BELGIË IN DE GROTE OORLOG

HELDHAFTIGE TEGENSTAND IN LUIK

Toen de Duitse troepen op 4 augustus 1914 de grens met België overschreden, was hun opdracht vast omlijnd : de uitschakeling van de vesting Luik, die door twaalf forten van staal en beton verdedigd werd. Pas als Luik gevallen was, kon de opmars van de kolossale rechtervleugel van het keizerlijk leger beginnen, dwars door België om zich vanuit het noorden op Parijs te storten.

Het belang van Luik was ook de Franse legerleiding bekend. Vóór het uitbreken van de oorlog « kwam generaal Joffre in het gezelschap van Pétain, die toen nog kolonel was, kijken hoe men de Belgen kon helpen in het geval van een invasie. Pétain zei toen : “ Er staat ons maar één ding te doen, en dat is de trein nemen en al onze soldaten massaal concentreren bij de grendel die Luik is, om te beletten dat de Duitse legers binnenstromen. ” Als Joffre naar hem geluisterd had, dan was de oorlog daar gewonnen » (abbé Georges de Nantes, voordrachtenreeks over de Grote Oorlog, deel 2 : La Belgique invaincue, 17 februari 1994).

Laarzen van Fort Loncin
Op de eerste dag van de Duitse invasie legden de soldaten van Loncin tegenover hun commandant een plechtige eed af : « Nooit zullen wij ons overgeven ! » Op de binnenkoer van het fort herinnert een ongewoon maar aangrijpend gedenkteken aan de plek waarop deze eed werd afgelegd.

BIJ het uitbreken van de oorlog bestond er in België nog altijd grote onenigheid over de te volgen strategie. Enerzijds was er koning Albert, die dezelfde klare militaire visie had als Pétain : de natuurlijke barrière van de Maas moest ten volle uitgebuit worden door heel het veldleger daar samen te trekken, ter ondersteuning van de forten. Anderzijds was er de generale staf onder leiding van generaal Selliers de Moranville, de voormalige commandant van de rijkswacht, die in feite een stroman van de ambitieuze Charles de Broqueville was en die zijn eigen ideeën had. Het plan van de vorst werd verworpen met het argument dat het onmogelijk was al die soldaten per spoor te vervoeren... Selliers wou alle troepen in het centrum van het land concentreren ; de garnizoenen in Luik en Namen moesten voor zichzelf zorgen ! Toen Albert op 3 augustus overeenkomstig de grondwet effectief opperbevelhebber werd en Selliers dus zijn ondergeschikte, was het te laat om het Maasfront te ontplooien. De enige wijziging ten goede die de koning nog kon aanbrengen was het uitsturen van de derde legerdivisie naar Luik en de vierde naar Namen om er de vestingtroepen fors te versterken.

EEN BEKWAAM BEVELHEBBER

De fortengordels van Luik en Namen waren gebouwd om bij een mogelijke nieuwe Frans-Duitse oorlog de strijdende legers ten zuiden van de Maasvallei te houden, in de Ardennen, zodat de kern van het Belgisch grondgebied ongeschonden zou blijven. Dat het plan van de Duitse stafchef Von Schlieffen een doortocht ten noorden van de Maas voorzag, was voor iedereen een complete verrassing.

De Luikse en Naamse forten waren het werk van generaal Henri Alexis Brialmont, « de grootste militaire ingenieur van de 19de eeuw » (The Times History of the War). Hij had ze geconstrueerd tussen 1888 en 1892 op aandringen van koning Leo-pold II. Toen ze voltooid waren, vormden ze het knapste voorbeeld van moderne vestingbouw in Europa : compacte, grotendeels in de grond verzonken massa’s van staal en beton die in een cirkel rond elk van beide steden lagen.

Luik telde twaalf forten, zes op elke Maasoever. De grootste forten beschikten in hun geschutskoepels over in het totaal acht kanonnen, waaronder twee houwitsers (krombaangeschut) van 21 cm. In de kazematten die uitkeken over de grachten rond de bolwerken stonden nog eens dertien mitrailleurs opgesteld.

Het grote nadeel was echter dat de forten tussen 1892 en 1914 niet gemoderniseerd waren. Het leger slorpte al geld genoeg op, oordeelden de politici... Het betonnen pantser van de forten was bestand tegen inslagen van 21 cm-geschut, maar niet tegen de zwaardere granaten waarover het Duitse leger volgens de militaire inlichtingendiensten ondertussen beschikte. Er was nog meer dat niet deugde : het schootsveld vóór de forten, dat in theorie vrij moest blijven van bebouwing, stond ondertussen vol huizen, schuren en boomgaarden, waardoor de vijand ongezien naderbij kon komen. De intervallen tussen de bolwerken (ze lagen gemiddeld 4 km van elkaar vandaan) waren niet voorzien van verdedigingswerken, zodat elk fort in feite een eiland was.

