DE RELIGIEUZE CONGREGATIES OP DE VLUCHT  VOOR DE FRANSE REPUBLIEK

Onlangs publiceerde Guy Laperrière, hoogleraar religieuze geschiedenis aan de Universiteit van Sherbrook (Canada), de twee eerste delen van een lijvige studie over de Franse congregaties die er bij het begin van deze eeuw toe verplicht werden in ballingschap te gaan naar de Canadese provincie Québec. Deel 1: « Les premières bourrasques » (1880-1900). Deel 2: « Au plus fort de la tourmente » (1901-1904). Deel 3 (nog te verschijnen): « Vers des eaux plus calmes » (1905-1914).

Ook aan ons eigen land is deze kerkvervolging niet ongemerkt voorbijgegaan: meer dan 20.000 Franse religieuzen vonden in België een toevlucht. Frans-Canada nam in de periode 1901-1904 “slechts” 1265 geestelijken op, maar toch is dat veel als men weet dat Québec toen al dertig congregaties telde op een totale bevolking van 1.650.000 zielen.

Wat ons in deze studie bijzonder interesseert, is niet alleen het verloop van de republikeinse vervolging maar vooral de uiteenlopende en vaak rampzalige manier waarop de kerkelijke gezagsdragers reageerden. De liberale strekking in de Kerk dacht door inschikkelijkheid en pacifisme olie op de golven te gieten, maar kreeg onverwacht hard het deksel op de neus. Een bittere les voor het heden en de toekomst, nu de Kerk in haar geheel openlijk het liberalisme lijkt te huldigen...

DE ANTIKLERIKALE REPUBLIEK

OP het einde van het Franse Tweede Keizerrijk (Napoleon III), tijdens de zogenaamde liberale periode, dit is vanaf 1860, begonnen de administratieve plagerijen tegen de religieuze congregaties zich te vermenigvuldigen. Dat gebeurde naar het voorbeeld van de politiek die in dezelfde periode gevolgd werd door de regeringen in Spanje, Pruisen, Zwitserland en Italië. Na de mislukking van de poging tot restauratie van de monarchie in Frankrijk (Hendrik V, de graaf van Chambord), wonnen de echte republikeinen, dankzij de verdeeldheid in het rechtse kamp, de verkiezingen van 1877. Meteen gaf de vrijmetselarij het signaal voor een ware vervolging van de congregaties, die men als de stoottroepen van de Kerk kon beschouwen.

Op 29 maart 1880 verordent de regering eenvoudigweg de ontbinding van de Sociëteit van Jezus en verplicht ze de religieuze congregaties een toelating te vragen om onderwijsinstellingen te openen. Zonder aarzelen vormen de generale oversten van de betrokken orden blok met de jezuïeten: zonder zich te bekommeren om het persoonlijk belang van hun werken, weigeren ze de toelating tot onderricht te vragen en gaan ze een openlijke strijd aan met de regering. Deze moedige stellingname ligt in de lijn van de grote gevechten die de Kerk heeft moeten voeren onder het pontificaat van de heilige paus Pius IX (1846-1878).

DE POLITIEK VAN LEO XIII

Maar na de dood van Pius IX verandert jammer genoeg alles. Paus Leo XIII heeft een duidelijk programma. Guy Laperrière: « De vrede in Frankrijk verkrijgen en daartoe een kalmeringspolitiek volgen. Die bestaat er vooral in de republikeinse instellingen te erkennen en de clerus buiten de politiek te houden. » In opdracht van de Paus bekomt de nuntius te Parijs een overeenkomst met het antiklerikale regime: dit zou er zich van onthouden het onderwijs door de congregaties aan een toelating te onderwerpen, op voorwaarde dat de congregaties een verklaring zouden ondertekenen waaruit hun goede wil blijkt en hun onderwerping aan de republikeinse instellingen. Deze verklaring, opgesteld door de aartsbisschop van Algiers, Mgr. Lavigerie, en nagekeken door Leo XIII zelf, werd op 19 augustus 1880 naar de congregaties verzonden. » Er wordt woordelijk gepreciseerd dat de congregaties « alle solidariteit met de partijen en de politieke passies opgeven ».

