabriel Perboyre heiligverklaard zou worden, heb ik naar de Paus een nota gestuurd waarin ik in heftige bewoordingen protesteerde tegen de politieke blokkade die werd opgeworpen tegen de zaak van de Chinese martelaren, en waarbij ik zei dat de martelaren van China in Rome werden blootgesteld aan een tweede martelaarschap! » (P. Jean Charbonnier, Les cent vingt martyrs de Chine, Églises d’Asie, september 2000, p. 9).

De zaak zou nog steeds even ver staan als de regering van Peking niet op eigen initiatief het lopende proces van “ normalisatie ” had afgebroken, door in januari 2000 vijf nieuwe bisschoppen van de patriottische Kerk te laten wijden. Vanaf dat ogenblik diende Rome geen rekening meer te houden met diplomatieke overwegingen. De nieuwe prefect van de Congregatie voor de Heiligverklaringen, don José Saraiva Martins, « die de heiligverklaring van de martelaren van China ter harte nam » – zoals hem ook de zaligverklaring van Francisco en Jacinta Marto, zijn landgenoten, nauw aan het hart lag – kondigde in maart aan dat de zo lang verwachte plechtigheid van de heiligverklaring van de Chinese martelaren zou plaatsvinden te Rome op 1 oktober 2000.

Dit was een bijzonder gelukkige gelegenheid, vermits de Kerk die dag het feest viert van de Heilige Theresia van het Kind Jezus, patrones van de missies, aan wie de missies van China bijzonder dierbaar waren! Een andere, niet minder providentiële samenloop van omstandigheden is dat die dag ook de verjaardag is van de afkondiging van de Volksrepubliek China (1 oktober 1949). Vandaar de woede van de gezagsdragers in Peking, die reeds de wind van de nederlaag voelen opsteken ! De diplomaten van het Vaticaan dachten dat het handig was om uit te leggen dat de christenen van China bij deze gelegenheid toonden « dat ze de liefde voor het vaderland en de liefde voor de godsdienst, volgens de geijkte uitdrukking uit het officieel jargon, met elkaar kunnen verenigen »! Maar de communistische regering van Peking liep daar niet in, vanuit de kennis dat de ondergrondse Kerk die haar vandaag weerstand biedt zich voedt met het voorbeeld van de martelaren van het verleden, en dat de vurigste haarden van christelijk leven precies te vinden zijn op die plaatsen waar ze hun bloed vergoten hebben.

DE MARTELAREN VAN FUJIAN

Bovenaan de lijst van nieuwe heiligen bevinden zich vijf Spaanse dominicanen die in het midden van de 17de eeuw vanuit de provincie Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans op de Filippijnen naar China waren gekomen. Voor hen was er geen sprake van de katholieke riten aan te passen aan de zogenaamde wijsheid en de rituelen van het confucianisme, iets waarop de jezuïet Matteo Ricci en zijn volgelingen prat gingen (zie kadertekst). Het Kruis en de Heilige Rozenkrans waren hun enige wapens. Ze trokken doorheen de provincie Fujian, tegenover het eiland Formosa, en haalden er een overvloedige oogst binnen. Maar de lokale mandarijnen kloegen hen bij de keizer aan als rebellen en een van hen, Francisco de Capillas, vergoot zijn bloed in 1648; vijf anderen volgden hem in de marteldood in 1748. Dichtbij Muyang trekken hun graven nog talrijke gelovigen aan naar de “ Heilige Berg ”.