Koning Albert had gedaan gekregen dat een officier voor wie hij grote bewondering koesterde, generaal Gérard Leman, aangesteld werd tot bevelhebber van zowel de Luikse forten als de derde legerdivisie. De 63-jarige Leman was hoofd van de Militaire School en een autoriteit op het gebied van vestingbouw ; als lesgever had hij Albert onder zijn studenten gehad.

De indruk van Leman over zijn troepen was verre van gunstig. Hij observeerde hen tijdens militaire oefeningen in het kamp van Leopoldsburg en stelde allerlei tekortkomingen vast : zwakke leiding door de officieren ; gebrekkige opleiding van de soldaten ; tekort aan efficiëntie van de artillerie door een slechte communicatie met de infanterie. Dat elke soldaat uit besparingsoverwegingen – er is echt niets nieuws onder de zon ! – slechts 120 kogels per jaar mocht afvuren droeg natuurlijk niet bij tot vertrouwdheid met de wapens...

KOORTSACHTIGE VOORBEREIDINGEN

Generaal Leman
Generaal Gérard Leman (1851-1920).

Op 27 juli, drie dagen na het ultimatum van Wenen aan Belgrado, trekt generaal Leman naar Brussel voor een gesprek met De Broqueville. Hij vraagt de toelating om de vesting in volledige staat van paraatheid te brengen. Het antwoord is : ja, maar... Niets is geoorloofd dat kan worden geïnterpreteerd als een vijandig gebaar ten opzichte van het Duitse rijk ! Neutralité oblige...

De generaal probeert er het beste van te maken. Bij zijn terugkeer geeft hij aan de Luikse staalindustrie de opdracht om zoveel mogelijk prikkeldraad te produceren. In de intervallen tussen de forten laat hij loopgraven spitten : voor België een totale nieuwigheid.

De afkondiging van de mobilisatie op 31 juli laat hem toe een versnelling hoger te schakelen. De toestromende troepen van de derde legerdivisie worden samen met ploegen mijnwerkers ingezet om alles neer te halen wat tot zeshonderd meter diep in de weg staat van de kanonnen in de forten. De laksheid van de voorbije decennia moet op dat kritieke moment uitgezweet worden. Er wordt echter dag en nacht gewerkt, met een energie die het tekort aan vakkundigheid compenseert. De spoorwegtunnels tussen Luik en de Duitse grens laat de commandant blokkeren door er met puin gevulde treinen te doen in ontsporen. Bomen worden omgehakt om zoveel mogelijk doorgangswegen te versperren.

Al die maatregelen verontrusten De Broqueville. Bij een bezoek aan Luik maakt hij de generaal duidelijk dat de verdedigingswerken de neutraliteit van ons land in gevaar brengen. Leman is niet onder de indruk : « België zal mij op zijn knieën bedanken als de oorlog uitbreekt », antwoordt hij, « en als er geen oorlog komt dan mag u mijn generaalssterren afnemen ! »

De onbekwaamheid van stafchef Selliers de Moranville speelt de vestingcommandant tot vlak vóór de Duitse inval parten. Op 1 augustus krijgt hij het bevel één derde van zijn legerdivisie terug naar het binnenland te sturen ! Wanhopig contacteert Leman de koning, die de order gelukkig ongedaan maakt. Twee dagen later eist Selliers dat de bruggen ten noorden van Luik intact blijven, « voor mogelijke Belgische troepenbewegingen ». Dat hij daarmee in de kaart speelt van het Duitse opperbevel, dat er net op uit is die bruggen ongeschonden te veroveren om er honderdduizenden militairen te laten over trekken, ontgaat de Belgische stafchef blijkbaar volkomen. Allicht is hij in de ban van de fameuze doctrine van het offensief, « l’offensive à outrance », die in navolging van Frankrijk ook onder onze generaals veel aanhangers telt. Spelen Selliers en zijn mentor De Broqueville echt met de gedachte het Belgisch leger een aanval op de kolossale Duitse troepenmacht te laten uitvoeren ? Wat een waanzin ! Opnieuw is het koning Albert die het verlossende tegenbevel geeft, waarop Leman de bruggen bij Visé en Argenteau laat opblazen.

Op 4 augustus schrijft de vorst een brief aan Leman, waarin hij zijn volledig vertrouwen in de vestingcommandant uitdrukt en meteen zijn stafchef de mond snoert :

« Dierbare generaal,

« Ons grondgebied is geschonden ; het is oorlog. Samen met uw divisie [héél de derde divisie !] draag ik u op tot het uiterste de stelling die u is toevertrouwd te verdedigen [en niet : aan te vallen !]. In de gigantische strijd die zich aankondigt bent u aan de eer, vermits u in de eerste rang vecht. De ogen van de wereld zijn op u gericht. Ik ken u, generaal ; met uw onwankelbare krachtdadigheid, uw troepen waarvan het moreel zo hoog is en uw besef dat wij een rechtvaardige zaak verdedigen, ben ik ervan overtuigd dat u zichzelf met roem zult overladen.

