Het duizelingwekkende mysterie van de gemeenschap van de heiligen

DE UNIVERSELE BROEDER

TIJDENS zijn lange zwerftochten door de Sahara of  in de eenzaamheid van zijn kluis herhaalde broeder Charles van Jezus (de H. Charles de Foucauld) onvermoeibaar dit gebed : « Mijn God, als het mogelijk is, maak dat alle mensen naar de Hemel gaan. »

De H. Charles de Foucauld ( 1858-1916 )

Voor de missionaris met het grote hart waren deze “ mensen ” geen verre abstractie ; ze hadden een gezicht, een naam, een nederige geschiedenis, een familie... Het was zeker bij hun eigen naam, nominatim, dat hij ze toevertrouwde aan het Hart van Jezus in de lange uren die hij doorbracht in gebed bij het Tabernakel. Wat een overweldigend mysterie was het om zoveel bijzondere wezens te ontmoeten en te zien hoe hun lot dooreen geweven werd met het zijne, met hem, hun broeder, ja, hun universele broeder !

« Broederlijke liefde voor alle mensen : zie Jezus in iedere mens ; zie in iedere ziel een ziel die gered moet worden ; zie in elke mens een kind van de hemelse Vader ; wees liefdadig, vredelievend, nederig, moedig met iedereen ; bid voor alle mensen ; bied lijden aan voor iedereen... » (Statuten van de Katholieke Koloniale Unie, nr. 5).

Hij hield ogenblikkelijk van alle mannen en vrouwen die hij ontmoette omdat zijn hemelse Vader, aan wie zij hun bestaan dankten, hen op zijn pad had geplaatst. « Als jullie Gods geschenk maar kenden... Jullie bestáán ! » Als hij een metafysicus was geweest, zou hij zijn emotie zeker hebben geformuleerd op de manier van de franciscaan Johannes Duns Scotus (1266-1308). Die was ervan overtuigd dat in onze betrekkingen met de anderen – nominatim, ieder bij zijn eigen naam ! – « alle rijkdom, pracht en vreugde van de menselijke bestemming ligt, tijdelijk en eeuwig » (CRC nr. 319, januari 1996, p. 34). Wij zijn relationele wezens en precies daarin ligt ons geluk.

Maar de roeping van de H. Charles de ­Foucauld was niet om verhandelingen over metafysica te schrijven ; zijn missie was om te bidden en zichzelf te offeren. En als hij dacht aan de zielen die hij tegenkwam in Beni-Abbes of in de buurt van Tamanrasset en, voorbij de woestijn, aan alle mensen die door God geschapen zijn, herhaalde hij zijn akte van hoop : « Mijn God, maak dat alle mensen gered worden. »

Eerst kwamen hem de gezichten voor ogen van hen van wie hij het meest hield : zijn lieve nicht Marie de Bondy, zijn geestelijk directeur abbé Huvelin, zijn geliefde zusje “ Mimi ” ; zielen die ver van hem verwijderd waren, in Parijs of Dijon, maar allemaal dicht bij hem in het geloof, innig met hem verbonden door de diepste naastenliefde. In zijn gebeden verschenen ook, in een pijnlijker visioen, de gelaatstrekken van vrienden die hem dierbaar waren, maar die in de duisternis van het ongeloof waren gedompeld, zoals Henri de Castries of de aardrijkskundige Duveyrier...

Er waren ook veel Fransen in de Sahara die werkten aan de verovering en kolonisatie ervan : in Charles de Foucauld hadden ze een toegewijde geestelijke en een trouwe vriend. Hoe kon deze voormalige officier vergeten te bidden voor commandant Laperrine, kapitein Regnault of de gewonde soldaten van El Moungar die hij ging verzorgen en troosten ?

En natuurlijk stond zijn hart wijd open voor al die woestijnbewoners naar wie Jezus hem had gestuurd, als de eerste vruchten van zijn komende Koninkrijk. « Ik wil dat alle inwoners, zowel christenen, moslims, Joden als afgodendienaars, mij gaan zien als hun broeder, de universele broeder », schreef hij in 1902 aan Marie de Bondy. Maar wat een verschil tussen de christenen en de anderen ! De Haratin, de alom verachte zwarte slaven, leefden niet veel beter dan dieren... En broeder Charles kreeg al snel een afkeer van de trotse Toeareg-krijgers : « Je zou denken dat je in een Apachenkamp terechtgekomen bent ! » De Arabieren en Berbers waren geen haar beter, hoewel de laatsten meer openstonden voor de discrete uitstraling van de missionaris.

