Moeder Teresa vóór en na het Concilie

De jubileumviering van 1975 : moeder Teresa in gebed verzonken vóór het beeld van Boeddha in de boeddhistische pagode van Calcutta (foto MISSI/Sunil Kumar Dutt).
De jubileumviering van 1975 : moeder Teresa in gebed verzonken vóór het beeld van Boeddha in de boeddhistische pagode van Calcutta (foto MISSI/Sunil Kumar Dutt).

OP 19 oktober jl. werd moeder Teresa door Paus Joannes-Paulus II zalig verklaard. De H. Vader stond er op dat deze zaligverklaring samenviel met de viering van zijn zilveren ambtsjubileum. Een duidelijker eerbetoon aan de in 1997 overleden stichteres van de Missionarissen van de Naastenliefde kon de Paus niet geven. Wie zou aan haar heiligheid durven twijfelen ? En toch... Wie het leven van moeder Teresa onbevooroordeeld bestudeert, komt tot de onthutsende vaststelling dat zij oorspronkelijk een door en door katholieke religieuze was, die tussen 1950 en 1975 echter fundamenteel van overtuiging en denkbeelden veranderde...

Een symbool op het moment van de zaligverklaring van moeder Teresa : voor de eerste keer sinds de katholieke Reconquista van 1492, die een einde maakte aan achthonderd jaar moslimdominantie op het Iberisch schiereiland, heeft Granada opnieuw een grote moskee. Het bouwwerk, opgetrokken in witte baksteen in de traditionele Moorse stijl, staat vlak naast een klooster van katholieke zusters en niet ver van de Sint-Niklaaskerk, een oude moskee die omgevormd werd tot kerk.

Zo is alles in gereedheid gebracht voor de « wederzijdse evangelisatie » die de Belgische jezuïet pater Dupuy in Calcutta predikt, in de voetsporen van Joannes-Paulus II en van moeder Teresa – maar niet in die van de H. Franciscus Xaverius, die vanuit India aan Sint-Ignatius schreef : « Vaak bekruipt mij het verlangen om naar de Europese universiteiten te trekken [...] en luidkeels te roepen tot hen die méér kennis hebben dan verlangen om hun kennis zinvol te gebruiken : hoeveel zielen ontbreken aan de glorie van God en vallen in de hel door jullie nalatigheid ! »

De H. Maagd is net hetzelfde komen zeggen in de Valinhos op 19 augustus 1917 : « Vele zielen gaan naar de hel omdat ze niemand hebben die zich voor hen opoffert en voor hen bidt. » De zielen die moeten gered worden hebben inderdaad geen missionarissen meer sinds Paulus VI, en in zijn spoor Joannes-Paulus II, de evangelisering vervangen hebben door de “ interreligieuze dialoog ”, volgens het beginsel dat « de H. Geest zelf aan het werk is in de tradities van de andere religies. »

Sinds die dag wordt het verschrikkelijke woord van zuster Lucia, die in een visioen de hel gezien heeft, bewaarheid : « De zielen vallen in massa’s in de hel. » Durven wij onder ogen zien wat deze realiteit betekent ?

I. EEN REVOLUTIONAIRE JUBILEUMVIERING

Moeder Teresa en haar zusters bij de boeddhisten (foto MISSI/Sunil Kumar Dutt).
Moeder Teresa en haar zusters bij de boeddhisten (foto MISSI/Sunil Kumar Dutt).

Op 7 oktober 1975 vierde men in Calcutta de vijfentwintigste verjaardag van de stichting van de Missionarissen van de Naastenliefde, de congregatie van moeder Teresa. De stichteres woonde die dag eerst de gebeden van de moslims bij ; daarna begaf zij zich naar de boeddhistische tempel, waar de “ hoogste bonze ” – na een dankceremonieel vóór het beeld van Boeddha – haar « twee elektrische kaarsen aanbood die eindeloos zullen branden ». De dag werd besloten in de kerk van Onze-Lieve-Vrouw van Fatima met een plechtige H. Mis.

Al deze ceremoniën vormden de afsluiting van een drukke week, tijdens dewelke de aanhangers van de achttien religies die in Calcutta beleden worden, met inbegrip van de geheime sekten van de jaina’s en van de parsi’s, moeder Teresa hadden uitgenodigd op plechtigheden in het kader van dit jubileum.