Pater Charbonnier merkt hierbij op : « In deze streek dulden duizenden katholieken geen inmenging van de mandarijnen van vandaag in de aangelegenheden van hun Kerk. Zoals eertijds het geval was met de volgelingen van de jezuïeten en die van de dominicanen, staan twee clans tegenover elkaar: zij die “ in de Kerk ” staan, dit wil zeggen zij die zich plooien naar de richtlijnen van de huidige regering binnen de officieel geopende kerken, en zij die zich “ buiten de Kerk ” bevinden, namelijk zij die zich met een absolute trouw beroepen op de richtlijnen van Rome en elk compromis met de “ patriottische ” christenen verwerpen. Deze tweedeling heeft diepe wortels. De recente beperkingen die door de huidige regering werden opgelegd, hebben slechts de waakzaamheid doen opleven van deze christenen die reeds heel wat stormen hebben weten te doorstaan » (o.c., p. 22).

MATTEO RICCI, MODELMISSIONARIS ?

DE Italiaanse jezuïet Matteo Ricci (1552-1610) studeerde te Goa en ging via de Portugese kolonie Macao in 1583 naar China. Zijn grote kennis van astronomie en geografie (hij vervaardigde een beroemde wereldkaart, Mappamondo) maakte dat hij gemakkelijk toegang kreeg tot de Chinese geleerden. Hij nam hun kleding aan en gaf verschillende werken in het Chinees uit.

In zijn bekeringsmethode was hij voorstander van een “ ruime aanpassing ” aan de plaatselijke cultuur. Daardoor lag hij aan de basis van de latere ritenstrijd die in de 17de en 18de eeuw voor verdeeldheid in de rooms-katholieke Kerk zou zorgen. Vooral de jezuïetenmissionarissen waren gewonnen voor een aanpassingsmethodiek die zij o.m. in China in de praktijk brachten: christenen mochten volgens hen bepaalde confuciaanse gebruiken en riten verder beoefenen, zoals eerbewijzen aan de voorouders, overledenen en Confucius zelf. Volgens hen ging het om louter civiele gebruiken. Dominicanen en franciscanen daarentegen wezen deze riten van de hand als een toegeving aan het bijgeloof. Het oordeel van Rome werd ingeroepen. De knoop werd pas voorgoed doorgehakt in 1742, toen Paus Benedictus XIV in zijn bul Ex quo singulari de aanpassing aan de confuciaanse zeden definitief verbood. Daarmee raakte ook de aan-passingsmethode van pater Matteo Ricci in diskrediet...

... tot die in 1981 door Paus Joannes-Paulus II plechtig opnieuw op het voorplan werd geplaatst. Bij zijn bezoek aan de Filippijnse hoofdstad Manila, op 18 februari van dat jaar, richtte de Paus zich in een toespraak tot de plaatselijke Chinese gemeenschap, en over hun hoofden heen tot de christenen van de Volksrepubliek China:

« Ik zou nu langs jullie personen om allen die zich in China bevinden willen bereiken, en met vreugde en affectie al mijn broeders en zusters in Christus die in dat uitgestrekte land wonen, willen begroeten. (...) Door mijn nederige woorden wil ik ook mijn waardering voor uw grote land uitdrukken.

« Pater Matteo Ricci s.j. heeft vanaf het begin de Chinese cultuur begrepen en ten volle geapprecieerd, en zijn voorbeeld moet velen tot inspiratie dienen. Anderen hebben echter geen blijk gegeven van hetzelfde begrip. Maar wat ook de moeilijkheden mogen geweest zijn die zich voorgedaan hebben, zij behoren tot het verleden: nu moeten wij ons naar de toekomst keren. »

Abbé de Nantes schreef hierbij volgend commentaar:

« De Paus eert hiermee de enige missionaris van Azië die door Rome gedesavoueerd werd en wiens ideeën door Rome afgekeurd werden wegens zijn overdreven waardering voor de Chinese riten. De Paus aarzelt ook niet om smadelijk te spreken over hen die hem met recht en reden tegengesproken hebben. Laten we het verleden van de tafel vegen: dat is de boodschap. De conciliaire Kerk verwerpt wat ze geprezen heeft, het werk van degenen die door haar heiligverklaard werden – jammer voor de priesters van de Missions étrangères van Parijs, maar dat is toch een ten dode opgeschreven instelling ... En ze prijst wat de pausen, van Benedictus XIV tot Pius X, verworpen wilden zien: de bewondering voor de cultus van de voorouders, de vermenging van de katholieke godsdienst met het Chinese mandarijnendom en het confucianisme... » (Franse CRC nr. 166, juni 1981).