Alle congregaties onderwerpen zich aan de wil van de Paus, behalve de benedictijnen van Solesmes: de eerste stap naar het Ralliement, de aanvaarding van de antimonarchistische Franse Republiek, is gezet. De onderhandelingen achter de schermen zijn nog maar net achter de rug of een legitimistisch dagblad uit Bordeaux maakt ze bekend... Links, dat geen deel uitmaakt van de regering, verwijt de ministers de schande van onderhandelingen met de klerikale partij! Eerste minister Freycinet moet ontslag nemen en Jules Ferry vervangt hem.

Deze laatste laat de decreten uitvoeren zonder ook maar enigszins rekening te houden met de beloften van zijn voorganger aan Leo XIII. Gevolg: 261 instellingen worden gesloten, 5650 religieuzen verbannen. Het is in deze periode dat zich negentien congregaties in Canada vestigen. Tussen 1880 en 1886 legt Jules Ferry een nieuwe schoolwetgeving op waarvan het doel is « de jeugd te onttrekken aan de klerikale invloed om haar open te stellen voor het tijdperk van de vooruitgang en de wetenschap, dat begonnen is met de Franse Revolutie. » Hij roept een kosteloos, verplicht en laïcistisch lager onderwijs in het leven.

In het Parlement volgt een heftig debat, met een memorabele tussenkomst door Mgr. Freppel: die stelt het sofisme van de antiklerikalen aan de kaak, die voorwenden de gewetensvrijheid te verdedigen door de confessionele neutraliteit van het openbaar onderwijs: « Jullie neutrale school, of jullie dat nu willen of niet, zal logischerwijze en noodzakelijkerwijze een atheïstische school worden, een school zonder God. »

CAPITULATIE EN VERVOLGING

Maar er is niets aan te doen. De republikeinse instellingen, die Leo XIII door de Franse katholieken wil doen aanvaarden, zijn in de eerste plaats het werktuig van een versnelde ontkerkelijking van het land: laïciteit van het middelbaar onderwijs voor meisjes, opheffing van de aalmoezeniersdienst in het leger, verwijdering van de kruisbeelden uit scholen en openbare plaatsen, laïcisering van de Parijse ziekenhuizen, vrijheid voor burgerlijke begrafenissen, echtscheidingswet.

Een nieuwe golf van verbanningen wordt teweeggebracht door de wet van 15 juli 1889, waardoor seminaristen één en onderwijzende broeders drie jaar legerdienst moeten verrichten, wat natuurlijk nefast is voor jonge roepingen: de helft van degenen die zich hieraan onderwerpen keert niet terug naar zijn communauteit. Vanaf 1895 tenslotte brengt een reeks belastingwetten de religieuze gemeenschappen in moeilijkheden. Vier vijfden van hen weigeren zich neer te leggen bij deze onrechtvaardige wetten. Opnieuw komt Rome tussenbeide en geeft het bevel alle weerstand op te geven, onder het voorwendsel dat de regering haar fiscale reglementering zal versoepelen.

Al deze capitulaties doen de antiklerikale partij niet ontwapenen. In juni 1899 komt een meerderheid van republikeins verweer tot stand, o.l.v. Waldeck-Rousseau. Dat is het begin van een nieuw offensief tegen de congregaties, die erin geslaagd zijn twintig jaar antikatholieke politiek te overleven. Inderdaad, gebruik makend van een leemte in het Franse recht, zijn de religieuzen die in 1880 verdreven waren, teruggekomen om hun activiteiten te hervatten; en elk jaar melden zich talrijke roepingen aan in de noviciaten. Ditmaal begint de regering met haar politiek te rechtvaardigen door een mediacampagne op te zetten, gericht tegen de zogezegde rijkdom van de religieuze gemeenschappen: “ het miljard van de congregaties”!

Daarna maakt de regering gebruik van een hervorming van het gemeen recht van de verenigingen en onderwerpt de congregaties aan een bijzonder regime door ze afhankelijk te maken van haar instemming en controle. In de uiteenzetting van zijn motieven verwijt Waldeck-Rousseau de religieuzen vooral dat ze de Franse jeugd in twee onverzoenlijke kampen opsplitsen: « één kamp dat meer en meer democratisch is en dat zich laat meevoeren op de brede stroom van de Revolutie, en een ander kamp dat meer en meer doordrongen is van doctrines waarvan men had mogen aannemen dat de grote beweging van de achttiende eeuw ze zou uitgeschakeld hebben. »

De Paus reageert zeer gematigd: zeker, hij dreigt ermee Frankrijk het protectoraat over de missies in het Oosten te ontnemen, maar hij verkiest de Franse regering te paaien door het werk van de religieuzen in de kolonies op het voorplan te schuiven.

