HET KONINKRIJK GODS OP AARDE
STICHTING, VERWERPING EN TRIOMF
3. De triomf van het Rijk Gods
HET Koninkrijk Gods, dat was Jezus alleen. De informele groep rondom Hem, die elke dag opnieuw in Jezus de weg, de waarheid en het leven vond, vertegenwoordigde het Israël van God. Deze kern van volgelingen van Christus was geen parasiet of vijand in de schoot van het joodse volk, maar de «kiem» die door de profeten was aangekondigd. Hierin school de mogelijkheid van een beslissende gedaanteverandering voor heel het volk.
Maar de Joden besloten de Koning te doden om zich meester te maken van het Koninkrijk. Door Jezus om te brengen en nadien zijn apostelen te vervolgen en zijn leerlingen uit de synagogen te verdrijven, dachten zij dat de zaak definitief opgeruimd was. Door zo te handelen en zich met alle kracht te verzetten tegen de evangelische utopie vereenzelvigden zij zich met al het hatelijke, het schandelijke en het onvolmaakte van het Oude Testament. Zonder te begrijpen wat ze deden, werkten ze zo mee aan de scheiding tussen wat van de oude godsdienst in leven moest blijven en wat moest afsterven. Wanneer Saulus van Tarsus tot in Damascus de leerlingen van Christus vervolgt, neemt hij deel aan deze splitsing die de enen het leven zal laten en de anderen de dode restanten van een verbroken Verbond.
DE VERRIJZENIS, OVERWINNING VAN CHRISTUS
Als Jezus verrijst, vormt zich rondom Hem opnieuw de groep van zijn volgelingen. Petrus wordt bevrijd van zijn boeien en ontsnapt uit de gevangenis (Hd 12). Het Koninkrijk openbaart zich dan als iets dat van de Hemel is en niet van de aarde. Een verheerlijkt lichaam kan aanwezig blijven voor zijn aanbidders, maar het is veilig voor het mes en het vergif van zijn vijanden. He#t leeft door de Geest, buiten het bereik van de enen, zonder maat gegeven aan de anderen als teken van hun voortdurende zege. Zo wordt de Kerk herboren, rondom «een zekere Chrestos» (Suetonius) van wie de Joden zeggen dat hij dood is en de volgelingen dat Hij leeft.
Het voortbestaan van de groep zal gedurende jaren zweven tussen het zichtbare en het onzichtbare, tussen de antieke structuren en de nieuwe utopie. Het gevolg daarvan is dat die groepering lange tijd in het oude Israël zal blijven voortbestaan, ondanks de totale triomf van de Verrezene en in volle toekomstdroom. Gebeden en riten van vroeger zullen verder beoefend worden, zonder er enige kracht uit te putten, wel integendeel! En zo zal het groepje gelovigen zich meer en meer afzetten – maar als met tegenzin – tegen zijn oorspronkelijk judaïsme, totdat het zal breken met zijn ijdele aardse banden. Want zijn wortels zijn in de Hemel!
In de Tempel gaat het joodse ritualisme verder, onveranderd. Het overdreven legalisme van de Farizeeën heerst meer dan ooit in Jeruzalem. De eerste christenen doen eraan mee, zij brengen de voorschriften ijverig in praktijk (Lc 24, 53; Hd 3, 1), vooral in de kring van Jacobus, de broeder van de Heer. Maar dit gebeurt meer en meer in de rand van hun essentieel leven, dat gemeenschap met Christus is in de broederlijke liefde. In een nabije toekomst zullen Petrus en Paulus de banden van de Kerk met de joodse gebruiken breken. Zelfs Paulus, de Jood en Farizeeër, beschouwt ze als vervallen en klaagt ze aan als verfoeilijk en onverdraaglijk.
