BELGIË IN DE GROTE OORLOG

ÉÉN TEGEN ALLEN

Koning Albert
Koning Albert aan zijn werktafel in De Panne. De vorst had met zijn gezin zijn intrek genomen in villa Maskens, een bescheiden woning aan het strand. Anders dan zijn ministers wou hij het vaderland in geen geval verlaten.

WANNEER men een eeuw na de feiten terugblikt op de houding van koning Albert tijdens de Eerste Wereldoorlog, kan men alleen maar bewondering opbrengen voor de juistheid van zijn analyses en voor de consequente politiek die hij in de lijn daarvan voerde. Dat de andere hoofdrolspelers in de grote Europese tragedie het meestal fundamenteel met hem oneens waren en dat dit tot felle spanningen leidde, werd later in de roes van de overwinning weggemoffeld. Maar de waarheid heeft haar rechten.

De grondwettelijke eed die koning Albert afgelegd had, hield in dat hij de onafhankelijkheid van het land en de integriteit van het grondgebied moest verdedigen. Dat deed hij met verve als opperbevelhebber van het Belgisch leger aan de IJzer. Maar de vorst wist dat hij nog een andere plicht had : « bijdragen tot het behoud van het Europees evenwicht, een taak die de grote mogendheden in 1831 aan de dynastie toegewezen hadden » (Marie-Rose Thielemans, Albert Ier. Carnets et correspondance de guerre 1914-1918, Louvain-la-Neuve, 1991, p. 44).

Het streven naar Europees evenwicht betekende voor de koning dat hij alles in het werk moest stellen om te vermijden dat de oorlog de passies te hoog zou doen oplaaien, want ooit zou een voor alle mogendheden aanvaardbare en eerbare vrede moeten gesloten worden. Die opdracht betekende dat Albert niet alleen de militaire, maar ook de buitenlandse politiek van België naar zich toe moest trekken, wilde hij gericht kunnen ijveren voor vrede. Dat hij als constitutioneel monarch op die manier in conflict zou komen met zijn eigen regering, besefte hij maar al te goed.

VERDICHTSEL EN WAARHEID

Onmiddellijk na het einde van de IJzerslag heeft al een botsing plaats tussen de koning en Charles de Broqueville.

Op 1 november verklaart de minister in een interview met de Franse krant Le Petit Parisien dat België een Duitse aanval verwacht had en dat het keizerrijk na de oorlog moet gestraft worden door het gedeeltelijk te ontmantelen. Albert is bijzonder ontstemd en stuurt de minister een boze brief : zijn woorden suggereren immers dat België aan de vooravond van de Duitse invasie geen strikt neutrale houding zou aangenomen hebben en bovendien hypothekeert hij met zijn eis tot ontmanteling van het Reich – helemaal in de lijn van de Franse visie ! – het herstel van de vrede. De vorst eist dat De Broqueville zijn woorden terugtrekt, zo niet zal hij zelf een rechtzetting in Le Petit Parisien laten publiceren.

De baron, die beseft dat het de koning menens is, zorgt zelf voor de rechtzetting. Hij biedt ook zijn ontslag aan, goed wetend dat Albert dat niet kan aanvaarden zonder midden in de oorlog een politieke crisis uit te lokken. Toch trekt de minister uiteindelijk aan het kortste eind : de vorst aanvaardt het ontslag op termijn, dat wil zeggen wanneer hij oordeelt dat de tijd ervoor rijp is.

Van al dat getouwtrek merkt het grote publiek natuurlijk niets. En ondertussen creëert de geallieerde propaganda het beeld van de koning-ridder, de absolute tegenpool van de verdorven Duitse Kaiser.

De Franse pers staat dagelijks bol van de lof­prijzingen aan het adres van « le roi de l’honneur ». De gemeenteraad van Parijs schenkt hem een gouden, met edelstenen bezet erezwaard. Op Kerstdag 1914 publiceert The Daily Telegraph het « King Albert’s Book », een eerbetoon aan de koning der Belgen « from representative Men and Women throughout the World ». Het boek bevat bijdragen van belangrijke personen zowel uit de politieke (Asquith, Churchill...) als uit de literaire (Kipling, Anatole France, Maeterlinck...) wereld, naast repro­ducties van gelegenheidsschilderijen (Monet), muzikale composities (Debussy, Mascagni) enz.