Gedurende de eerste maanden van het jaar 1901 verlopen de discussies in de Kamer heel woelig. De antiklerikale passie van de linkse machthebbers is overduidelijk. Zelfs Albert de Mun, voortrekker van de republikeinse sociaal-katholieken, laat rechtstreeks aan Leo XIII weten dat een breuk in de betrekkingen tussen Parijs en het Vaticaan het enige afdoende wapen van de katholieken zou zijn. Maar, zoals Guy Laperrière het zonder omwegen zegt, « men weet dat Leo XIII er boven alles aan houdt elke breuk te vermijden ». Leo XIII heeft zijn politiek, en niets zal hem daarvan kunnen afbrengen.

DE WET VAN 1901

Artikel 13 van de wet van 1 juli 1901 betreffende de verenigingen onderwerpt de vorming van een congregatie of van een nieuwe vestiging aan de instemming van de regering, die zich ook de macht aanmatigt ze te ontbinden of te sluiten. Artikel 14 verbiedt een congregatie die geen instemming bekomen heeft, te onderwijzen.

Dom Delatte
Dom Delatte

Zoals gezegd hadden de generale oversten in 1880 een gemeenschappelijke, strijdvaardige houding tegen de antiklerikale regering aangenomen, in de lijn van het pontificaat van Pius IX. Deze keer treedt echter verdeeldheid aan het licht. Zeker, ze veroordelen allemaal het uitzonderingsregime dat de nieuwe wetgeving instelt, maar ze reageren verschillend. De helft weigert uit principe een aanvraag tot toelating in te dienen; onder hen dom Delatte, abt van Solesmes en algemeen overste van de benedic-tijnercongregatie van Frankrijk:

« Ik zal nooit de toelating vragen om te mogen bestaan. Wij zijn toegelaten door God, door de Kerk, door het algemeen recht en de vrijheid, en door onze dienstverlening: dat is voldoende... Ik voel zeer goed aan dat zij die toch willen leven de vraag vanuit een andere hoek kunnen benaderen; maar ik kan in geweten alleen maar handelen en raad geven zoals ik het zie. En hoelang zal deze onzekere toelating blijven bestaan? Door een gril kan ze ingetrokken worden. Men wil ons onteren alvorens ons hoofd af te hakken. Laat ons daar niet aan meewerken. »

Maar anderen stoot het tegen de borst dat ze in de illegaliteit moeten verdwijnen en daarvoor al hun verwezenlijkingen moeten opofferen. Ze besluiten dus de richtlijnen van de Heilige Stoel af te wachten. Op 29 juni protesteert Leo XIII tegen de wet, maar in algemene termen. Op 10 juli keurt de Romeinse curie de wet af, en voegt eraan toe: « om zeer ernstige gevolgen te vermijden en te beletten dat in Frankrijk de Congregaties zouden verdwijnen die de religieuze én de burgerlijke gemeenschap een grote weldaad bewijzen, is het toegelaten dat de niet erkende instellingen de instemming aanvragen ».

De generale oversten zijn ontgoocheld: zij vroegen om richtlijnen, maar krijgen slechts een ontwijkend antwoord in de vorm van een “toelating”. De jezuïeten protesteren krachtig tegen deze inertie, die de oppositie verzwakt en de regering bijgevolg versterkt: « Het lijkt er op dat men het heden redt, maar in feite compromitteert men de toekomst. De instemming van de regering vragen komt neer op onderwerping aan een in alle opzichten onrechtvaardige wet, die een inbreuk betekent op de rechten van de Opperherder, de Kerk en het katholiek geweten en die in tegenspraak is met het Concordaat. Het gevolg van deze wet is dat men het gehele religieuze leven van Frankrijk, met inbegrip van het kloosterleven, een groot aantal heilzame werken én bijna het volledige vrij onderwijs in de handen van het burgerlijk gezag legt. »

