DE KERK VAN CHRISTUS: HEILIGE UTOPIE, PERMANENT MIRAKEL

3. BEDROG, HERSENSCHIM OF MYSTERIE?

Vóór de beslissende slag bij de Milviusbrug tegen Maxentius (312) ziet Constantijn het Kruis van Christus verschijnen met de spreuk: «In dit teken zult gij overwinnen». Fresco (ca. 1520-1524) door leerlingen van Rafaël in het Apostolisch Paleis van het Vaticaan.

DE Kerk is, in haar essentie, wat we hierboven hebben beschreven. Zij is een zeldzaam wonder. Ze is de onvoorstelbare utopie, niet te voorspellen en nochtans duizend jaar tevoren aangekondigd door de joodse profeten, gerealiseerd door de genade en de waarheid van Jezus Christus op het vastgestelde tijdstip, verspreid en meegedeeld van eeuw tot eeuw en over heel de aarde, zonder nieuwigheid, zonder wijziging, sinds bijna tweeduizend jaar, altijd gelijkend op zichzelf, overtuigend en volkomen toereikend.

Natuurlijk zijn er de zonden van de wereld, de misdaden, de zwakheden en de inertie van individuen en van sociale groepen; dat neemt niet weg dat de katholieke Kerk «de tempel van de definities van de plicht» blijft, «de enige “internationale” die standhoudt», «de ark van de redding voor de menselijke samenlevingen». Geen enkele andere godsdienst, ideologie of politieke macht kan met haar vergeleken worden. Het is de eeuwige heilsgemeenschap door God gesticht voor heel het menselijk geslacht. Als zij er niet zou zijn, zou de wereld absurd zijn, heeft de geschiedenis geen zin, worden onze handen en ogen misleid over de werkelijkheid van het heelal en de orde van de schepping!

Deze ideale volmaaktheid realiseert zich nochtans in een sociaal lichaam. De ontmoeting van goddelijke wil en energie met zoveel menselijke vrijheid en zwakheid geeft uiteraard voedsel aan de kritiek. We hebben de andere godsdiensten, de andere ideologieën bekritiseerd; we hebben ze te fanatiek, te sectair, te totalitair bevonden om aanvaardbaar te zijn. Moet men nu de Kerk niet onderwerpen aan dezelfde analyse, de kritiek onderzoeken die tegen haar werd uitgebracht? Want die kritiek heeft niet ontbroken, van bij het begin, reeds op Jezus zelf, op de apostelen en heel in het bijzonder op Sint-Paulus, vervolgens ononderbroken van generatie op generatie en in onze moderne tijd in de ergste en meest ontstellende graad. We dienen er dus gehoor aan te geven.

Men kan deze kritiek opsplitsen in twee tegengestelde groepen, waarvan de argumenten elkaar trouwens tegenspreken en onderling vernietigen. De ene groep beschuldigt de Kerk ervan niet goddelijk te zijn, niets bovennatuurlijks te hebben, tekort te schieten in het ideaal. De andere verwijt haar integendeel niet menselijk genoeg te zijn, té ideaal te zijn, misschien wel goddelijk maar onrealistisch, waardoor zij het werk van de beschaving en de menselijke vooruitgang afgeremd, gehinderd en zelfs gecompromitteerd heeft. Teveel vriend van de mens of vijand van de mens? Te goddelijk om nog menselijk te zijn, te menselijk om goddelijk te kunnen zijn? Dat was al de dubbele en tegenstrijdige beschuldiging die in de vijfde eeuw geuit werd tegen het geloof in Jezus Christus, mens geworden God.

De Kerk is voor de enen een vorm van bedrog, een uitvinding van charlatans, die slechts standhoudt door de immense goedgelovigheid van de massa. Voor de anderen is zij een hersenschim, een gnosis die weliswaar superieur en verheffend is, maar ook ontmenselijkend en demobiliserend. Tussen deze twee tegenstrijdige voorstellingen – als de door beide groepen naar voren gebrachte bewijzen enige waarde hebben – is er echter ruimte voor de Kerk om het ene én het andere te zijn, het geestelijke én het aardse, het goddelijke én het menselijke. Zij kan heel de tussenruimte opvullen als een ideale realiteit, een geïncarneerde utopie, een mysterie verwant aan dat van de Mens-God, dat in de geschiedenis het menselijk geslacht op intieme wijze verbindt met haar Principe! Ze zou dan het grote werk van de vergoddelijking van de wereld zijn.