In werkelijkheid voelt de koning zich helemaal niet goed in de rol waarin hij geduwd wordt. « Het was de enige ambitie van Albert dat de vrede zo snel mogelijk zou hersteld worden » (Thielemans, op. cit., p. 45).

SPANNINGEN MET DE GEALLIEERDEN

De koning heeft niet alleen af te rekenen met de Belgische politici, hij moet ook het hoofd bieden aan de manoeuvres van de geallieerde generaals.

Voor Albert is en blijft België een neutrale staat, die precies door dat statuut van neutraliteit in de oorlog meegesleept werd. Ook al krijgen we nu de steun van Frankrijk en Groot-Brittannië, dat betekent niet dat ons land een vazal van de geallieerden moet worden, met het risico na de oorlog zijn onafhankelijkheid te verliezen.

Daarom is er de koning alles aan gelegen dat het Belgisch leger volledig onder zijn gezag blijft. Zijn militaire strategie wijkt trouwens fundamenteel af van die van Fransen en Britten. Hoe sneller het tot een patstelling aan het front komt, zo redeneert de koning, des te sneller de belligerenten aan de onderhandelingstafel zullen gaan zitten om over vrede te praten. Duitse aanvallen moeten door de Belgen afgeslagen worden en van verdere terugtrekking kan geen sprake zijn ; maar deelnemen aan offensieven leidt alleen maar tot het rekken van de oorlog. Bovendien dreigt voor België dan de complete verwoesting, en het land is er al erg aan toe.

Anders dan de meeste generaals ziet Albert al heel snel in dat de loopgravenoorlog onoplosbaar is : beide partijen zullen zich met alsmaar meer efficiëntie ingraven, waardoor elke aanval bij voorbaat tot mislukken gedoemd is. Als er niet snel vrede gesloten wordt, zullen honderdduizenden soldaten de dood in gejaagd worden – voor niets. Aan zo’n bloedbad wil hij niet medeplichtig zijn.

Foch op bezoek bij de koning in De Panne, 4 mei 1915. Naast de Franse generaal staat kroonprins Leopold. Foto genomen door koningin Elisabeth.
Foch op bezoek bij de koning in De Panne, 4 mei 1915. Naast de Franse generaal staat kroonprins Leopold. Foto genomen door koningin Elisabeth.

Op 19 november probeert generaal Foch, de grote kampioen van het ondoordacht offensief, het oppercommando aan koning Albert te ontfutselen. Hij stelt voor vier van onze legerdivisies over te plaatsen naar de sector Ieper, waar op dat moment de eerste Ieperslag woedt, en ze daar onder Frans bevel te brengen. Een andere mogelijkheid is ons leger te laten opgaan in het Franse, één brigade per Franse divisie. Hij is zo vriendelijk de koning nog de keuze te laten !

Alberts antwoord is scherp : « Het Belgisch leger moet één blijven, meester over zijn bewegingen en volkomen meester over zijn organisatie. Zijn verleden en de diensten die het u geleverd heeft, zeggen genoeg over zijn kwaliteit » (Thielemans p. 46).

Wanneer de Britse maarschalk French in december een gelijkaardige poging doet, vangt ook hij bot : « De door u voorgestelde maatregel is vanuit het standpunt van de nationale eenheid onmogelijk. Ons land kan zijn bestaan nog slechts doen gelden door zijn leger. Het zou nooit begrip kunnen opbrengen voor een wijziging die zou neerkomen op de opheffing van dat leger » (ibid.).

