DE H. LIJKWADE VAN TURIJN
Het lijden van Christus volgens de H. Lijkwade
DEZE studie van broeder Bruno Bonnet-Eymard neemt als uitgangspunt het befaamde standaardwerk van de Franse chirurg Dr. Pierre Barbet: La Passion de Notre-Seigneur Jésus-Christ selon le chirurgien. De paginering van de geciteerde uittreksels uit dit werk verwijst naar de originele uitgave ervan (Issoudun, 1950).
Op de H. Lijkwade is Jezus volledig naakt te zien. Nooit in de geschiedenis heeft een kunstenaar het gewaagd Christus zo af te beelden. Maar we weten dat de H. Lijkwade niet het werk is van mensenhanden... Deze naaktheid komt helemaal niet als onwelvoeglijk over, integendeel, zij is zo aangrijpend dat zij ons nadrukkelijk uitnodigt tot een nadere beschouwing van de talloze wonden waarmee het lichaam van de Man van de Lijkwade overdekt is: wonden van de geseling, van de doornenkroning, van de slagen en mishandelingen tijdens het proces; wonden van de kruisdraging; wonden tenslotte van de kruisiging, aan handen en voeten, tot aan de lanssteek toe die een gapende wonde heeft nagelaten waarlangs het Bloed van de Verlosser vergoten werd.
« TOEN LIET PILATUS JEZUS GESELEN » (Jo 19, 1)
Niemand heeft zich ooit de geseling van Christus voorgesteld in al zijn smadelijke schande, zoals we die hier afgebeeld zien. De bondigheid van de evangelisten kan misschien verklaard worden door de afschuw waarvan ze vervuld waren bij de herinnering aan de foltering van Jezus (Mc 15,15; Mt 27,26; Jo 19,1). Volgens de geschreven bronnen waarover we beschikken werd de veroordeelde volledig ontkleed en aan een zuil vastgemaakt. Daarom spreekt men gewoonlijk over de "geselkolorn". Maar als de armen van Jezus zo omhooggeheven waren geweest, vastgebonden aan de bovenkant van een zuil, dan zou tenminste zijn borst beschermd geweest zijn tegen de slagen. We zien hier echter dat het slagen geregend heeft niet alleen op de schouders, de rug, de lendenen, de dijen en de kuiten, maar ook op de voorzijde van het lichaam: we tellen er de sporen van op de borst en op de voorkant van de benen.
Het flagrum was een zweep met twee of drie riemen; aan het uiteinde van die riemen waren kleine loden haltertjes vastgemaakt. De zweep werd gehanteerd door een beul die rondom zijn slachtoffer draaide, ofwel door twee beulen van wie er één van opzij de slagen toediende. Jezus heeft veel Bloed verloren, om een reden die alleen Sint-Lucas vermeldt, « met de onovertrefbare nauwkeurigheid van een clinicus », schrijft Barbet. Misschien had hij Sint-Jan ondervraagd, de welbeminde leerling die niet sliep op de Olijfberg: « En door doodsangst bevangen bad hij nog vuriger, en zijn zweet droop als bloeddruppels neer op de grond » (Lc 22,44).
Barbet herkende de symptomen van hematidrosis, een zeldzaam klinisch verschijnsel dat evenwel door elke dokter gekend is. Het wordt veroorzaakt door een diepe morele ontreddering, waaraan ook Jezus ten prooi was tijdens zijn doodstrijd in Gethsemane: Hij ziet van tevoren, en tot in de details, al het lijden dat hem te wachten staat; Hij ziet vooral ook de schrikwekkende massa van onze zonden, die Hij in tegenwoordigheid van zijn Vader op zich neemt om ze uit te boeten. Een morele agonie, een verschrikkelijke doodstrijd ligt aan de basis van dit fysiologisch symptoom, nl. een onderhuidse bloeduitstorting: het bloed vermengt zich met het zweet waardoor kleine bolletjes ontstaan die langs de poriën naar buiten worden gedreven en letterlijk over het hele lichaam stromen.
Door deze miljoenen kleine onderhuidse bloeduitstortingen wordt de huid uiteraard veel brozer en gevoeliger voor de slagen die achteraf volgen. Zij is van bloed doordrongen en doorweekt en barst open onder de slagen van de loden bolletjes; ze begint te lossen en hangt in gruwelijke repen neer. De riemen van het flagrum laten lange bleke striemen na, die blauw kleuren door de onderhuidse kneuzingen (met behulp van UV-stralen kan men die vol ontroering observeren). Ze zijn onmogelijk te tellen: heel het lichaam staat er vol van.
