Totale apologetiek
In hoofdstuk 1 legde abbé de Nantes uit dat de apologetiek of geloofsverdediging wil aantonen dat de katholieke godsdienst geloofwaardig is. Maar om werkelijk tot het geloof te komen, is een sprong in het mysterie nodig en de genade van God. In dit tweede hoofdstuk gaat de theoloog van De Katholieke Contrareformatie dieper in op wat geloven eigenlijk betekent.
2. DE WEG NAAR GOD
WAT is het geloof ? Hoe kan het dat het geloof alle bewijsvoeringen overstijgt en toch een daad van het verstand is ? Alle leerlingen van Sint-Thomas van Aquino zien het geloof als de essentiële daad waardoor de mens overgaat van de natuurlijke orde naar een soort goddelijk leven, een deelname aan het licht en de intelligentie van God.
door Antonio de Paz (17de eeuw).
De grote Spaanse mysticus, dichter en kerkleraar, een van de voornaamste figuren van de katholieke Contrareformatie, was een medestander van de H. Teresia van Avila in haar hervorming van de Karmel. Abbé de Nantes bewonderde hem zeer en putte veel inspiratie uit zijn geschriften.
Maar hoe kan het geloof ons met God verenigen op een manier die de wetenschap niet kan, zelfs niet de meest verfijnde apologetiek ? Sint-Jan van het Kruis zegt dat geloof een soort “ proporción de semejanza ” is, een “ verhouding van gelijkenis ” : het geloof brengt ons binnen in een gelijkenis met God en is het middel waardoor de mens met God kan communiceren. De mens raakt God aan, de mens ervaart op een bepaalde manier iets van God. Ah ! Je ziet dus dat we ons hier bevinden in een sfeer van mystiek, die volledig boven de kunst en de wetenschap van de apologetiek uitstijgt !
En zo komen we tot de volgende vraag : heeft apologetiek überhaupt nut ? Want ofwel is apologetiek nuttig en dan zullen we er dit hele jaar mee bezig zijn ; ofwel is apologetiek volstrekt nutteloos omdat het geloof tot een andere orde behoort. Het bewijs ? Er zijn oneindig veel mensen die het geloof hebben zonder ooit met apologetiek bezig te zijn geweest – ze weten vaak niet eens wat het woord betekent. Blijkbaar hebben ze het nooit nodig gehad.
Niettemin zal ik je laten zien dat de apologetische redenering, bewijsvoering en demonstratie een aanzienlijke rol kunnen spelen in de geestelijke weg van een ongelovige die gelovig wordt of van een gedoopte, middelmatige christen die een volmaaktere christen wordt.
Omdat ik me moet beperken en geen volledige theologische verhandeling kan geven over de relatie tussen geloof en apologetische geloofwaardigheid, zal ik dit stap voor stap uitleggen. We gaan de weg van de menselijke geest naar God in een aantal fasen bekijken, alsof we die in aparte stappen kunnen onderverdelen. Daarbij volg ik Sint-Thomas en Sint-Jan van het Kruis.
1. Zoals Sint-Paulus zegt : het leven van een christen begint met het horen van de prediking. Ik zal het heel concreet maken. Stel je een man voor die nog nooit van de Kerk heeft gehoord, een heiden. Hij ziet op een dag een prediker van de waarheid komen, een missionaris, in soutane, met een kruis in zijn gordel, en die missionaris begint te preken. Dat is precies wat Sint-Paulus schrijft in de Brief aan de Romeinen : « Fides ex auditu, het geloof komt voort uit het horen van het woord. »
Dat luisteren is van groot belang. Men hoort vreemde dingen, zaken die men nog nooit eerder heeft gehoord : dat God zijn eniggeboren Zoon naar de aarde heeft gezonden om de mens te redden ; dat de mensheid sinds Adam slachtoffer van Satan is geworden en door de zonde – zowel de erfzonde als alle persoonlijke zonden – de vloek van God heeft afgeroepen ; dat God nu, in een tijd van barmhartigheid, zijn Zoon heeft gezonden om zich te laten kruisigen en zijn Bloed te vergieten voor alle mensen ; en dat door dit verdienstelijke offer de mens gerechtvaardigd wordt en de genade ontvangt om kind van God te worden, zodat hij in het hiernamaals de Hemel kan binnengaan en de eeuwige verdoemenis van de hel kan ontlopen.
