Het huis van Maria: van Nazareth naar Loreto
Een vreemde legende

HET huis van Maria in de Italiaanse stad Loreto, in de Marken, staat zomaar op de openbare weg, zonder enig fundament: alsof het uit de Hemel is gevallen of overgebracht door engelen... Inderdaad! Dàt is precies de traditionele verklaring, sinds Girolamo Angelita de vier stappen van de overbrenging van de Santa Casa uiteengezet heeft in zijn Geschiedenis van de Maagd van Loreto (Virginis Lauretanae historia), aangeboden aan paus Clemens VII op 19 september 1531.
De eerste stap: in de nacht van 9 op 10 mei 1291 werd het huisje waarin de Maagd Maria woonde toen de engel Gabriël haar aankondigde dat zij de moeder van de Verlosser zou worden, door engelen losgerukt van zijn fundamenten en vanuit Nazareth naar Trsat in Dalmatië, vlakbij Fiume (Rijeka), overgebracht. Daarna, op 10 december 1294, ging de vlucht verder, over de Adriatische Zee heen, naar het grondgebied van Recanati, temidden van een laurierbos (laurentum). Acht maanden later, op 10 augustus 1295 dus, kwam de Santa Casa terecht op de top van een heuvel die toebehoorde aan de gebroeders Antici. Op 9 september 1295 zond de stad Recanati een afgezant naar paus Bonifatius VIII om hem de aankomst van het huisje van Nazareth op haar grondgebied te melden. En op 2 december 1295 tenslotte, de vierde en laatste overbrenging van de Santa Casa: een honderdtal meters verder, op de weg die van Recanati naar Porto Recanati loopt.
De omvang van het wonder brengt ons in verwarring.
Misschien omdat we geen geloof meer hebben? Voor de heiligen en de massa’s pelgrims die in de voorbije eeuwen naar Loreto trokken, vormde dit geen enkel probleem. Maar toch! De naïviteit is wel groot. Hun hart en hun hoofd waren vol van het mysterie dat paus Sixtus V (1585-1590) liet beitelen op het fronton van de basiliek, opgericht om de Santa Casa te beschutten: DEIPARAE DOMUS IN QUO VERBUM CARO FACTUM EST, «Huis van de Moeder Gods waarin het Woord is vlees geworden».
De eenvoudigen en de heiligen bekommerden er zich niet om hoe de overplaatsing gebeurd was. «De fundamentele en onveranderlijke reden waarom de Kerk de devotie van Loreto toestaat, is de werkelijkheid zelf van het mysterie van de Menswording dat de gelovigen op deze plaats kwamen eren», schrijft d’Alès in de Dictionnaire apologétique de la foi catholique.
HET RAADSEL

«Voor God is niets onmogelijk» (Lc 1, 37). Deze woorden van de engel Gabriël die hij binnen deze muren – tenminste als ze authentiek zijn – uitsprak, zijn hier wel op hun plaats. Maar zijn de muren wel authentiek? Er is reden om perplex te staan, niet alleen omdat het wonder zo onwaarschijnlijk is, maar ook wegens het laattijdige karakter van de bronnen die er ons over vertellen.
«Eigenlijk heerst er over de overplaatsing van de Santa Casa, waarvan men zegt dat ze in 1291 plaatsvond, gedurende 180 jaar een volledige stilte. [...] Gedurende deze lange periode is er onder de christenen van het Oosten geen enkele stem opgegaan om de verdwijning van deze kostbare woning te betreuren; en ook in het Westen verhief zich geen enkele stem om op een mirakel te roemen dat niet alleen Italië, maar heel de christenheid met verstomming had moeten slaan» (Dom Henri Leclercq, Dictionnaire d’archéologie chrétienne et de liturgie, art. Lorette, deel IX, 1930, kol. 2473). In de ogen van Leclercq «gaat het dus over niets minder dan het in vraag stellen van de echtheid van de Santa Casa van Loreto». Begrijpelijk!
Knappe koppen hebben zich over het probleem gebogen tijdens een internationaal congres van katholieke geleerden te München in september 1900. Zij hebben de bijl aan de wortels van de boom gelegd, «volgens de strengheid van de kritische methodes» (ibid., kol. 2475). Maar uiteindelijk werd de doorslag gegeven door het monumentale werk van kanunnik Ulysse Chevalier, Notre-Dame de Lorette, étude historique sur l’authenticité de la Santa Casa (Parijs, 1906), dat de traditionele devotie voorgoed afdeed als een fantasie zonder historische grond, op een wijze die sindsdien voor veel intellectuelen richtinggevend werd.
Chevalier schreef: «Na de laatste krachtinspanning voor de onafhankelijkheid van Judea, die een einde kende met de vervanging van Jeruzalem door Aelia Capitolina (132 tot 136), groepeerden de overblijfselen van de joodse natie zich in Galilea. Langzamerhand vormde zich daar een volledige burgerlijke en religieuze regering. De grote rabbijnen van het ras van Hillel hieven samen met de hoofden van het Sanhedrin de belastingen en oefenden de burgerlijke rechtspraak uit. De Joden verkregen het voorrecht om niemand in hun midden te moeten dulden die niet tot hun godsdienst behoorde. In deze omstandigheden is het zeer onwaarschijnlijk dat er materiële herinneringen aan de Menswording bewaard gebleven zijn» (Chevalier, op. cit., p. 21).