Matteo Ricci is geen heilige. Geen enkele van zijn vol- gelingen komt voor op de lijst van martelaars van China. Het is nochtans door het bloed van de martelaren dat de liefde van Jezus en de uitstraling van de Onbevlekte alle “ muren ” zullen omverwerpen: de confuciaanse cultuur, het militant communisme en het anti-Roomse schisma.

“ WEERSPANNIGE ” PRIESTERS EN CATECHISTEN

Na de ontbinding van de Sociëteit van Jezus namen de Missions étrangères van Parijs en de Lazaristen de fakkel over. Toen brak de heldhaftige tijd van de Chinese missies aan, een afwisseling van rust en wrede vervolgingen. Mgr. Gabriel Taurin Dufresse, omringd door een handvol Chinese priesters die hem hielpen Sichuan te evangeliseren, legde de basis van een reglement van christelijk en priesterlijk leven dat gedurende heel de 19de eeuw van kracht zou blijven. Toen hij in 1815 werd aangehouden en gefolterd, antwoordde hij aan degene die hem beschuldigde van opstand tegen het Keizerrijk: « Mijn Rijk, het Rijk waarnaar ik uitzie, is het Paradijs. » Hij werd onthoofd op 14 september, feestdag van de Verheffing van het Heilig Kruis.

Eén van zijn catechisten, Pieter Wu Guosjeng, stapte naar het schavot toe met zijn paternoster in de hand. Geknield en vóór hij de fatale slag ontving, hief hij de ogen ten hemel en riep uit met luide stem: « Hemel, Hemel, mijn woonplaats! Ik zie de heerlijkheid van de Hemel, ik zie Jezus de Verlosser! » Talrijke mirakels zijn door zijn tussenkomst bekomen.

De lazarist François-Régis Clet verliet Frankrijk in 1791. Toen hij hoorde over de revolutionaire razernij die daar woedde, schreef hij aan zijn zuster: « Het is beter in China te zijn dan in Frankrijk; onze ongelovigen staan ver af van de gruwelijkheden die de goddelozen bij jullie begaan! » Maar toen er opnieuw vervolgingen uitbraken tegen de “ katholieke sekte ”, die als pervers en gevaarlijk werd beschouwd door het keizerlijk gezag, moest de missionaris op zijn beurt te Wytsjang een voortvluchtig leven leiden als refractair priester, hetgeen hem tot de marteldood zou voeren in 1820. Het centrum van zijn missie had hij gevestigd in het gebergte van Tsjajuangoe, op de plaats van de oude “ Kolonie van het Heilig Hart ” (zie kadertekst). Hij was door zijn hele leven en zijn heldhaftige dood het voorbeeld van de volmaakte missionaris, waardoor pater Jean-Gabriel Perboyre, een ander bewonderenswaardig lazarist, geïnspireerd werd; deze laatste stierf de marteldood in 1840.

DE KOLONIE VAN HET HEILIG HART

DEZE kolonie werd in het begin van de 18de eeuw gesticht door een jezuïet die zijn bekeerlingen wilde onttrekken aan de razernij van de plaatselijke mandarijnen. De organisatie ervan was gekopieerd op de beroemde reducties die de jezuïeten in Paraguay hadden gesticht (bij ons bekend door de film The Mission).

De Kolonie van het Heilig Hart was weggeborgen op een moeilijk toegankelijke en rotsachtige hoogvlakte die Tsjajuangoe (“ Ravijn van de theetuin ”) heette. Het christelijk leven was er geregeld zoals in een klooster. Op enkele jaren tijd steeg het aantal gelovigen dat er een toevlucht zocht boven de zesduizend.