« Aanvaard de uitdrukking van mijn volledig vertrouwen en van mijn aanhankelijkheid.

« Albert.

De vroege mobilisatie van het Belgisch leger, één dag voor Duitsland, zal cruciaal blijken te zijn : de Duitsers hoopten een vesting te kunnen bestormen die enkel zou verdedigd worden door de 6000 manschappen van het garnizoen ; maar intussen was dat garnizoen versterkt door de 24.000 militairen van de derde legerdivisie !

Stafchef Von Moltke weet dat de vesting Luik snel moet uitgeschakeld worden alvorens de rechtervleugel van het Duitse leger de doortocht door België kan aanvatten. Operatie « Handstreich » (overrompeling) is in handen van het zgn. Maasleger onder leiding van generaal Otto von Emmich. Hij beschikt over 60.000 man en dient een onwrikbare kalender te volgen : uiterlijk op de 11de dag na de mobilisatie van het rijk, op 12 augustus dus, moeten de forten in Duitse handen zijn.

Het eerste doel van de vijand is het in handen krijgen van de Maasbrug bij Visé (Wezet). De Oberste Heeresleitung is ervan op de hoogte dat alleen het fort van Pontisse een bedreiging voor deze overgang kan vormen. Brialmont had indertijd gewaarschuwd voor het « gat van Visé » en gepleit voor een extra fort bij Lixhe, hogerop aan de Maas, om de corridor ten zuiden van de Nederlandse grens te dichten. De politiek wimpelde zijn plan af wegens te duur. « Daar zal u nog tranen van bloed om wenen », was de reactie van de vestingbouwer...

HET SPOOK VAN 1870

Luik aanval
De zes aanvalsassen waarlangs de brigades van het Duitse Maasleger in de nacht van 5 op 6 augustus 1914 tevergeefs de vesting Luik probeerden te veroveren. De sterren geven de twaalf forten aan. Op deze kaart zijn ook de plaatsen aangeduid waar burgers omgebracht werden op beschuldiging «  franc-tireurs  » te zijn  ; in Melen en Soumagne vielen meer dan honderd slachtoffers.

Klik op de afbeelding om te vergroten.

Wanneer Duitse ruiters op 4 augustus rond het middaguur toekomen in Visé, een stadje van 2500 inwoners, blijkt de brug over de Maas opgeblazen te zijn door de Belgische genie en worden ze van de overkant beschoten door soldaten die generaal Leman gestuurd heeft. Een onvoorziene tegenvaller die de woede van de vijand opwekt : België wordt verondersteld aan de kant te blijven en de legers van de Kaiser geen strobreed in de weg te leggen.

« Belgische getuigen zeiden dat de Duitsers zich boos maakten over de sabotage en dat ze de inwoners ervan beschuldigden eraan te hebben deelgenomen, in hun ogen een schending van het oorlogsrecht. De soldaten riepen : “ Man hat geschossen ! ”(“ Ze schieten op ons ! ”). Daarop brandden ze huizen plat en vuurden ze op ramen. Een tiental voorbijgangers werd beschoten of bewerkt met bajonetten ; zeven van hen vonden de dood. De Duitsers beukten deuren in, sloegen meubilair kort en klein, vernielden haarden en zochten in alle hoeken en gaten naar verborgen wapens en scherpschutters » (Larry Zuckerman, The Rape of Belgium, New York, 2004, Ndl. vert. p. 33).

De Duitsers geraken er al vlug van overtuigd dat in België een soort van vijfde colonne actief is, niet-militairen die een laffe guerrillaoorlog tegen hen voeren en over wie gefluisterd wordt dat zij er niet voor terugdeinzen gewonde Duitse soldaten vreselijk te verminken. Het is het « spook van 1870 » (Zuckerman) dat hen achtervolgt : tijdens de Frans-Pruisische oorlog riep de Franse regering burgers op tot verzet, een oproep waaraan bijna zestigduizend personen gevolg gaven door als vrijschutter of franc-tireur te gaan strijden. In de visie van de Duitsers is het niet verwonderlijk dat een verachtelijk land als België – ineengeflanst door diplomaten, terwijl het Duitse rijk tot stand gekomen is door oorlog en volharding – zijn toevlucht neemt tot laaghartige tactieken. Het is dan ook het volste recht van het keizerlijk leger om daar korte metten mee te maken. Het duurt niet lang of elke vertraging in de opmars van het Heer wordt op burgers gewroken. Elk verdwaald schot wordt onmiddellijk aan francs-tireurs toegeschreven en lokt verschrikkelijke vergeldingsacties uit.