Van de hele viering bestaat een uitgebreid verslag. Het werd opgesteld door een zuster van de congregatie en was eigenlijk alleen bedoeld voor de Missionarissen van de Naastenliefde over de hele wereld. Het tijdschrift Missi publiceerde in maart 1976 evenwel uittreksels uit dit verslag en verschillende foto’s die een perfecte illustratie vormen van de plechtigheden van die bijzondere week die « absoluut uniek was in de geestelijke geschiedenis van de mensheid, door de deelname van de achttien religies die in Calcutta vertegenwoordigd zijn : boeddhisten, jaina’s – zowel de “ witgekleden ” [svetambara] als “ zij die bekleed zijn met ruimte ” [d. w. z. de spiernaakten, digambara] – sikhs, parsi’s, moslims, joden, uiteenlopende christelijke belijdenissen,... De draaimolen van plechtigheden verplichtte moeder Teresa en haar gevolg van jonge religieuzen in hun wit-blauwe sari’s tot een onafgebroken heen en weer geloop in de reusachtige stad van de verschrikkelijke godin Kali – vandaar de naam Kalicatta of Calcutta (« Moeder Teresa wereldwijd », in Missi, maart 1976).

Moeder Teresa bij de jaina’s. Links ziet men één van de vier digambara-monniken van de strenge observantie zitten ( foto MISSI/Sunil Kumar Dutt).
Moeder Teresa bij de jaina’s. Links ziet men één van de vier digambara-monniken van de strenge observantie zitten (foto MISSI/Sunil Kumar Dutt).

« LEEF EN LAAT DE ANDEREN LEVEN »

De feestweek begon op 28 september ’s morgens vroeg in de Armeense kerk. Vervolgens stond een bezoek aan de protestantse methodisten op het programma. Daarna « haastte Moeder zich met een groep religieuzen naar de tempel van de jainistische sekte van de digambara. Daar werden zij bij het binnenkomen verwelkomd door zeven tamboers, twee cymbalen en drie paar jerry jerries. De binnenruimte van de tempel had de vorm van een groot vierkant ; op de grond lagen tapijten. Eerst werden we tot bij de vier digambara-monniken geleid. Deze monniken behoren tot de meest gestrenge sekte van de jaina’s. Het zijn contemplatieven die vijf geloften naleven : geweldloosheid, respect voor bezit, trouw, het celibaat en armoede ; dit laatste geldt ook voor elke vorm van kledij, en daarom zijn ze helemaal naakt. Ze eten slechts eenmaal per dag, en rechtstaande. Ze waren alle vier links van het altaar gezeten, terwijl rechts de vrouwelijke jainistische religieuzen stonden, in witte sari’s.

« Vijf jonge meisjes zongen het lied Meri Bhaivana (Mijn bespiegeling), waarop de aanwezigen in koor antwoordden. Dan volgde de processie en het plaatsen op de troon van het beeld van Mahavira. Vijf aanbidders, gekleed in mooie gewaden, besprenkelden het beeld door er water uit zilveren schalen over te gieten, terwijl het volk lofbetuigingen zong.

« Daarna sprak Moeder over “ de dienst aan de naaste ”. De voornaamste digambara-monnik antwoordde met een korte toelichting bij de belangrijkste onderrichtingen van Mahavira : “ Leef en laat de anderen leven ”. »

Om dit absolute respect voor het leven, dat samenhangt met hun geloof in de reïncarnatie, in de praktijk te brengen houden de jaina’s een sluier voor hun mond : zo vermijden ze dat ze per ongeluk een insect inslikken. Hun stichter, een zekere Vardhamana – beter gekend als Jina, de Overwinnaar, of Mahavira, de Grote Held – was een tijdgenoot van Boeddha. Zoals Boeddha werd ook hij het voorwerp van een cultus, tegelijk met de oppergod Visjnou.

’s Avonds werd de eerste dag afgerond in de schitterend verlichte Sint-Jacobskerk, waar men binnengeleid werd op de tonen van accordeons.