Van Beni-Abbes tot Tamanrasset hielden de islam en de onwetendheid de bevolking gevangen « in een zeer materieel, zeer verdorven, zeer zondig leven [...]. De duivel houdt al deze arme zielen vast in een fijnmazig net, als gevolg van het wijdverspreide slechte voorbeeld. Bijna allemaal vervallen ze in doodzonde van zodra ze de jaren van verstand bereiken. Het lijkt erop dat er, behoudens een wonder, maar één weg te volgen is : eerst de vooroordelen doen verdwijnen [...].

« Voor de zielen van goede wil, die zuiver zijn gebleven te midden van de algemene corruptie, zullen er uitzonderingen zijn ; ze kunnen op korte tijd de verschillende trappen beklimmen en tot de waarheid komen. Kinderen die op jonge leeftijd uit hun omgeving worden weggehaald en als christenen worden opgevoed, ver van hun land en het contact met de moslims, kunnen ook van nu af aan katholiek zijn. Dit zullen echter slechts zeldzame uitzonderingen zijn... Voor de grote meerderheid zal het, tenzij er een mirakel gebeurt, heel lang duren, eeuwen zelfs... Maar zal Jezus dit mirakel niet verrichten ? Hij heeft lief, Hij kan alles. Hij zei : “ Vraag en u zal gegeven worden. ” Kunnen we niet – of beter : moeten we niet – vragen, onszelf aanbieden, hopen ? O, ja, dat kunnen we ! De naastenliefde verhoopt alles. En hoe zouden we niet hopen als we geloven in het Hart van Jezus ? » (broeder Bruno van Jezus-Maria, Charles de Foucauld, fondateur de Chrétienté, moine-missionnaire et martyr, pp. 209-210 ; brief van 25 juli 1905).

Terwijl hij wachtte op het moment dat hij hun zonder omwegen de Blijde Boodschap van hun verlossing door het Offer van Jezus zou kunnen verkondigen, vertrouwde hij hen al bij hun eigen naam aan de Goddelijke Meester toe, zowel vrienden als vijanden : de arme ongelovigen van Marokko, de vrijgekochte slaven van Beni-Abbes of, later, Moussa ag Amastane, Ouksem en zelfs El Madani, de man die hem zou verraden (zie Het martelaarschap van Charles de Foucauld in Hij is verrezen ! nr. 50 van maart-april 2011).

Net als Onze-Lieve-Heer in het Evangelie maakte hij zich geen illusies over de toestand van de arme zielen om hem heen die de genade ontbeerden. Maar discrete goede daden, bijna onmerkbare getuigenissen van openstaan voor de goedheid moedigden hem aan in zijn ondankbare werk van het werven van zielen. Niet alles was verloren, er zou een dag komen waarop de oogst overvloedig zou zijn, op voorwaarde dat Frankrijk trouw zou blijven aan zijn koloniale roeping en zijn katholieke geloof... Die dag van de evangelische oogst leek misschien nog ver weg, maar broeder Charles was bereid om « voor de verspreiding van het H. Evangelie naar de uiteinden van de aarde te trekken, om te leven tot het Laatste Oordeel. »

DE HEMEL VOOR IEDEREEN !

Deze zienswijze van pater de Foucauld vinden we ook uitgedrukt in een “ mystieke bladzijde ” van abbé de Nantes, zijn ware leerling in de vurige liefde voor het H. Hart en de ijver voor de redding van de zielen. Net als de monnik-missionaris in de Sahara kon onze vader er geen genoegen mee nemen zijn akte van hoop in de eerste persoon enkelvoud op te zeggen : « Als ik voor mezelf hoop op uw genade in deze wereld en op het eeuwige geluk in de volgende, dan hoop ik daar nog vuriger op voor elk van mijn dierbaren, voor mijn broeders en zusters. Geen moment heb ik, terwijl ik al meer dan een jaar mediteer over de zaligheid die U voor ons voorbereidt, alleen aan mezelf gedacht. Helemaal alleen ? Dat zou geen zin hebben ! » En al snel voelde onze vader zich aangespoord om zijn gebed uit te breiden naar andere zielen, verder en verder weg, in de ruimte én in de tijd...

