DE Z. EDWARD POPPE
EEN PRIESTER VOOR DE WEDERGEBOORTE VAN DE KERK
III. « Hoe verlang Ik dat het vuur brandt! »
GEKLUISTERD AAN HET ZIEKBED
De laatste vijf jaren van zijn korte leven – hij sterft op 33-jarige leeftijd – is Edward Poppe in de eerste plaats een zware zieke, die zijn kamer in het klooster van Moerzeke nauwelijks kan verlaten. Het is een « lentum martyrium », een langzaam martelaarschap. Biograaf Odilo Jacobs schrijft daarover : « Na het springtij van de eerste crisissen gaat en keert de ziekte in regelmatige wisseling van ebbe en vloed. Keer op keer staat Edward wederom op de rand van het graf en voelt hij de beklemmende angst van de nakende dood. Maar de dood grijpt zijn prooi niet, en moeizaam volgt dan weer het trage, trage herstel, totdat een nieuwe crisis weer alle hoop en alle plannen harteloos door elkaar schopt » (Edward Poppe, deel 2, Averbode, 1930, p. 128).
Hij wordt aangegrepen door zijn eigen nietigheid, terwijl zijn heiligheid nochtans naar alle kanten uitstraalt.
Om tijdens zijn ziekte, rechtop zittend in bed, zijn schrijfwerk te kunnen doen, maakt Edward gebruik van het deksel van een oude lessenaar. Daarop heeft hij een kelk met een hostie geschilderd, omgeven door een vlammenkrans en tegen de achtergrond van een donker kruis. Daaronder prijkt het woord « Accendatur ». De tekening verwijst naar de woorden van het Lucasevangelie (12, 49) : « Ignem veni mittere in terram et quid volo nisi ut accendatur ! » (« Vuur ben Ik komen brengen op aarde en hoe verlang Ik dat het ontstoken wordt ! »
Het is dezelfde tekst die de H. Louis-Marie Grignion de Montfort (1673-1716), van wie Poppe meer dan ooit de leerling wil zijn, inspireerde tot zijn Brandende bede : « Het goddelijk vuur, dat Jezus op aarde kwam brengen, moet ontstoken worden voordat Gij het vuur van uw gramschap ontsteekt dat alles op aarde zal verteren. Zend uw Geest uit en zij zullen herschapen worden, en Gij zult het aanschijn van de aarde vernieuwen. Zend die Geest van louter vuur op aarde om er priesters te verwekken van louter vuur. Mocht door hun bediening het aanschijn van de aarde worden vernieuwd en uw Kerk herschapen ! »
Edward wil het « Accendatur » voortdurend voor ogen houden bij het bijhouden van zijn alsmaar groter wordende correspondentie, die voor hem geleidelijk aan zijn belangrijkste vorm van apostolaat wordt.
DE WARE MARIALE GODSVRUCHT
Veel troost vindt de zieke in zijn devotie tot Maria, van wie hij de “ slaaf ” wil zijn, dat wil zeggen het gehoorzame werktuig : « servus Mariae in aeternum ». Aan pater Claeys-Bouuaert schrijft hij : « Mijn betrekkingen met Maria troosten mij, ‘t is te zeggen dat ze mij steunen : ik heb de indruk dat ik met mijn nietsdoen en rusten toch nog werk verricht door Maria » (6 juni 1919).
Zijn vurige mariale godsvrucht baseert hij op de leer van Montfort : het universele middelaar-schap van de Allerheiligste Maagd is gegrondvest op de eenheid van de Harten van Jezus en Maria. Edward licht dat toe in een brief aan Urbaan Bauwens :
« Wanneer komt de tijd dat wij erkennen zullen dat alle barmhartigheid en alle heiligheid in Maria neergedaald is en vanuit Maria ligt te schijnen en te stralen op onze zielen ? Wanneer zullen wij begrijpen dat al onze deugden en gaven en vruchten zoete afstralingen zijn van de goddelijke Zon van Jezus, die zetelt en glanst, nu en altijd, in Maria en uit Maria ? Wanneer geraken we binnen in Maria, om alles in Maria te worden, alles in Maria te krijgen, alles in Maria te beleggen en uit te werken ?
« Ah ! Zo dikwijls pijnigt het mij te zien hoe Maria nevens Jezus gezet wordt, zelfs door degenen die haar Middelares en Tempel van de Drieëenheid noemen ! Maria is niets in haar eigen, noch door haar eigen : Maria is maar de Troon waarin de eeuwigvloeiende genadebron der Drieëenheid woon en loop genomen heeft ; Maria is maar de altijdblijvende vorm waarin Jezus’ leven en Jezus’ genadewerking zich getrouw langsheen legt om onze zielen van daaruit tot zijn evenbeeld te maken. [...]