Op 1 oktober was men te gast bij weer andere jaina’s. De dag daarop werd “ de kerk van God ” bezocht, waar dominee Buntain, geassisteerd door een collega, de verdiensten van moeder Teresa roemde ; intussen zong een grote menigte luidkeels en onder handgeklap “ Alleluja ”, “ Amen ”, “ God zij geloofd ” en “ Moeder Teresa weze gezegend ! ”

Op 3 oktober begaf het gezelschap zich naar de hindoes, om deel te nemen aan de plechtige gebedsbij­een­komst van Brahmo Samaj. Op 4 oktober, feest van Sint-Franciscus van Assisië, kwam men samen « in de hindoetempel van

Sree Jaksjmi Narayaun. De rijkste inwoners van Calcutta waren daar bijeen om Moeder op te wachten. Zij raakten allemaal de voeten van Moeder aan en brachten haar naar het heiligdom. Alle aanwezigen aanriepen de honderd namen van God met veel devotie. Alles gebeurde in het sanskriet en heel ­plechtig.

« Diezelfde avond om 16. 40 uur loofden wij samen met de parsi’s de Heer om Zijn goedheid. »

De parsi’s zijn Perzen die geweigerd hebben om zich tot de islam te bekeren. Ze bleven trouw aan de godsdienst van Zarathoestra volgens dewelke twee beginselen de wereld regeren : de God van het goede, gesymboliseerd door het vuur, en de God van het kwaad. Van dit “ manicheïsme ”, genoemd naar Manes, een ketter van christelijke afkomst die de leer van de Perzen overgenomen had, was de H. Augustinus een aanhanger vóór zijn bekering.

De 5de oktober ’s morgens « werd de dankmis opgedragen in onze kathedraal evenals in alle parochies waar de zusters werken. Daarna gingen Moeder en de religieuzen naar een andere dankdienst, ingericht door de derde groep jaina’s. »

Moeder Teresa tussen de twee leiders van de sikh-gemeenschap (foto MISSI/Sunil Kumar Dutt)
Moeder Teresa tussen de twee leiders van de sikh-gemeenschap (foto MISSI/Sunil Kumar Dutt)

Vervolgens waren de sikhs aan de beurt. « Daar moeten alle mannen hun hoofd bedekken. Men kon er pater Gorrée en de anderen hun hoofd zien bedekken met hun zakdoek. »

De sikhs vormen een soort van militaire ridderschap. Ze zijn zeer invloedrijk in India en leveren de hogere kaders van het leger en van de administratie. Ze onderscheiden zich door het dragen van een baard en door hun tulband, die hun lange, opgerolde haar verbergt. Hun religie is een vergelijk tussen het hindoeïsme en de islam.

« De laatste gebedsdienst van die ochtend ging door in de Syrische kerk van Mar Thoma. De dienst was kort en heel goed.

« Tijdens de uitstekend georganiseerde dienst in de Sint-Pauluskathedraal, diezelfde avond, was een groot aantal gedistingeerde personen aanwezig, wat bijdroeg tot het plechtig karakter van deze ceremonie. Op de tonen van het orgel begaf een processie van geestelijken, van uiteenlopende origine, zich naar het altaar. Voorop werd een banier gedragen : “ Kerk van Noord-India – Eenheid – Getuige – Dienstbaarheid ”.

« Vervolgens zegden wij allemaal samen de tekst op die voor ons gekozen was door aartsbisschop Perier, s. j., de werkelijke vader van onze communauteit, die vijfentwintig jaar geleden ons bestaan mogelijk heeft gemaakt : “ Om onze zending van medelijden met en liefde tot de armsten onder de armen te kunnen vervullen, zoeken wij in de steden en in de dorpen, in de hele wereld, allen op die in de steek gelaten zijn, de zieken, de gebrekkigen, de melaatsen, de stervenden, de wanhopigen, zij die verloren of verworpen zijn... ”

« Het was ook een heerlijke gewaarwording een zo grote menigte zo verschillende mensen de woorden van onze regel, door Moeder aan ons gegeven, te horen voorlezen en overdenken. Moeder is als het ware een universeel geschenk voor iedereen geworden ! »

Op 6 oktober vond een dankdienst plaats in de synagoge Maghen David, met een gebed dat speciaal voor de gelegenheid samengesteld was :

« Wij, de joden van Calcutta, wij sluiten ons aan bij de dankzegging en wij bidden opdat de Vader in zijn ontferming moeder Teresa en haar religieuzen zou behoeden, bewaren en bevrijden van elke zorg en elke pijn. Mocht de dag komen dat alle mensenkinderen begrijpen dat zij één vader hebben, dat één enkele God hen allen geschapen heeft. Dan zal het licht van de universele rechtvaardigheid de wereld verlichten en zal de kennis van God de aarde overdekken, zoals het water de zee overdekt. Amen. »