Het joodse theocratische, totalitaire gezag stoot de christenen reeds tijdens het leven van Jezus uit de synagogen (Jo 9, 22; 12, 42). Hierdoor sluit het zichzelf uit het Koninkrijk uit en veroordeelt het zich ter dood. Wanneer Jeruzalem valt, wordt de Kerk, die zich er nog niet van had afgesplitst, ervan bevrijd: haar wereldwijde zending kan een aanvang nemen. Zeer vroeg al stond zij, onder ingeving van de H. Geest (Hd 8-10), open voor de heidenen, maar zij hing nog vast aan het jodendom. Haar excommunicatie uit dat jodendom bevrijdt haar.
Dat betekent niet dat de apostelen op een andere politiek mikten. Zij verbonden de Kerk niet met een ander ras of een andere macht. Neen! Zij leefden nog in volle utopie, boven elke realiteit. Ze maakten zich geen zorgen over enige waarborg of menselijke hulp. Ze leefden «verrezen met Christus» en dus «met het oog gericht op de dingen van boven, niet die van de aarde» (Kol 3, 1). De Voorzienigheid zorgde ervoor dat het Romeinse Rijk hen die gelegenheid gaf.
Het materialisme van de joodse verwachtingen, dat het Oude Testament domineerde en waaraan de apostelen erg gehecht bleven tot aan de Hemelvaart zelf (Hd 1, 6), zal nog ruim een eeuw de primitieve Kerk kenmerken. Nog lange tijd wacht zij op de wederkomst van Christus, die zijn Rijk op aarde zal vestigen. Er zijn heel wat vervolgingen, de val van Jeruzalem en nog veel later de val van Rome zelf voor nodig opdat de verwachtingen van de Kerk zouden verschuiven van het onmiddellijke naar het verderaf gelegene, van de aarde naar de Hemel, om zo open te bloeien in het Rijk van de zielen, dat eeuwig is en volledig onafhankelijk van de wereldse passies.
DE KLEINE KUDDE
Er is nooit iets buitengewoner geweest of iets dat prachtiger en beter gerealiseerd was dan dit Rijk der hemelen dat Jezus grondvestte: met kleine stapjes, onopvallend gedurende de drie jaren van zijn openbaar leven en vervolgens, na zijn Verrijzenis en Hemelvaart, de langzame loskoppeling van dit Koninkrijk van het materiële Israël, de vervolger die gedoemd is om weldra te verdwijnen. Als de grote, stormachtige windvlaag van Pinksteren er niet geweest was (Hd 2), dan zou de omvorming van de kleine groep christenen tot volk van God, tot liturgische vergadering, tot Kerk, onopgemerkt voorbij gegaan zijn.
Jezus «kondigde het Rijk Gods aan» en de menigte die Hem volgde – maar vooral de leerlingen, de heilige vrouwen die zich aan Hem hechtten en zeker de apostelen – vormde onmiddellijk de prille kiem van dit Koninkrijk. Gedurende enkele maanden, dag en nacht in zijn gezelschap, zonder schrik, zonder zorgen, zonder “problemen”, hebben zij beleefd wat Renan de Galilese idylle noemde, de hemelse utopie, zodat ze zelfs bijna vergaten te eten, brood voor onderweg mee te nemen of een mantel voor de nacht... Zij waren samen met Jezus en het noodzakelijke ontbrak hen nooit (Lc 22, 35).
En aan die groep mensen, door Jezus zijn «Koninkrijk» genoemd – tegen alle menselijke wijsheid, voorzichtigheid en realisme in – verkondigde Hij dat het koninkrijk zou groeien en de hele aarde zou vullen, later, als Hij er niet meer zou zijn! «Vrees niet, kleine kudde, want het heeft uw Vader behaagd om u het Rijk te geven» (12, 32). Door welke kracht? Die van God. Hoe? Doorheen duizend smarten, gevaren en vervolgingen. Zonder veroverende macht, zonder geld, zonder menselijke hulp: dan gaat het wel degelijk om een utopie!
