Het huis van Maria: van Nazareth naar Loreto

2. Archeologie: de bewijzen
van een onweerlegbare authenticiteit

Binnenzijde van de Santa Casa. Drie muren zijn oorspronkelijk: de twee lange wanden en de westelijke muur. De oostelijke muur, waartegen het altaar geplaatst werd, is niet origineel (meer uitleg verderop). De muren bestaan uit stenen van verschillende vormen en afmetingen. Wat men hier al eeuwenlang vereert, is niet het vrij recente Mariabeeldje, maar de stenen zelf.

IN 1955 ondernam pater Bellarmino Bagatti in Nazareth opgravingen naar aanleiding van de bouw van een nieuwe basiliek boven de grot van de Aankondiging. De kruisvaarders hadden bovenop die grot een heiligdom gebouwd dat door sultan Bajbars in 1263 met de grond gelijk werd gemaakt. In de 18de eeuw trokken de franciscanen op deze ruïnes inderhaast een kerk op.

Pater Bagatti ontdekte de grondvesten van een Byzantijnse kerk uit de vijfde eeuw, met drie beuken en een kleine apsis. De grot die vereerd werd als de plaats van de Boodschap van de engel Gabriël aan Maria was gelegen aan de zijkant van de noorderbeuk, maar op een lager niveau. Mozaïeken bedekten de hoofdbeuk. Onder deze mozaïeken vond hij muren en een doopkapel die zeker ouder waren dan de Byzantijnse constructie.

Ten zuiden van de 5de-eeuwse kerk stond een klooster. Onder de mozaïeken van dat klooster vond hij kapitelen, zuilen, bases en talrijke stenen die gebruikt waren om op te hogen. Sommige van deze stenen waren bedekt met een laag plaaster en in deze plaaster waren graffiti aangebracht in het Aramees, het Grieks en het Latijn. Op één van deze graffiti kan men de eerste twee Griekse woorden ontcijferen van de begroeting («Verheug u, Maria») van de engel Gabriël (Lc 1, 28): XAIPE, afgekort tot XE, gevolgd door de volledige naam van Maria: MAPIA.

Besluit: vóór de bekering van keizer Constantijn werd in de tweede-derde eeuw van onze tijdrekening op de plaats van de Boodschap aan Maria een ruime kerk opgericht (ruim, als men zich baseert op de diameter van de teruggevonden zuilen). Dit primitieve heiligdom droeg de duidelijke sporen van de eredienst die er aan Maria gewijd was.

DE GRAFFITI

We begeven ons van Nazareth naar Loreto in Italië, waar ook opgravingen verricht werden tussen 1962 en 1965. Pater Giuseppe Santarelli, rector van het heiligdom van Loreto, zette een soort van val op voor de paters Testa en Bagatti van het Studium biblicum franciscanum, ervaren archeologen. Hij zond hen, via tussenpersonen, de afdrukken en de foto’s van graffiti die voorkomen op de muren van de Santa Casa, voor onderzoek – maar zonder de herkomst ervan te onthullen.

De twee geraadpleegde geleerden antwoordden volkomen eensgezind. «Testa heeft kunnen bevestigen dat tenminste vier van de onderzochte graffiti “zonder enige twijfel van Palestijnse oorsprong zijn”.» En pater Bagatti stuurde na het bestuderen van een tiental graffiti zijn antwoord «samen met de verklaring van de overeenkomstige symbolen, die bijna alle van joods-christelijke oorsprong zijn. Zijn besluit luidde als volgt: “De tekens zijn van groot belang en het zou nuttig zijn als ze zouden gepubliceerd worden met alle van de hand van geleerden verkregen beschrijvingen”» (G. Santarelli, op. cit., p. 128).

Laten we ons beperken tot twee voorbeelden en onszelf het geluk gunnen om deze opschriften te ontcijferen en te beschouwen, zodat ze voor onze ogen plots schitteren met de glans van edelstenen (zie de illustraties op blauwe achtergrond).

- Op een steen van de Santa Casa staat een kruis gegrift, met een waw als dwarsbalk. De waw is de zesde letter van het Hebreeuwse alfabet, symbool van het onvolmaakte, dus van de vernederingen van de gekruisigde Jezus. Precies dezelfde graffito bevindt zich in Nazareth, tussen de resten van de Byzantijnse kerk.

- De Griekse letter êta daarentegen, de achtste van het alfabet, verbeeldt de volheid van Jezus Christus, de verrezen Zoon van God: we vinden er twee in Nazareth en twee in Loreto.