« Uw Hemel is zo mooi ! We zullen daar zo gelukkig zijn dat we alleen al bij de gedachte eraan [...] hem ook verlangen voor alle anderen, voor iedereen, zoals U het zeker moet willen ! Ik zie in mijn verbeelding, door een opwelling van het hart, die miljoenen, die miljarden mensen, uw broeders en zusters, o Jezus, van wie het korte bestaan niets dan ellende is geweest : de Eskimo op zijn ijsschots, de Indiaan op de hoogvlakten van de Andes, de hongerende mensen aan de oevers van de Ganges. Het is me niet om exotisme te doen ; ik denk aan de armste, meest verlaten mensen en ik smeek U om uw prachtige en glorievolle Hemel op het einde te openen voor deze meelijwekkende menigten.

« Als U mij toestaat om dit gebed te formuleren, U die niets doet zonder wijsheid, als U in mijn hart dit vermogen tot grenzeloos medelijden hebt gelegd, als U hebt gewild dat ik U, samen met de Kerk van altijd, onvermoeibaar zou verzoeken om de eeuwige redding voor alle armen op de aarde en al onze doden, dan is dat zeker omdat mijn gebed enige kracht moet hebben en dat U er enig goed voor de zielen uit haalt. Deze gedachte geeft me zo’n vurigheid ! Heeft de goedheid van mijn hart tot eeuwige roeping om de goedheid van uw Hart te raken en te prikkelen ? O, dan zal ik nog meer bidden ! »

Elke keer als we terugdenken aan de verschijning van Onze-Lieve-Vrouw bij de Valinhos op 19 augustus 1917, worden we weer ondergedompeld in het duizelingwekkende mysterie van de gemeenschap van de heiligen. Zuster Lucia verhaalt dat de H. Maagd toen wat droeviger keek en tegen de herdertjes zei : « Bid, bid veel en breng offers voor de zondaars, want veel zielen gaan naar de hel omdat ze niemand hebben die voor hen offers brengt en bidt. »

Het is een prachtige uitspraak die de theologen niet kunnen verklaren, aldus abbé de Nantes. Onze-Lieve-Vrouw zegt ons dat God onze gebeden nodig wil hebben om de zielen te redden die in de duisternis van de zonde ondergedompeld zijn. Het gaat om een hemelse aanmoediging, vol verlangen en zelfs angst, voor onze gebeden en offers. De zienertjes, voor altijd getekend door het visioen van de hel tijdens de vorige verschijning, reageerden heldhaftig en gaven zich over aan grote verstervingen en onophoudelijk gebed. In dezelfde geest, die van Fatima en van de H. Charles de Foucauld, zet Georges de Nantes zijn onmetelijke akte van hoop verder :

« Alle ellende van de wereld verstikt mij vanmorgen. Een fragment van een verloren gedicht, vijfentwintig eeuwen geleden geschreven door [de Griekse lierdichter] Simonides van Keos, zingt in mijn geheugen : “ Slaap, mijn kindje, en dat ook de zee mag slapen, net als onze oneindige ellende. ” Hoezo ? Op de kust van een vreemde zee, in een tijd en een land mij onbekend, wiegde een moeder zo haar kind in wanhoop in slaap onder een verblindende hemel van hard licht, zonder dat uw Goedheid de wolken doorboorde en haar te hulp schoot ? God, o God, mijn Vorst van hoop, hebt U deze nood niet verlicht en gelachen naar het kind dat huilde in de armen van zijn moeder ? Ik wil niet dat de oceaan slaapt en dat het kind sterft in een wereld die zich niet bewust is van zijn verdriet. Ook op die wereld van pijn en berusting, Heer, is uw Kruis opgericht. Kom hem te hulp en red hem !

« Luister, God, weet U wat mijn Hemel zou zijn, de Hemel voor ons allemaal, uw geliefde zonen ? Dat door ons gebed de baby zou glimlachen van hoop en dat de vreugde zou herleven in het hart van zijn moeder bij de droom van een groot paradijs dat openstaat voor allen die verloren waren ! Zij zijn onze broeders en zusters door het bloed en onze kinderen volgens de liefde. De aarde was hard voor hen. Het leven ? Luister naar de dichter, zie, een oneindige ellende, een verdriet zo groot als de zee... En ze wisten niet dat een almachtige Vader over hen waakte met een welwillende blik. O, mijn God, mocht uw liefde door ons in Christus teruggaan tot het begin, tot de verste eilanden, tot de uiteinden van de woestijnen, tot elke moeder en elke baby die aan haar uitgedroogde borsten hangt, om hun allemaal te geven wat U ons, die niet beter zijn dan onze broeders, zo overvloedig schenkt.