Het standpunt in de laatste zin geformuleerd probeerde de auteur te staven door een enorme compilatie van alle bekende en onbekende teksten die betrekking hebben op Nazareth enerzijds en Loreto anderzijds, te beginnen met de bedevaart van de H. Helena in Palestina (in 326) en eindigend in 1905.
Dom Leclercq van zijn kant reageerde scherp: «Wat al die uitgestalde nonsens betreft, moet men durven zeggen dat het alleen maar om nonsens gaat.» Leclercq heeft gelijk als hij het werk van Chevalier «uitgestalde nonsens» noemt: het is een opeenstapeling van teksten waarin geen lijn steekt. De enige bedoeling van de Franse kanunnik was de Kerk te bevrijden van het “bijgeloof”… en zo de verzoening met de protestanten te bevorderen: «Deze publicatie zal de katholieke Kerk een dienst bewijzen», kondigde de schrijver in alle bescheidenheid aan, «door haar te ontlasten van een verzonnen feit; want zo zal bij onze afgescheiden broeders één van de sterkste obstakels voor hun terugkeer wegvallen, nl. wat zij “het mirakel van het bijgeloof” hebben genoemd.»
OPENHEID VS. VOORINGENOMENHEID
De vooringenomenheid van Chevalier steekt schril af tegen de houding van Dr. Faller, een anglicaanse dominee en hoogleraar aan de universiteit van Oxford, van wie Alphonse-Marie Ratisbonne in de 19de eeuw het wedervaren verhaalde:
«Dominee Faller, een fanatiek anglicaan, had zichzelf tot taak gesteld de katholieke Kerk op een duidelijke dwaling te betrappen inzake de liturgie. Toen hij eens in Palestina was, meende hij gevonden te hebben wat hij zocht in het Officie van de overbrenging van het Huis van de H. Maagd naar Loreto. Daarop begaf de illustere professor zich op weg naar Nazareth met een hoop instrumenten en scheikundige middelen. Aangekomen bij het heiligdom van de Menswording, stak hij van wal met talloze wetenschappelijke experimenten: van binnen en van buiten, van boven naar onder en van onder naar boven mat hij met een ongelooflijke nauwgezetheid alles op wat er nog restte van de fundamenten van de aloude woning van de H. Familie. Hij ontleedde, analyseerde enz. en na dit inspannende werk scheepte hij zich in voor Italië en begaf zich onmiddellijk naar Loreto.
«Daar herbegon hij dezelfde werkzaamheden en hij vergeleek de resultaten ervan met deze die hij in Nazareth verkregen had. Toen hij vaststelde dat sommige aanwijzingen ontbraken, keerde hij terug naar Galilea en dan weer naar Loreto. Maar naarmate deze vergelijkende arbeid vorderde, veranderden zijn hatelijke vooroordelen in verwarring, zijn verwarring in berouw en zijn berouw in bekering. Hij ging nog een derde keer naar Nazareth, niet meer als scheikundige, maar als overtuigd katholiek (Annales de la Mission de Notre-Dame de Sion, 1858).

In zijn boek beweerde Chevalier: «De legende over de overbrenging van de Santa Casa is niet ouder dan 1472, het jaar waarin er voor het eerst over gesproken wordt. Aanvankelijk is de legende vaag en onnauwkeurig, maar ze ontwikkelt zich in uitvoerige details die hun volle ontplooiing kenden in minder dan een halve eeuw (1531)» (op. cit., p. 326). Maar op dat moment bestond de bedevaart naar Loreto al meer dan 200 jaar, een feit waaraan Chevalier al snel herinnerd werd.
Want drie weken na de verschijning van zijn boek, op 7 augustus 1906, zond een lezer aan de kanunnik een kopie van een bul van paus Clemens V, gedateerd 18 juli 1310, die als onderwerp de stichting van het karmelietenklooster van Weinheim (Baden-Württemberg) had. Dit klooster was met alle voor de stichting noodzakelijke goederen begiftigd door de edele ridder Karel-Lodewijk van Schevenden. Deze had zich, aan de vooravond van een bedevaart naar het H. Land, eerst begeven «aan de voeten van de wonderbare en goddelijke Maagd Maria van Loreto», CORAM MIRACULOSA LAURETANA DIVA VIRGINE MARIA, waar hij de belofte had gedaan tot de kloosterstichting te zullen overgaan. Vanuit Loreto trok hij naar Rome, waar hij zijn belofte hernieuwde, en vervolgens naar Jeruzalem.
Totaal verrast verklaarde kanunnik Chevalier dat deze pauselijke bul een vervalsing was...
Maar pater Alphonse Eschbach weerlegde één na één de in feite waardeloze bezwaren van Chevalier (A. Eschbach, Un document nouveau en faveur de la Santa Casa de Lorette, Rome, 1918). Per slot van rekening bleek de echte vervalser Ulysse Chevalier te zijn, de beroemde geleerde! De bul van Clemens V was volkomen authentiek en de datum (1310) ook...
«We moeten niettemin opmerken», noteerde de franciscaanse archeoloog Giuseppe Santarelli in 1988, «dat de polemiek nog gedurende 50 jaar bleef voortbestaan in een situatie die met een literaire loopgravenoorlog” kan vergeleken worden, zonder dat van de ene of van de andere kant een nieuwe uitweg aangereikt werd». Iedereen bleef op zijn stellingen staan: «Voor de tegenstanders is de overbrenging van de Santa Casa een legende, “e basta”! Voor de verdedigers gaat het om een onbetwistbaar mirakel» (La Santa Casa di Loreto, 1988, p. 32).
Laten we proberen om een wetenschappelijk gefundeerde uitweg te vinden uit de impasse.
broeder Bruno Bonnet-Eymard
KCR 24ste jaargang nr. 5, september-oktober 1996