Santarelli merkt op: «Er moet aangestipt worden dat sommige graffiti van Loreto erg uitgewist zijn doordat gelovigen in de loop van de eeuwen voortdurend uit devotie over de muren wreven; de opschriften zijn daarom moeilijk te lezen.» Onder die gelovigen vermelden we Thérèse Martin (de latere H. Teresia van Lisieux) en haar zus Céline.

Toch blijven ze voor Santarelli voldoende leesbaar om te kunnen besluiten: «Het is niet gemakkelijk om de aanwezigheid in Loreto te verklaren van graffiti die bij nader onderzoek van joods-christelijke afkomst blijken te zijn, zonder toe te geven dat de stenen van de Santa Casa afkomstig zijn uit Nazareth, zoals de traditie het wil.». Deze stenen zijn inderdaad «getekend»: ze dragen in zichzelf het merkteken van hun plaats van herkomst. Dit is des te opmerkelijker omdat in de streek van de Marken geen steengroeven voorkomen: alle andere gebouwen in Recanati en Loreto zijn in baksteen.

DE REIS VAN DE CASA

Als de stenen afkomstig zijn uit Nazareth, hoe zijn ze dan in Loreto terechtgekomen en sinds wanneer? Op deze vraag geeft de «legende van Loreto» een antwoord; Chevalier brengt ze in herinnering aan het begin van zijn werk. Hij citeert er een samenvatting van die geschreven is in een «bloemrijke stijl» door een waardige geestelijke, door Chevalier handig uitgekozen om vervolgens als schietschijf te dienen voor de giftige pijlen van zijn kritiek: «Onder zijn vlotte pen», ironiseert de kanunnik, «krijgen de gebeurtenissen zo’n grote vanzelfsprekendheid dat men een ogenblik vergeet dat de met gezag beklede documenten niets gelijkaardigs zeggen

De bewuste tien bladzijden zijn voor onze modernist niets anders dan wind: «Volgens dit relaas zou het huis van de H. Maagd door engelen in 1291 overgebracht zijn van Nazareth naar Dalmatië en vandaar naar Loreto in 1295, met twee tussenplaatsen. Welnu, deze data waren onbekend vóór 1525» (p. 19). Daarop volgen 500 bladzijden documenten om deze bewering te staven. Het is onnodig mijn stelling te willen tegenspreken, verzekert hij, zozeer dringt ze zich op.

Dat is dan ook het grote argument van Chevalier: «Als deze verzameling wonderen, zo kort opeen, werkelijk zou plaatsgevonden hebben zoals de legende het wil, dan zouden ze toch een geweldige opwinding teweeg gebracht hebben in de wereld en zou de tijdskroniek er herinneringen aan bewaard hebben. Zo is de absolute en wereldwijde stilte van de geschiedschrijvers uit die periode een doorslaggevend argument tégen de waarachtigheid van de legende. Aan de kroniekschrijvers van deze periode, die de feiten jaar na jaar optekenden, kon zo’n publiek bekende en verbazingwekkende gebeurtenis als de verplaatsing van het huis van Nazareth door engelen onmogelijk ontsnappen» (op. cit., p. 154).

Chevalier besloot zijn werk met volgende aansporing: «In plaats van de vooruitgang tegen te houden, zouden we op kop moeten lopen». Maar hij legde meer ijver aan de dag om de godsvrucht te vernietigen dan om die te verklaren: «Hoeveel verlichte geesten zijn er heden ten dage die in de vlucht van het heilige huisje van Nazareth naar Loreto geloven? Vermits we op een of andere dag toch de onjuistheid van dit verhaal zullen moeten erkennen, waarom dan niet vandaag al de verdienste verwerven van dit publiek toe te geven, zonder te wachten totdat onze tegenstanders ons ertoe dwingen?» (ibid., p. 500).

De kanunnik dacht dat hij voldoende gedaan had met zich zo vlug mogelijk aan de zijde van de ongelovigen te scharen, zonder zich nog te bekommeren om het groeiende raadsel dat hem niet met rust had mogen laten... als hij zich tenminste «historicus» en «katholiek» wilde noemen.

Hijzelf namelijk stelt inderdaad de cruciale vraag halverwege zijn onverteerbaar werk: «Nooit zal men kunnen uitleggen waarom in het midden van de vijftiende eeuw, de tijd waarin de bedevaart haar hoogtepunt van roem over heel de wereld bereikte, de pausen nagelaten hebben het wonder van de overbrenging te vernoemen bij de motieven die hen hadden aangezet om geestelijke gunsten aan het heiligdom te verlenen» (ibid., p.322). Voor Chevalier is de kous af. Maar waar haalt de bedevaart naar Loreto dan dit «hoogtepunt van roem over heel de wereld» vandaan? En welk motief hadden de pausen om zoveel voorrechten toe te kennen en zo’n grote werkzaamheden op het getouw te zetten als het slechts ging om een kerk die in 1482 nog slechts een parochiekerk was?