Ik geef toe dat ik het moe ben zoveel kwetsende woorden aan het adres van de Kerk te moeten aanhoren. En heel het gelovige volk heeft er ook genoeg van, hoewel het zich veel laat welgevallen. Want tenslotte: met welk recht spreken die hooghartige critici? Wat hebben ze bereikt, wat is hun eer, welk succes hebben ze zelf geboekt? Of om het woord van Sint-Paulus te hernemen: Wie heeft je tot rechter aangesteld? In naam van wie en wat kan men de katholieke Kerk oordelen? In naam van de Mens en de Wereld? Dat is zoveel als haar oordelen vanuit de «diepten van Satan» (Ap 2, 24)! Maar als het in naam van Christus en zijn Evangelie is, wie zou zich dan dat recht durven toe-eigenen?

Laten we niettemin heel dat samenraapsel eens van dichterbij bekijken...

HET EVANGELIE TEGEN DE KERK

Geef toe dat de idealisten schoon spel hebben. De visioenen van de profeten, de oproepen van Christus tot heiligheid, de prachtige opgang van de primitieve Kerk zijn voor hen even zovele argumenten ten gunste van hun eigen eisen en dromen, tegen de dagelijkse realiteit van de Kerk in. Niet anders is het met de mirakels en de wonderen van heiligheid die in de loop van de eeuwen zijn voorgekomen: voor hen dienen die enkel om de zwakken en de middelmatigen de les te spellen en de Kerk te bekritiseren omdat zij niet constant op die hoogten leeft, waarvan bewezen is dat ze erop kan leven!  

We willen de idealisten gerust een aanvurende functie toekennen binnen de Kerk. Want wij betreuren samen met hen, meer misschien nog dan zij, alles wat in de loop van de tijden de boodschap van het Evangelie verduisterd heeft en ook vandaag nog verduistert, door de schuld van de mensen; ook wij zijn helemaal niet gelukkig met alles wat verdeeldheid heeft gebracht onder de christenen, alles wat ketterij, schisma en zelfs geloofsafval heeft bevorderd. Wij hebben de blijvende utopie beschreven van een Kerk die, tegen wind en ontij in, één, heilig, katholiek en apostolisch is gebleven – wat een mooi en zeldzaam mirakel is. We zouden dan eigenlijk ook de hartverscheurende geschiedenis moeten schrijven van alle decadentie, alle compromissen, alle aftakeling zelfs: een heel menselijke geschiedenis van de Kerk waarin de kracht en het licht werkelijk afwezig lijken.

Men moet inderdaad erkennen dat de zonde een ruime plaats inneemt in het bestaan van die ontelbare groep mensen die zwaar doorweegt op de geschiedenis en die, globaal gesproken, meer bekommerd is om zijn belangen en zijn oorlogen, om cultuur en kunst dan om het Koninkrijk Gods. Lankmoedigheid van onze Heer!

Maar we kunnen de kritiek van de idealisten niet volgen in de dwaling die hen ertoe brengt aan de Kerk zelf de eerste en voortdurende verantwoordelijkheid toe te schrijven voor al die menselijke zwakheden en fouten. Zij spreken gemakkelijk over de «zonde van de Kerk», zij brengen haar ter sprake als het «zondig lichaam» van Christus. Ze beschuldigen haar ervan het Evangelie te hebben verraden, tegengesproken, verstikt. «Het Evangelie ja, de Kerk neen!» is hun devies.