De geseling heeft de zwaarste bloeduitstorting veroorzaakt die Jezus ondergaan heeft. Zij was op haar beurt oorzaak van ander bloedverlies: toen de soldaten Hem na de geseling de spotmantel van de schouders trokken om Hem zijn kleren terug te geven, en ook toen ze Hem opnieuw uitkleedden aan de voet van het Kruis, vloeide elke keer opnieuw het bloed !
« ZIEHIER UW KONING » (Jo 19, 14)
Het is duidelijk dat men Jezus een soort hoed van doornen op het hoofd heeft gedrukt. Deze behandeling is uniek in de getuigenissen die wij hebben over de kruisigingspraktijk in de Oudheid. Zij is de directe echo van de dialoog van Pilatus met Jezus, die onomwonden aanspraak maakt op zijn messiaans koningschap. De soldaten die Hem moesten geselen, hadden Hem horen antwoorden: « Gij zegt het: ik ben koning » (Jo 18,37). Hun wrede handelwijze is daarop een reactie. Het kostte hen geen moeite om in het kreupelhout van de buitenwijken van Jeruzalem doornenstruiken te vinden, schrijft Barbet. Het hout van deze struiken « is soepel en heeft lange doornen, veel langer, scherper en harder dan die van een acacia ». Daarvan vlochten zij een soort hoed (en dus geen cirkelvormige kroon zoals op alle schilderijen die wij kennen) die zij Hem op het hoofd drukten en aanbonden met rondgedraaide biezen. Zo was heel het hoofd ingekapseld, van de nek tot aan het voorhoofd, als in een helm. De doornen drongen door de schedelhuid, die hevig bloedde. Lange bloedstroompjes liepen over het voorhoofd; de sporen die ze nalieten op de Lijkwade tonen aan dat ze afweken bij het obstakel van de gevlochten biezen.
Eén van deze bloedstroompjes « is bijzonder aangrijpend », aldus Barbet, « en zo waarachtig dat een schilder het niet zou kunnen bedenken of uitvoeren. Het begint met een prik, heel hoog bij de haargrens. Dan daalt het stroompje bloed af naar de binnenkant van de linkerwenkbrauwboog, via een bochtig traject. Het wordt stilaan breder, zoals kan verwacht worden als een bloedstroompje obstakels ontmoet. We mogen inderdaad niet vergeten dat we hier alleen het bloed zien dat langzamerhand gestold is op de huid. Het bloed vloeide traag en ononderbroken; het duurt enkele minuten voor het gestold is. Er is dus maar een klein gedeelte dat stolt in de buurt van de wonde. Hoe meer men zakt op de beeltenis, hoe meer bloed men waarneemt dat geleidelijk stolt. De bloedklonter is dus breder en dikker onderaan, en dat komt omdat het bloed op hindernissen stootte. »
« We moeten ook opmerken dat het bloed niet in een rechte lijn naar beneden loopt. Een dergelijke vergissing wordt door de meeste kunstenaars begaan; als het traject van het bloed op hun schilderijen onregelmatig wordt voorgesteld, is dat louter willekeurig: klaarblijkelijk is er geen enkele hindernis of natuurlijke reden. Op de Lijkwade golft het bloedstroompje lichtjes van links naar rechts en dat is heel natuurlijk: ofwel volgt het bloed een ogenblik een voorhoofdsrimpel, ofwel verplicht een schuin over het voorhoofd lopende doom het bloed ertoe even in dezelfde richting te gaan. »
Barbet besluit: « Ik daag een modern schilder uit zich dit bloedstroompje voor te stellen en het uit te beelden. Zelfs indien hij chirurg zou zijn, dan zou hij zichzelf hoogstwaarschijnlijk door een of andere flater ontmaskeren als een vervalser en zou zijn werkstuk verbeelding blijken te zijn » (pp. 109-111).
« TERWIJL HIJ ZIJN KRUIS DROEG » (Jo 19, 17)
« Bovenop de geselwonden ziet men de sporen van schaafwonden, veroorzaakt door een last die op de schouderbladen drukte: het gevolg van de kruisdraging, die niemand zich op dié manier had voorgesteld. Jezus heeft niet het hele kruis gedragen, anders dus dan de meeste kunstenaars het voorstellen. De verticale paal (crux) werd op voorhand in de grond gezet op de plaats van de terechtstelling; de veroordeelde moest de horizontale balk (patibulum) op zijn schouders laden. Een verpletterende last ! Jezus vindt in zijn liefde voor ons en zijn wil om ons te redden de energie om zijn vreselijk toegetakelde schouders (de geseling had hem al moeten doden) te belasten met deze zware balk.