Dat is inderdaad ons Credo. In eerste instantie luistert de mens alleen maar.
Wij zijn katholiek, dus ik geef je hier de katholieke leer. Ik laat bewust alle ketterijen en alternatieve theorieën buiten beschouwing. Het katholicisme stelt duidelijk : het geloof komt uitsluitend door prediking en op geen enkele andere manier tot de mens. Zelfs bij de grote mystici begon het altijd met een man van God die preekte en een mens die met zijn beide oren luisterde.
2. Het denken vat aan. In de tweede fase gebeurt er iets. Die mens kan de woorden die hij gehoord heeft vergeten en terugkeren naar zijn spelletjes en pleziertjes... Maar hij kan ook beginnen nadenken. Hij vraagt zich af : “ Wat betekent dat eigenlijk ? Een God die zijn Zoon stuurt ? De enige Zoon van God, wat wil dat zeggen ? ” Hij gaat de woorden wikken en wegen, definities zoeken, verbanden leggen, reflecteren over de betekenis van wat hij heeft gehoord. Hij onderzoekt het vanuit zijn menselijke kennis, zelfs al lijken deze mysteries hem op het eerste gezicht absurd. Hij vraagt zich ook af hoe dit alles verband houdt met zijn eigen ervaring, met zijn eigen leven : “ Een God die de mens komt redden van de zonde ? Maar... ik heb toch helemaal geen zonde ? ”
De mens wordt dus door dit woord zelf in vraag gesteld. Hij onderzoekt het en dat maakt hem onrustig, het schudt hem door elkaar. Zal hij zich schikken naar dit woord of zal hij het herleiden tot wat hij zelf kan begrijpen ? Het is een grote innerlijke beroering waarin hij iemand nodig heeft die hem helpt.
3. Dan verschijnt de apologeet op het toneel en zegt tot de mens : “ Zullen we er samen eens over praten ? ” De apologeet neemt het gesprek over. Hijzelf, uiteraard, heeft het geloof. Hij is als een dokter van de ziel, een leraar, een pedagoog. Hij is degene die weet en zijn licht laat schijnen om de ander te helpen orde te scheppen.
De predikant heeft het “ schandaal van het Kruis ” gepredikt en de apologeet komt vervolgens uitleggen dat het eigenlijk helemaal niet zo schandalig is ! Het is schandalig voor de bozen, maar voor mensen van goede wil wordt dit “ schandaal ” juist een bron van hoop.
De apologeet treedt op als verdediger van het woord dat gesproken is en dat de heidense mens probeerde te ontcijferen. Die mens heeft namelijk allerlei conclusies getrokken, maar hij heeft begrippen verkeerd begrepen en weigert zijn over- tuigingen los te laten, bv. dat de wereld vanzelf is ontstaan, dat zij slechts materie is die evolueert, dat de historische dialectiek van Hegel alles verklaart enz. Dat moet worden afgebroken. Men moet hem tonen dat hij zich vergist, zelfs op menselijk vlak : “ Je denken is verward en je leven ook. En als alles verward is, hoe kan jij dan, in je zonde en je onwetendheid, het woord dat je werd gepredikt naar waarde schatten ? ”
De rol van de apologeet is dus om knopen los te maken. Dat is van groot belang, vooral tegenover iemand die zegt : “ Wat betekent dit allemaal ? Waar gaat dit over ? ” De apologeet legt dus de godsdienst uit, voor zover de ander het kan begrijpen. Hij laat de samenhang en de harmonie ervan zien.
Dan zegt de ander de beroemde woorden van onze moderne filosofen : “ Vanuit welke positie spreek jij ? ” Met andere woorden : welke autoriteit heb jij om zo te spreken ? De apologeet antwoordt : “ Ik spreek vanuit de Hemel zelf. ” De prediker is slechts een doorgeefluik van het oorspronkelijke Woord dat onderwezen werd “ vanuit de Hemel ”. Er is een mysterieuze en onzichtbare overgang geweest, bevestigd door profeten die wonderen deden ; daardoor bewezen zij hun goddelijke zending. Ah ! Dat is de apologetische benadering ; en wie deze goddelijke garantie van het Woord niet eens onderzoekt, zal het geloof slechts oppervlakkig aannemen of beter gezegd, hij zal het geloof afwijzen zonder het te willen onderzoeken.
