1. Inleiding: wat is apologetiek?
Wij beginnen in dit nummer met de vertaling van een reeks voordrachten die wijlen abbé de Nantes gaf in Parijs in de jaren 1984-1985. De titel « totale » apologetiek – in de lijn van de « totale » metafysica, de « totale » esthetica, de « totale » politiek enz. die tevoren in zijn conferenties aan bod kwamen – is geen uiting van overmoed, maar van een welbepaald opzet : alle rijkdommen uit het verleden presenteren en daaraan nieuwe inzichten toevoegen, in de lijn van de katholieke leer van altijd.
MET deze term bedoelen we de verdediging van het geloof, het antwoord van het geloof op de bezwaren en vragen van hen die geen geloof hebben.
Eerst kwam het joodse geloof, toen het christelijke geloof, allebei met radicale vernieuwingen. En zo werden zij die geloofden en het volk van God vormden in het Oude Testament, vervolgens de Kerk in het Nieuwe Testament, geconfronteerd met de massa van de heidenen. De Kerk had zelfs te maken met de heidenen aan de ene kant en de Joden aan de andere kant. Ze voelde zich verplicht haar geloof met het woord te verdedigen, wat heel bijzonder is. De andere religies verdedigen hun geloof niet : ze dringen hun geloof op, vaak met het kromzwaard, met geweld, met politieke of gewapende macht.

Maar om een bewijsvoering van je geloof te geven aan hen die het niet hebben, om een apologetische demonstratie te geven, zijn er alleen het jodendom dat dit geprobeerd heeft en nog steeds doet en het christendom. Het antwoord van het geloof op de ongelovigen dus.
In die wereld van ongelovigen, die te maken kregen met de nieuwigheid van eerst het joodse geloof en daarna het christelijke geloof, stonden er mensen op die we niet langer gewoon “ ongelovigen ” kunnen noemen, maar die publieke, verklaarde tegenstanders waren. Zij voorzagen de massa van ongelovigen van bezwaren, tegenwerpingen, redeneringen die in strijd waren met het geloof. Het waren professionele tegenstanders, zoals keizer Julianus de Afvallige, die geobsedeerd raakte door het bestrijden van het christendom. Geconfronteerd met deze vijanden moest de Kerk zichzelf verdedigen, haar geloof verdedigen door in het offensief te gaan : dat is de christelijke polemiek.
De apologetiek heeft dus al twee houdingen : één van liefdadige uitleg aan hen die niet geloven en een andere van harde controverse tegen hen die zich tegen de waarheid verzetten.
Maar laten we dieper gaan. Apologetiek is meer dan christelijke prediking, het is aantonen waarom een redelijke, oprechte persoon het christelijke geloof zou moeten aanvaarden. Ons geloof heeft garanties, filosofische en wetenschappelijke waarborgen.
Dus de apologeet – dat is eigenlijk ieder van ons, want vroeg of laat krijgen we te maken met iemand die niet gelooft, ofwel iemand van goede wil ofwel iemand die ons in een dispuut aanvalt – is verplicht zijn geloof te verdedigen voor de eer van God, voor de eredienst van de Waarheid en ook voor de derde persoon die niet gelooft, toekijkt en de klappen telt. De apologeet moet laten zien dat zijn geloof waarheid, schoonheid en goedheid is. Maar omdat dit alles zich aan het zicht van de mens onttrekt, moet hij het bewijs leveren van het bestaan van de bovennatuurlijke feiten die ons geloof onderbouwen.
GESCHIEDENIS VAN DE APOLOGETIEK
Doorheen het hele Oude Testament toonden de Joden al de waarheid aan van hun God, van Jahweh. Hij is de enige ware God, de enige levende God, zoals blijkt uit de wonderen die Hij voor zijn volk verricht. De Joden wisten heel goed dat het aanhangen en aanbidden van hun God, van wie de mysterieuze naam Jahweh was, wat “ IK BEN ” betekent, een genade en een geschenk was. Bovendien was dit voorbehouden aan hen, aan het Volk van God, en vervolgens, bij uitbreiding, aan de proselieten, de vrienden van dit volk. Het was een genade, een mysterie.