De weg vanaf de burcht Antonia tot aan de top van de Calvarieberg is ongeveer zeshonderd meter lang. Jezus legde deze afstand af op blote voeten. De bodem was hobbelig, bezaaid met keien en, zelfs binnen de wallen, oneffen.
In 1978 zijn de Amerikanen van de Sturp plotseling op de droeve stoet naar Calvarië gestoten. Zij waren opgeslorpt door hun wetenschappelijke taak, ieder volgens zijn specialiteit. Opeens namen degenen die de reflectantiekrommen moesten vaststellen een afwijkend spectrum waar ter hoogte van de hiel. Jumper, die de leiding had over deze operaties, vroeg Pellicori om de macroscoop in te stellen: « Kijk eens na wat er bij de hiel zit dat het spectrum doet veranderen. » Na een grondig onderzoek stond Pellicori recht en maakte zijn bevinding bekend: « Het is slijk. » Algehele verrassing ! Iedereen wou tussen de onderzochte vezels dit « slijk » zien dat hen in een diepe overpeinzing stortte... Wat is nochtans “ logischer” ? Nooit werd immers een mens gekruisigd met zijn schoenen of sandalen nog aan ! Hij liep uiteraard blootvoets.
Jezus kon slechts met moeite de ene voet voor de andere zetten en stuikte meer dan eens neer. Daarbij viel hij op zijn knieën, zodat die uiteindelijk slechts één grote wonde waren. Bovendien sloeg hij nog in zijn hele lengte tegen de grond, volkomen uitgeput, en zonder zijn Gelaat te kunnen beschermen tegen het brutale contact met de bodem: Pellicori vond met zijn macroscoop hetzelfde slijk terug op het uiteinde van de neus !
« ZIJ SLOEGEN HEM AAN HET KRUIS » (Jo 19, 18)
Op de top van de Calvarieberg gekomen, werd Jezus gekruisigd. Hoe moeten we ons dit gebeuren voorstellen ? Door de aandachtige studie van de « vijf wonden »: die in de beide handen, de wonden in de voeten en de wonde in het Hart van Jezus. Op de Lijkwade zien we er maar vier, omdat de wonde in de rechterpols verstopt is onder die van de linkerpols.
Het zijn de wonden van een gekruisigde, die – zoals ontelbare veroordeelden in de Oudheid tot aan de tijd van Constantijn – met handen en voeten aan een kruis geslagen werd. De waarheid verplicht ons te zeggen dat we niets afweten van dit soort terechtstellingen die afgeschaft werden in de vierde eeuw, behalve dan wat Barbet ontdekt heeft op de Lijkwade.
Om zich daarvan te overtuigen volstaat het bv. De kruisiging bij de Romeinen van Catherine Salles te lezen (Le monde de la Bible nr. 97, maart-april 1996, pp. 6-8). We citeren uit de inleiding: « In de Romeinse Oudheid is de kruisiging de schandelijkste straf. Ze was voorbehouden aan veroordeelden die de naam mens zelfs niet meer waardig waren. Geschiedschrijvers en archeologen hebben nauwgezet de gebruiken en de gewoonten bij deze terechtstellingen beschreven. » Deze laatste bewering mist elke grond.
In werkelijkheid zijn het Evangelie en de H. Lijkwade de enige bronnen. Wie de uitleg van de schrijfster over de plaats van de nagelwonden aan handen en voeten en over de doodsoorzaak leest, stelt vast dat zij gewoon de resultaten samenvat van twee jaar experimenteel onderzoek door Pierre Barbet in de dissectiezaal van het Hôpital Saint-Joseph in Parijs. Zij vervolgt: « Na deze verschillende handelingen bevestigt men boven het hoofd van de veroordeelde of rond zijn nek de titulus, een bordje met zijn identiteit en de reden van zijn veroordeling. In de provincies is de tekst in drie talen geschreven zodat iedereen hem kan begrijpen: in het Latijn, het Grieks en het plaatselijk dialect (in het geval van Jezus het Aramees). » Hier is de enige referentie – altijd impliciet, onderverstaan, in plaats van het vlakaf te zeggen – het vierde Evangelie (Jo 19, 19-20).