De kolonie werd zwaar op de proef gesteld en verschillende keren uiteengeslagen, maar telkens opnieuw verrees zij uit haar as. In de 19de eeuw, toen de ver-volgingen tijdelijk onderbroken werden, werd zij de parel van het bisdom Laohekoe, dat toevertrouwd was aan Italiaanse franciscanen. Na meer dan dertig jaar beroofd te zijn geweest van zowel buitenlandse als Chinese herders, geniet de kolonie sedert 1980 van de (zeer beperkte) liberalisering van het regime in Peking. Meteen is er ook een schitterende opbloei merkbaar van roepingen en vurigheid !

FRANKRIJK BESCHERMT DE MISSIES

In 1842 liet de Chinese goeverneur van Kanton 20.000 kisten opium in zee gooien; Engeland dreef hiermee een winstgevende handel zonder enige bekommernis om de schade aangericht bij de lokale bevolking. Op het einde van de Opiumoorlog zag het Rijk van het Midden zich gedwongen vijf havens te openen voor de handel met het Westen. De vertegenwoordiger van Frankrijk in Kanton, de Lagrené, liet aan het handelsverdrag een clausule toevoegen die handelde over verdraagzaamheid tegenover de katholieke missionarissen en hun bekeerlingen: « Dat voortaan elke inboorling of vreemdeling die de godsdienst van de Heer van de Hemel [zo werd het katholicisme genoemd] bestudeert of beoefent, en die zich voor het overige goed gedraagt en geen onlust veroorzaakt, als vrij van elke fout en schuld moet beschouwd worden. »

Het Chinese keizerlijke gezag slaagde er evenwel niet meer in de verafgelegen provincies te controleren, zoals Guangxi, waar de verschrikkelijke sekte van de Taiping een ravage aanrichtte. Precies deze provincie viel ten deel aan pater Auguste Chapdelaine, een Normandisch missionaris. Hij droeg er zijn eerste H. Mis op de 8ste december 1854, de dag zelf waarop Paus Pius IX te Rome het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis afkondigde. Maar enkele maanden later werd de missionaris verklikt door een verrader, verschrikkelijk gefolterd en ter dood gebracht. De catechiste Agnes Cao Kui, die op hetzelfde ogenblik werd gearresteerd, vroeg om « dezelfde terechtstelling als meester Ma ». Ma was de Chinese naam van pater Chapdelaine... Hun martelaarschap bracht een nieuwe interventie van de buitenlandse grootmachten op gang. De verdragen van 1858 en 1860 bevestigden de handelsvoordelen van de Engelsen en terzelfdertijd de beschermrechten van Frankrijk over de katholieke missies. Op die manier berustte het wettelijk statuut van de katholieke Kerk in China lange tijd op dit Chinees-Frans akkoord.

De vervolgingen werden daarom nog niet gestaakt. In 1862 baatte het de Franse missionaris Jean-Pierre Néel niet dat hij zijn paspoort kon voorleggen dat op correcte wijze door twee keizers – die van China en die van Frankrijk, Napoléon III – ondertekend was: hij werd niettemin veroordeeld tot onthoofding omwille van « samenzwering », en samen met hem stierven drie catechisten en Lucia Ly, één van die wonderlijke toegewijde maagden die zich met zeer veel ijver sontfermden over vrouwen en jonge meisjes. Een vuurbol verscheen boven het lichaam van de martelaar. De mandarijn die de terechtstelling bevolen had, was erdoor ontzet: « Deze man had een ster, ik heb me vergist door hem te doden. » In de befaamde Martelarenzaal van de Missions étrangères te Parijs bewaart men zijn haarstreng die zijn beulen hadden vastgemaakt aan de staart van een paard om hem te verplichten te lopen... Andere ontroerende relikwie: de paternoster van zwarte en roze steentjes die de maagd-martelares Agatha Lin Zhao door haar vingers liet glijden tijdens haar catechesetochten.