« Want anders bent U niet rechtvaardig ! Maar wat zeg ik, aan wat voor godslastering maak ik me schuldig... Hoe kan Hij die de bron is van alle liefde en van de oneindige barmhartigheid niet rechtvaardig zijn ! Ik kijk naar mezelf : ik ben onwaardig en ontrouw, ik ken zoveel geluk in het leven en ben eigenlijk uw verwende kind, op weg naar de Hemel zonder verdienste of bijzondere pijn... Wel, dan hoop ik met een vast vertrouwen dat U aan alle mensen, mijn broeders en vooral aan de armen, de hongerigen en de verlatenen zal geven – dat U geeft en al duizenden jaren met immense vrijgevigheid hebt gegeven – uw genade in deze wereld en als compensatie het eeuwige Leven in de volgende. Hen die zo weinig hebben geleefd, zo treurig hier beneden, zal U door de verdiensten van Jezus Christus binnenleiden in het ware Leven, het Leven dat nooit zal eindigen. En ik zal de moeder zien glimlachen naar haar kindje, zegevierend, uitkijkend over de glinsterende zee, gadegeslagen door de Griekse dichter die haar zijn liederen wijdt.

« Ik geloof dit vast en hoe kan zo’n nobel vertrouwen, zo hoog geplaatst in U, mijn God, teleurgesteld worden ? Ik zie hoe onze prachtige akte van hoop de grote deuren van de Hemel openduwt en opent voor de hele mensheid...

« Maar natuurlijk niet voor de rijken, de machtigen, de trotsen, de heerszuchtigen, de mensen vol haat en wellust ! Voor mij, die de duisternis van hun misdaden niet ken of zie zoals U, mijn God, en wie het niet toekomt om erover te oordelen, is het een diep mysterie. Zelfs voor hen durf ik tot U te bidden, Jezus, want ik had één van hen kunnen zijn en zou het nog steeds kunnen worden... Heel nederig ben ik diep verontrust door de gedachte dat ze van uw liefde niet wilden weten en dat ze onmetelijk, eeuwig gestraft worden door het verlies van de Hemel en van de troost van uw Aanschijn. De beulen misschien, mijn God, maar niet hun slachtoffers ! De aarde is zo mooi voor mij en de Hemel is zo mooi, daarboven, dat ik voor alle armen van de aarde hoop op de beloning van de Hemel bij U, mijn God » (Page mystique nr. 99, juli 1977).

De rebellie van Adam en Eva, gevolgd door hun val, opende een drama van kosmische proporties en de arme mensheid zucht sindsdien onder de drievoudige tirannie van de zonde, de dood en de duivel. « God laat toe dat zij alle drie op buitensporige wijze over de wereld heersen, maar dat is omdat zij zo zijn plannen van barmhartigheid dienen. Hij weet dat zijn verloren zoon aan het einde van zijn ellende zal opstaan, zijn boeien zal afwerpen en naar Hem toe zal gaan om zijn vergeving af te smeken » (Brief aan mijn vrienden nr. 228, p. 7).

Dat is het meelijwekkende verhaal van de mensheid, het verhaal van het ongeluk van de mens, van zijn “ oneindige ellende ”, en van de geheime wegen die de goddelijke barmhartigheid gebruikt voor zijn schepsel dat zo laag gevallen is en toch nog altijd bemind wordt. Sinds de H. Paulus heeft de Kerk voortdurend geleerd dat « God wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen » (1 Tim 2, 4). Daartoe heeft Hij, ondanks de zonde van Adam, voor iedere mens de onveranderlijke krachten van de natuur bewaard en voldoende hulpmiddelen van de genade uitgedeeld, krachtens het Kruis van Christus.

Wat is bijgevolg het besluit ? Moeten we ons aansluiten bij alle optimisten en humanisten uit heden en verleden, die de menselijke waardigheid ophemelen als oneindig en onvervreemdbaar, “ in alle omstandigheden ”? Dat is allemaal goed en wel, maar dezelfde Sint-Paulus merkt elders op : « Zij zijn allemaal afgedwaald en even bedorven. Er is er niet één die goed doet, niet één » (Rm 3, 12). Dus : absolute onwaardigheid ? Dan belanden we aan bij de jansenisten en pessimisten van alle tijden, die tekeergaan tegen de mens als een weerzinwekkend schepsel. Wat een wanhopig alternatief !