Maar het ging ook om iets radicaals. De heidenen waren verplicht om te buigen voor het feit dat Jahweh de Joden beschermde, terwijl de goden van de heidenen afgoden waren van hout, zilver en goud, die niet in staat waren om hun volk te beschermen. Het bewijs : toen Babylon werd ingenomen door de Perzen en de Meden, vluchtten de Babyloniërs en namen hun goden in allerijl mee op hun strijdwagens... Waren het dan hun goden die hen beschermden of zijzelf die verplicht waren hun eigen goden in bescherming te nemen ?
Dat was de joodse apologetiek, die heel sterk was en die nog steeds waar is ; wij, christenen, behouden die. Onze God is de God van de Joden, Jahweh, en het bewijs dat dit een stevig onderbouwd geloof is, blijkt uit het feit dat de waarachtigheid van veel wonderen uit het Oude Testament wetenschappelijk is aangetoond, zoals de oversteek van de Rietzee.
Dan komt Onze Heer Jezus Christus en in het Evangelie houdt Hij zich bezig met apologetiek. Hij gaat de strijd aan met de Joden, Hij richt zich zelfs tot de heidenen en aan beide groepen toont Hij de tekenen die Hij verricht, dat wil zeggen de profetieën die Hij vervult. Aan de Joden laat Hij zien dat Hij degene is die vervult wat is voorspeld over de Mensenzoon, de Messias, de Verlosser. Dit is een bewijs van zijn waarheid. En Hijzelf doet profetieën die voorspellen wat er zal gebeuren, op zo’n manier dat wanneer de dingen gebeuren zoals Hij heeft gezegd, het opnieuw een bewijs van zijn waarheid zal zijn.
Daarna kwamen de apostelen en in de Handelingen geeft Sint-Lucas ons modellen van preken. Er waren twee modellen van preken door de apostelen : als ze in een stad aankwamen, gingen ze naar de synagoog en hielden een preek voor de Joden. Het ging om een pleidooi, een christelijke demonstratie aan het adres van de Joden : de apostelen vertrokken van de verworvenheden van de oude joodse religie en daarop, als op een voetstuk, plaatsten zij het beeld van Christus. Maar als ze te maken hadden met heidenen – omdat de Joden het geloof in Christus afwezen, richtten de leerlingen zich tot de heidenen – moesten ze anders te werk gaan. De heidenen waren polytheïsten, afgodendienaars, dus moest men beginnen met het bestaan van de ware God aan te tonen en dat was een ander soort apologetiek.
Naarmate de Kerk haar prediking ontwikkelde en zich richtte tot steeds gevarieerder volkeren, raakten de kerkvaders zeer beslagen in de geloofsverdediging. Het werd een complexe, goed geordende wetenschap en elke dag werden er bij wijze van spreken nieuwe argumenten geleverd door de controverse. Vanaf de H. Augustinus kunnen we zeggen dat een van de belangrijkste argumenten van de apologetiek was om te zeggen : “ Maar kijk naar de katholieke Kerk die zich over heel de wereld verspreidt ! Ze is op zichzelf al een wonder, deze Kerk ! ”
De Griekse kerkvaders hadden een andere manier van denken, een andere apologetische demonstratie. Wat hen vooral trof, was de esthetische perfectie van het christendom. Er is nooit iets mooiers op aarde geschapen ! De Griekse vaders waren gecharmeerd door het platonisme. Het leek hun dat de oudheid niets had voortgebracht dat volmaakter was dan het werk van de “ goddelijke ” Plato. De vooruitgang van de mensheid, van het menselijke denken leek voor hen op natuurlijke wijze te culmineren in Plato, zozeer zelfs dat de kerkvaders zeiden : “ Het kan niet anders of ook Plato werd geïnspireerd door de H. Geest, het is prachtig wat hij schrijft ! Het platonisme is het mooiste wat de menselijke geest heeft voortgebracht, het meest sublieme wat het menselijke hart heeft gerealiseerd. ”
Treed dan het Evangelie binnen, jullie platonisten, en jullie zullen in Christus niet een leerling van Plato vinden, maar iemand die Plato nog overtreft, in datzelfde elan naar de Hemel, datzelfde streven naar de contemplatie van de ideeën, diezelfde onthechting van het lichaam ; kortom, Christus is het ideaal waarvan Plato zelf heeft gedroomd.