DE MISSIONS ÉTRANGÈRES VAN PARIJS

DVreemde Missies van Parijs ontstonden uit een genootschap van seculiere priesters en leken die voor missies onder de heidenen ijverden. In 1658 ontvingen de priesters François Pallu en Lambert de la Motte de bisschopswijding. Daarop vertrokken ze naar Siam (nu: Thailand), maar niet zonder eerst de wens uitgedrukt te hebben dat er te Parijs een seminarie zou komen om hen van priesters te voorzien.

In 1663 werden enkele panden gekocht in de Rue du Bac en stak men van wal met het gewenste seminarie, waaruit het Gezelschap van de Vreemde Missies van Parijs ontstaan is. Het is nog altijd een genootschap van seculiere priesters die, zonder kloostergeloften af te leggen, in gemeenschap leven. Het is ook het oudste van alle genootschappen van wereldpriesters die uitsluitend voor de missies onder de heidenen werden gesticht.

Vanaf zijn ontstaan streefde het genootschap als voornaamste doel de vorming van een inheemse geestelijkheid na. Het bestond nog maar nauwelijks een kwarteeuw toen er al elf eigen priesters waren in de haar toevertrouwde missie van Tonkin, het noorden van het huidige Vietnam – samen met Siam de oudste missie van de Missions étrangères. Vóór Wereldoorlog II hadden zij 39 missies (bisdommen, apostolische vicariaten en prefecturen) in o.m. China, India, Korea, Mandsjoerije, Laos, Kambodja en Japan, die samen 1.700.000 katholieken telden en waarin 42 bisschoppen, 1042 missionarissen en 1427 landeigen priesters werkten.

DE SLACHTOFFERS VAN DE BOKSERS

Aan het einde van de 19de eeuw vermenigvuldigden de missiestichtingen zich zowat overal in China: weeshuizen, scholen, veldapotheken. De banden met Frankrijk werden aangehaald: vanaf het werk van de Heilige Kindsheid voor het doopsel en de opvoeding van verlaten kinderen – één onder hen, de seminarist Paul Chen, komt voor in de lijst van martelaren en zijn relikwieën worden bewaard in de Notre-Dame van Parijs – tot aan de Karmel van Lisieux waar zuster Theresia van het Kind Jezus bad en zich offerde voor haar “ broeder ”, een missionaris in het oosten van Soe-tsjouen:

In mijn diepe eenzaamheid,
Maria... wil ik de harten winnen
.
Door uw apostel, aan het uiteinde van de wereld,
zal ik de zondaars bekeren
.

In 1900 brak de opstand van de Boksers uit, een sekte van taoïstische inspiratie die uiterst vijandig gezind was jegens alles wat de stempel van het Westen en de naam van christen droeg. Hun strijdkreet, “ Het vaderland dienen, de vreemdeling vernietigen ”, ontketende een nooit geziene golf van vervolgingen en moordpartijen. Men schat het aantal gemartelde christenen vóór de tussenkomst van de Europese grootmachten op meer dan dertigduizend, onder wie nog meer Chinezen dan buitenlanders. Volledige dorpen werden uitgemoord, zoals Zhujiahe, dat geleid werd door Franse jezuïeten, de paters Ignace Mangin en Paul Denn; andere werden op miraculeuze wijze beschermd, zoals Donglu (zie verderop).