“ Maar bestaan wonderen dan nu nog ? ” – “ Natuurlijk bestaan er nog wonderen ! Ga naar Lourdes en je zult het bewijs zien ! ” En inderdaad, men ziet daar bv. in een vitrine een scheenbeen dat ooit verbrijzeld werd door treinbuffers, maar dat na een bad in de genezende bron van Lourdes volledig en perfect hersteld is, tot op de millimeter gelijk aan het andere scheenbeen. Nu begint het serieus te worden. “ Ja, maar waarom ligt dat scheenbeen daar in die vitrine ? ” – “ Omdat de man die genezen werd zijn hele leven twijfels en tegenwerpingen heeft moeten aanhoren. En toen hij stierf, schonk hij zijn scheenbenen aan Lourdes. ” – “ Dat gaat mijn begrip te boven ! ” – “ Precies, dat is nu juist wat een wonder is ! ”
Er bestaan geen “ natuurlijke ” wonderen. Er bestaan onbekende en uitzonderlijke dingen, ja, maar een echt wonder gebeurt om iets duidelijk te maken, om het menselijke verstand te raken. In Lourdes bv. dienen de wonderen om te bewijzen dat de verschijningen van de H. Maagd echt zijn. Dit is de kracht van de apologeet. Het raakt mensen diep. Het zou een vergissing zijn om de apologetiek te vervangen door religieuze propaganda op tv of charmeoffensieven ten voordele van het geloof.
Uiteraard moet de toehoorder eerlijk zijn en niet al te dom, maar uiteindelijk ligt dat nog binnen het bereik van de menselijke natuur. Bij een eerlijk mens kan de apologetiek een soort “ menselijk geloof ” opwekken dat verder gaat dan “ het is aannemelijk ”. Het wordt : “ Het klopt. Het klopt echt ! ”
Maar dit “ menselijk geloof ” is filosofisch gezien slechts een gunstige mening. Helaas heeft het woord geloven in onze verslapte samenleving de betekenis gekregen van : “ ik denk van wel ”. Wanneer iemand zegt : “ Ik geloof dat het straks mooi weer wordt, ” dan heeft dat niets te maken met het echte geloof. Het is iets totaal anders. Echt geloof betekent niet : “ ik vind dat waarschijnlijk. ” Het betekent vertrouwen op God zelf. Iemand kan je iets vertellen en je kunt hem geloven, maar God geloven wanneer Hij spreekt, is iets totaal anders.
Als je mij zou vertellen dat alle Australische vrouwen roodharig zijn, zou ik je geloven omdat ik je aardig vind. “ Het schijnt dat alle Australische vrouwen roodharig zijn. ” – “ Ah ja ? ” – “ Ja, het is mij gezegd door iemand die weet waar hij het over heeft en die ik aardig vind ; hij vertelde dat alle Australische vrouwen roodharig zijn. ” – “ Goed, het is per slot van rekening mogelijk, ik geloof je. ”
Maar als iemand zegt : “ God bestaat uit drie Personen ”, dan gaat dat het menselijke begrip te boven. “ Hoe kan je dat geloven ? ” – “ Omdat God het gezegd heeft. ” – “ En begrijp jij dat dan ? ” – “ Nee, ik begrijp het niet, maar God heeft het gezegd. ”
Na mijn apologetische uiteenzetting zal mijn toehoorder, naar ik hoop, tot de conclusie komen : “ Het is blijkbaar toch bewezen. ” Dat betekent niet dat hij zal zeggen : “ Ik begrijp dat God drie Personen is ” of “ Ik geloof in Jezus Christus, Zoon van God. ” Het betekent niet dat hij zichzelf in vraag zal stellen vanwege deze boodschap die van God komt, dat hij zal gaan biechten, dat wil zeggen knielen voor een mens alsof hij voor Jezus Christus staat, God zelf, om hem zijn hele ellendige leven te vertellen, waarbij hij zichzelf volledig ongelijk geeft en gelijk geeft aan God, die hem zal vergeven vanwege de verdiensten van Jezus Christus. Daarvoor is het geloof nodig en dat bezit hij (nog) niet.