De afschuwelijke slachtpartij waarop de eerste slag bij Ieper (oktober-november 1914) uitdraait, sterkt koning Albert in zijn visie. Britten en Fransen voeren een genadeloze strijd tegen de Duitsers om het bezit van de heuvels rond de oude Vlaamse stad. Niemand boekt doorslaggevende terreinwinst, maar toch vallen er aan beide zijden samen bijna een kwart miljoen slachtoffers (doden, gewonden en vermisten), een cijfer dat enkel in 1917 zal overtroffen worden (cf. Luc De Vos e.a., 14-18. Oorlog in België, Leuven, Davidsfonds, 2014, p. 204).

De Duitse opperbevelhebber Von Falkenhayn pleit daarop bij de Kaiser voor een diplomatieke oplossing van het conflict, dat hij inschat als uitzichtloos. Maar Wilhelm II weigert, daarin bijgetreden door de rijzende sterren Hindenburg en Ludendorff. Ook in Parijs en Londen wil men van geen ophouden weten.

Koning Albert realiseert zich hoe doorslaggevend de rol van de publieke opinie in het conflict geworden is. Alles drijft meer en meer op passies, voor nuchtere oordelen is steeds minder ruimte. Zo verbaast hij zich over de verblinding van de Fransen, die er nochtans slecht voorstaan : « Ondanks alles blijft de Franse opinie blijk geven van een dwaas optimisme. Ze dromen ervan heel de linkeroever van de Rijn te annexeren, tot Keulen toe ! En ze vergeten, ocharme, dat de vijand nog tien Franse departementen bezet houdt... » (Thielemans p. 188).

Britse officieren in De Panne, 27 juni 1915. Aan de linkerzijde van Albert veldmaarschalk French. Foto genomen door koningin Elisabeth.
Britse officieren in De Panne, 27 juni 1915. Aan de linkerzijde van Albert veldmaarschalk French. Foto genomen door koningin Elisabeth.

DE EERSTE OORLOGSWINTER

Na de IJzerslag telt het Belgisch leger nog ongeveer 70.000 manschappen. Nieuwe rekruten, dienstplichtigen zowel als vrijwilligers, worden ondertussen echter klaargestoomd in de opleidingskampen in Frankrijk, volgens de strikte orders van de koning. Ook veel herstelde gewonden voegen zich opnieuw bij het veldleger, zodat dit vrij snel terug aangroeit tot honderdduizend man.

Na hun heroïsche strijd zitten de Belgen nu relatief veilig achter de waterbarrière. Tussen Diksmuide en Fort Knokke (waar de Ieperlee in de IJzer stroomt) hebben zij in november een tweede inundatie gerealiseerd, die bekend staat als die van de Blankaart. Die maakt dan weer dat ook het gebied ten noorden van Reninge en Noordschate onder water loopt.

Wanneer het IJzerfront tot stilstand komt, beginnen beide legers in de ondergelopen vlakte aan de uitbouw van een netwerk van houten loopbruggetjes om de vooruitgeschoven stellingen te verbinden met de weerstandslinie.
Wanneer het IJzerfront tot stilstand komt, beginnen beide legers in de ondergelopen vlakte aan de uitbouw van een netwerk van houten loopbruggetjes om de vooruitgeschoven stellingen te verbinden met de weerstandslinie.

De grote operaties aan het IJzerfront vallen met de onderwaterzetting dan wel stil, dat betekent niet dat er aan Belgische én Duitse zijde niet koortsachtig gewerkt wordt om de posities te perfectioneren. « Om verrassingsaanvallen te vermijden waren beide partijen echter ook geïnteresseerd in de hoeves in het verdronken niemandsland. De laatste maanden van 1914 en de eerste maanden van 1915 vonden dan ook een aantal kleinschalige operaties plaats waarbij een of meerdere pelotons of compagnieën werden ingezet om voorposten in het niemandsland te bezetten of te veroveren. Die voorposten moesten vervolgens uitgebouwd worden met prikkel­draadversperringen, Friese ruiters, loopgraven, schuilplaatsen, machinegeweerposities, commandoposten, telefoonnetwerken... » (De Vos, op. cit., p. 24). Tegelijkertijd begint men ook met de aanleg van passerellen, houten loopbruggetjes van soms honderden meters lang die de voorposten verbinden met de weerstandslinie.