Het is abbé de Nantes die een nieuw pad geopend heeft in de katholieke theologie en moraal, dankzij zijn bevrijdende metafysische ontdekking van het relationisme. Zoals hij schreef : « Optimisme en pessimisme zijn uitwassen van eigenliefde of zelfhaat, beide even kwetsend voor God die ze negeren en die de weegschaal stevig vasthoudt, halverwege tussen goed en kwaad. De wereld is een mengelmoes, zoals de Ouden zeiden, en dat is genoeg om ons ervan te weerhouden er onze permanente woonplaats van te maken of er een te grandioze kijk op te hebben als zou hij oneindig zijn » (Brief aan mijn vrienden nr. 223, p. 2).

Dit is wat de psalmist zingt in Psalm 102, een van de meest christelijke psalmen in de verzameling, waarmee de wekelijkse recitatie van het brevier wordt afgesloten : « Zoals een vader zijn kinderen vergeeft, zo vergeeft de Heer hen die Hem vrezen ; want Hij kent onze aard en bedenkt dat wij stof zijn. Als het gras zijn de dagen der mensen, ze bloeien als een bloem op het veld : waait er een wind overheen, ze is weg en men weet niet meer waar ze stond. Maar de barmhartigheid van de Heer jegens hen die Hem vrezen is van eeuwigheid tot eeuwigheid... »

EEN RELIGIEUZE MORAAL

In de inleiding van zijn cursus over Totale moraal in 1985 koos abbé de Nantes resoluut een andere weg : « Ik ga niet verder op het pad van Aristoteles en Sint-Thomas van Aquino en ik zeg dat de mens veel rijker is dan wat zijn abstracte, universele en noodzakelijke natuur erover vertelt. Kortom, ik begin een zoektocht naar het geluk van de levende persoon, van ieder van ons in zijn totale persoon. » Want het fundament van de traditionele moraal, die kijk op de mens als een “ individuele substantie met een rationele natuur ”, kan onmogelijk leiden tot een relationele moraal. De klassieke filosofie leidt noodzakelijkerwijs tot een egocentrische moraal en tot de uitsluiting van al het “ afval van het leven ”, al diegenen die niet in staat zijn om hun natuur volledig te realiseren...

Bradi Barth : De Schepping.
De Zwitserse kunstenares drukt hier prachtig de
« trinitaire theo­logie » uit waarop het relationisme
van abbé de Nantes steunt.

In de centrale lezing van zijn cursus, getiteld “ Natuurlijke of bovennatuurlijke moraal ? Religieuze moraal ! ” (maart 1986) toonde abbé de Nantes opnieuw aan hoe vruchtbaar zijn metafysische intuïtie is. Om een fundamentele, werkelijk noodzakelijke en universele moraal vast te stellen, moeten we teruggaan tot vóór het onderscheid tussen essentie en bestaan, tussen natuur en bovennatuur ; we moeten teruggaan tot het geschenk waardoor God ons in het bestaan brengt :

« In plaats van jullie moraal van het “ redelijke dier ” leg ik jullie de moraal voor van de relatie tot God, van het allesbepalende verbond met God die mij in het bestaan roept. God geeft mij het bestaan met welwillende bedoelingen voor mij. Hij laat me weten dat Hij me het bestaan geeft opdat ik zijn welwillendheid zou kennen en Hem er dankbaar voor zou zijn. Of we nu Irokezen, Eskimo’s, Fransen of Indiërs zijn, elke mens die in deze wereld komt, heeft in zijn wezen deze eerste en elementaire openbaring van Gods liefde, die in hem de behoefte schept om daarop te antwoorden. Dit is de fundamentele moraal die in staat is om de mens met God te verenigen, zoals God het bedoelde. » Onze vader noemt dit liefdesgeschenk « het eerste verbond, onvervreemdbaar zolang ons sterfelijk leven duurt, tussen God en zijn schepsel ».