DE BISSCHOPPEN ONDERWERPEN ZICH

Het Franse episcopaat had een tegengewicht tegen het gebrek aan een krachtdadige pauselijke beslissing kunnen bieden door een gemeenschappelijk front tegenover de regering te vormen. Helaas... Met uitzondering van een vijftal kardinalen en bisschoppen schaart het episcopaat zich in zijn geheel achter het standpunt van de aartsbisschop van Parijs, Mgr. Richard, die een voorstander is van de onderwerping. Daarnaar gaat ook de voorkeur van Leo XIII uit. Zo verklaart kardinaal Parocchi, secretaris van het Heilig Officie: « De Paus wenst het voortbestaan van alle goeds, overal waar men het kan bewaren. Hij uit geen afkeuring over diegenen die menen dat zij de toelating niet moeten vragen , maar verlangt toch dat deze houding de uitzondering zou zijn. Zij die de moed hebben om de moeilijkheden van de toelating het hoofd te bieden uit liefde voor het zielenheil, verdienen alle lof. »

Sommige communauteiten onderwerpen zich uit gehoorzaamheid aan hun bisschop, andere doen het met volle overtuiging in de hoop hun verwezenlijkingen te redden. De montfortanen geven blijk van zeldzame moed: « Laten we op onze post blijven. Ze mogen ons arresteren, mishandelen en van alles beroven, maar we mogen onze energie niet verspillen in een gevecht », schrijft de overste van de broeders van Sint-Gabriël. Ook de jezuïeten bieden weerstand, en organiseren zich in de clandestiniteit met de hulp van enkele moedige bisschoppen.

Jammer genoeg zijn vijf bisschoppen openlijk regeringsgezind: zij leveren hun congregaties zonder enige schaamte uit aan de staatspolitie. We citeren onder meer Mgr. Henry, door Leo XIII in Grenoble benoemd als opvolger van Mgr. Fava (de gezworen tegenstander van de vrijmetselarij): hij vergemakkelijkt de uitdrijving uit zijn diocees van de Missionarissen van Onze-Lieve-Vrouw van La Salette, en geeft er twaalf van hen aan die clandestien in het bisdom verbleven! Later probeert hij van Rome zelfs de opheffing van de congregatie te verkrijgen, die gevlucht is naar Canada...

DE REGERING-COMBES

In de lente van 1902 worden de Fransen naar de stembus geroepen voor wetgevende verkiezingen. De voorstanders van het compromis hadden hun houding gerechtvaardigd door “goede verkiezingen” te voorspellen. Maar het pakt anders uit: de kandidaten van rechts, verdeeld zoals altijd, worden verslagen door verenigd links. Het resultaat is het kabinet van Emile Combes – een oud-seminarist! – die de handen vrij heeft om een radicale politiek zonder toegevingen te voeren.

Eén maand na zijn aantreden worden honderdvijfentwintig scholen, zonder toelating geopend sedert 1901, gesloten verklaard. Een week later geeft de regering een retroactief karakter aan haar decreten... en doet 2500 instellingen van vóór 1901 hetzelfde lot ondergaan! De afgevaardigden van rechts protesteren, en de bisschoppen van Frankrijk – met uitzondering van de vijf republikeinen – ondertekenen een petitie... Maar het is te laat. In Bretagne worden vijfhonderd scholen gesloten; de geestelijken worden op straat gegooid met verbod zich te hergroeperen. Het volk komt in opstand, de regering stuurt er het leger op af. Ongeveer vijfhonderd religieuzen zonder dak boven hun hoofd en zonder voedsel keren ’s nachts naar hun voormalig klooster terug om de richtlijnen van het moederhuis af te wachten: zij worden gearresteerd en in de gevangenis geworpen.

Vierhonderd katholieke magistraten en verscheidene officieren nemen daarop ontslag. Deze opflakkering van verontwaardiging bij de bevolking sterft echter vlug uit, omdat zij niet uitbreidt over heel het land. In paniek dienen vele religieuze oversten hun aanvraag tot goedkeuring in. Maar Combes triomfeert en laat weten dat hij ze zelfs niet zal onderzoeken. Bovendien decreteert hij dat de negenhonderd aanvragen die sinds 1901 ingediend waren, en waarover nog altijd geen beslissing was gevallen, afgewezen zijn. Op die manier krijgen de katholieke instellingen aan de vooravond van het nieuwe schooljaar de doodsteek. De leerlingen die plots geen leraars meer hebben, kunnen alleen maar terecht bij de vrijzinnige school...