Het Lijden volgens de chirurg en het Lijden volgens Sint-Jan komen nochtans niet voor in de bibliografie van Catherine Salles. Wél haar eigen werken over « het Oude Testament » en over het antieke Rome. Maar de kruisiging is een vorm van terechtstelling die het Oude Testament helemaal niet kent. En de praktijk van het kruisigen zou ons vandaag de dag nog altijd onbekend zijn als we niet de beschikking hadden over de vier Evangeliën, die het Lijden van Jezus verhalen en die met een pakkend realisme geïllustreerd worden door één enkele stille getuige: de H. Lijkwade. Waarom de eigen bronnen verdonkeremanen ?
Inderdaad schafte keizer Constantijn ter ere van Onze Heer Jezus Christus deze verschrikkelijke straf af, die voorbehouden was aan misdadigers van gemeen recht, slaven en politieke gevangenen – zoals bv. de fameuze Yehohanan ben Hagqôl, van wie Israëlische archeologen in 1968 in de buurt van Jeruzalem de met een nagel doorboorde hiel hebben teruggevonden. De man was gekruisigd in het jaar 70 na Christus, gedurende de joodse oorlog, dus veertig jaar na Jezus; ongetwijfeld behoorde hij tot de honderden ongelukkige Joden die « alvorens te sterven aan allerlei folteringen werden onderworpen en vervolgens gekruisigd tegenover de omwalling », wat volgens Flavius Josephus (Joodse oorlog 5, 449-451) het medelijden van Titus zelf opwekte.
Jezus daarentegen heeft ons niet zijn geraamte nagelaten, maar wel zijn Lijkwade, met zijn kostbaar Bloed bevlekt. Dit prachtig stuk linnen bewijst dat Hij, na terechtgesteld te zijn als een bandiet, begraven werd als een prins !
Waarom toch mág een classica van de Parijse universiteit in haar bibliografie de Evangeliën niet citeren, evenmin als de werken van dokter Barbet over de H. Lijkwade ? Omdat het intellectueel terrorisme dat vandaag de dag « historici en archeologen » in zijn greep houdt, verbiedt de Evangeliën als geschiedkundige documenten te beschouwen...
« ZIJ HEBBEN MIJN HANDEN EN MIJN VOETEN DOORBOORD » (Ps 2, 17)
Eerst werd Jezus ontkleed. Een afgrijselijke foltering ! « Hebt u ooit een eerste verband, op een grote wonde gelegd en erin vast gedroogd, weggenomen ? Of hebt u zelf deze beproeving, die soms algehele verdoving vereist, ondergaan ? Zo ja, dan weet u een beetje waarover het gaat. Elke linnen draad kleeft aan het ontblote oppervlak; wanneer men hem wegneemt, rukt hij één van de ontelbare zenuwuiteinden los die bloot liggen in de open wonde. Die duizenden pijnlijke schokken voegen zich aaneen en vermeerderen zich, waarbij de gevoeligheid van het zenuwstelsel voortdurend vergroot wordt. Bovendien gaat het hier niet om een plaatselijk letsel, maar om bijna het gehele lichaamsoppervlak, en dan vooral de beklagenswaardige rug. De gehaaste beulen gaan ruw te werk. Misschien is dat beter, maar hoe komt het dat die scherpe, afschuwelijke pijn geen bezwijming veroorzaakt ? Hoe duidelijk is het dat Jezus van het begin tot het einde zijn eigen Lijden beheerst en richt ! » (Barbet, op. cit., p. 213).
Bedekt met bloed en wonden wordt Jezus uitgestrekt op de grond en met de schouders op het patibulum gedrukt. De wonden van zijn rug, dijen en kuiten komen daarbij vol stof en steentjes...
« LEG UW VINGER HIER EN BEZIE MIJN HANDEN » (Jo 20, 27)
« De beulen nemen de maat. Een stoot met de boor om de gaten voor de spijkers in de balk aan te zetten. Ze weten dat ze de handen van de veroordeelde gemakkelijk kunnen doorboren, maar in het hout dringen de spijkers moeilijker door » (Barbet, p. 129). Dan « begint het verschrikkelijk werk. Een helper strekt één van de armen van Jezus uit, met de handpalm naar boven. De beul neemt een spijker », een lange, puntige, vierkantige spijker, die bij de kop een zijde van 8 mm heeft. « Hij prikt hem op de pols, in het terugwijkend gedeelte dat hij uit ervaring kent » (p. 213). Die precieze plaats heeft Barbet opgezocht op pas geamputeerde armen, geleid door de afbeelding van de Lijkwade, waarop men duidelijk de wonde van de linkerpols ziet.