In dit verbond geeft God de mens zowel het bestaan als de natuurlijke kracht om zich naar Hem, zijn Alles, te keren. In ruil voor dit geschenk van welwillende liefde wordt de mens gevraagd te geloven, te hopen en lief te hebben. Door die religieuze daad bewerkt hij zijn eeuwige redding. « Alle mensen worden op de een of andere dag onder druk gezet om te kiezen : ofwel de God die hen geschapen heeft liefhebben, ofwel zich van Hem emanciperen en zichzelf in het ongeluk storten. » Abbé de Nantes noemt deze religieuze daad, die overeenkomt met het diepste verlangen dat God in ons heeft gelegd, “ instemming ” met God ; het is een intieme beweging van erkenning en samenwerking met Gods plan. « Op die manier kunnen alle mensen gered worden. Mijn moraal is bijgevolg noch natuurlijk noch bovennatuurlijk, maar religieus. »

Helaas openbaart de H. Schrift ons wat de geschiedenis van de mensheid ons deed voorvoelen : « De moraal die ik jullie heb uitgelegd is in principe bereikbaar voor alle mensen. Maar gezien de erfzonde en de zonden van elk individu, gezien die behoefte om te rebelleren, die behoefte aan wanorde die in de mens zit, zal het heel moeilijk voor hem zijn om die eerste maagdelijkheid van de ogen, de intelligentie en het hart te herontdekken, om dit verbond dat God hem voorstelt te aanvaarden. Het was om die door de zonde gegrepen mens te redden dat God tot hem sprak, eerst door Noë, dan door Abraham, Mozes en uiteindelijk Jezus Christus ; maar het is nog altijd hetzelfde verbond. Alleen is het een verbond waarin God zichzelf meer laat zien, meer tot de mens spreekt over zijn plannen, op zo’n manier dat de mens, hoe doof en slecht hij ook is, zich omringd voelt door Gods liefde en aangespoord wordt om erop te antwoorden. »

Op deze manier wordt een bovennatuurlijke moraal geënt op de natuurlijke moraal, zonder deze op te heffen. Dit is wat missionarissen vaststellen als ze in heidense landen aankomen om Christus te prediken ; ze vinden zielen die heel dichtbij zijn, die het Evangelie onmiddellijk omarmen, omdat ze dit eerste verbond al hadden aangehangen.

Aansluiting bij God is in de eerste plaats een daad van dankbaarheid voor het geschenk van het bestaan dat voortduurt op elk moment, maar deze beweging van instemming moet zich vervolgens uitstrekken tot ons hele wezen, dat wil zeggen tot de eisen van onze natuur als “ redelijke dieren ”, die we hier terugvinden, en tot die van het hele netwerk van menselijke relaties waarin God ons heeft geplaatst. God heeft van ons geen los van elkaar bestaande atomen gemaakt : « Helemaal alleen ? Dat zou geen zin hebben ! » Na de plichten die we aan God verschuldigd zijn zal het andere deel van de Totale moraal dus gewijd zijn aan de drie grote soorten menselijke relaties die ons bepalen en die we volgens onze roeping moeten vervolmaken volgens Gods wil : vaderschap en afstamming, echtelijke relatie en vriendschaps- of burgerrelaties.

NAAR HET BEELD EN DE GELIJKENIS VAN GOD

Deze relaties, die in de klassieke moraal slechts secundair en bijkomstig waren, staan nu centraal, omdat God van ons oneindig veel meer heeft gemaakt dan “ redelijke dieren ” : we zijn relationele wezens. « Op dat moment realiseerde ik me ineens dat een perfecte vader, zoon en vriend zijn precies de perfectie van God, onze Schepper, is. Deze God die drie Personen in wederzijdse relatie is, had ons wezen niet kunnen scheppen zonder dat de trinitaire vorm ook doordringt in mijn persoon : dus ben ook ik, naar het beeld van mijn Schepper, “ trinitair ”. Wanneer wij deze volledig horizontale moraal met onze vaders, met onze zonen, met onze echtgenoten en echtgenotes en met onze vrienden hebben gerealiseerd, dan hebben we, wat ons betreft, onze integratie in het mysterie van de trinitaire gemeenschap bereikt. »

In dit relationele licht kunnen we dus de volledige draagwijdte begrijpen van het beroemde vers uit Genesis : « God schiep de mens naar zijn beeld, naar het beeld van God schiep hij hem ; mannelijk en vrouwelijk schiep hij hen » (Gn 1, 27).

Als we in het relaas van Genesis enkel stilstaan bij de schepping van de menselijke natuur, van een redelijk en aseksueel wezen dat het centrum en het hoogtepunt van de schepping is, dan is dat een erg povere visie op ons werkelijke leven op aarde. Hij schiep hen « mannelijk en vrouwelijk » : « De hele schepping wordt gekenmerkt door het seksuele merkteken, door de dualiteit van mannelijk en vrouwelijk. Waarom ? » vroeg abbé de Nantes zich af (CRC nr. 65, februari 1973, p. 11). Noch de traditionele theologie, die zich verzet tegen dergelijke perspectieven, noch de moderne theologie, die op een erg middelmatige manier humanistisch is, heeft een verklaring gegeven voor deze mysterieuze relatie tussen God en het menselijke paar, ook al is er reeds op de eerste bladzijde van de Bijbel sprake van !