En het is niet alleen een dwaling in het toeschrijven van de verantwoordelijkheden, het is ook een vergissing in het oordeel over de fouten zelf die ze tot het voorwerp van hun kritiek maken. Of het nu gaat om de «spirituelen» die de middeleeuwen met hun revolutionaire prediking vervulden, om de Moravische broeders en de Hussieten, om Luther en al zijn protestanten of tenslotte om onze moderne revolutionairen en reformisten, van Lamennais tot aan de conciliaire en post-conciliaire bisschoppen, allemaal vallen zij niet zozeer de kerkelijke prelaten aan die beneden het peil van hun roeping gebleven zijn, als wel de Kerk omdat ze de kant zou gekozen hebben van het heidendom dat de basis van onze Europese beschaving blijft.

Op dat vlak proberen ze elkaar in opruiende razernij te overtreffen! Alles zou begonnen zijn met de H. Sylvester, de paus van wie het «schandelijke» pontificaat samenviel met de heerschappij van Constantijn, de eerste christelijke Romeinse keizer. De Kerk koos de kant van de tijdelijke machten! Het Constantinisme zou zijn voortzetting vinden in het «politiek augustinisme», waarvan de giftige vruchten luisteren naar de namen: wereldlijke macht van de pausen, kruistochten, inquisitie, proces van de tempeliers, caesaropapisme... En er is dat andere geschipper van de Kerk, dat het overspel toelaat van haar goddelijke boodschap met de heidense wijsheid... die Sint-Paulus nochtans had bestempeld als een «dwaasheid in de ogen van God». En de giftige vruchten hiervan zullen zijn: dogmatisme, moralisme, formalisme van de concilies en van de scholastieke systemen, verwesterlijking van de christelijke prediking waardoor de Kerk zich onherroepelijk afsluit voor de volkeren van andere culturen...

Nog een schuldig compromis bestaat er in dat de Kerk het op een akkoordje gooide met de rijkdom, het bezit, de sociale ongelijkheden, de standen, de onrechtvaardigheid; en dus met de “superstructuren” van een wezenlijk slechte samenleving die beheerst wordt door het geld, de macht en de ideologieën die erdoor in stand worden gehouden. De godsdienst van Jezus Christus is aldus tot «opium voor het volk» geworden en heeft de evangelische boodschap van de bevrijdende revolutie verraden...

Uiteindelijk is het de Kerk zelf die doorheen haar historische aankleding hatelijk wordt voor onze utopisten, in naam van het Evangelie, in naam van de transcendentie, in naam van de Geest en van de Vrijheid. Haar hiërarchie is een kopie van die van de heidense rijken; de schittering van haar liturgie bootst die van het hof van Byzantium na; haar tempels, haar heiligenbeelden, haar gewijd vaatwerk, haar rijk patrimonium beantwoorden aan het vergaren van kunst- en cultuurschatten door de bezittende klassen; haar intellectuele werken ontlenen hun vorm en hun fundament aan het menselijk discours. Kortom, het Evangelie is niet meer in de Kerk, de H. Geest heeft haar verlaten... Ze is «een tegengetuige» geworden voor de moderne wereld.

DE MENSHEID TEGEN DE KERK

Tot daar de idealisten. Maar de realisten of materialisten hebben ook schoon spel, want de lijst van hun grieven wordt precies gevoed door de waanzin van de idealisten. Het is simpel: de laatsten verwijten de Kerk dat zij het Evangelie niet genoeg gepredikt en beleefd heeft; de materialisten zeggen dat zij het juist teveel gedaan heeft, waardoor zij verantwoordelijk is voor de wildgroei aan utopieën die de beschaving vernietigen. De idealisten stellen dat de Kerk Christus heeft verraden en zijn boodschap verstikt; hun tegenstanders beschuldigen haar ervan Hem niet voldoende afgezworen te hebben!

De aanklacht van deze zelfverklaarde humanisten begint met de beschuldiging van fanatisme aan het adres van het monotheïsme in het Oude Testament; voor hen is alleen het polytheïsme achtenswaardig, verdraagzaam en beschavend. Hun rekwisitoor zwelt vervolgens aan tegen Jezus, de verlichte geest, de dromer, de dwaas, die de godsdienstige en culturele kaders van het joodse volk heeft gebroken om de wereld te overspoelen met zijn egalitarisme, zijn universalisme, zijn anarchistische revolutie...