In het hoger geciteerde artikel schrijft Catherine Salles zonder aarzelen: « De spijkers doorboren niet de handpalmen (de huid zou immers scheuren onder het lichaamsgewicht), maar wel de polsen in het midden van de middelhandsbeentjes. » Dat heeft ze zeker niet bij Seneca of Cicero gelezen, maar bij Barbet !
« Eén enkele zware hamerslag, en de spijker zit al in het hout; enkele energieke slagen drijven hem er stevig in. Jezus heeft niet geroepen. Maar zijn Gezicht trekt samen en zijn duim sluit zich met een heftige, dwingende beweging in de handpalm: Barbet kon dit vaststellen op pas geamputeerde en dus nog “ levende” armen in de dissectiezaal van het hospitaal. Inderdaad, elk van beide zo mooie en fijne handen lijkt maar vier vingers te hebben, wonderwel afgebeeld op het Linnen. De duimen zijn verborgen in de handpalmen. Barbet heeft de reden daarvan begrepen tijdens zijn dissecties: « Zijn middenzenuw werd geraakt. Plots realiseer ik mij wat Hij daardoor ondergaan heeft: een onbeschrijflijke pijn is via zijn vingers als een vuurpijl tot in zijn schouder geschoten en is uiteengespat in zijn hersenen. De verwonding van de grote zenuwbanen is de meest ondraaglijke pijn die een mens kan ondergaan. Bijna altijd veroorzaakt zij bewusteloosheid en dat is een geluk. Jezus echter wou het bewustzijn niet verliezen. En als de zenuw dan nog volledig doorgesneden was... Maar neen, mijn ervaring wijst uit dat hij maar gedeeltelijk doorgesneden was. De wonde van de zenuwstam blijft in contact met de spijker. En wanneer even later het lichaam aan die spijker opgehangen wordt, staat de zenuw er strak op gespannen zoals een vioolsnaar op de kam. Bij elke schok, bij elke beweging trilt hij en hernieuwt zo de afschuwelijke pijn » (pp. 213-214).
« De helper van de beul strekt de andere arm uit; dezelfde handelingen worden herhaald en dezelfde pijnen volgen. Maar bedenk goed dat Hij deze keer weet wat hem te wachten staat. Hij ligt nu vastgenageld op het patibulum, zijn beide schouders en armen zijn er tegen aan gedrukt. Hij neemt reeds de vorm van het kruis aan; wat is Hij groot ! »
« “ Vooruit, recht ! ” De beul en zijn helper grijpen de uiteinden van de balk vast en trekken de veroordeelde rech. Eerst zit Hij rechtop, dan moet Hij overeind staan en vervolgens wordt Hij achteruit getrokken tot Hij met zijn rug tegen de verticale paal staat », de stipes crucis, die van tevoren op de executieplaats in de grond gezet is. « Met een grote krachtinspanning tillen zij het patibulum boven de stipes (die niet heel hoog is) en haken de dwarsbalk daar met een handige beweging vast. Dan bevestigen zij met enkele hamerslagen de titulus in drie talen. »
« Het lichaam is ondertussen enkel opgehangen aan de twee spijkers in de polsen (arme zenuwen !). Het zou zo kunnen blijven hangen, want het lichaam kan niet naar voren hellen. Maar het voorschrift is dat ook de voeten moeten vastgenageld worden. De linkervoet wordt met de zool plat tegen het kruishout gedrukt. Met één enkele hamerslag gaat de nagel er dwars door, tussen het tweede en derde middelvoetsbeentje. De helper buigt ook de andere knie. De beul brengt de reeds doorboorde linkervoet vóór de rechtervoet, die door zijn assistent vlak gehouden wordt, en doorboort deze op dezelfde plaats met één slag. Dat alles gaat gemakkelijk. Vervolgens wordt de spijker diep in het hout gedreven. Godzijdank is de pijn hier minder erg, maar de foltering is nog maar net begonnen. Het werk van de twee mannen heeft nauwelijks langer dan twee minuten geduurd en de wonden hebben slechts weinig gebloed » (p. 215).