Daarvoor was een trinitaire theologie nodig. Sinds Onze Heer Jezus Christus dit grote mysterie aan ons heeft geopenbaard, zou het voor een christen niet meer denkbaar mogen zijn om aan theologie en moraal te doen zonder een aanbiddende verwijzing naar de Allerheiligste Drie-eenheid, Vader, Zoon en H. Geest. Hoe kan het dan dat dit grote mysterie van ons geloof zo goed als afwezig is in Dignitas infinita, in Fratelli tutti en in feite in heel het conciliaire leergezag ?

In het geval van de man-vrouwrelatie waarmee we ons hier bezighouden, is de kwestie die op het spel staat cruciaal. « Het gaat zelfs over het heiligste aspect van het menselijke leven : is het menselijke paar de associatie van twee gelijke en autonome personen ? Of zijn ze beiden, man en vrouw, in de ondergeschiktheid van de een aan de ander en van allebei aan de Schepper, het beeld en de gelijkenis van de Drie-ene God ? De anatomie suggereert het en de biologie laat het beter zien, maar het is de Openbaring die het in het volle licht zal stellen : God, de man en de vrouw onderhouden onder hen drieën een zeer diepe en mysterieuze vereniging.

« God de Vader is de Bron, Hij is Alles. De man die uit Hem is voortgekomen, is geschapen naar het beeld en de gelijkenis van de Zoon, die de Kracht, de Wijsheid, het Woord van God is. Adam is gemaakt naar de gelijkenis met de Tweede Persoon, hij is met God en tot op zekere hoogte al zoals God. In de geschapen wereld is hij het Hoofd dat moet toenemen, zich vermenigvuldigen en overheersen. De vrouw, door God uit Adam getrokken, is het beeld en de gelijkenis van de H. Geest, die Liefde is, Gave, de zoete uitstraling van de goddelijke vreugde. Eva is het eindpunt van de schepping, in wie kracht tederheid wordt en wijsheid inkeer, vreugde en liefde. Beter nog dan het beeld van de goddelijke Geest is de vrouw geroepen om er het heiligdom van te zijn. Uit deze leer vloeit een prachtige moraal voort, een mystieke moraal, in staat om het seksuele leven van de mensheid opnieuw op een hoger niveau te tillen. »

En de trinitaire analogie houdt daar niet op ; ze gaat verder in de beschouwing van de vruchtbaarheid van het mensenpaar, dat « nieuwe wezens en nieuwe levens voortbrengt naar de gelijkenis met de goddelijke creatieve vruchtbaarheid, door een gave van de Vader en door de voortplantingskracht van de man in zijn vruchtbare echtgenote » (ibid., p. 12).

Omdat onze relaties zijn opgevat naar het beeld en de gelijkenis van de H. Drie-eenheid, begrijpen we hoe de ontkenning of vervorming van die relaties beledigend is voor God en destructief voor ons wezen. Ze zijn ook absoluut in strijd met onze waardigheid of preciezer gezegd met onze roeping. De angstige woorden van de H. Jacinta van Fatima, in 1919 en 1920, treffen ons dan ook in al hun tragiek : « Onze-Lieve-Vrouw zei dat de zonde van het vlees de zonde is die de meeste zielen naar de hel leidt... De zonden die God het meest beledigen zijn de zonden van het vlees... »

Bij het opstellen van de lijst van “ ernstige schendingen van de menselijke waardigheid ” noemen de auteurs van Dignitas infinita vooral dit soort zonden – zo duidelijk is het dat de moderne wereld, in zijn opstand tegen God, geobsedeerd is door de verleidingen van het vlees. Maar de oorzaak ligt juist in wat de pausen sinds Vaticanum II zo gepropageerd hebben : de verheerlijking van de menselijke waardigheid, die elke mens bevestigt in zijn autonomie en in het weigeren van elke vorm van ondergeschiktheid. En van dwaling naar dwaling zinkt de mens weg in een beerput van lusten. En het is een verschrikkelijke aanklacht tegen de conciliaire moraal dat echtscheiding en overspel, geprogrammeerde sterilisatie en vooral de zonden tegen de natuur niet in deze lijst zijn opgenomen. Toch zijn dit allemaal vervalsingen van de menselijke liefde, volkomen tegengesteld aan Gods liefdesgeschenk aan zijn schepsel...