De apologeet is niet zomaar een geleerde, zoals een wiskundige die zijn formules op het bord schrijft ; je begrijpt het of je begrijpt het niet, het maakt niet uit, de formules zijn er en het is de absolute waarheid. De apologeet daarentegen levert een demonstratie om zijn toehoorders voor zich te winnen, dus hij maakt gebruik van alles wat ze al bezitten aan ware kennis, hetzij in de filosofie hetzij in de geschiedenis, en hij zal van daaruit vertrekken. Hij zal zelfs luisteren naar hun opvattingen over het leven, hij zal aandacht besteden aan hun aspiraties, hun behoeften, hun voorkeuren en dan zal hij een pleidooi houden om aan te tonen dat het christendom heel precies beantwoordt aan wat zij vragen.
Ik vat samen. De apologetiek is een demonstratie van de geloofwaardigheid van het geloof. Ongelovigen kunnen geloven. Het is niet dom om te geloven, het is niet dwaas of absurd. Om de filosofische geloofwaardigheid van de christelijke doctrine uiteen te zetten, moeten we, zoals de H. Thomas van Aquino zegt, de preambules van het geloof vaststellen, alles wat de filosofie te bieden heeft over het bestaan van God, zijn eigenschappen, de aard van de mens, de onsterfelijkheid van de ziel enz. Dat alles zal het fundament of voetstuk van het geloof zijn.
Na de filosofische preambules over de leer, moeten we de zekerheid aantonen van het historische feit van het christendom en zijn voorloper het jodendom. We veranderen dus van methode, we gaan van de filosofie naar de geschiedenis. We voeren een ernstig historisch onderzoek uit, dat des te ernstiger moet gebeuren omdat mensen zoals Julianus de Afvallige en andere antichristelijke figuren het feit zelf proberen te vernietigen door aan de documenten te twijfelen. Dat is ook wat de modernisten vanaf het einde van de 19de eeuw gedaan hebben. Het gevolg daarvan was een zeer harde controverse die, gedurende honderdvijftig jaar, honderden en duizenden grote denkers heeft beziggehouden, om het feit van het christendom vast te stellen of weg te vegen. Heeft Jezus Christus werkelijk bestaan of niet ? Is Hij verrezen of niet ? De apologetiek zal bewijzen dat het geen fabel is, maar de realiteit.
Als je eenmaal de preambules van het geloof hebt vastgesteld om aan te tonen dat de filosofie de armen uitstrekt naar het geloof, als je eenmaal je publiek voor het onbetwistbare feit van de wonderen van het Oude Testament hebt geplaatst, het wonder van Jezus Christus, het wonder van de Kerk, dan kan je tot een besluit komen. Welk besluit ? De conclusie zal niet zijn om te zeggen : dus het is waar. Er is hier een overgang van wetenschappelijk bewijs naar geloof, wat een sprong in het duister is.
Broeder Bruno heeft veel lezingen gegeven over de H. Lijkwade, hij heeft uiteengezet dat Jezus Christus een historische persoon is, dat de evangelisten in hun Lijdensverhalen niet tegen ons hebben gelogen, dat de Lijkwade als het ware een politiedocument is dat de Verrijzenis bewijst. Jezus Christus was het voorwerp van een wonder : Hij was dood, Hij is opgestaan en Hij verscheen aan zijn discipelen. Alleen God kan zo’n wonder doen : als je sterft, kan je jezelf niet doen verrijzen ! Maar als God Jezus uit de dood heeft doen opstaan, betekent dit dat God de kant van Jezus heeft gekozen, dat Jezus geen leugenaar is, geen dromer, geen maniak enz. En dus als Jezus Christus zegt dat hij de Redder van de mensheid is, de Zoon van God, hoef ik alleen maar te geloven ! Is de conclusie van een goed uitgesproken apologetische conferentie dan dat iedereen op zijn knieën valt en zegt : “ Jezus, Gij zijt de levende Zoon van God ”?
Nee ! De conclusie van de apologetiek is om te zeggen : het is mogelijk, het is redelijk. Je kan je niet verzetten tegen het geloof, maar om te zeggen dat Jezus, een man die stierf als een misdadiger en verrees op de derde dag, God is die mens is geworden, gaat ons verstand te boven. Het is niet omdat Hij echt bestaan heeft, het is niet omdat het echt gebeurd is, het is niet omdat God alleen maar wonderen kon doen voor een man die de waarheid sprak, dat ik, in mijn intelligentie, tot het besluit kom dat er drie Personen in God zijn : dat gaat mijn verstand te boven !