4. Hier trek ik een grens. Ik ben nog steeds een leerling van Sint-Thomas en van Johannes van het Kruis. Die grote theologen zeggen ons, net als Sint-Augustinus trouwens : vervolgens is er de tussenkomst van iets nieuws, namelijk de intellectuele daad van geloof.
Mijn verstand – iedereen legt het op zijn eigen manier uit, er bestaan verschillende denkscholen – wordt verheven door de genade. Anderen zeggen : mijn verstand wordt bewogen door het verlangen van het hart : “ Het is mooi, het is goed voor mij, het maakt zeker mijn geluk uit ”. Het hart stuwt het verstand vooruit en zegt : “ Luister, als je geen groot bezwaar hebt, ga ervoor, want dit is je redding ! ” En dat hart zelf, zeggen de thomistische theologen, wordt bewogen door een gave van God die men de genade noemt.
Toen ik jong was, in 1950, was ik hoogleraar theologie en legde ik de dingen precies zo uit : de genade zet de wil in beweging. Ik maakte graag schema’s, ik hou ervan om schema’s te tekenen. Ik tekende drie tennisballen : de ene raakte de andere, die vervolgens de derde raakte. De eerste stond voor de genade, die stond bovenaan, dan een klein pijltje naar de tweede, het menselijke hart ; en dat zette het intellect, de derde bal, in beweging... En zo gaat het verstand over tot het geloof ! Op het bord kon ik met grafieken alles uitleggen. Mijn studenten waren enthousiast, ze begrepen het. En ik was tevreden over mezelf.
Maar eigenlijk had ik Sint-Thomas niet goed gelezen. De grote dominicaan, gevolgd door Sint-Jan van het Kruis en de anderen, zegt : het geloof is een daad waarbij de geest plotseling, voorbij alle menselijke bewijsvoeringen, de waarheid ziet en in onmiddellijk contact komt met het goddelijke wezen. Hij overstijgt het Credo en dringt door tot de werkelijkheid zelf van God, van wat Sint-Thomas de goddelijke essentie noemt.
5. Op dit punt voeg ik toe wat ik uitlegde in 1950, namelijk iets van mijn relationele filosofie en metafysica : ons geestelijk wezen is zoals ons lichamelijk wezen. Ons lichamelijk wezen hoort, voelt en ruikt de persoon die naderbij komt. In de aanraking gebeurt iets dat de kennis van de leeftijd of het geslacht van die persoon overstijgt : de bevestiging van zijn bestaan.
Waarom, zo las ik in een recent boek, sluit iemand die verliefd is zijn ogen ? Men zwijgt, maar men raakt elkaar aan ; het gaat om het fundamentele goed : hij of zij bestáát. Een gevangene die na vier jaar vrij komt, pakt zijn arme moeder stevig vast in zijn armen ; hoe meer zij elkaar omarmen, des te zekerder zijn zij : ja, hij is het werkelijk, zij is het echt ! Of het weerzien van de verrezen Jezus met zijn Moeder op de ochtend van Pasen. Het sublieme van de aanraking is bij alle mystici bekend.
De daad van het geloof vindt plaats wanneer het menselijke wezen, nadat er uitvoerig over God gesproken is, plots zegt : “ Daar is Hij ! ” Hoe komt die zuiver geestelijke aanraking tot stand ? Ik weet het niet. Maar volgens mij kan men de daad van het geloof in haar radicale nieuwigheid niet verklaren zonder over existentialisme te spreken, over het contact tussen de ene en de andere ziel, tussen God en de ziel.
6. Volgens onze relationele filosofie gebeurt het volgende : wanneer de jonge man, die het meisje niet kende, haar begint aan te raken, voelt het meisje zich overvallen. En als het geen haat is, dan is het liefde – maar in elk geval is er een gevoel. Dat gevoel kan afkeer zijn, als het slecht voor haar is, of juist verering, liefde, als het goed voor haar is.
De ziel raakt God aan, nadat ze dichterbij is gekomen door het zoeken naar het geloof – je moet dichterbij komen – en plotseling ontmoet ze God, alsof God zelf haar tegemoet is gekomen. In dat aanraken gaat het om twee wezens die elkaar zochten en elkaar vinden. Het hart maakt een sprongetje.