Omdat de leiding van de Kerk haar werk niet meer doet, worden we geconfronteerd met de strijd van de zoon tegen zijn vader, van de vrouw tegen haar man en uiteindelijk van iedereen tegen iedereen. Ondertussen troost de hiërarchie zich voor haar falen met de illusie van een mogelijke universele broederschap zonder onderscheid van godsdienst, maar dat is allemaal slechts woordenkramerij. Hoe hebben ze kunnen vergeten dat, sinds Goede Vrijdag, een dergelijke « vreedzame co-existentie een droom uit het verloren paradijs is »? Want de mensheid werd toen verdeeld in twee kampen, « het ene om het Kruis te dragen, het andere om nog meer slagen toe te dienen aan Jezus die het meer draagt dan wij » (Lettre à mes amis nr. 136, p. 2).

broeder Louis-Gonzague van de Bambina
Hij is verrezen ! nr. NN, november-december 2024

« ALLE GODSDIENSTEN ZIJN EEN WEG NAAR GOD »

IN september van dit jaar maakte paus Franciscus zijn langste reis ooit, naar Zuidoost-Azië. De rode draad van zijn bezoek was de voortzetting van de droom van Paulus VI : de vestiging van de MASDU, het Mouvement d’Animation Spirituelle de la Démocratie Universelle, een letterwoord uitgevonden door abbé de Nantes (“ Beweging voor Geestelijke Animatie van de Wereldwijde Democratie ”).

Zijn eerste toespraak in Jakarta was een lofzang op de harmonie die in Indonesië bestaat. Die harmonie steunt volgens de H. Vader op hun grondwet van 1945, waarvan het fundament is : eenheid in de verscheidenheid, sociale rechtvaardigheid en goddelijke zegening. « De harmonie in het respect van de verscheidenheid wordt verkregen wanneer elke afzonderlijke visie rekening houdt met de gemeenschappelijke noden en wanneer elke etnische groep en elke religieuze belijdenis handelt in een geest van broederlijkheid en de nobele doelstelling volgt om het welzijn van allen te dienen. » Dat is de definitie van de MASDU : alle stromingen en godsdiensten nemen op voet van gelijkheid deel aan het algemene welzijn.

Daarom heeft hij veel over oecumene gesproken, in het bijzonder in Indonesië en in Singapore. Met de imam van de grote moskee van Jakarta ondertekende hij een document met de titel : De religieuze harmonie promoten voor het welzijn van de mensheid. Deze tekst drukt dezelfde geest uit als het Document over de broederlijkheid van Abu Dhabi (2019). De godsdiensten moeten ophouden met te zeggen dat er slechts één is die goed is ; ze moeten allemaal deelnemen aan de realisatie van een broederlijke samenleving onder de blik van God de Vader – die dezelfde is voor iedereen !

Dat komt er op neer te zeggen dat alle godsdiensten evenveel waard zijn. Dat verwoordde hij in Singapore op 13 september : « Als jullie beginnen te discussiëren onder elkaar : “ Mijn godsdienst is belangrijker dan die van jou ” of “ Die van mij is de ware godsdienst en die van jou niet ”... Waartoe leidt dat ? Alle godsdiensten zijn een weg naar God. Het zijn als het ware uiteenlopende talen om dat doel te bereiken. Maar God is God voor iedereen en we zijn allemaal kinderen van God. “ Maar mijn God is belangrijker dan die van jou ! ” Is dat zo ? Er is slechts één God en onze godsdiensten zijn talen, wegen naar God. Sommigen zijn sikh, anderen moslim, nog anderen christen of hindoe, maar het zijn enkel uiteenlopende wegen. Understood ? »

Op 23 september herhaalde hij dat “ Credo ” trouwens in zijn boodschap aan de deelnemers aan de Internationale gebedsontmoeting voor de vrede georganiseerd door Sant’Egidio in Parijs : de verschillende religies moeten « zich laten leiden door de goddelijke inspiratie die elk geloof bewoont ».

Dat is klaar en duidelijk de weigering van elk dogma en van de geopenbaarde Waarheid. « Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven », zei nochtans Jezus Christus, de door jodendom en islam afgewezen en fanatiek bestreden Zoon van God.