De heldhaftigheid van de christenen uit de eerste eeuwen kende in China een wedergeboorte bij de aanvang van de 20ste eeuw. Zo werd op een bepaald moment de franciscaanse missiepost van Taiyuan, in de provincie Shaanxi, door de naderende bandieten bedreigd. Zeven franciscanessen van Maria – onder wie de Vlaamse zuster Maria-Amandina (zie kadertekst p. 8) – vroegen aan Mgr. Grassi om bij de weeskinderen te mogen blijven voor wie ze al die tijd gezorgd hadden: « Excellentie, om de liefde Gods, belet ons niet te sterven samen met u. We vrezen de dood niet, en evenmin de folteringen waarmee de vice-koning ons in zijn woede bedreigt; we zijn naar hier gekomen om de naastenliefde te beoefenen en, als het moet, ons bloed te vergieten uit liefde tot Jezus-Christus. » Nadat ze de toelating verkregen hadden, bevalen ze hun ziel toe aan Onze-Lieve-Vrouw van de Engelen en stapten toen vastberaden hun dood tegemoet. Hun offer is niet vergeefs geweest: het bisdom Taiyuan is vandaag, ondanks de communistische vervolging, één van de bloeiendste !

Niets is ontroerender dan het relaas van het mar- telaarschap van Anna Wang, veertien jaar oud. Nadat zij met een buitengewoon geloof en zeer kalm haar lotgenoten moed had ingesproken, wachtte ze ge- knield, in gebed en met haar gezicht gekeerd naar de dorpskerk haar beurt af.

« De bandiet, Song genaamd, die zich klaarmaakte om haar te doden, houdt plots halt, komt voor haar staan en zegt: “ Zie toch af van je geloof! ” Anna, verzonken in gebed, hoort hem niet. De man tikt met zijn vinger op haar voorhoofd. Anna richt zich op en wijkt achteruit: “ Raak me niet aan, ik ben christen, geen sprake van dat ik verzaak aan mijn geloof. Liever dan mijn geloof af te vallen, sterf ik. ” De ongelovige gaat in de tegenaanval: “ Waarom zweer je je geloof niet af? Als je dat doet, zullen wij je aan een rijke man uithuwelijken die je een aangenaam leven zal bezorgen. ” Ze antwoordt: “ Ik wil mijn geloof niet afvallen. Trouwens, ik ben reeds verloofd  ”, en terwijl ze de kerk van Weicun aanwijst: “ Ik ben verloofd met Weicun. ” De bandiet hakt haar linkerschouder af en herhaalt zijn vraag: “ Ga je aan je geloof verzaken? ” Geen sprake van natuurlijk. Een tweede slag. Het jonge meisje knielt neer, met stralend gezicht: “ De poort van de hemel is open ”, zegt ze; vervolgens spreekt ze zacht driemaal het woord “ Jezus ” uit. Ze buigt dan het hoofd en strekt haar hals. De bandiet Song heft zijn zwaard op en onthoofdt haar met een vreselijke slag. Het hoofd van de maagd rolt over de grond. De witte duif vliegt op en gaat zich nestelen in de schoot van haar hemelse Bruidegom » (Charbonnier, p. 152).

EEN VLAAMSE MARTELARES IN CHINA

EÉN van de slachtoffers van de Boksersopstand in de provincie Shaanxi was een Vlaamse franciscanes: zuster Maria-Amandina, Pauline Jeuris uit Schakkebroek bij Herk-de-Stad.

Pauline Jeuris werd geboren in 1872 als zevende kind in een landbouwersgezin. Na de dood van haar moeder – in het kraambed, van haar negende kind – was het vooral haar oudere zus Rosalie (de latere zuster Honorine) die zich over haar ontfermde. Als jong meisje ging Pauline “ dienen ” bij de Zusters van Liefde in Sint-Truiden. De overste zendt haar naar Kwatrecht voor verdere opleiding, want het dienstmeisje is verstandig en een parel van een kind. Stilaan rijpt haar roeping, en tenslotte staat haar beslissing vast: ze wil, zoals Rosalie, franciscanes worden, missionaris van Maria.

Nog vóór het einde van haar noviciaat wordt ze naar Marseille gestuurd om ziekenverpleging te leren. Als zuster Maria-Amandina vertrekt ze op 12 maart 1899 naar China. Haar opdracht: ten dienste staan van kinderen en zieken op een missiepost in de provincie Shaanxi. En van deze opdracht kwijt “ het blije nonneke ” (zo noemen de Chinezen haar) zich voorbeeldig.