De Duitse 34ste brigade, die de opdracht heeft posities op de linkeroever van de stroom in te nemen, zit door het opblazen van de Maasbrug vast. Men tracht een noodbrug te leggen, maar dat verloopt erg moeilijk door het felle verzet van de Belgische militairen. Wanneer het karwei de dag daarop dan toch geklaard wordt, is kostbare tijd verloren gegaan.

Ondertussen verneemt ons land dat het Verenigd Koninkrijk de oorlog heeft verklaard aan Duitsland wegens de schending van de Belgische neutraliteit. Zullen de Britten ons nu snel komen helpen ?

DE DUITSERS BIJTEN IN HET ZAND

Kerk van Visé vernietigd
Tijdens een strafgericht op 16 augustus 1914 richtte de « furor teutonicus » zich op het Maasstadje Visé (Wezet). Meer dan dertig burgers werden doodgeschoten, zeshonderd anderen gedeporteerd ; de huizen en de kerk werden geplunderd en in brand gestoken. Onder het mom van represailles tegen vrijschutters, waarvan het bestaan nooit bewezen werd, lieten Pruisische militairen hun antikatholieke haat de vrije loop.

Op 5 augustus ontvangt generaal Leman in zijn hoofdkwartier het verzoek om vrije doortocht voor het Duitse leger. Hij weigert. Daarop beginnen de Duitsers de stad te omsingelen, op korte afstand van de forten. Het opzet is doorheen de vestinggordel te breken en de binnenstad te bezetten.

De oostelijke forten van Barchon, Evegnée en Fléron zijn het doelwit van de eerste Duitse charges. De bolwerken blijken echter immuun voor het vijandelijk geschut, en wanneer de vijandelijke troepen de forten naderen, worden ze onthaald op vernietigend artillerievuur en rake salvo’s van de verdedigers in de loopgraven. Wat een gemakkelijke overwinning moest worden, slaat om in een complete mislukking. De Belgische kanonnen richten een bloedbad aan onder de dicht opeengepakte Duitse infanterie. Aanvallers die toch aan de voet van de forten geraken, worden neergemaaid door de mitrailleurs in de kazematten.

In machteloze woede omdat de soldaten niet vooruit komen, sturen de Duitse bevelhebbers de ene grijsgroene golf infanteristen na de andere naar de vestingen, maar zonder succes. De Duitse verliezen lopen schrikbarend op. Een Belgische officier getuigt later :

« Toen linie na linie Duitse infanterie naderbij kwam, maaiden wij hen gewoon neer. Het was verschrikkelijk gemakkelijk en ik keerde me meermaals naar een medeofficier om te zeggen : “ Daar komen ze opnieuw, in een dichte formatie. Ze moeten gek zijn ! ” Ze deden geen enkele poging om zich te verspreiden, maar kwamen rij na rij, bijna schouder tegen schouder, totdat de gesneuvelden onder ons vuur boven op elkaar neervielen in een afschuwelijke barricade van doden en gewonden. »

Von Emmich besluit daarop tot een nachtelijke aanval. Die is mogelijk omdat spionnen de hele streek al jaren tevoren grondig verkend en in kaart gebracht hebben. Bovendien zijn de forten ’s nachts “ blind ” : ze kunnen dan geen beroep doen op waarnemingsposten in kerk- en kasteeltorens om gericht te vuren.

Om tien uur ’s avonds begint het Duitse offensief langs zes verschillende aanvalsassen. Overal slagen onze soldaten er echter in om stand te houden. « Bij Wandre en Rabossée werden twee Duitse regimenten van in totaal 6000 man een halve nacht tegengehouden door 500 Belgische verdedigers. Rond negen uur in de ochtend moesten de Duitsers het gevecht afbreken wegens gebrek aan munitie en aanzienlijke verliezen. [...] Een zelfde scenario speelde zich af bij de infiltratiepoging van de 11de brigade ten zuidoosten van Luik » (Jules Brabers en Rob Lemmens, Luik, augustus 1914. Zoektocht naar een vergeten slag, Aspekt, 2009, p. 29). De 38ste en de 43ste brigade dringen de Belgen eerst terug tijdens zware gevechten bij Sart-Tilman, maar ze slagen er niet in de Maas te bereiken en worden in de tweede helft van de nacht teruggeslagen. Hoe zwaar er gevochten is, blijkt uit de verliescijfers : aan Duitse zijde sneuvelen 617 militairen, aan onze kant 428.