En het is gebeurd overeenkomstig zijn woord... De utopie heeft het drama van zijn aanhouding, zijn veroordeling en zijn dood overleefd. Zij heeft zichzelf verstevigd door zijn Verrijzenis en de zending van de H. Geest. En vermits Jezus niet meer zichtbaar aanwezig was als herder van de kudde en onbetwist leider, moest de utopie zich organiseren toen zij zich uitbreidde en openstelde voor alle volkeren – zoals Hij het voorzien had. Het onduidelijke hoopje leerlingen, het informele groepje dat in Jezus geloofde en Hem volgde, heeft zich zo omgevormd tot een gestructureerde gemeenschap: de Kerk.
Wij staan in bewondering voor het mirakel van dit ontwerp, van deze langzame en in duisternis verlopende genese van het Rijk van Jezus gedurende de drie jaren van zijn openbaar leven, in het hart van het aardse Jeruzalem, en daarna de geboorte (weliswaar door brutale uitdrijving!) en het verbreken van de navelstreng even vóór de dood van de moeder. Alles heeft plaatsgegrepen binnen de tijdsspanne van één generatie. Het Koninkrijk Gods is Kerk geworden, gebouwd op de rots maar met wortels in de Hemel. Wat een mysterie!
Wat heeft dan het onmogelijke toch mogelijk gemaakt, de utopie werkelijkheid en de evangelische volmaaktheid leefbaar? Wat geen enkel volk, geen enkele andere godsdienst ooit gelukt is, waartoe de religie van Mozes zelf niet in staat was, dat heeft de Kerk van Christus gerealiseerd. Door welke nieuwe levenskracht, met welke onvoorstelbare hulpmiddelen dit gebeurd is, dat moeten we nog ontdekken.
HET MEEST WONDERBAARLIJKE RAADSEL
De totstandkoming van de profetische utopie, de groei van het Rijk Gods, is niet door Jezus tijdens zijn aards leven gerealiseerd, maar nà Hem. Hier stoten we op een groot raadsel. Zolang Jezus er is, zal het niet lukken, maar wel na zijn vertrek. Hij weet het, Hij kondigt het ook zo aan: «Het is goed voor u dat Ik wegga» (Jo 16, 7)! Op die manier opgevat behoort het sterfelijk leven van Jezus tot het Oude Testament, de tijd van tegenslag waarin niets mogelijk is: de menigten stellen teleur, de leerlingen vluchten, de apostelen plegen verraad, verloochenen of verlaten de Meester. Jezus zelf valt, zoals de profeten, in de handen van zijn vijanden en sterft een eerloze dood.
De utopie had samen met Hem moeten sterven. Maar zijn apostelen, tevoren nog laf en dom, zijn na zijn verdwijnen plotseling vol kennis en moed. De onaandachtige en wispelturige menigte is nu gepassioneerd en de gemeenschappen zullen standhouden doorheen wrede vervolgingen. Komt dat door Paulus, die alles zou veranderd hebben? Is Paulus de echte stichter van de Kerk? Sommigen hebben dit, tegen alle redelijkheid in, beweerd; de hypothese zelf raakt kant noch wal en verdubbelt de moeilijkheden die zij voorwendt op te lossen. Zou de Verrijzenis van Jezus de apostelen zo'n heftige schok gegeven hebben dat ze volledig omgevormd werden en vervuld met moed en intelligentie? Zijn ze daardoor van Galilese vissers plotseling genieën, helden en heiligen geworden? Neen, dat is eerder iets voor een roman. Natuurlijk was hun vreugde groot, maar daartegenover staat dat ze hun zichtbaar hoofd verloren en als «wezen» (Jo 14, 18) achterbleven.
Zou het de H. Geest zijn, «de andere Helper» (Jo 14, 16), op stormachtige wijze over de apostelen neergedaald en verspreid door de handoplegging op bekeerlingen – Joden en heidenen zonder onderscheid – die sterker blijkt te zijn dan de Zoon van God, Jezus Christus? Men zou geneigd zijn instemmend te antwoorden. Trouwens, heeft Jezus niet zelf aan zijn apostelen gezegd dat zij evenals Hij wonderen zouden verrichten, nog grotere zelfs dan die Hij zelf gedaan had (Jo 14, 12)? Natuurlijk begrijpt men niet onmiddellijk hoe de apostelen grotere wonderen zouden kunnen doen dan Christus; maar het is waar dat zij, met de kracht van de H. Geest die hen allerlei wonderen deed verrichten in de primitieve Kerk (de Handelingen en de Brieven van Sint-Paulus getuigen daarvan), eigenlijk... beter geslaagd zijn dan Jezus in de opbouw van de Kerk.