In de loopgraven richt de genie primitieve houten schuilplaatsen in. Korporaal Louis Comhaire beschrijft het verblijf in zo’n kille abri : « Ratten en muizen zijn regelmatige bezoekers, die zich niet schamen gedurende de nacht gans het brood, uitgezonderd de korsten, op te peuzelen. Dit alles neemt de soldaat niet tragisch op. Zulk leven wordt een gewoonte. Anders is het gesteld wanneer hij na een uurtje in de tranchee te hebben gelegen jeuk gewaar wordt. Dan kan hij zeker zijn dat de aanval van het ongedierte, waarvan het stro volzit, op zijn persoon begonnen is » (Siegfried Debaecke, Het drama van de Dodengang, Koksijde, 1998, p. 30).

En ondertussen duurt het schieten voort. « Op 31 december beschrijft René Deckers hoezeer de mannen lijden onder het geweld van de granaten. Die bezorgen hen zenuwkloppingen en veel stress en ze kunnen niets doen behalve het lijdzaam ondergaan. Het wordt voor veel soldaten een obsessie » (Luc Vandeweyer, Koning Albert en zijn soldaten, 2005, p. 138).

Tussen Kerst en Nieuwjaar komt het hier en daar tot een plaatselijk staakt-het-vuren met de vijand. Belgische en Duitse soldaten beseffen dat ze in hetzelfde schuitje zitten. Maar de kerstbestanden zijn zeker geen uiting van pacifisme, zoals tegenwoordig al te gemakkelijk gesuggereerd wordt : dat de wapens naar aanleiding van Kerstmis korte tijd zwijgen « betekent echter niet dat de soldaten bereid zijn de oorlog op te geven. Hun land mag deze oorlog niet verliezen » (ibid., p. 137).

DE DROOM VAN GROOT-BELGIË

Bij het begin van de oorlog moest nog heel veel geïmproviseerd worden. Jonge soldaten krijgen een slaapplaats toegewezen in een kerk in de Westhoek ; op hun onschuldig gezicht staan de helse verschrikkingen van de gruwel aan het front nog niet te lezen.
Bij het begin van de oorlog moest nog heel veel geïmproviseerd worden. Jonge soldaten krijgen een slaapplaats toegewezen in een kerk in de Westhoek ; op hun onschuldig gezicht staan de helse verschrikkingen van de gruwel aan het front nog niet te lezen.

Terwijl onze soldaten in de kille modder van de IJzer de winter proberen door te komen, houden de gevluchte Belgische ministers verblijf in Sainte-Adresse, een kleine badplaats bij de Franse stad Le Havre. De Franse regering heeft hen daar een imposant gebouw, Le Nice havrais, ter beschikking gesteld. De « heren van Havere », zoals ze bij ons spottend worden genoemd, houden zich bezig met de voorwaarden die zij namens ons land op een toekomstige vredesconferentie op tafel willen leggen.

De politici dromen hardop over een gevoelige gebiedsuitbreiding. Zeeuws-Vlaanderen, Nederlands Limburg, de Eifel en het hele groothertogdom Luxemburg zouden aan België moeten toegewezen worden... De motieven zijn vooral van economische aard : het veilig stellen van de Scheldehandel en een kortere afstand tot het Roergebied. Ook militaire drijfveren hebben invloed : door het opschuiven van de Belgische oostgrens zal Luik er veiliger bij liggen.

Sommige ministers willen onze oostgrens zelfs verleggen tot aan de Rijn, waarom niet ! Onuitgesproken partijpolitieke berekeningen spelen in de plannen mee. Zo propageert Helleputte, de strateeg van de katholieke partij, de annexatie van het Rijnland met uitzondering van de grote metropolen (Keulen, Aken), omdat op die manier het Belgisch electoraat zou aangevuld worden met een overwegend katholieke Duitse plattelandsbevolking. Vermits de minister voorziet dat na de oorlog het algemeen enkelvoudig stemrecht zal afgekondigd worden, zou die injectie van katholieke kiezers de suprematie van zijn partij voor veel decennia veilig stellen.