Midden in de nacht vindt ook het eerste luchtbombardement uit de geschiedenis plaats. Een Duitse zeppelin, opgestegen bij Keulen, werpt bommen uit boven het stadscentrum die negen burgers het leven kosten. De Belgen schieten het gevaarte echter lek zodat het zijn thuisbasis niet meer kan bereiken.

Antoine Fonck
Monument voor Antoine Fonck, de eerste Belgische militair die sneuvelde in de Grote Oorlog. De 21-jarige Fonck, afkomstig uit Verviers, was lansier. Toen de Duitsers op 4 augustus de grens overstaken, werd zijn regiment uitgestuurd op verkenning. Hij kwam om in Thimister, de eerste van vele honderdduizenden jonge mannen...

De enige Duitser die met zijn brigade wél door de « ijzeren ring » geraakt, is niet de eerste de beste : Erich Ludendorff, de latere nummer twee van de legertop. Hij is in augustus 1914 verbindingsofficier tussen het Maasleger en de generale staf. Wanneer de doorbraakpoging van de 14de brigade onder leiding van generaal Von Wussow bij Rétinne faalt en de generaal zelf sneuvelt, neemt Ludendorff het commando over. Hij slaagt er in zijn manschappen de stad in te loodsen en bezet het oude fort van de Chartreuse. Als de dag aanbreekt, moet hij vaststellen dat hij de enige is die in de opdracht geslaagd is en dat Von Emmich voor het ogenblik zijn tanden stuk gebroken heeft op de vesting Luik...

In Brussel zijn de mensen door het dolle heen van blijdschap. « Grote Belgische overwinning », blokletteren de kranten. Het effect op de Europese publieke opinie is enorm. De onoverwinnelijk geachte legers van de Kaiser hebben een nederlaag geleden ! De wijze waarop het kleine België stand houdt tegen de mokerslagen van de Pruisische Goliath leidt tot lyrische vergelijkingen. De New York Times schrijft dat zoiets als de verdediging van Luik niet meer vertoond is sinds de Spartaanse generaal Leonidas bij de Thermopylen de Perzen tegengehouden heeft. Het Britse parlement brengt hulde aan « Brave little Belgium » en de Franse regering verleent de stad Luik het Légion d’honneur.

Woorden van lof in overvloed, maar geen daden. Want sinds koning Albert op 4 augustus, de dag van de Duitse inval, zijn officiële oproep tot de garanten heeft gedaan voor « een gecoördineerde, gezamenlijke actie » is er nog geen enkele Britse of Franse militair op het Belgisch strijdtoneel verschenen...

EEN SPOOR VAN BLOED EN PUINHOPEN

De succesvolle Belgische tegenstand maakt de Duitsers razend. Ze koelen hun woede en hun frustratie op de gewone mensen van de streek, die ze verwijten deel te nemen aan een onwettige Volkskrieg.

De mythe van de Belgische vrijschutters werd voorgoed weerlegd in de diepgaande studie van John Horne en Alan Kramer, German Atrocities, 1914 : A History of Denial (Yale University Press, 2001). Zij komen tot de conclusie dat er absoluut geen sprake was van georganiseerd burgerverzet tegen de vijand. Maar telkens als een (dronken) Duitse soldaat een schot afvuurde, gingen zijn kameraden ervan uit dat er een franc-tireur aan het werk was en verloren ze hun zelfbeheersing. Dit « collectief waanbeeld ontwikkelde zo’n kracht dat het één miljoen mannen overtuigde van de waarachtigheid van wat in feite slechts een hersenschim was » (p. 419).

In Berneau, vlakbij Visé, executeren de Duitsers op 5 augustus tien burgers, onder wie een gezin met vijf kinderen dat zich in een kelder verstopt had ; tachtig huizen gaan in de vlammen op. Wanneer de 34ste brigade er niet in slaagt door te breken en met aanzienlijke verliezen moet wijken, worden in Hermée 11 personen omgebracht en in Warsage 14. In Blégny steken de Duitsers de kerk in brand en schieten zij 19 burgers dood. In Olne worden eerst de pastoor en de gemeentesecretaris neergekogeld, waarna in een verlaten steengroeve 23 gijzelaars terechtgesteld worden. Wanneer een voltreffer vanuit het fort van Fléron in het gehucht Saint-Hadelin verschillende Duitsers uitschakelt, moeten 64 burgers het met hun leven bekopen : er zou vanuit de kerktoren naar het bolwerk geseind zijn... De dag daarop gebruikt de vijand een menselijk schild van 200 mensen bij een aanval op twee andere forten. Terugtrekkende troepen houden lelijk huis in Melen ; bij een massaexecutie vallen ook vier meisjes van minder dan 13 jaar onder Duitse kogels.