VAN CALCUTTA NAAR ASSISIË

Belangrijk om weten : deze viering van de vredevolle coëxistentie van de achttien religies van Calcutta rondom moeder Teresa vond plaats tien jaar vóór de “ top ” van alle wereldgodsdiensten in Assisië ! Calcutta was een eerste probeersel, een eerste ontwerp voor wat in Assisië onder het oog van de wereldpers zou plaatsvinden. Met andere woorden : moeder Teresa was als het ware de « voorloopster » van Joannes-Paulus II. Daardoor wordt ook duidelijk waarom de Paus moeder Teresa altijd met bijzondere gunsten vereerd heeft. « Wie kan haar iets weigeren ? » liet de H. Vader zich ooit ontvallen tegenover zijn persoonlijke secretaris [zie kadertekst]. Zonder de tegenstand van de Curie zou de Paus moeder Teresa trouwens op dezelfde dag zalig én heilig verklaard hebben...

Maar de vraag stelt zich wie van beiden, Karol Wojtyla of moeder Teresa, het eerst de “ inspiratie ” van dit veelgodendom – om de dingen bij hun naam te noemen – gekregen heeft.

« Hun eerste ontmoeting dateert waarschijnlijk uit februari 1973. Kardinaal Wojtyla, nog aartsbisschop van Krakau, neemt deel aan het Eucharistisch Congres van Melbourne. Drie jaar later vindt hij haar terug in Philadelphia, voor een ander Eucharistisch Congres over het thema van de honger. Moeder Teresa komt er tussenbeide over “ de honger naar brood ”, kardinaal Wojtyla over “ de honger naar vrijheid ” (La Croix, 18-19 okt. 2003). Een soort van « wederzijdse verstandhouding » lijkt hen tot elkaar te brengen, in zoverre zelfs dat Mgr. Francesco Follo, vertegenwoordiger van de H. Stoel bij de Unesco, aalmoezenier van de Italiaanse Missionarissen van de Naastenliefde en auteur van een boek over de spiritualiteit van moeder Teresa, over haar heeft kunnen spreken als « de vrouwelijke dimensie van Joannes-Paulus II » (La Croix, ibid.).

Volgens Mgr. Machado, een Indisch prelaat en de adjunct-secretaris van de Pauselijke Raad voor de interreligieuze dialoog, voegt de zaligverklaring van moeder Teresa niet veel toe aan wat al de “ andere godsdiensten ” reeds begrepen hadden. « Moeder Teresa is al lang geleden opgenomen in het hindoe-pantheon », aldus de bisschop. « Door haar inzet voor de armen, los van sociale klassen en religies, door haar levensstijl en haar onvermoeibare arbeid heeft zij miljoenen en miljoenen mensen geraakt. Die hebben de beslissingen van Rome niet afgewacht om haar te vereren als een heilige. » Zij konden dat des te gemakkelijker doen omdat moeder Teresa hen niet vroeg om van godsdienst te veranderen... Om welk soort heiligheid gaat het dan ?

Pater Donald de Souza, algemeen secretaris van de katholieke bisschoppenconferentie van India, licht toe : « De Indiërs, die heel religieus zijn, hebben instinctief aangevoeld dat moeder Teresa een heilige was. Niet in onze technische betekenis van de term, maar als een persoon die vol van God was. »

« Vol » van welke God ? We moeten die vraag durven stellen. « Of men nu hindoe, moslim of christen is », zo zei moeder Teresa, « het is de manier van leven die bepaalt of men tot God behoort. »

Daarom probeerde ze de ongelukkigen die ze ter hulp kwam niet te bekeren. Zo is er het voorbeeld van de “ priester ” van het hindoeheiligdom Kalighat die stervend op straat werd achtergelaten en die door de Missionarissen van de Naastenliefde werd opgeraapt en verzorgd. Niet alleen werd moeder Teresa in zijn ogen een echte “ godin ”, maar zij leverde die dag in de ogen van de andere hindoepriesters ook het bewijs dat zij niet gekomen was om de bevolking tot het christendom te bekeren. Daarom, zo zegt pater Dominic Emmanuel van de Paters van het Goddelijk Woord, « hebben bijna alle hindoes haar vandaag de dag op een voetstuk gezet, en vaak veel hoger dan hun eigen heiligen ! »

« NO PROBLEM »

In oktober 1987 was moeder Teresa in Rome. De redemptorist pater Forrest, die een internationale priesterretraite voorbereidde, klampte haar aan omdat hij met een groot organisatorisch probleem zat.