Het laatste stukje “ vrij vaderland ” werd door onze soldaten vier jaar lang met bewonderenswaardige moed verdedigd.

De prijs die men bereid is voor deze politiek te betalen, is niets minder dan het opgeven van onze neutraliteit. De ministers weten immers dat de geallieerden de schepping van Groot-België enkel zullen toestaan als ons land na de oorlog ondubbelzinnig hun kant kiest.

Op voorstel van De Broqueville is Paul Hymans, afkomstig uit een protestants midden en lid van de vrijmetselarij, als vertegenwoordiger van België naar Londen gestuurd ; de minister hoopt dat de aangehaalde “ adelbrieven ” Hymans gemakkelijker toegang zullen verschaffen tot de machtscenakels van het British Empire. Onze nieuwe vertegenwoordiger krijgt in februari 1915 uiterst vertrouwelijke instructies mee van De Broqueville, onder meer de geschetste vredesvoorwaarden.

De koning, die zijn intrek genomen heeft in de villa Maskens aan het strand van De Panne, krijgt lucht van wat de politici aan het bekokstoven zijn en besluit in te grijpen. Hij roept de hele regering en de ministers van staat in spoedberaad bijeen ; de vergadering gaat door op 7 april in de pastorij van Houtem, op 11 km van Veurne, waar het Belgisch militair hoofdkwartier zich gevestigd heeft.

MINISTERRAAD IN HOUTEM

Dat het Oorlogsdagboek van de koning aanvangt op 7 april 1915, is geen toeval : voor Albert is de ministerraad die hij voorzit van cruciaal belang voor de toekomst van ons land.

« Ik doe opmerken dat de kwestie van de neutraliteit opgelost moet worden, want ze is bepalend voor onze politieke oriëntatie. Wij kunnen ons niet uit onszelf in een veroveringspolitiek storten die ons mogelijk zou uitsluiten van de voordelen van de neutraliteit. Het is die laatste die het hervatten van onze betrekkingen met onze buren mogelijk maakt » (Thielemans, Carnets et correspondance de guerre, p. 186). Anders gezegd : alleen onze neutraliteit zal het mogelijk maken om na de oorlog de draad van onze vruchtbare handelsbetrekkingen met Duitsland terug op te nemen. Het inpikken van Duits grondgebied met de steun van Frankrijk zal onze oosterburen tegen ons opzetten, wat alleen maar negatieve gevolgen voor onze economie kan hebben.

Alle ministers zijn voorstander van een toekomstige annexatie van het groothertogdom Luxemburg, maar de koning maant hen aan tot voorzichtigheid : « De oorlog is onbeslist, de laatste offensieven waren allesbehalve succesvol. Het is mogelijk dat de vrede tot stand komt op basis van de huidige frontlinie en dan gaan alle dromen over de inkrimping of de verdeling van Duitsland in rook op » (ibid.).

Blijkbaar kan Albert de politici toch niet overtuigen, want hij noteert : « De optimistische ideeën van de ministers zijn zo vast verankerd dat mijn woorden hen niet erg van hun stuk brengen. » Allicht is het hun overtuiging dat zij het laatste woord hebben inzake buitenlandse politiek en niet de vorst. Trieste consequentie van het Belgisch grondwettelijk systeem, dat de koning slechts een beperkte macht toekent... Hoe dan ook, er wordt een nieuwe vergadering over hetzelfde onderwerp belegd voor 17 april.

In de tussentijd probeert Albert verder druk op de regering uit te oefenen. Op 14 april schrijft hij een brief aan Hymans in Londen, waaruit we volgende passage citeren :

« De regering onderzoekt op dit ogenblik de kwestie van de neutraliteit, die ik beschouw als van essentieel belang. Het mag niet zo zijn dat het militair bondgenootschap dat de gebeurtenissen ons hebben opgelegd als uitgangspunt dient voor overeenkomsten of com­pro­missen van politieke, militaire of economische aard die onze soevereiniteit zouden beperken.