« Inmiddels was de Boksersopstand aan ’t broeien en groeien. Haat jegens vreemden, een wilde xe-snophobie, die op grond van een weerzinwekkend bijgeloof omsloeg tot furie tegenover de kristenen. Nu komen er bange dagen over de weerloze missie van Sjansi, maar het godsvertrouwen staat hoger dan alle nood. Na wederwaardigheden allerhande, worden 33 onschuldigen, 2 bisschoppen, 2 paters, een broeder, 5 Chinese seminaristen, 7 Franciskanessen van Maria, 6 weeskinderen en 10 knechten van de residentie als boeven naar de gevangenis gevoerd.

« Enkele dagen later gaat de tocht naar het gerechtshof. Langs de weg staat een opgezweepte menigte die de voorbijtrekkende “ honden van kristenen ” met vreselijk misbaar vervloekt. Vóór het gerechtshof houdt de stoet halt. Mgr. Grassi, de grijze bisschop die meer dan dertig jaar in China verblijft, wordt met een dubbele dolksteek in de borst geveld. Dat is het signaal van de afslachting. Weldra liggen de verminkte lijken van al de missiehelden in hun bloed door elkaar. Het is 9 juli 1900, vijf uur ’s namiddags.

« Als de avond invalt, zien velen, ook heidenen, en op verre afstand, stralenbundels van de plaats der martelie omhooggaan. Sanguis rutilat! Bloed schittert. Het heeft boven Sjansi, als zo dikwijls boven China en de wereld, de Hemel open geschitterd! » (Mgr. K. Cruysberghs, Groten uit ons volk, 1951, pp. 135-36).

« DE KELK GEVULD MET BLOED »

De laatsten op de lijst zijn twee salesianen. De volgelingen van de heilige Joannes Bosco waren in het bisdom Kanton aangekomen in 1918. Hun overste, don Luigi Versiglia, kende de voorspelling van de stichter: « Als de tijd gekomen is, zullen onze missies ons tot in China brengen, maar we mogen niet vergeten dat we erheen gaan voor de verlaten kinderen. » In 1918 vertrouwde Mgr. de Guébriant hen heel het noorden van zijn immens bisdom toe. Op vraag van don Versiglia kwam er weldra versterking aan. In hun bagage brachten ze een mooie kelk mee, een geschenk van de algemene overste.

Toen don Versiglia de kelk zag, was hij zeer ontroerd. Hij verklaarde: « Don Bosco zag in een droom dat wanneer in China een kelk met bloed gevuld zou zijn, het werk van de salesianen wonderbaarlijk verspreid zou zijn onder dit onmetelijke volk. Je brengt me de kelk die don Bosco gezien heeft. Het is aan mij ze te vullen met bloed om het visioen werkelijkheid te laten worden. »

Hij zou inderdaad vallen onder de slagen van een bende communistische rebellen die de streek afschuimde, op 25 februari 1930. Hij bood aldus, samen met zijn gezel, de eerstelingen aan van een nieuwe en uiterst bloedige oogst aan martelaren: de slachtoffers van de maoïstische revolutie. En deze revolutie vloeide voort uit de « dwalingen van Rusland » waarover Onze-Lieve-Vrouw zo duidelijk gesproken had...

Maar het Geheim van Fatima belooft ons ook duidelijk de renaissance van de Kerk der martelaren: « Onder de beide armen van het Kruis stonden twee Engelen, ieder met een kristallen schenkkan in de hand. Daarin verzamelden zij het bloed van de Martelaren en daarmee besprenkelden zij de zielen die naderden tot God. »

broeder Thomas van O.L.V. van Altijddurende Bijstand
Verrijzenis nr. 1, january-february 2001