« “ Moeder, ik moet deze maand zekerheid hebben over de Paulus VI-hal voor onze bijeenkomsten. Maar van onderop via de Vaticaanse bureaucratie duurt het veel te lang. Kunt u niet een goed woordje voor ons doen bij de H. Vader ? ” Moeder knikt. “ Sure ”, ik zal het hem vandaag vragen. ” “ Hebt u een afspraak met hem ? ” “ Nee. ” “ Dan zal het helaas niet lukken, want de H. Vader is deze hele week aanwezig bij de bisschoppensynode. ”

« Zijn antwoord lijkt totaal geen effect op de kleine gerimpelde vrouw te hebben. “ No problem ”, zegt ze met een zwak lachje om haar lippen.

« Na een kort oponthoud stapt ze weer in de kleine auto waarmee ze is gekomen. Father Brian rijdt en vergezelt haar. Op haar verzoek rijdt hij Moeder naar de locatie van de synode. Daar gaat zij naar binnen en zegt in de hal tot een van de ordemensen dat ze de paus wil spreken. “ Onmogelijk ”, zegt deze, “ de H. Vader is in vergadering. ” Moeder Teresa schrijft een van die kleine briefjes waarop ze al haar correspondentie verzorgt, en weet de man over te halen de boodschap aan Johannes Paulus te overhandigen. En zo geschiedt. Deze verlaat onmiddellijk de vergaderruimte en loopt naar de hal om zijn kleine vriendin te begroeten. En vervolgens haar verzoek in te willigen.

« Zoiets kon alleen moeder Teresa maken. Zo close waren die twee. »

uit Katholiek Nieuwsblad van vrijdag 17 oktober 2003

II. « JEZUS WAS MIJN EERSTE LIEFDE »

Is hiermee alles gezegd over moeder Teresa ? Zeker niet. Een grondige studie van haar leven – van héél haar leven ! – brengt namelijk aan het licht dat zij niet altijd gedacht en gehandeld heeft zoals bij de jubileumviering van 1975 en daarna. Uit de geschriften van haar beginperiode treedt een heel ándere moeder Teresa tevoorschijn, een moeder Teresa die nog volledig doordrongen was van het geloof in God – Vader, Zoon en Heilige Geest. Een door en door katholieke moeder Teresa. De afgoderij is pas later gekomen : onder de invloed van het jongste Concilie en van de theorieën die daar verkondigd werden door een zekere Mgr. Wojtyla...

Veel wordt duidelijk bij de lectuur van een artikel dat verscheen in het Spaanse tijdschrift Ave Maria, een uitgave van de paters Claretijnen van Barcelona : « De ziel van moeder Teresa : verborgen aspecten van haar innerlijk leven (1910-1997) » (nr. van oktober 2003).

KATHOLIEK VAN OORSPRONG

Het leven van moeder Teresa begint als een intense liefdesgeschiedenis... Zijzelf schrijft : « Al in mijn prille jeugd was Jezus mijn eerste liefde. » Toen ze haar eerste communie deed, nog geen zes jaar oud, werd ze begunstigd met een bijzondere genade : « De liefde voor de zielen heeft zich van mij meester gemaakt en is sindsdien in mij alleen maar gegroeid. »

Oorspronkelijk was zij religieuze van de Ierse congregatie van de Zusters van Loreto : « Gedurende achttien jaar heb ik geprobeerd te leven volgens Zijn verlangens. Ik brandde van verlangen om Hem te beminnen zoals Hij nog nooit bemind was. » Om die drang uit te drukken legde zij in 1942, op 36-jarige leeftijd, een persoonlijke gelofte af met de toelating van haar geestelijk leidsman : « God niets weigeren van alles wat Hij mij zou vragen. »

In 1946 vertrekt zij voor een retraite van acht dagen. De 10de september, in de trein, hoort zij voor de eerste keer de stem van Jezus. Gedurende de daaropvolgende maanden vraagt Jezus haar tijdens verschillende innerlijke gesprekken en visioenen om een religieuze communauteit te stichten gewijd aan de dienst van de allerarmsten, om « zijn dorst van liefde voor de zielen te stillen. » We staan ver van de « honger naar vrijheid » !