Het geloof gaat noodzakelijkerwijs, zegt Sint- Thomas, in zijn eerste daad gepaard met een daad van liefde. Waarom noodzakelijkerwijs ? Omdat er in dit soort aanraken een boodschap van liefde zit, een bewijs, een teken van Gods liefde voor de ziel, waarop de ziel antwoordt met een liefde vol dankbaarheid, een overstromende liefde : “ Ik geloof. ”
Daarom begrijpen we heel goed waarom de apologetiek zich met volle kracht moet ontwikkelen, juist om deze ontmoeting voor te bereiden. Want, zegt Sint-Jan van het Kruis, op het moment dat de mens God aanraakt – hij raakt Hem wel degelijk aan – gebeurt dit samen met al zijn interpretaties, al wat hij begrepen heeft van het Credo, al die eerdere kennis. En juist die kennis maakt deze “ kus ”, zegt de Spaanse mysticus, des te vuriger, des te intiemer, naarmate hij dieper waar is en het verstand verrijkt met licht, waarheid, schoonheid en goedheid.
Dat moet voorbereid worden. Niet iedereen loopt zomaar een kapel binnen, zoals André Frossard, die naar de zesde kaars op het altaar keek en plotseling zei, bij het zien van die vlam : “ God bestaat, ik heb Hem ontmoet ! ” Zoiets is niet onmogelijk, maar je kunt zo’n plotselinge bekering wel in twijfel trekken. Als we echter horen dat Frossard, Jood en socialist, al maandenlang op zoek was naar God en dat hij (zoals hij destijds zelf vertelde, al zegt hij dat nu niet meer) onmiddellijk daarna godsdienstlessen ging volgen bij een priester, dan wordt het ineens veel geloofwaardiger. Hoe dan ook, dat soort blikseminslag is verdacht, als hij niet voorbereid is door een zoektocht en gevolgd wordt door een honger om alles te willen weten wat de Kerk zegt over die God die ik heb ontmoet.
Maar als er wél zo’n apologetische voorbereiding is en als die aanraking een verlangen wekt om Diegene beter te leren kennen van wie we nu weten dat Hij bestaat en dat Hij ons liefheeft, dan wordt het iets heel anders : dan wordt het een getuigenis. En dat getuigenis is dan niet langer verdacht.
Ik kom tot mijn besluit. Als ik zelf het geloof heb, dan gaat dat geloof op zoek naar alles wat er over God te weten valt. Ik weet dat Hij echt bestaat. Als ik dit jaar met veel plezier apologetiek ga doceren, is dat niet omdat mijn geloof wankelt, zoals men sinds het Tweede Vaticaans Concilie zegt. Geloof heb je of je hebt het niet. Je hebt het door een genade van God, omdat Hij je geraakt heeft. Wanneer God, die trouw is, niet langer het voorwerp is van een geloofsdaad van degene die het geloof had, dan is dat omdat je vrijwillig het geloof verloren hebt. Het is altijd een zonde het geloof te verliezen, zegt de Kerk. Het is onmogelijk om het geloof “ zomaar ” te verliezen. “ Ik ben mijn geloof kwijtgeraakt ”, net zoals ik mijn paraplu in de metro ben kwijtgeraakt ! Dat bestaat niet.
Maar als ik het geloof heb, weet ik dat het waar is, ik hou ervan, ik informeer mezelf en op dat moment zal alles wat mijn verstand overtuigt aan mijn geloof worden toegevoegd, mijn geloof versterken. Daarom ga ik apologetiek onderwijzen, omdat ik me in deze oceaan van intelligentie, schoonheid en goedheid bevind, ik zwem er in alle richtingen in, ik wil alle dimensies kennen van dit geloof waarin ik leef.
Die dimensies zijn de mysteries van God, maar ook alle hoofdstukken van de apologetiek. En jullie die luisteren en het geloof hebben, jullie zullen genieten van het feit dat ons geloof zo redelijk is, zo in harmonie met de menselijke natuur, dat jullie steeds meer de intelligentie van God in al zijn immense perfectie zullen begrijpen, want het zijn mysteries die ons zijn geopenbaard, maar deze mysteries verklaren de dingen van de natuur, zoals de dingen van de natuur de mysteries verklaren.
(wordt vervolgd)
Abbé Georges de Nantes, 1984
Hij is verrezen ! nr. 138, november-december 2025