Het overstijgt dus alle natuurlijke redeneringen. Zo lijkt de apologetiek een sprong naar het geloof te maken en op het moment dat zij dat lijkt te bereiken, wordt zij ingehaald. Je loopt naar een riviermonding die je in de oceaan van het geloof zal werpen en je realiseert je dat het geloof voorbij je horizon ligt, het ligt in de Hemel.
INTEGRALE APOLOGETIEK
Dus, is het de moeite waard om tijd te besteden aan apologetiek ? Ja, aan een volledige, integrale apologetiek. Wat bedoelen we met “ integrale ”?
Ik raadpleeg eenvoudigweg het betreffende artikel in de Dictionnaire apologétique de la foi chrétienne. De titel zegt het al : het is een encyclopedisch werk in meerdere delen, waarin alles wordt behandeld in het licht van argumenten vóór het christendom of van weerleggingen, tegenargumenten, bezwaren. Het is deze bron die spreekt over een “ integrale apologetiek ”.
« De integrale apologetiek », zegt de auteur, « is noodzakelijkerwijs een complexe wetenschap. » Het gaat nu eens over filosofie, dan over een antwoord aan wetenschappers, elders een historische of een archeologische uiteenzetting. Men put uit alle wetenschappen. « Maar toch wordt ze verenigd door haar formele object » : door het perspectief van waaruit alles wordt benaderd, door de intentie die het onderzoek stuurt. « Het formele object is de geloofwaardigheid van het katholieke dogma. » We weten nu wat dat betekent. « Op die manier worden alle bewijzen en gegevens logisch geordend en streven ze naar één en hetzelfde doel » ( kolom 249 ). Dat doel is dus : de geloofwaardigheid.
Het apologetisch woordenboek gaat verder : « Haar eigenlijke en directe doel is niet de geloofsdaad zelf, want die behoort effectief en rechtstreeks tot de vrije wil... » Er zou een innerlijke beweging van het hart voor nodig zijn – hij spreekt van “ vrije wil ”, maar in feite is het veel ingewikkelder ; het valt onder een geheel persoonlijke beslissing en kan dus niet het doel zijn van een wetenschappelijke benadering. Haar eigenlijke object is daarentegen de geloofwaardigheid. Alle elementen van de christelijke godsdienst zijn bevestigd door goddelijke tekenen en wonderen.
Men moet weten dat al in 1870 een Eerste Vaticaans Concilie werd gehouden, bijeengeroepen door paus Pius IX, een grote paus, met als doel het christelijke geloof te verdedigen tegen alle beledigingen van zijn tegenstanders : de “ filosofen ”, de rationalisten, die rede en geloof tegenover elkaar plaatsten.
Dit concilie was niet enkel dat van de pauselijke onfeilbaarheid. Belangrijker nog : het was het concilie dat twee grote ziekten van de menselijke geest in de 19de eeuw heeft veroordeeld : het rationalisme en het romantisme. Het wees erop dat beide denkstromingen mentale afwijkingen waren en dat, wanneer men de ware kracht en legitimiteit van de menselijke rede herstelt, deze rede nooit in tegenstelling staat tot het geloof ; integendeel, zij leidt tot een studie van het geloof : de apologetiek. En zo kan men zeggen dat het geloof, ook al overstijgt het de rede, toch steeds in overeenstemming is met de menselijke rede.
Men mag dus met recht zeggen dat de katholieke Kerk aan het eind van de 19de eeuw de enige was, zowel onder de wereldreligies als onder de christelijke stromingen ( het oosterse schisma, het protestantisme en allerlei sekten), die openlijk haar volledige overeenstemming met de menselijke rede heeft betuigd. Zolang de rede legitiem redeneert en binnen haar eigen logica blijft, zal zij altijd een bondgenoot zijn van ons geloof. Onze godsdienst overstijgt het verstand – al is hij daar toch altijd mee in overeenstemming. Dat is van een onvergelijkbare adel. Het katholicisme is het toppunt van intelligentie, waarheid, schoonheid en goedheid.