Ye Berlin Tapestrie
De wrede manier waarop het Duitse leger omsprong met de burgerbevolking van België leidde niet alleen bij de geallieerden, maar in de hele wereld tot grote verontwaardiging. De Engelsman John Hassall tekende in 1915 een bijtende satire op het beroemde tapijt van Bayeux, onder de titel « Ye Berlyn Tapestrie : Wilhelm’s Invasion of Belgium ».

Het trieste record is voor Soumagne op 6 augustus. Meer dan vijftig mannen worden op een veld terechtgesteld voor de ogen van hun vrouwen en kinderen, waarna de slachtoffers met bajonetten doorstoken worden ; in totaal vallen er 118 burgerdoden en worden meer dan honderd huizen in de as gelegd.

Gedetailleerd onderzoek doet Horne en Kramer besluiten dat tussen 5 en 8 augustus ongeveer 850 burgers werden vermoord en 1300 gebouwen opzettelijk in brand gestoken (p. 13).

Ook na de val van Luik zal het Duitse leger meedogenloos optreden. Op 14 augustus wordt het dorp Blégny in brand gestoken. Twee dagen later worden de pastoor, de burgemeester en twee lukraak opgepakte mannen doodgeschoten tegen de kerkmuur, waarna het godshuis zelf in de vlammen opgaat.

In Visé, waar het allemaal begon, vindt een strafgericht plaats op 16 augustus, waarvoor men een regiment uit Oost-Pruisen optrommelt. De stad wordt geplunderd en in brand gestoken. Achtendertig inwoners vallen onder Duitse kogels. Meer dan 600 burgers worden in de richting van Keulen gedeporteerd.

Doorheen heel het land van Herve trekken de Duitsers in die augustusdagen een spoor van bloed en puinhopen. Dan al tekenen zich de contouren af van een ware strategie van de terreur om elke Belgische tegenstand te breken. De vele grote en kleine monumenten in de dorpjes rond Luik zijn tot op vandaag stille getuigen van de begane wreedheden.

Dat de Duitse wraakoefeningen vaak een uitgesproken antikatholiek karakter hebben, leest men slechts zelden in de moderne werken over de Grote Oorlog. Nochtans laten de feiten geen twijfel toe. De katholieke kerken zijn het mikpunt van de Pruisisch-protestantse razernij. En de geestelijken... Op 6 augustus deelt de bevelhebber van een cavaleriedivisie bij Luik aan een medeofficier mee dat hij « de standrechtelijke executies van Belgische priesters die de vorige dag hadden plaatsgevonden » afkeurt (aangehaald in Barbara Tuchman, The Guns of August, Ndl. vert. p. 205). De Belgische clerus wordt bijzonder geviseerd onder het voorwendsel dat zij de leiders zijn van de francs-tireurs en een heilige oorlog tegen Duitsland willen voeren ! Horne en Kramer spreken over « Een overheersende haat jegens de Rooms-katholieke geestelijkheid » en leggen het verband met de Kulturkampf. Allicht speelt in de Pruisische haat inderdaad de herinnering mee aan het verzet van de katholieke Kerk tegen de Kulturkampf van Bismarck en zijn pogingen om een soort van Duitse nationale (protestantse) Kerk te stichten.

MONSTERLIJKE KANONNEN

In de nacht van 5 op 6 augustus wordt door enkele vermomde Duitse soldaten een mislukte aanslag gepleegd op het leven van Leman. De generaal besluit daarop zijn hoofdkwartier te vestigen in het fort van Loncin ten westen van Luik.

Kurze Marine Kanone type M
De Kurze Marine Kanone type M werden door Duitsland in het grootste geheim ontwikkeld. Deze houwitsers, naar de dochter van wapenfabrikant Krupp Dikke Bertha’s genoemd, schoten granaten af die anderhalve meter groot waren en 840 kg wogen. De forten van Luik waren tegen dit vernietigend geschut niet bestand.

De generaal is een realist die zijn oordeel niet laat beïnvloeden door de grootspraak in de kranten. Hij beseft dat de derde legerdivisie flinke verliezen heeft geleden en dat een nieuw treffen haar fataal kan worden, temeer omdat België er blijkbaar alleen voorstaat. « Om de divisie van de ondergang te redden beval hij haar terugtrekking. Later die middag begon het Belgische leger zich vanuit de sectoren tussen de forten op de oostoever van de Maas terug te trekken naar de westoever. De troepen verzamelden zich rond het station van het dorpje Ans, vlakbij fort Loncin, om vervolgens per spoor naar het westen te worden vervoerd, naar een haastig opgeworpen verdedigingslinie achter de rivier de Gete. Het vestingleger zou achterblijven om vanuit de forten de Duitse opmars zoveel mogelijk te vertragen » (Brabers en Lemmens, p. 30). Het lijdt niet de minste twijfel dat deze wijze beslissing de goedkeuring van de koning wegdraagt.