De aandachtige menigte leverde toen betrouwbare christenen, de bekeerlingen toonden zich «nieuwe mensen», in vervoering voor «rechtvaardigheid en heiligheid», en de christelijke gemeenschappen leverden het bewijs van echte heldenmoed. De gerealiseerde utopie is de Kerk van de apostelen!
Laat ons echter niet in de plaats van Jezus jaloers zijn op het succes van de H. Geest en van zijn leerlingen. Want Hijzelf lijkt het zo voorzien en gewild te hebben: zijn eerste verkondiging was als het ware een eerste poging tot bekering van de mensen, die moest mislukken; vanuit deze mislukking zou dan een tweede prediking het werk hervatten, met behulp van een andere kracht, en ditmaal met resultaat.
Zo kan men de paradoxale woorden verklaren die de zekere overwinning aankondigen op het ogenblik van de val, de belofte van een overvloedige oogst op het moment dat de graankorrel sterft: «Gij zult veel vruchten dragen», en: «Hebt vertrouwen, Ik heb de wereld overwonnen» (Jo 15, 5; 16, 33). Daaruit vloeit volgend gebed voort, dat aan allen, vrienden en vijanden, een nieuwe kans op redding biedt: «Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen» (Lc 23, 34). De apostelen zullen de verkondiging van het Rijk Gods hernemen omwille van dit woord en omwille van zovele andere woorden van Jezus, in de overtuiging dat de weg van het heil voor iedereen heropend is, uit barmhartigheid, en dat massa’s mensen zich er naartoe zullen haasten.
Maar toch zou het geen eenvoudig herbeginnen zijn. Na de eerste poging, een mislukking – en nog wel door de Zoon van God zelf! – was het nodig dat een nieuw element zijn intrede deed, een nieuwe kracht die de voorwaarden zelf van het avontuur zou hervormen, opdat de tweede poging zou slagen. Beweren dat de mensen nu «de geest van Christus» zouden bezitten, is juist maar niet voldoende. Waarom nu wél, na verraad, veroordeling en kruisiging? Hoe zou de mislukking van de utopie op zichzelf opeens de voorwaarde voor het succes van de herneming kunnen worden?
We stoten hier op een mysterie, het grootste mysterie van heel de menselijke geschiedenis. Er wordt niets verduidelijkt door te stellen dat het succes van het Evangelie na de mislukking ervan gekomen is. Het is evenmin voldoende te zeggen dat ondertussen de gemoedsgesteltenis van de mensen veranderde. We moeten durven geloven dat God zelf op Goede Vrijdag het hart van de mens veranderd heeft...
DE KERK IS HET LICHAAM VAN CHRISTUS
Een illustere onbekende, luisterend naar de naam La Révellière-Lépeaux, wilde een nieuwe religie stichten ten tijde van Napoleon. Toen hij zich bij de keizer beklaagde over het povere succes van zijn uitvindsel, antwoordde Napoleon met een uitgestreken gezicht: «Laat je doden en zorg dat je drie dagen later verrijst!» Tegelijk een grappig en een diepzinnig antwoord… Maar eigenlijk volkomen onvoldoende. De mensen zijn namelijk zoals ze zijn; zelfs een stichtende dood en een verbazingwekkende verrijzenis brengen bij hen slechts een voorbijgaand en oppervlakkig succes teweeg.
Opdat de apostelen zouden slagen waar Jezus was mislukt, was het noodzakelijk dat God, bron van alle bovennatuurlijk leven, de sluizen van zijn genade die Hij gedurende het leven van Jezus slechts op een kiertje geopend had, volledig openzette na de dood en Verrijzenis van zijn Zoon, ten tijde van de Kerk en van de H. Geest. Een andere verklaring is er niet.