We zullen echter zien dat Jezus, om tegen de verstikking te vechten en te ademen, zodat Hij de zeven kruiswoorden kan uitspreken die op zichzelf een Evangelie vormen, zich heeft moeten oprichten door op zijn voeten te duwen. Deze moesten dus een stevige steun vormen. Daarom hebben wij onze vriend dokter Pierre Mérat gesuggereerd om een onderzoek uit te voeren in de voetwortel – zoals Barbet vroeger gezocht had naar een doorgang voor de nagels in de polsen en deze gevonden had in de anatomische ruimte die men de ruimte van Destot noemt. Wij hernamen eigenlijk een intuïtie van pater Noguier de Malijay, die door Barbet als « onhoudbaar » terzijde werd geschoven: « De beenderen en gewrichten van de voetwortel bieden, vooral bij gekruiste voeten, een veel te grote weerstand tegen doorboring. Nergens in de voetwortel kan men een plaats zien die beantwoordt aan de doorboring met de spijker » (Barbet p. 143).
Maar in 1978 brachten de foto's van de bloedvlek nagelaten door de rechtervoetzool een vermoedelijke plaats van doorboring aan het licht, die veeleer overeenstemde met de voetwortel dan met de metatarsale ruimten. Pierre Mérat stemde erin toe het onderzoek te heropenen, en werd daarvoor beloond met een aangrijpende ontdekking: « Met behulp van een vierkantige spijker van 20 cm lengte en met een zijde van 8 mm hebben wij, met de hand, deze doorgang in het vooruitspringende deel van de wreef gezocht; we gebruikten geen hamer, om geen enkel been te breken, zoals in de Schrift staat (Jo 19, 36). Tevergeefs. Maar toen dachten we eraan dat de beulen de voeten waarschijnlijk in een bepaalde houding gewrongen hadden om ze stevig tegen het hout te drukken. We bogen de geamputeerde voet die we gebruikten in een punt, zoals bij danseressen, en toen voelden we dat de spijker tamelijk gemakkelijk naar binnen drong, zodat twee hamerslagen volstonden om hem aan de voetzool weer naar buiten te zien komen. De tip van de voet legden we vervolgens op dezelfde plaats van de andere voet, die dan op dezelfde wijze doorboord werd. De dissectie toonde aan dat de spijker tussen het tweede en derde wigvormige beentje van de voetwortel gedrongen was. De beenderen werden niet gebroken, hoogstens lichtjes getekend door de doortocht van de spijker door het kraakbeen. Dit experiment heb ik achttien keer herhaald, telkens met hetzelfde resultaat. »
« Als men de doorslag van het geraamte op de voetomtrek legt en deze twee samen op de bloedvlek van de Lijkwade, blijkt overduidelijk waar de spijkerpunt door de voetzool moet gedrongen zijn. Het is de donkere, door een heldere kring omgeven vlek, vanwaar het bloed naar het voorste deel van de voet gelopen is. Bij dit bloedstroompje heeft zich een lichte vloeistof gevoegd, die weer verwijst naar de karakteristieke reactie van eiwit. Rond de bloedklonters ziet men de sporen van een bloedloze vloeistof die uit de lymfevaten afkomstig is. Welke vervalser zou dit ooit hebben kunnen bedenken ? »
Met de toestemming van onze vriend hebben we de door hem ontdekte anatomische ruimte onmiddelllijk « ruimte van Mérat » genoemd. Het besluit van Barbet krijgt van dit nieuw experimenteel bewijs een treffende bevestiging, waartegen geen enkele repliek mogelijk is: « Alle bloedsporen, zonder onderscheid, stemmen op een verbazend nauwkeurige wijze overeen met de anatomische realiteit. Als er één enkele uitzondering was, dan zou ik kunnen aarzelen en de Lijkwade het vertrouwen ontzeggen dat in de loop van mijn opzoekingen voortdurend gegroeid is » (p. 131).
« IK HEB DORST » (Jo 19, 28)
Jezus hangt uitgeput aan zijn kruis. Zijn schouderbladen schuren pijnlijk over het hout en zijn nek stoot tegen het patibulum. Bij elke beweging scheuren de scherpe punten van zijn doornenkroon verder zijn schedelhuid open. Deze « hoed » belet hem zijn arm Hoofd tegen het kruishout te laten rusten. Daarom hangt het naar voren, en telkens als Hij het verheft, pijnigen de steekwonden hem opnieuw.