De Kerk krijgt het verwijt de Griekse wijsheid de rug te hebben toegekeerd door ze als dwaasheid te bestempelen (vergelijk met het tegenovergestelde argument van de idealisten!) en haar vernietigd te hebben om ze met geweld te doen overeenkomen met haar eigen irrationele mysteries. Gelijktijdig daarmee werd de Kerk door de vrede en de orde van Rome begunstigd en maakte zij opgang in de schaduw van de Romeinse legioenen, maar van zodra zij zich verspreidde onder de massa's slaven en verschoppelingen van het imperium heeft zij hen geleerd de goden van Rome te misprijzen en hen verplicht het Rijk te verraden. Als het uiteindelijk verdwenen is door de invallen van de barbaren, dan is het toch de Kerk aan wie die misdaad moet toegeschreven worden (cf. Alain de Benoist, Louis Rougier, Le conflit du christianisme primitif et de la civilisation antique, 1974).

Het verraad zit de Kerk echter in het bloed, met haar dromen van universele mystiek en gelijkschakelende broederlijkheid! Nadat ze eerst de kant van de barbaren gekozen had, heeft ze daarna hun idolen kapotgeslagen en hun wetten afgewezen. Alles heeft ze gedaan om hen hun oorspronkelijke, Indo-Europese cultuur te doen vergeten. Duizend jaar lang zal zij zonder ophouden de Germaanse wereld bekampen, hem proberen te romaniseren en te kerstenen, totdat uiteindelijk Luther de banier van Arminius, de held van het Teutoburgerwoud, zal opnemen en Duitsland zijn  superieur humanisme zal terugschenken!

Merken we hierbij op dat het «anti-Rooms complex» bij onze verschillende tegenstanders sterker blijkt te zijn dan de eigen overtuigingen waarmee ze te koop lopen. Is het de Romeinse orde waarvan ze houden? In dat geval zouden ze partij moeten kiezen voor paus Leo X tegen Luther! Is het de “gewijde anarchie” van het Germaanse ras? Maar dat ze dan ophouden met het jodendom en het christendom te verwijten in opstand gekomen te zijn tegen de goden van het Romeinse Rijk!

Het is opmerkelijk dat de humanisten niet blijven stilstaan bij de middeleeuwen, die met hun duizend jaar christelijke beschaving, zoals historica Régine Pernoud het in herinnering heeft gebracht, de essentie van onze geschiedenis uitmaken. Daarmee bekennen zij dat hun kritiek moeilijk standhoudt ten aanzien van die eeuwen van grootsheid, waarin de meest sublieme mystiek zo prachtig harmonieerde met de politieke orde, de vooruitgang in kunsten en wetenschappen, de Griekse filosofie, het opnieuw ontluikend Romeins recht en een vandaag nog altijd benijdenswaardige ecologie. Ze kiezen in Canossa partij voor Hendrik IV, de Duitser, tegen paus Gregorius VII, ze verdedigen Abélard tegen Sint-Bernardus. Nog dwazer wordt het als ze zich opstellen als verdedigers van het humanisme, de rede en de orde en vervolgens wierook toezwaaien aan de katharen, de tempeliers, Giordano Bruno en Galilei, de lutheranen en de jansenisten, tegen de pausen van Rome en de Franse koningen!

Het is gewoon een summum van dwaasheid, het getuigt van absolute onsamenhangendheid waarin nog slechts één principe overblijft van liefde of haat, van goedkeuring of misprijzen: het antiklerikale, anti-Romeinse, antichristelijke vooroordeel van die vreemdsoortige «humanisten». Met zo’n opvatting over de Rooms-katholieke Kerk, die zich altijd en in alles zou hebben gedragen als een vijand van de mens, van zijn rede en zijn instincten, van de orde en de vooruitgang van de beschaving, kan het geen verwondering wekken dat haar bestrijders zich in de achttiende eeuw aangesloten hebben bij de grote antikatholieke beweging van de vrijmetselarij en zo mee aan de basis liggen van de Franse Revolutie!