Tot aan zijn dood heeft Jezus in zich een goddelijk Leven, dat weliswaar de mensen aantrekt, maar dat om zo te zeggen niet in hen binnendringt. Het Rijk Gods blijft beperkt tot zijn eigen lichaam. Na zijn dood wordt hij Redder en Leider van de door hem vrijgekochte mensheid. Hij deelt dan zijn Geest en zijn leven mee aan hen die geloven, zijn goddelijke energie gaat in hen over en heel de Kerk wordt hierdoor als zijn eigen lichaam, zijn levend werk dat groeit en tegelijk heilig en heiligend is. We staan voor een wonder van voortdurende uitdeling van goddelijk leven: de utopie is de motor geworden van de menselijke geschiedenis. Het is het grootste mirakel dat Jezus aangekondigd heeft en meer nog: door Hem gevraagd, voorbereid én verdiend.
Dit dogma, dit geloof van de Kerk, dat de enige oplossing vormt voor het raadsel van de “verandering” van God, van de verandering van het hart van de wereld door God, wordt op onze dagen ontkend door het kerkelijk personeel zelf, in naam van de wetenschap! Eén voorbeeld uit duizenden gelijkaardige: het boek Face à la mort, Jésus et Paul van de jezuïet Xavier Léon-Dufour (Seuil, 1979). Het is geschreven om de voornaamste waarheid van ons Credo te ondermijnen: dat Jezus heeft willen sterven als zoenoffer voor de zonden van de wereld en door deze verlossing de genade van de vergeving heeft willen verdienen voor alle mensen. «Het kruis, het lijden, de vervolgingen hebben geen waarde op zich», schrijft deze goddeloze geestelijke. Ze zijn slechts «een uitdrukking van de absolute trouw aan God en aan de mensen» (p. 278 enz.). Gaat het alleen maar daarover? Ja, alleen daarover, volgens Léon-Dufour. En meteen tuimelt heel ons geloof in de duisternis van de onbeduidendheid.
De H. Schrift, het Evangelie, de apostolische prediking of kerygma, de eensluidende, standvastige, algemene Traditie staan lijnrecht tegenover deze modernistische, monsterlijke en dodelijke goddeloosheid. Heel de Openbaring verduidelijkt de koersverandering van de geschiedenis door het verlossingsoffer van Christus en, sterker nog, door zijn dagelijks hernemen van dit offer in de H. Mis. Tot aan het Kruis van Christus hebben noch de wet van het geweten, noch de Wet van Mozes de kracht om de mensen die overgeleverd zijn aan de macht van zonde en dood te rechtvaardigen of te heiligen (Rm 1, 7). Daarom «is het Woord vlees geworden», daarom «is de Mensenzoon gekomen om zijn leven te geven als losprijs voor de velen» (cf. Mt 20, 28). Want «er is geen vergeving zonder bloedvergieten» (Heb 9, 22). Door dus het zoenoffer te vervullen van de lijdende Dienaar, aangekondigd door Isaïas (53, 10), is Jezus bron van leven geworden voor alle mensen die «vrijgekocht zijn met de prijs van zijn bloed» (Rm 3, 25).
Dàt is het mysterie van de Godmens, volmaakt priester en heilig slachtoffer van het enige offer dankzij hetwelk God het verbond met de mensheid heeft hersteld, in het geloof, door «de goddelijke liefde die is uitgestort in onze harten door de H. Geest, aan ons geschonken» (Rm 5, 5). Het is de enige stichtingsgebeurtenis die ooit een menselijk wezen toegelaten heeft de profetische utopie te realiseren en het Rijk Gods op aarde te vestigen.
Er rest ons nog te onderzoeken hoe deze christelijke utopie, dit voortdurend mirakel, dit goddelijk Koninkrijk gedurende tweeduizend jaar standgehouden heeft, hoe deze Kerk op wonderbare wijze één, heilig, katholiek, apostolisch en Romeins gebleven is.
Abbé Georges de Nantes