De graffiti antwoorden op deze vraag: de stenen van deze kerk zijn afkomstig uit Nazareth. Het zijn deze stenen die de bedevaarders sinds mensenheugnis als relieken vereren, veel meer dan het beeld van de H. Maagd op het altaar. Alvorens te onderzoeken wie de stenen tot daar gebracht heeft, en wanneer en waarom, moeten we enkele opzienbarende feiten van naderbij bekijken.  

EEN ONGEWONE TOPOGRAFIE

Pater Giuseppe Santarelli, kapucijn, rector van het heiligdom van Loreto en archeoloog.

Het heiligdom van Loreto is gelegen nabij de Adriatische kust, niet ver van Ancona. «De charme die toeristen en bedevaarders heden ten dage toeschrijven aan het plaatsje Loreto is niet het werk van een welwillende natuur en gaat niet erg ver terug in de geschiedenis. Eertijds stak vanuit topografisch standpunt gezien dit bescheiden heuveltje ongunstig af tegen de omliggende heuvels. Een bergrivier, ontsprongen hoog in de Apennijnen, liep dood aan de voet van de heuvel, op verschillende kilometers van de zee; hij vormde er ongezonde moerassen» (Eschbach, Lorette et l’ultimatum de M. Ulysse Chevalier, Rome, 1915, p. 31). Eschbach citeert de beschrijving die de jezuïet Riera ervan gaf in de 16de eeuw, vóór de aanvang van de belangrijke saneringswerken op last van de pausen. Hij voegt eraan toe:

«Bood deze sombere heuvel dan tenminste enige charme of nut, waardoor kolonisten konden worden aangetrokken ondanks de ongezonde moeraslucht? We moeten ontkennend antwoorden: de heuvel ligt amper 100 meter boven de zeespiegel en zijn top is niet meer dan een smalle kam waarover de openbare weg liep; dat kan men vandaag nog vaststellen, in weerwil van de veranderingen die in de loop van de eeuwen zijn aangebracht.

«Loreto zelf is maar een klein plaatsje met één smalle straat en enkele lager gelegen wijken. Deze 200 meter lange straat loopt weliswaar uit op een erg mooi plein, […] maar dat is volledig te danken aan het grandioze en geduldige werk van de pausen. Zowel het terras als het apostolische paleis en de basiliek zelf rusten grotendeels op een onderbouw. Alleen de nederige muren van het Heilige Huisje steunen rechtstreeks op de vaste grond van de oude weg. Daarnaast gaapt de afgrond, zoals we zelf hebben kunnen vaststellen. Overigens kan elke reiziger of bedevaarder ook zonder in de ondergrondse ruimten door te dringen een indruk verwerven van wat het de pausen moet gekost hebben om het moderne Loreto te scheppen» (ibid., pp. 33-34).

De ruime basiliek werd opgericht op het einde van de 15de en het begin van de 16de eeuw. Binnenin is de Santa Casa gevat in een omhulsel van marmer, dat als een reliekschrijn kan beschouwd worden. Girolamo Angelita vertelt dat ter gelegenheid van deze werken een bodemonderzoek werd uitgevoerd. «Enkele werklui die in de tunnel waren afgedaald […] stelden het wonderlijke feit vast dat de Santa Casa overeind bleef zonder fundamenten

Dit onderzoek werd nog eens overgedaan in 1751 op bevel van Benedictus XIV, door de gouverneur van Loreto in tegenwoordigheid van vijf bisschoppen, drie architecten en enkele meesterknechten. Hun bevindingen staan in een proces-verbaal gedateerd op 23 april 1751. Chevalier vermeldt dit document, maar op zijn eigen manier: «Ter gelegenheid van de restauratie van de bevloering van de Santa Casa beweerde [sic!] men dat het geen fundamenten had» (p. 428). In 1922, na de brand van februari 1921, werd nieuw onderzoek onder de bevloering verricht. De architect meldde de bisschop van Recanati-Loreto hetzelfde «verrassende en buitengewone feit».