HET MIRAKEL VAN DE KERK, EEN BLIJVENDE UTOPIE

«Ziet, Ik blijf altijd bij u, tot aan het einde der wereld» (Mt 28, 20). Schilderij «Het heilige Rusland» uit 1906 door Mikhail Nesterov (Sint-Petersburg, Russisch Staatsmuseum).

Naarmate men al die tegenstrijdige stellingen van idealisten en materialisten bestudeert, die afwisselend de Kerk ervan beschuldigen teveel de weg van de utopie te zijn opgegaan of niet genoeg, de mensheid te hoog te hebben willen optillen of niet hoog genoeg, krijgt men een steeds grotere bewondering voor de Kerk: tegen beide partijen in met hun langdradige pleidooien voor het Evangelie dat ze zou verraden of voor de Mens die ze zou haten, slaagde zij er in een volkomen evenwicht en de meest delicate harmonie in stand te houden tussen de tegengestelde krachten, de contrasterende realiteiten van de natuur en van de genade.

Alles wel beschouwd, hebben wij het bij het rechte eind wanneer we spreken over de Kerk als over een werk dat zeker goddelijk is, over een «permanent mirakel» dat op zichzelf in staat is het fundament te vormen voor ons geloof in Jezus Christus en voor onze verbondenheid met diezelfde Kerk als het unieke en verplichte sacrament voor ons heil? Ja! En ter ondersteuning van onze bevestiging hebben wij de onfeilbare waarborg van het Eerste Vaticaans Concilie in haar dogmatische constitutie De fide catholica. Tot besluit van heel onze studie zouden we niets kunnen vinden dat krachtiger is en meer autoriteit bezit dan deze memorabele tekst:

«Opdat we zouden kunnen beantwoorden aan de plicht het ware geloof ter harte te nemen en voortdurend in dit geloof te volharden, heeft God, door zijn enige Zoon, de Kerk gesticht en haar begiftigd met duidelijke tekenen van haar goddelijke instelling, opdat ze zou kunnen erkend worden als de behoedster en de meesteres van het geopenbaarde woord.

«De katholieke Kerk heeft het alleenrecht op zovele en wonderbaar door God gegeven tekenen, om de geloofwaardigheid van het christelijk geloof duidelijk te laten blijken. Veel meer nog, door haar bewonderenswaardige verspreiding, haar hoogste heiligheid, haar onuitputtelijke vruchtbaarheid in goederen van elke orde, door haar katholieke eenheid en haar onoverwinnelijk evenwicht, is de katholieke Kerk door zichzelf een groot en eeuwigdurend motief voor geloofwaardigheid en een onwankelbare getuige van haar goddelijke zending.

«Hieruit vloeit voort dat ze zelf als een opgericht teken onder de naties is. Signatum levatum in nationes.» 

Vooraleer een dergelijke conclusie te verwerpen zou men eerlijk moeten zijn. Men zou toch moeten onderzoeken wat al die idealistische of materialistische critici voorstellen in de plaats van de evangelische utopie en de Kerk, die uit haar is voortgekomen en haar tot op onze dagen ondersteunt. Want het is een feit dat zij die de Kerk alle mogelijke verwijten maken omgekeerd in blinde bewondering staan, met een meer dan partijdige welwillendheid, voor alles wat anders is dan zij: beschavingen of barbaarse toestanden die zij op haar weg is tegengekomen, ketterijen of schisma's die in de schoot van de christenheid ontstaan zijn gedurende haar lange geschiedenis.

Een beetje scherpzinnigheid, een minimum aan objectiviteit volstaan om te erkennen dat er niets op de wereld is dat vergelijkbaar is met de heilige, duizenden jaren oude katholieke Kerk, de enige utopie die tegelijk goddelijk en menselijk is, voor de redding van allen.

Abbé Georges de Nantes