Op 7 augustus trekken Ludendorff en zijn mannen vanuit de Chartreuse naar de citadel op de andere oever. Bij het zien van de Duitsers geeft de Belgische verdediging van ongeveer honderd man zich verbouwereerd over. De Vurige Stede, waar geen veldleger meer is, valt zo in handen van de vijand. Maar de forten houden stand. Hun kanonnen bestrijken alle wegen en spoorlijnen van en naar Luik en beletten dus de doortocht van het Duitse Eerste en Tweede Leger.

Het keizerrijk betaalt nu de tol voor zijn arrogantie : men heeft zo minachtend de neus opgehaald voor de militaire capaciteiten van België dat men dacht de forten op de klassieke wijze te kunnen uitschakelen, met veldgeschut en infanterie. Dat was duidelijk een misrekening.

Het Maasleger wordt omgevormd tot een belegeringsmacht en de sterkte ervan opgetrokken tot 100.000 soldaten. Tegenover deze mensenzee staat de bemanning van de forten : amper zesduizend soldaten...

Fort van Loncin exploderen
Op 15 augustus 1914 deed een Duitse voltreffer in de kruitkamer het fort van Loncin exploderen. Op de voorgrond de bomkrater, op de achtergrond het kerkhof van beton en staal waaronder voorgoed de stoffelijke resten van 175 militairen rusten.

En dan is het wachten op de komst van een geheim wapen : twee kanonnen van een ongekend zwaar kaliber, monsters zoals de wereld er nog nooit aanschouwd heeft. De houwitsers die bekend zullen worden als de Dikke Bertha’s, naar de naam van de dochter van wapenfabrikant Krupp, hebben een loop met een doorsnede van maar liefst 42 cm en overtreffen al het bestaande wapentuig. Ze wegen elk 150 ton. Op 10 augustus worden de onderdelen in Essen op een trein geladen richting Aken, waarna ze in de late avond in Herbesthal arriveren. Verder transport moet langs de weg gebeuren, want de spoorwegtunnel is geblokkeerd. Tien zware wagens getrokken door stoomtractoren vervoeren de elementen tot op hun plaats van bestemming : een positie op 8 km van fort Pontisse. Daar worden de kanonnen gemonteerd. Volgens de plaatselijke ooggetuigen zien zij eruit als overvoede slakken... « Hun korte, dikke lopen, nog eens zo dik door de teruglopen die er als gezwellen bovenop lagen, wezen met hun spelonkachtige muilen naar boven, alsof ze van plan waren met hun projectielen de hemel aan te randen » (Barbara Tuchman, The Guns of August, 1962, Ndl. vert. p. 228). Het is 12 augustus, volgens het Schlieffenplan de uiterste datum voor het begin van de opmars van Von Klucks Erste Armee.

« Om halfzeven donderde de eerste knal over Luik. De granaat steeg in een boog tot een hoogte van meer dan 1000 meter en had zestig seconden nodig om zijn doel te bereiken. Toen het dat raakte, steeg een grote, kegelvormige wolk van stof, rook en puin wel een paar honderd meter omhoog » (Tuchman, ibid.).

Pontisse krijgt vijfenveertig projectielen te verwerken. De granaten komen met een gierend geluid aangesneld, de stalen koppen boren zich diep in het beton alvorens te ontploffen. « Mensen werden in stukken gescheurd of verstikt door de gassen die uit de explosieve ladingen vrijkwamen. Overkoepelingen stortten in, gaanderijen werden geblokkeerd, vuur, gassen en gedreun maakten van de ondergrondse kamers een hel » (ibid.). De puinhoop wordt op 13 augustus door de Duitse infanterie veroverd. Een dag later zijn alle forten ten oosten en ten noorden van Luik uitgeschakeld en zet het Eerste Leger zich in beweging.

DE VAL VAN LONCIN

Gewonden in de ziekenboeg van Loncin.
Gewonden in de ziekenboeg van Loncin.

De Dikke Bertha’s worden vervolgens gedemonteerd en naar de Luikse binnenstad versleept om de westelijke forten uit te schakelen. Het transport neemt twee volle dagen in beslag. Het eerste doelwit is Loncin, strategisch gelegen aan zowel de spoorweg als de steenweg naar Brussel.

De troepen van het fort hebben op de eerste dag van de Duitse invasie een plechtige eed afgelegd tegenover hun commandant, kolonel Victor Naessens : « Nooit zullen wij ons overgeven ! »

Naessens schreef in 1920 een verslag over de laatste dagen van het fort. We citeren er enkele passages uit (cf. Brabers en Lemmens, pp. 119-134) :

« Het garnizoen van het fort Loncin bestond uit 530 man, van wie 350 artilleristen. De overigen waren vooral infanteristen. Er waren ongeveer evenveel Walen als Vlamingen, afkomstig uit alle provincies van België, maar vooral uit Luik en Limburg.