DE APATHIE VAN DE FRANSE KATHOLIEKEN

Terwijl Rome zwijgt en de vredespolitiek handhaaft, kiezen de generale oversten – die niets van het opgelegde Ralliement willen weten – voor het verzet. Zij zijn bereid hun bloed te vergieten om de Fransen wakker te schudden.

Pater Le Doré
De generale overste van de eudisten, pater Le Doré

Inderdaad: de sluiting van de scholen in 1880 leidde tot onlusten, maar bij de uitdrijving van de geestelijken in 1902 kijkt het publiek, ondanks alle afkeuring, lijdzaam toe. De generale overste van de eudisten, pater Le Doré, is ontgoocheld: « In regeringskringen speelt men met de idee van een schismatieke eed. Dat zal de gelegenheid zijn om ons geloof te belijden en om te lijden voor Jezus-Christus. De strijd tussen de vrijzinnige en moderne maatschappij enerzijds en de congregatie en het clericalisme anderzijds, d.w.z. tussen de vrijmetselarij en de Kerk, neemt in scherpte toe. Jammer genoeg willen de katholieken, en dan vooral de clerus, de feiten niet onder ogen zien: ze willen zich niet schrap zetten en openlijk de slagen incasseren die nochtans duidelijk voor hen bedoeld zijn. De bisschoppen steken zich weg – om de toestand niet te compromitteren, zeggen ze. »

De bisschoppen zijn nu inderdaad allemaal voorstander van onderwerping aan de wetten van de Republiek. Ze willen onderhandelingen, geval per geval, met de regering. Sluw als de duivel zelf heeft Combes met een breed gebaar enkele toelatingen verleend: zo ontsnappen de trappisten, de broeders van de H. Joannes de Deo, de witte paters en negenhonderd congregaties van vrouwen, ziekenzorgers en missionarissen aan het mes van de guillotine. Ogenblikkelijk noemen de medestanders van Leo XIII dit een bewijs dat er met de regering gepraat kan worden en dat de schade te beperken is.

Niettemin blijft Combes op één punt onwrikbaar: de onderwijscongregaties kunnen op geen enkele vorm van clementie rekenen. In een toespraak verklaart hij: « Het is de geest van het verleden, de geest van de reactie die ze heeft doen tevoorschijn komen uit het puin van de oude wereld, als een levende ontkenning van de grondbeginselen van de moderne samenleving. De geest van de moderne maatschappij, de geest van de Revolutie, moet ze voorgoed terugdrijven naar een verleden dat definitief veroordeeld is door de leer en de zeden van de democratie. »

De paniek die zich in die periode meester maakt van de generale oversten en de bisschoppen slaat de hedendaagse waarnemer met verstomming. De krachtdadigsten onder de clerus kiezen voor passieve weerstand: in april moeten 3000 leden van predikende congregaties en 16.000 onderwijzende religieuzen, verdeeld over 1913 instellingen, vertrekken. In juni is het de beurt aan 40.000 zusters die les gaven aan een half miljoen leerlingen. De congregaties die voor verzet opteren, trekken zich terug in inderhaast ingerichte vluchtplaatsen. Verschillende van hen hebben de tijd gehad om voor enkele leden een clandestiene aanwezigheid in Frankrijk te organiseren.

Het lijkt er op dat de tijd van de Terreur is teruggekeerd: de congregaties uit de ziekenzorg verlenen, niet zonder risico, asiel aan eudisten, oblaten, jezuïeten, redemptoristen en capucijnen. De regeringspolitie bespioneert pastorijen en scholen. En het netwerk van de vrijzinnige onderwijzers vormt een parallele politiemacht zonder weerga! De religieuzen die aangehouden worden, komen wel niet op het schavot terecht maar ze krijgen wel boetes en gevangenisstraffen.