Wat de Dictionnaire apologétique ook heel duidelijk maakt, is dat we zullen moeten putten uit alle wetenschappelijke disciplines, die elk hun eigen methodes en manieren van bewijsvoering hanteren. Zo is er bv. de rationele methode van de wiskunde, die gebaseerd is op deductie. Die methode verschilt sterk van die van de menswetenschappen – en vooral de geschiedenis – die inductief van aard zijn. Wiskundige wetenschappen, gemathematiseerde wetenschappen en niet-mathematiseerbare wetenschappen werken allemaal al op heel uiteenlopende manieren. En al die disciplines samen verschillen ook nog eens fundamenteel van het metafysische denken, dat naar mijn mening het hoogste niveau van de menselijke geest vertegenwoordigt.
De apologeet moet zich achtereenvolgens opstellen als metafysicus, dan als wiskundige, vervolgens als natuurkundige, bioloog, antropoloog en historicus. Van hoofdstuk tot hoofdstuk zal hij dus al die verschillende “ legers ” moeten aansturen en zijn toehoorders moeten meenemen in dit proces : hen uitnodigen om filosofen, wiskundigen, juristen enz. te worden.
Dat levert geen mooie, homogene wetenschap op. En onze auteur – waarmee ik het helemaal eens ben – besluit dan ook dat, hoewel de Kerk de apologetiek als een wetenschap beschouwt, we moeten erkennen dat het een wetenschap is waarvan de rijkdom en complexiteit zich niet laten vangen in de moderne definitie van wetenschap. De moderne wetenschap heeft een duidelijk afgebakend object. De invalshoek van waaruit ze dat object bekijkt, is specifiek voor haar en daar blijft ze trouw aan, ze wijkt daar niet van af. Dat zorgt voor een opmerkelijke vorm van gestrengheid en coherentie, maar het blijft tegelijk ook erg beperkt, omdat ze zich volledig laat begrenzen door haar onderwerp.
Apologetiek is daarentegen eerder een kunst, in die zin dat ze lijkt op het samenstellen van een boeket met allerlei soorten bloemen. Dat is iets totaal anders dan honderden anjers kweken om er boeketten van te maken voor de markt : specialist in anjers, zeg maar. Hier heb je allerlei soorten bloemen en het gaat erom die te laten harmoniëren tot een mooi geheel.
Apologetiek brengt dus de verschillende wetenschappen met elkaar in harmonie. Ze zijn niet allemaal van hetzelfde niveau en dat lijkt de strengheid van de argumentatie aan te tasten. Maar die verminderde strengheid wordt ruimschoots gecompenseerd door de rijkdom van het betoog.
Daarom blijft de vraag : is apologetiek een kunst ? Of is het een wetenschap ? Het is een wetenschap, maar één die geleid wordt door een kunst – en een kunst die krachtig genoeg is om het predicaat “ wetenschap ” te verdienen.
« U zegt dus dat de apologetiek de bewijsvoering is van de geloofwaardigheid van de katholieke godsdienst, niet ? » – « Ja. » – « Dus tot welk besluit gaat u ons op het einde van de komende acht voordrachten brengen ? » – « Wel, dat onze godsdienst geloofwaardig is. » – « En hoe gaan we dan over tot het eigenlijke geloof ? » – « Dat hangt helemaal van u af, als u het wil, als u het kan... »
Welk verschil is er tussen het oordeel van geloofwaardigheid – ja, het is geloofwaardig, het is mogelijk – en het oordeel van het geloof, namelijk dat het simpelweg wáár is ?
Het enige antwoord is dat iemand die zich door de apologetiek laat overtuigen zich uiteindelijk tot een priester moet wenden, op zijn knieën moet vallen en bidden dat hem het licht van het geloof mag geschonken worden.
Vergelijk het met het oprichten van een antieke tempel. De zuilen rijzen omhoog, trommel na trommel, tot de menselijke bouwlieden niet meer verder kunnen. En dan komt een helikopter, dat wil zeggen de goddelijke Openbaring, om er het fronton op te plaatsen. De zuilen waren helemaal klaar om de gave van God te ontvangen.
Als mijn apologetische redenering juist is, is de kans groot dat mijn toehoorder erdoor tot op de rand van het geloof gebracht wordt. Maar meer kan ik niet doen. Ik ga niet zeggen : « Spijtig, vriend, je zal mijn demonstratie volledig opnieuw moeten aanhoren. » Neen, ik leg mijn hand op mijn mond en zeg enkel : « Het is een mysterie en ik wens je toe te mogen geloven, ik bid dat je zou geloven. »
(wordt vervolgd )
abbé Georges de Nantes, 1984
Hij is verrezen ! nr. 137, september-oktober 2025