« Ik heb de vaste overtuiging dat de natie in haar geheel het behoud van een neutraliteitspolitiek verlangt en dat zij het opgeven daarvan met lede ogen en bezorgdheid zou aanzien, zelfs wanneer daar territoriale vergrotingen tegenover staan. Die vergrotingen waarover veel gesproken wordt, hoewel ze nog tot het domein van de hypothesen behoren, zouden in mijn ogen nooit tussen een van onze buren en onszelf mogen leiden tot een geschil of een vorm van animositeit die, na de oorlog, het hervatten van politieke en economische betrekkingen zou verhinderen » (aangehaald in Marie-Rose Thielemans en Emile Vandewoude, Le Roi Albert au travers de ses lettres inédites, 1882-1916, Brussel, 1982, p. 562).

DE KONING TEGEN DE REGERING

De droom van Groot-België werd vooral gekoesterd door de katholieke partij. Een Comité voor nationale politiek ijverde voor een gevoelige gebiedsuitbreiding om economische en militaire redenen : vrijheid van de Scheldehandel, opschuiven van onze oostgrens tot dichter bij het Roergebied, annexatie van de Eifel als buffer tegen een nieuwe Duitse agressie. Er werd ook gedacht aan een Schelde-Rijnkanaal van Antwerpen over Roermond naar Duisburg.

Het antwoord van Hymans stelt de koning gerust. De Belgische vertegenwoordiger heeft gesprekken gevoerd met hooggeplaatste politici, die hem terug met de voeten op de grond geplaatst hebben. Volgens de liberale leider Lloyd George « is het nog te vroeg ». En lord Lansdowne merkte ironisch op : « Veel mensen amuseren zich met het planten van vlaggen in gebieden die ze nog niet veroverd hebben. » Hymans neemt daarop afstand van de plannen van de Bel­gische regering en pleit persoonlijk voor : zelfgekozen neutraliteit ; geen annexaties die van de kant van Duitsland tot revanche kunnen leiden ; een oplossing voor de kwestie van de Scheldemonding door overleg met Nederland ; integraal behoud van ons koloniaal rijk. Het is een stellingname waarin koning Albert zich in grote mate kan vinden.

Intussen heeft echter ook Charles de Broqueville zich grondig voorbereid op een nieuwe confrontatie met de vorst. De baron maakt een grote bocht wat de neutraliteit betreft, maar blijft voorstander van een annexionistische politiek. Zo wil hij de kwestie van de Scheldemonding regelen door Nederland voor het verlies van Zeeuws-Vlaanderen schadeloos te stellen met « aanzienlijke territoriale compensaties » ten nadele van Duitsland ! En gesteld dat (gesteld dat...) de vredesconferentie ons het Rijnland zou toewijzen, dan moeten we die gebiedsuitbreiding met genoegen aanvaarden, maar wel de Pruisische functionarissen uit de streek verdrijven... Op de ministerraad van 17 april, opnieuw in Houtem, legt Broqueville een voorstel in die zin op tafel.

De koning begint met te onderstrepen dat ons land zeker moet deelnemen aan een toekomstige vredesconferentie : « We moeten daar onze plaats opeisen », om schadeloosstelling te verkrijgen voor alle verwoestingen en al het oorlogsleed. Iedereen knikt instemmend. Minister Davignon pleit ervoor om Brussel als zetel voor de conferentie voor te stellen, wat unaniem goedgekeurd wordt.