Deze ware oorsprong van haar communauteit zou tot aan haar dood geheim blijven. Maar het was inderdaad deze vraag van Jezus die leidde tot de officiële oprichting van het nieuwe instituut in 1950. Zij lichtte namelijk haar geestelijke vader in, pater Van Exem, die haar de toelating gaf om de aartsbisschop van Calcutta, Mgr. Perier, op de hoogte te brengen. Daarom schreef zij op 13 januari 1947 een brief naar de aartsbisschop. Daarin onderstreept ze allereerst haar gehoorzaamheid : ze is bereid om afstand te nemen « van die vreemde gedachten die zich onophoudelijk aan mij opdringen ». En ze vervolgt :

« Heel vaak dit jaar heb ik het verlangen gehad om volledig aan Jezus toe te behoren en zó te handelen dat andere zielen, vooral Indische, vurig van Hem gaan houden. Ik heb mezelf willen identificeren met de jonge Indische vrouwen en, op die manier, van Hem willen houden zoals Hij nog nooit tevoren bemind is geweest. »

Na het lezen van het leven van moeder Cabrini droomt ze ervan deze na te volgen : « Zij heeft niet gewacht tot de zielen naar haar toe kwamen. Zij is hen zelf gaan opzoeken, samen met toegewijde werksters. Waarom zou ik hier niet hetzelfde doen ? Er zijn zoveel zuivere, heilige zielen die zich aan God willen geven ! De Europese kloosterorden zijn te rijk voor hen ; ze ontvangen meer dan ze geven... »

Zij is bereid om zich in te zetten voor een heel ander soort leven, om « achter te laten wat ik bemind heb en mezelf bloot te stellen aan nieuw werk en nieuwe beproevingen, die groot zullen zijn ; om het voorwerp te zijn van de spot van velen, vooral van geestelijken ; om bewust te kiezen voor de hardheid van het leven in India, de eenzaamheid, de schande en de onzekerheid. En dat alles alleen maar omdat Jezus het wil – omdat Hij me roept om alles achter te laten en enkele gezellinnen te verzamelen om in India zijn werk te doen. Al deze gedachten waren de oorzaak van grote beproeving, maar de stem bleef herhalen : “ Weiger je ? ” »

« Op een dag, op het moment van de H. Communie, hoorde ik dezelfde stem klaar en duidelijk zeggen : “ Ik wil Indische zusters, slachtoffers van mijn liefde, die zullen zijn zoals Martha en Maria, zo met Mij verenigd dat zij mijn Liefde naar de zielen kunnen uitstralen. Ik wil vrije zusters, bedekt met de armoede van het Kruis, bedekt met mijn gehoorzaamheid op het Kruis. Ik wil zusters die vervuld zijn van Liefde en bedekt met de naastenliefde van het Kruis. Zal je weigeren dat voor mij te doen ? ” »

« Op een andere dag : “ Je bent mijn bruid geworden uit liefde, je bent naar India gekomen voor mij. De dorst naar zielen heeft je zo ver gevoerd. Ben je bang om een stap verder te zetten voor je Bruidegom ? Voor mij, voor de zielen ? Kom ik slechts op de tweede plaats voor jou ? [...] Het is je roeping lief te hebben en te lijden en de zielen te redden. Door die stap te zetten zal je het verlangen van mijn Hart vervullen. Dát is jouw roeping. Je zal de eenvoudige kledij van de Indiërs dragen, of beter nog : je zal je kleden zoals mijn Moeder, eenvoudig en arm. Het habijt dat je nu draagt is heilig, want het stelt mij tegenwoordig ; je sari zal heilig zijn, want hij zal mij tegenwoordig stellen ” »

« Ik probeerde Onze-Lieve-Heer ervan te overtuigen dat ik zou proberen een zeer heilige en vurige zuster van Loreto te zijn, een waarachtig slachtoffer hier op aarde, in mijn roeping, maar het antwoord kwam opnieuw heel duidelijk : “ Ik wil Zusters Missionarissen van de Naastenliefde, Indische zusters, die mijn liefdesvuur zullen zijn temidden van de armsten, de zieken, de stervenden, de kleine straatkinderen. Ik wil dat je me de armen brengt en zusters die hun leven aanbieden als slachtoffers van mijn liefde, en die mij zielen brengen. Jij bent, dat weet ik, de meest onbekwame, de zwakste, de meest zondige. Maar het is precies daarom dat ik me van jou wil bedienen voor mijn glorie. Zal je dat weigeren ?  ” »

« Deze woorden of beter zijn stem maakten mij bang. De gedachte om te eten, te slapen en te leven zoals de Indiërs vervulde mij met paniek. Ik bad langdurig. O, wat heb ik gebeden ! Ik vroeg aan Onze-Lieve-Vrouw dat zij Jezus zou vragen om dit van mij weg te nemen, maar hoe meer ik bad, hoe duidelijker die stem zich in mijn hart liet horen. Tenslotte zei ik Hem dat Hij met mij mocht doen wat Hij wou.