Bijgevolg is het overeind blijven van het Heilig Huisje een soort van blijvend wonder, voortdurend aangehaald door de verdedigers van de miraculeuze overbrenging. De archeologische opgravingen die Alfieri, Forlani en Grimaldi ondernamen van 1962 tot 1965 hebben «enkele gegevens van de traditie bevestigd, zoals het ontbreken van fundamenten onder de Santa Casa en de inplanting ervan midden op de openbare weg» (Santarelli, op. cit., p. 93).

“ZOMAAR” OP DE OPENBARE WEG

Dat wat Santarelli de «oorspronkelijke kern» van de Santa Casa noemt, bestaat uit drie (geen vier!) muren die in verschillende lagen oprijzen tot een hoogte van drie meter. Vervolgens werden er bakstenen toegevoegd om die muren te verhogen. Het oorspronkelijke dak droeg een kleine klokkentoren. Binnenin was het vakkenplafond blauw geschilderd en versierd met vergulde sterren; in 1536 werd het vervangen door het huidige baksteengewelf.

In het voorbijgaan merken we op dat de Santa Casa in alle opzichten gelijkt op de huisjes die sinds 1968 zijn opgegraven in Kafarnaüm, in het bijzonder dat van de H. Petrus dat men terugvond onder de fundamenten van een achthoekige kerk. Het huis bezat slechts één enkele deur, die aan de noordkant gedeeltelijk overgebleven is. De huizen van Kafarnaüm hadden geen echte fundering en daarom ook geen verdieping: ze waren niet hoger dan drie meter, zoals men kan afleiden uit de teruggevonden trappen die naar het dak leidden. De erg regelmatige basisstenen waren verbonden door een mengsel van kleine keitjes en aarde, zonder andere vaste mortel. Lichte daken van houten balken en aangestampte aarde vermengd met stro bedekten de lage kamers van de huizen (cf. Stanislao Loffreda, Capharnaüm, Jeruzalem, 1994).

Laat ons terugkeren naar Loreto. Op de uiterste noordelijke rand van de heuvel hebben archeologische opgravingen de inplanting van het Heilige Huisje op de openbare weg bevestigd. Het gaat om een oude Romeinse weg afgeboord met enkele graven en zelfs een villa uit de keizertijd: «We stellen de aanwezigheid vast van typisch Romeinse bouwmaterialen, waarschijnlijk gerecupereerd uit de onmiddellijke omgeving: bewerkte stenen, platte dakpannen, resten van bevloering in visgraatpatroon en een zeshoekig uitgehouwen steen. De grotere stenen bevinden zich vooral aan de basis van het gebouw: aanwijzing van een mogelijke reconstructie van het kapelletje met de onderbouw in lokale herbruikte steen, die zo de stenen van Nazareth aanvullen» (Santarelli, op. cit., p. 106).

Eigenlijk is het onjuist te zeggen dat de Santa Casa geen fundering heeft; de waarheid is dat ze geen eigen fundering heeft. De opgravingen hebben het mogelijk gemaakt fundamenten te identificeren die van buitenaf onder de drie oorspronkelijke muren geschoven zijn: zij vormen de eerste grote, archeologisch vastgestelde tussenkomst.

De tweede tussenkomst bestond erin om onder de noordermuur, die op de kam van een steile helling ligt, een onderbouw van steunbogen aan te leggen. Vervolgens «hebben de inwoners van Recanati bij het begin van de 14de eeuw het Heilige Huisje, dat in wankel evenwicht verkeerde ten gevolge van het ontbreken van eigen funderingen, volledig en over heel de hoogte omringd met een bakstenen muur», de zgn. “bono grosso”, op een eerbiedige afstand van de vereerde muren. In de 16de eeuw werd deze muur vervangen door de marmeren bekleding die Bramante voor paus Julius II vervaardigde.

Een bemerking van het gezond verstand dringt zich op: «Als een veldkapelletje, vandaag de dag en zeker in de middeleeuwen, instortingsverschijnselen vertoont aan de buitenmuren die tevens de enige verticale structuren ervan zijn, wordt de muur (of worden de muren) opnieuw gebouwd; maar nooit, nu niet en zeker niet in de middeleeuwen, gaat men over tot het dure en moeilijke werk van het aanbrengen van een fundering. Welnu, het Heilige Huisje van Loreto werd zó verstevigd dat niet werd geraakt aan de eigenlijke structuur. Zoiets zou men vandaag een wetenschappelijke restauratie noemen» (Nanni Monelli, aangehaald door Santarelli, op. cit., p. 116).

broeder Bruno Bonnet-Eymard
KCR 24ste jaargang nr. 5, september-oktober 1996