Maar Albert vervolgt onmiddellijk dat het heel onvoorzichtig zou zijn grote verklaringen over gebiedsuitbreiding af te leggen. De militaire situatie dient ons tot bescheidenheid aan te sporen : Duitsland is nog lang niet verslagen, het kan nog alle kanten op. « Wij mogen ons niet verbinden met de grote mogendheden voor ambitieuze dromen die sommigen ons voorspiegelen, met de bedoeling ons tot militaire eenmaking te verleiden. Wat we in het licht moeten stellen, zijn de diensten die we verleend hebben en de belangrijke rol die ons leger speelt... De geallieerden hebben bitter weinig voor ons gedaan. De Duitsers hebben hun engagementen geschonden, maar de anderen hebben ze niet vervuld ! » (Thielemans, Carnets et correspondance de guerre, p. 190).

HET GEVAAR TIJDELIJK BEZWOREN

Naast het oorlogsdagboek beschikken we ook over de aantekeningen die minister Helleputte van de vergadering maakte. De « heren van Havere », in het verre Normandië gehersenspoeld door de grootspraak van de Franse pers, horen van de koning een heel ander en ontnuchterend verhaal :

« Een terugdrijving van de Duitsers lijkt alsmaar onwaarschijnlijker. Het Franse offensief tussen Moezel en Maas is een fiasco, ondanks de inzet van een talrijke troepenmacht en immense artilleriesteun. De hoop die we allemaal gekoesterd hebben was groter dan de realiteit. Het is zo goed als zeker dat er geen invasie van Duitsland zal plaatsvinden. Uiteindelijk zullen we dus meer aan de geallieerden moeten vragen dan aan de Duitsers. Van de Fransen zullen we alvast niet veel loskrijgen » (Thielemans en Vandewoude, op. cit., p. 565).

Alle ministers draaien tenslotte bij. Men besluit voorlopig geen grote verklaringen af te leggen, omdat België zich daarmee achteraf toch maar zou vast rijden. De hele kwestie zal later verder bestudeerd worden. En zo wint de koning voor het ogenblik het pleit !

Is Albert misschien te mild voor de Duitsers of minimaliseert hij hun verantwoordelijkheid ? Zeker niet. Zijn pleidooi om het Reich niet nodeloos voor het hoofd te stoten weerhoudt hem er niet van om enkele dagen later in zijn dagboek een vernietigend oordeel over Wilhelm II neer te schrijven :

« Het misprijzen voor de wetten van de menselijkheid waarvan de Duitsers getuigen vloeit voort uit de wil van de keizer, die hoogmoedige visionair die Europa in deze oorlog gestort heeft omdat hij het ogenblik gekomen achtte om de almacht van Duitsland of beter zijn heerschappij over de wereld te vestigen. Nooit allicht zullen de ambitie en de waanzin van één man zo’n catastrofe voor het welzijn van de menselijke samenleving veroorzaakt hebben... » (Thielemans p. 193).

De Broqueville verbijt zijn nederlaag, maar geeft zich niet gewonnen. In de instructies bestemd voor de diplomaten en uitgeschreven op 28 april laat hij, in een onmiskenbare provocatie aan het adres van de vorst, in extremis toch nog wat annexionistische ideeën smokkelen. Daarop verbiedt Albert op 23 mei aan minister van Buitenlandse Zaken Davignon uitdrukkelijk in de toekomst welke allusie dan ook op territoriale uitbreiding van België te maken.

De felheid waarmee zijn ministers ijveren voor een imperialistische politiek maakt Albert wantrouwig tegenover de katholieke partij. Hij weet dat de oppositie, liberalen (Hymans) en socialisten (Vandervelde), gekant zijn tegen deze politiek. Het zet de koning aan het denken. Misschien rijpt dan al bij hem het plan om te werken aan een regering van nationale eenheid, met de drie partijen, zoals die effectief tot stand zal komen in 1917.

Op de kabinetsraad in Le Havre beklaagt Charles de Broqueville zich openlijk over de omgeving van de koning – want hij durft Albert natuurlijk niet rechtstreeks aanvallen – « die niet wil weten van een sterke regering ». En zo zal koning Albert, belast met de leiding van het leger in de zwaarste beproeving die ons land ooit meemaakte, voortdurend op zijn hoede moeten zijn voor de intriges van zijn eigen ministers...

redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 77, september-oktober 2015