Na zoveel folteringen lijkt de onbeweeglijkheid voor dit uitgeput Lichaam bijna een vorm van rust. Zijn trekken zijn strak, zijn bleek gelaat is bedekt met bloed dat overal begint te stollen. Hij heeft dorst ! Hij zal dit wat later ook zeggen, niet om zich te beklagen maar « om de Schriften te vervullen », zegt Sint-Jan (Jo 19, 28): « Mijn keel is droog als een scherf, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte vast » (Ps 22, 16). Zijn mond is geopend en zijn onderlip begint reeds omlaag te hangen. Wat speeksel loopt in zijn baard, vermengd met het bloed dat van zijn neus loopt. Zijn keel is droog en verschroeid; het beetje speeksel dat hem rest kan Hij zelfs niet meer doorslikken. Hij heeft niets meer gegeten of gedronken, sinds... hoelang al ? En Hij is zoveel Bloed verloren...
Plotseling wordt hij gegrepen door kramp. Een veralgemeende tetanie doet alle spieren van zijn Lichaam samentrekken. De geoefende blik van de geneesheer twijfelt niet: het hoofd hangt naar voren, zoals we kunnen zien op de afdruk van de voorzijde van Jezus, omdat de ademhalingsspieren samengetrokken zijn door de tetanie waarin Hij tenslotte gestorven is; de bloedstromen op de armen lopen precies rond de knopen van de arm- en voorarmspieren; de billen zelf zijn vervormd door dezelfde monsterlijke uitsprongen. De buikspieren zijn verhard, net zoals de tussenribspieren en de halsspieren...
De beide grote borstspieren, die de krachtigste ademhalingsspieren zijn, vertonen een gedwongen samentrekking. Heel de borstkas is verhoogd en sterk uitgerokken; de maagkuil is volledig hol door toedoen van deze verhoging en verwijding van de borstkas naar voren en naar buiten toe. De ingewanden zijn naar onderen gedrukt door het middenrif: de onderbuik steekt duidelijk naar voren net boven de gekruiste handen.
Dit zijn de onbetwistbare symptomen van tetanie en verstikking: « De lucht wordt piepend opgenomen, maar komt haast niet meer naar buiten. Hij probeert te ademen, neemt maar weinig lucht op en kan niet meer uitademen. Hij smacht naar lucht. Het is te vergelijken met iemand die in een acute astrnacrisis verkeert. Zijn bleke lichaam is langzamerhand rood geworden, daarna purperkleurig, tenslotte blauw. Hij stikt. Zijn longen, barstensvol lucht, kunnen zichzelf niet meer ledigen. Zijn voorhoofd is bezweet, zijn uitpuilende ogen draaien weg. Wat een afschuwelijke pijn moet in zijn hoofd bonken ! Hij gaat sterven... » (Barbet, pp. 216-217).
Neen ! Noch de dorst, noch het bloedverlies, noch de verstikking, noch de pijn zullen dit atletisch lichaam van de Verlosser, God zelf, de baas worden. En indien Hij sterft met deze symptomen, dan sterft Hij toch alleen maar omdat Hij dat zelf wil: Hij heeft immers de macht, zoals Hij aangekondigd heeft, « om zijn leven te geven en het weer terug te nemen ». Het is juist deze vrijwillige dood die de honderdman achteraf vol respect zal doen zeggen: « Deze Man is waarlijk de Zoon van God » (Mt 27,54).
Inderdaad, wat hebben zij gezien – de honderdman en zijn soldaten, Maria, de Moeder van Jezus, Sint-Jan en de heilige vrouwen ? Het lijkt alsof we zelf aanwezig zijn bij het gebeuren: langzaam, met een bovennatuurlijke inspanning, zoekt Hij steun op de spijker doorheen zijn voeten. De wreven en knieën komen geleidelijk aan in beweging, en het lichaam verheft zich; de spanning in de armen neemt af, maar ten koste van verschrikkelijke pijnen omdat de zenuwen in de pols over de nagels wrijven. Meteen wijkt de tetanie even, de spieren ontspannen zich (tenminste die van de borst), de longen ontdoen zich van de lucht die binnenin opgehoopt zat en het arme lichaam – gezwollen, bebloed en vervormd – krijgt opnieuw zijn vale kleur. Hij heeft vooral zijn adem teruggevonden ! Om wat te doen ? Om te spreken. Om enkele woorden uit te stoten met een stem die breekt: « Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen... » (Lc 23, 34).
Nauwelijks heeft Hij dit met een bovenmenselijke inspanning gezegd, of zijn lichaam begint terug omlaag te zakken en de tetanie herneemt. Tot zevenmaal toe verheft Hij zich en spreekt Hij, telkens onderbroken door verstikkingsverschijnselen. De pijnen zijn daarbij onbeschrijflijk. Wij zijn getuige van « de steeds herhaalde verstikking van een ongelukkige die men wurgt en vervolgens terug op adem laat komen, om de marteling te rekken » (Barbet p. 217).