DE SECULARISERING

De regeringsdecreten stellen de bisschoppen en de oversten die de weg van de wettelijkheid wilden bewandelen, erg teleur. Onder dwang van de onverzettelijkheid van de antiklerikalen leggen sommigen zich neer bij de ballingschap. Maar de meesten blijven maar zoeken naar uitwegen om hun verwezenlijkingen te redden. Zo komen ze op de idee de religieuzen te seculariseren: vermits de regering de congregaties wil aanpakken, zullen we ze supprimeren; de leden ervan worden leken en kunnen zich dan blijven bezighouden met de katholieke scholen... Dit opzet wordt snel in praktijk gebracht op bevel van de bisschoppen, ondanks de weigering van sommige oversten.

In het begin dacht men dat het voldoende zou zijn om te doen alsof. Maar de regering reageert onmiddellijk; zij eist de volledige secularisering van de geestelijken: dispensatie van de geloften, het leiden van een normaal geseculariseerd leven (kledij, bankrekening, ontspanning) en de verplichting om in een andere stad te gaan wonen dan die waar men als geestelijke verbleef. De controle op de eerlijkheid van de secularisering wordt in het geheim toevertrouwd aan de vrijzinnige onderwijzers!

Dat alles leidt tot drama’s voor duizenden religieuzen die door hun bisschoppen gedwongen worden om hun communauteit te verlaten, soms met de instemming van hun overste, soms ook tégen diens zin. Laperrière citeert een aantal pakkende getuigenissen. Enkele congregaties hebben de mogelijkheid en de moed om zich te verzetten tegen het Diktat van de bisschoppen, zoals b.v. de Dochters van de Wijsheid: « De secularisering bestrijdt het principe zelf van het religieuze leven; zij is tegengesteld aan de waardigheid en de eer van de H. Kerk. [...] Als zij principieel aanvaard zou worden, zou zij uiterst nadelig zijn voor de godsdienstige geest. Eens de revolutie voorbij zou de congregatie, om zich te herstellen, alleen maar over aangetaste en haast onhandelbare elementen beschikken. Het Kapittel verwerpt unaniem de secularisering. »

Stellen we daarnaast volgend uittreksel uit een toespraak van Waldeck-Rousseau, wanneer hij in 1903 de politiek van de decreten verdedigt : « Het heeft wel degelijk resultaat dat een congregatie zich niet meer kan affirmeren en niet meer kan recruteren. Denkt u misschien dat de kloosterregels, die zo strikt zijn, alleen maar uit grillen voortvloeien? Sint ut sunt, een formule die er op neerkomt dat de versoepeling van de monastieke band onvermijdelijk tot het uiteenvallen van die band leidt. Het laat sporen na als men, hoe beperkt ook, stappen in de wereld begint te zetten en begint deel te nemen aan de drukte, de agitatie en de passies. Wie zich mengt in het sociale leven verlangt spoedig naar al wat menselijk is... » De duivel zelf aan het woord!

En de feiten bevestigen jammer genoeg dat hij weet wat hij zegt. Ter illustratie volgend bedroevend voorbeeld: de maristen behielden van hun 605 instellingen er 414, met 1500 geseculariseerde broeders; twee jaar later bleven er maar 840 broeders over. De verhouding is nagenoeg dezelfde in alle congregaties die de « gemeende, effectieve, innerlijke en uiterlijke » secularisering aanvaard hebben, zoals hun bisschop het wilde. Omgekeerd kenden de congregaties die de secularisering weigerden, en er zelfs de prijs van de ballingschap voor betaalden, allemaal een toename van hun effectieven en hun uitstraling, met inbegrip van de Franse jezuïeten die erin slaagden hun aantal met 1 % te doen toenemen tijdens deze periode.