« Toen zei Hij me : “ Je hebt vaak gezegd : Doe met mij volgens uw wil. Nu wil ik handelen. Laat mij doen, mijn allerkleinste bruid. Wees niet bang, ik zal altijd met jou zijn. Je lijdt nu en je zal nog veel lijden, maar als je mijn kleine bruid bent, de bruid van de Gekruisigde Jezus, moet je die pijnen in je hart meemaken. Laat mij doen, verwerp mij niet. Vertrouw jezelf liefdevol en blindelings aan mij toe. Geef mij zielen, geef mij de zielen van de kleine straatkinderen. Als je zou weten hoeveel ik lijd van te zien hoe ze bevuild worden door de zonde. Ik verlang de zuiverheid van hun liefde. Trek ze weg uit de klauwen van de Boze ! Als je zou weten hoeveel van die kleine kinderen elke dag in de doodzonde terechtkomen !  ” »

FRANCISCAANSE ARMOEDEBENEDICTIJNSE ARBEID

Moeder Teresa vervolgt haar brief aan de aartsbisschop van Calcutta met het uiteenzetten van haar plannen voor de nieuwe stichting. Haar regel vat ze kernachtig samen :

« Franciscaanse armoede, benedictijnse arbeid.

« Men mag in de Orde meisjes van alle nationaliteiten aannemen, maar zij moeten de Indische mentaliteit overnemen en zich eenvoudig kleden : een groot wit habijt met lange mouwen, een lichtblauwe sari en een witte sluier, blootsvoets in sandalen, een kruis, het koord en de rozenkrans. »

Daarna volgen richtlijnen voor het geestelijk leven van de zusters en hun werk : « Ze zullen naar de parochies gaan twee per twee, één voor de zieken en de stervenden, de ander om les te geven. Als het nodig is zullen ze met meer gaan. De zusters zullen de kinderen onderwijzen, ze zullen hen helpen om zich op een gezonde manier te ontspannen, ver van de straat en de zonde. De school moet gevestigd worden in de armste wijken van de parochie om de straatkinderen aan te trekken ; de zusters zullen over hen waken terwijl hun ouders uit werken zijn. Een zuster zal zorg dragen voor de zieken en de stervenden bijstaan, op dezelfde manier als men in de kliniek doet, of beter nog. Ze zal hen wassen en voorbereiden op de Communie.

« God roept mij, onwaardige zondares die ik ben. Ik verlang ernaar om Hem alles te geven voor de zielen. Men zal denken dat ik gek ben om na al die jaren iets te beginnen dat mij alleen maar pijn en lijden zal geven, maar Hij roept mij om enkele metgezellen te verzamelen en het werk te beginnen, om te strijden tegen de duivel en de duizenden zielen die hij elke dag vernietigt, uit zijn klauwen te redden. »

De brief aan Mgr. Perier eindigt zoals hij begonnen is, met een getuigenis van volkomen gehoorzaamheid : « En als u denkt dat dit alles slechts een bedrieglijke begoocheling is, zal ik dat ook aanvaarden en me helemaal opofferen. » Is er een beter criterium om de geesten te onderscheiden ? Wat is trouwens katholieker dan te trachten « de zielen uit de klauwen van de Boze te trekken » ?

« DUIVELSE ONTSPORING »

Wat is er gebeurd tussen 1950 en 1975 ? Wat heeft gemaakt dat een door en door katholieke religieuze, die gedreven werd door een alles verterende liefde voor Christus en de zielen van haar naasten, veranderd is in een aanhangster van de oecumene ?

We kennen het antwoord. Het is de tragische waarheid die zovelen niet onder ogen willen of durven zien. Op het moment dat moeder Teresa op de dringende vraag van Jezus de vreselijke strijd aanging tegen Satan, « om de duizenden zielen die hij elke dag vernietigt uit zijn klauwen te redden », viel over een wereld die niet bad en die geen boete deed de hemelse straf die was aangekondigd door het Derde Geheim van Fatima. God trok zijn genade weg van een Kerk die Hem in haar leiders ongehoorzaam was geworden.