Aan dat alles. moet men ook nog de ontsteking van de wonden toevoegen, en de vreselijke vliegen: grote, blauwgroene vliegen die rond zijn Lichaam cirkelen en zich plotseling op een of andere wonde storten, om er sap uit te zuigen en er hun eitjes in te leggen. Zij hebben het op het Gelaat gemunt; onmogelijk om ze te verjagen !
En over zijn lippen komt geen enkele klacht, tenzij heel zachtjes aan zijn Vader: « Eli, Eli, lamma sabaktani. Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten ? » (Mc 15, 34).
Plotseling, in het besef dat « alles volbracht is » (Jo 19,30), uit Jezus opnieuw een luide kreet: « Mijn Vader, in Uw handen beveel ik mijn geest ! » (Lc. 23,46).
Barbet schrijft: « Hij is gestorven op het moment dat Hij het wilde; geen fysiologische theorieën meer nu, alstublieft ! » Jezus is gestorven in een mirakel, wat de honderdman zijn geloofsbelijdenis ontlokt: « Waarlijk, deze Man was Gods Zoon » (Mt 27, 54). Vraag maar eens aan iemand die in een acute astmacrisis verkeert om een luide kreet te slaken. Onmogelijk ! Waar zou hij de nodige lucht vandaan halen ?
Toen « boog Hij het hoofd en gaf de geest » (Jo 19, 30). Zijn hoofd valt voorover, de kin op het borstbeen, zoals wij merken op de afdruk van de voorzijde. « Een ontspannen gelaat, dat zijn sereniteit teruggevonden heeft en dat, ondanks zoveel afgrijselijke wonden, de zachte majesteit uitstraalt van God die daar nog altijd aanwezig is » (Barbet, p. 219).
« BLOED EN WATER » (Jo 19, 34)
Het gaat hier om de laatste openbaring van een pijn die wij niet vermoed hadden en die we dus “ retrospectief” aan al de andere moeten toevoegen. De soldaten breken met een ijzeren staaf de dijbeenderen van de moordenaars die naast Jezus gekruisigd zijn. Daar hangen ze nu ellendig, ze kunnen zich niet meer oprichten op hun voeten zodat tetanie en verstikking hen snel zullen doen sterven.
Maar « toen ze bij Jezus kwamen », schrijft Sint-Jan die de enige ooggetuige van het gebeuren was, « en zagen dat Hij reeds was gestorven, braken ze Hem de benen niet. Eén van de soldaten doorboorde met een lans zijn zijde; en aanstonds vloeide er bloed uit en water » (Jo 19, 33-34).
De chirurg Barbet ziet « het tragische en precieze gebaar » duidelijk voor zich: « De soldaat heeft de schacht van de lans opgeheven en met één schuine stoot in de rechterzijde steekt hij de punt diep naar binnen. » Barbet heeft de proefneming hernomen op verschillende lijken, die hij daarna ontleed heeft: « Sint-Jan heeft het duidelijk gezien en ik ook, en we zouden niet durven liegen: een brede stroom vloeibaar en zwartkleurig bloed, dat de soldaat bespat, uitvloeit over de borst van Jezus en in opeenvolgende lagen stolt. Maar terzelfdertijd verscheen, vooral zichtbaar aan de zijkanten, een heldere en doorzichtige vloeistof die op water geleek. De schuin uitgevoerde steek heeft, zoals we kunnen zien, de wonde toegebracht net onder en naast de tepel (vijfde ruimte). Het gaat dus om het bloed van de rechterboezem en het water komt uit het pericardium. Maar dat betekent, mijn arme Jezus, dat uw hart samengedrukt werd door deze vloeistof en dat Gij, naast alles wat Gij reeds ondergaan moest, ook deze beangstigende en wrede pijn voelde van een hart dat volledig beklemd was » (p. 220).
Als men bedenkt dat Jezus al dit lijden en al deze afschuwelijke pijn zijn hele leven lang voorzien heeft, erover gemediteerd heeft, dat Hij dit alles gewild heeft, uit liefde voor onze ziel en om haar te redden... Een subliem woord van de H. Teresia van Lisieux kan ons gebed inspireren: « Jezus, laat mij u zeggen dat Gij dwaasheden begaan hebt voor uw kleine bruid. »
broeder Bruno Bonnet-Eymard