DE H. PIUS X IN HET VERWEER

De H. Pius X (1903-1914) maakt een einde aan dit verschrikkelijk dilemma door een brief gericht aan de generale overste van de Broeders van de christelijke scholen, die op hun beurt in 1904 door de vervolging getroffen worden: « Tegen alle rampspoed die ons ontmoedigt, moeten remedies gezocht worden in de mate van het mogelijke. Maar men mag zich niet verlagen tot toegevingen die niet overeenstemmen met de waardigheid van de heilige Stichters en met het patrimonium van hun gewijde leer. Houd in deze situatie goed het volgende voor ogen: uw religieus leven staat op een veel hoger vlak dan het leven dat gewoonlijk geleid wordt; en als uw verplichtingen jegens uw naasten door uw taak van opvoeders groot zijn, dan zijn toch de banden die u met God verbinden veel nauwer. Het is overigens zonneklaar dat u tot op vandaag uitmuntende leraars en opvoeders voor de jeugd bent geweest omdat uw religieuze discipline u zo gemodelleerd heeft. »

De Paus organiseert dus de weerstand tegen de antiklerikale maatregelen in Frankrijk. Onder zijn impuls herleeft de Kerk van Frankrijk. Na de bestraffing van de Eerste Wereldoorlog komen de congregaties terug en verwezenlijken het alombekende, prachtige werk... tot wanneer daags na het Concilie de veralgemeende, vrijwillige secularisering alles op de helling zet, met dezelfde gevolgen als die welke door Combes en zijn kliek bereikt werden!

We besluiten met een uittreksel uit een brief geschreven door dom Delatte, abt van Solesmes, in 1907, op het moment dat de H. Pius X met energieke en vaste hand de strijd tegen de Franse antichristelijke Republiek hervatte: « Slapen kan nu niet meer. Het is aan de late kant, dat is zo: het was in 1901, en nog vroeger, dat we hadden moeten wakker worden. Maar beter laat dan nooit. Er gebeurt niets dat de Kerk al niet bekend is, om niet te zeggen gewoon is. En u vraagt ons vanwaar de redding zal komen? Maar dat is precies de redding: beproefd worden door de vervolging en verplicht worden te getuigen van onze aanhankelijkheid aan God. En de zielen? Het is in ons vertrouwen zelf dat God de noodzakelijke genade zal putten om hen te redden. Sedert Golgotha, waar het lijden ons vrijgekocht heeft, is het lijden de voorwaarde voor alle goeds. [...] Als wij willen dat datgene waarvan wij houden bemind wordt, moeten we het nog meer beminnen en er trouw aan zijn. De dag dat het volk zelf in heel ons leven de uitdrukking van een stilzwijgende maar vastberaden overtuiging zal zien, zal het uiteindelijk begrijpen. »

EN IN BELGIË ?

IN de loop van de geschiedenis van het Koninkrijk België hebben de vrijmetselaarsloges altijd een bondgenootschap tussen liberalen en socialisten nagestreefd met de bedoeling een afdoend tegengewicht te organiseren tegen de katholieke krachten.

Uiterst sectair en anti-katholiek was de liberale regering van Frère-Orban die aan de macht kwam in 1878, onder Leopold II. Een jaar later verklaarde deze regering, onder impuls van de loges, de oorlog aan het godsdienstonderricht in de scholen: in juni 1879 liet zij een wet stemmen die het principe van « de priester in de kerk, de onderwijzer in de school » toepaste. « De wet had de verontwaardiging opgewekt van de bisschoppen, de clerus en een immens groot aantal gelovigen. Onmiddellijk verbood het episcopaat aan de gelovigen hun kinderen naar de officiële scholen te sturen of er te onderwijzen. De wet werd voor de katholieken de “ongelukswet”, en weldra barstte een campagne los van een ongeziene heftigheid. [...] De vrijheid van onderwijs was ingeschreven in de grondwet. De katholieken maakten daarvan gebruik om overal religieuze scholen op te richten. Op het moment waarop de klassen terug begonnen, bleken ongeveer 30 % van de leerlingen en meer dan 20 % van de onderwijzers overgestapt te zijn van de officiële naar de vrije scholen, en deze cijfers zouden onophoudelijk blijven stijgen tot ze in 1881 duidelijk maakten dat laatstgenoemde scholen een voorsprong genomen hadden op eerstgenoemde » (Pierre Daye, Léopold II, Parijs 1934, p. 235).

Bij de verkiezingen van 1884 behaalde de katholieke partij een verpletterende overwinning. Zij behield de macht gedurende dertig jaar (met o.m. het groot katholiek kabinet-Beernaert), en behoedde zo ons land voor de antigodsdienstige en antiklerikale vervolging die in deze periode in andere landen woedde, en in het bijzonder in Frankrijk.

met dank aan J. H., Heusy

Broeder Pierre van de Transfiguratie