De Kerk ontspoorde – een duivelse ontsporing, die haar beslag kreeg in het Tweede Vaticaans Concilie. Een nieuw « dogma » werd door dit concilie als een dodelijk vergif in de aderen van de Kerk ingespoten. Daardoor ging de missionaire ijver, die het Hart van de Kerk gedurende twintig eeuwen in vuur en vlam had gezet, volkomen ­teloor.

De omschrijving van dit nieuwe dogma vinden we het duidelijkst terug in de conciliaire constitutie Gaudium et Spes, nummer 22, paragraaf 2 : « Want door zijn Menswording heeft de Zoon van God zichzelf in zekere zin verenigd met elke mens. » Het mag geen verbazing wekken dat deze tekst door Joannes-Paulus II viermaal aangehaald werd in zijn eerste encycliek, Redemptor hominis, van 4 maart 1979 : Mgr. Wojtyla was op het Concilie namelijk de drijvende kracht achter deze theorie.

Door deze nieuwe “ openbaring ” is de mens in één oogwenk vergoddelijkt. Al de rest wordt overbodig : het Kruis van Christus, de Kerk, het geloof, het doopsel, de christenheid. Elke mens wordt « verheven tot een waardigheid die zijns gelijke niet kent », naar de eigen woorden van de Paus, door het feit alleen van de komst van Jezus in deze wereld. Zelfs vooraleer Hij zijn offer van uitboeting op het Kruis had aangeboden heeft Gods Zoon, door mens te worden, aan iedereen in zekere zin zijn goddelijkheid geschonken. Hij heeft voor iedereen de mogelijkheid verdiend dat men zichzelf kan redden daar waar men is – met de middelen die men ter beschikking heeft, namelijk de verschillende religies. De verschillende godsdiensten worden op die manier even zovele “ wegen van heil ”, zoals de Belgische jezuïet pater Dupuy het op 25 januari 2003 uitdrukte in een conferentie te Calcutta. De spreker aarzelde niet om te onderstrepen dat deze « christelijke theologie van het religieus pluralisme » radicaal tegengesteld is aan « de leer die gedurende heel de middeleeuwen de overhand had : buiten de Kerk geen heil. »

In werkelijkheid zijn die « middeleeuwen » begonnen op de dag van de Hemelvaart van Jezus, in het jaar 30 van zijn tijdrekening, en hebben ze geduurd tot aan Vaticanum II, in volkomen trouw aan het bevel dat de Heer aan zijn apostelen gegeven heeft : « Gaat heel de wereld door en predikt het evangelie aan heel de schepping. Wie gelooft en gedoopt wordt, zal zalig worden ; maar wie niet gelooft, zal worden veroordeeld » (Mc. 16, 15-16).

Pater Dupuy erkent dat « deze overtuiging de ijver van ontelbare katholieke missionarissen heeft aangewakkerd, die hun prediking beschouwden als het ontrukken van de volkeren die zij evangeliseerden aan de eeuwige verdoeming. » Maar hij wenst zichzelf geluk met de verandering die sinds het Concilie is ingetreden : « De teksten van Vaticanum II vormen een ommekeer in de katholieke leer. »

Jammer genoeg is ook moeder Teresa in de fatale jaren zestig ontspoord. Zij heeft haar oorspronkelijke katholieke overtuiging afgezworen en is overgestapt naar het nieuwe “ dogma ” van het religieus pluralisme. « Voor moeder Teresa waren alle mensen fundamenteel goed, welke ook hun godsdienst was », aldus pater Dominic Emmanuel. Hoe kan men dit geloof in de fundamentele goedheid van de mens, en de godsdienstige onverschilligheid die er het onvermijdelijke gevolg van is, verzoenen met de katholieke leer ? Waar blijft men met de erfzonde, de verlossing, de noodzaak van het ware geloof en de genade om de mensheid te redden ? Waar blijft men met de duivel ?

De moeder Teresa van vóór het Concilie is niet te verzoenen met de moeder Teresa van nà het Concilie. De ene spreekt de andere radicaal tegen. Kan men zich een meer dramatische verscheurdheid indenken ?

broeder Bruno van Jezus
Hij is verrezen ! nr. 7, januari-februari 2004