« Om 16 uur begon de eindbeschieting waardoor ons fort bedolven werd onder duizenden projectielen. Dit zou 25 uur aanhouden, zonder onderbreking. Wij ontdekten enkele Duitse batterijen en beschoten ze hevig, zonder er althans in te lukken hen het zwijgen op te leggen. Deze keer waren ze te talrijk.

« Bij dageraad verdubbelden de bombardementen in hevigheid. Wij bleven krachtig antwoorden op de batterijen die we daags tevoren ontdekten. De projectielen vielen uit alle richtingen. Stel u maar eens voor, indien mogelijk, hoe ons fort eruit zag, afgezonderd in de eenzame grote vlakte, het enig punt waarop al deze ontzaglijke granaten met vreselijk gehuil aanstormen : uit alle punten van de horizon en met ontzettend geratel ontploffend te midden van vlammen en groenachtige rook.

« Weldra was het fort vol wrange en dikke rook. Men zag soms nog geen tien centimeter voor zijn ogen. Onze mannen ademden doorheen hun kleren en zakdoeken om niet te verstikken. De pogingen om de gassen af te weren, mislukten. Om het drama volledig te maken viel onophoudend betonstof. Ondanks alles werkte men voortdurend verder. Nadat de koepels door vijandelijk vuur waren geblokkeerd, werden ze weer in staat gesteld om te kunnen werken ; bakken water werden zowat overal aangebracht om eventuele branden te kunnen blussen.

« Om 10 uur hadden we geen licht noch elektrische luchtverversing meer want de schouw van de stoomketel was nu totaal verstopt. Het fort schokte zo erg door het ontploffen van de projectielen op het betonwerk dat het onmogelijk was de petroleumlampen aan te steken.

« Rond 15 uur werd de beschieting nog erger. Op het middenmassief, boven de laatste dekking van het garnizoen, vielen toen 20 à 25 granaten per minuut. »

En nog geeft Loncin zich niet over. Twee uur later komt dan abrupt het einde :

« Om tien over vijf ’s middags werd het 25ste schot gelost. De granaat drong door tot in de kruitkamer van het fort, waardoor het fort van binnenuit explodeerde en in één klap werd uitgeschakeld. De ravage was enorm. De helft van het betonnen dak van het centrale gedeelte van het fort, waar het zware geschut zich bevond, werd losgescheurd en opgetild. Door de enorme luchtdruk van de ontploffing werden de gietstalen geschutskoepels, met geschut en al, tot 100 meter de lucht in geslingerd waarna ze ondersteboven terug in hun gepantserde opstellingen vielen » (Brabers en Lemmens, p. 35).

Loncin wordt een massagraf voor bijna tweehonderd Belgische soldaten. Vele overlevenden hebben vreselijke brandwonden tot in de derde graad waaraan ze later zullen overlijden.

Adjudanten slagen er in om generaal Leman van onder het puin te halen. Hij is bewusteloos. Wanneer de Duitsers het vernietigde fort betreden en hem krijgsgevangen nemen, zegt hij : « Ik was bewusteloos toen ik gevangen genomen werd. Zet dat in uw rapport. » Kort daarna wordt de generaal tot bij Von Emmich gebracht. Beiden salueren en Leman reikt de Duitse overwinnaar zijn sabel. « Neen », zegt Von Emmich met een lichte buiging, « het was een eer de wapens met u gekruist te hebben. »

De twee laatste forten, Flémalle en Hollogne, capituleren op 16 augustus. Dan pas kan ook het Tweede Leger van Von Bülow zich in beweging zetten.

De hardnekkige verdediging van de vesting Luik vertraagde de Duitse opmars naar Frankrijk met verschillende dagen. Tom Simoens, die recent de militaire operaties in Luik opnieuw onderzocht, komt tot volgend besluit : « De grootste tegenslag voor de Duitsers was de Belgische beslissing om het gevecht aan te gaan. Ze verloren daardoor minstens enkele dagen van hun tijdsschema. Als de forten waren gecapituleerd na de nachtaanval, op het ogenblik dat het veldleger de Position fortifiée de Liège verliet, dan zouden het Duitse 1ste en 2de Leger tegen 14 augustus 1914 klaar zijn geweest om verder op te rukken, na te zijn ontplooid ten westen van Luik. Door het verzet van de forten konden deze twee legers pas op 18 augustus hun opmars voortzetten » (Luc De Vos e. a., 14-18. Oorlog in België, Davidsfonds, 2014, p. 99).

Deze vier cruciale dagen maakten het verschil, want ze stelden de Fransen en de Britten in staat om de schok van de Duitse mokerslag op te vangen. Zonder Luik was er allicht geen mirakel van de Marne geweest.

redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 71, september-oktober 2014