« De moeder van Christus, de Moeder van de Kerk is de Moeder der genade, Mater divinae gratiae, de Middelares Maria. Ah ! Mochten wij verstaan dat de godsvrucht tot Maria geen godsvrucht op haar eigen is, maar alleen de ware godsvrucht tot Jezus, de ware godsvrucht tot de allerheiligste Drieëenheid in haar uitverkoren Tempel ! Want Maria is niets in noch uit haar eigen, haar wezen en haar rol is het de zetel en de werkplaats te zijn der Godheid » (1919).
Aan pater Godts, een redemptorist die als theoloog veel werk verricht om de definitie van het dogma van Maria Middelares te verkrijgen, schrijft hij :
« Als we een beeld nodig hebben om over het Middelaarschap van Maria te spreken, dan zou ik niet zoals Mgr. Deschamps verwijzen naar de afbeelding van de gevouwen handen van Maria voor de goddelijke troon. Zijzelf is die troon » (1920).
Het juiste begrip van de mariale godsvrucht – dat zij één is met haar Zoon – is in de ogen van priester Poppe de absolute voorwaarde voor de heiliging van de geestelijkheid en dus van de gelovigen. Er is zoveel onbegrip, als zou aandacht op Maria aftrekken van aandacht op Jezus. En hij constateert : « Wonder hoe in de kerkelijke geschiedenis altijd twee kampen waren : dezen die als motto voerden “ De Maria ne quid nimis ” [niet teveel over Maria] en anderen die met Sint-Bernardus menen “ De Maria numquam satis ” [nooit genoeg over Maria]. Altijd zijn het de eersten geweest die in een kerkelijke uitspraak ongelijk kregen ». Tot aan het Tweede Vaticaans Concilie, dat de Maagd Maria letterlijk naar de laatste plaats verwees – het achtste hoofdstuk van « Lumen gentium » – om de protestantse “ waarnemers ” ter wille te zijn ! Geen wonder dat de genadestroom sindsdien helemaal opgedroogd is...
GEEN UITERLIJK APOSTOLAAT
Vanop zijn ziekbed legt Edward zich in een uitgebreide briefwisseling toe op de geestelijke leiding van de vele familieleden, vrienden en bekenden, met wie hij geleidelijk aan innige banden smeedt. Hij aanvaardt zijn lot en voelt zich gelukkig : « Maria lei mij in mijn bed, omdat ik zo best kan werken, ja liefste, zo is het ! Dat leg ik u wel eens uit. Nooit was ik gelukkiger » (brief aan Filibert Seys, 10 december 1919).
Hij krijgt ook veel bezoekers over de vloer, vooral Filioli. De activiteiten van de priesterbeweging volgt hij van nabij op : « Ik zal een beetje trachten mee te werken vanuit Moerzeke », luidt het. Hij waarschuwt voor een apostolaat dat teveel focust op het sociale :
« Laten we oppassen voor louter uiterlijk apostolaat. De duivel is bezig met aan vele vurige priesters een kwade pert [partij] te spelen. “ Sub specie zeli ” [onder de schijn van toewijding] doet hij ons geloven dat de bijzondere aard van deze tijden ons, als eerste plicht, de sociale werken en al het uitwendige apostolaat op het geweten legt. Hij doet ons geloven dat deze en gene mistoestand niet zal opgelost worden met er wijwater tegen te smijten ; dat een leraar als eerste ambtsplicht zijn lessen moet aanzien en een onderpastoor zijn verschillende kassen en bonden.
« Broeders, pas op :’t is de plaag ! Pas op voor de plaag, want de oogst mislukt ! Ah ! Konden wij dat in de overtuiging en het apostolaat van al de broeders stempelen : “ Mihi vivere Christus est ” : mijn leven, mijn geestelijk leven, mijn uitwendig leven is Christus. Hoe zullen mijn bonden en mijn lessen dat leven overbrengen dat kwijnend en haast stervend ligt in mij ? Onze eerste plicht is dus te zorgen “ dat wij leven ”. Meditatie, brevier en verzorgd Misoffer zijn dus de eerste plichten, of liever : de levensplichten. Al het andere, zelfs het noodzakelijke, krijgt maar “ leven van leven ” » (brief aan J. K. Peeters, augustus 1919).
Uiterlijke actie die niet innerlijk gevoed wordt, is voor Edward op zand gebouwd en dus waardeloos.
DE EUCHARISTISCHE KRUISTOCHT
Ondertussen is de naam van priester Poppe in heel Vlaanderen bekend geworden, vooral sinds de publicatie van het « Eucharistisch catechistenboek voor de kleintjes » (Lichtmis 1920). Van alle kanten stromen de vragen tot medewerking aan tijdschriften toe. Edward belooft bijdragen te schrijven voor het « Liturgisch parochieblad » en voor « Zonneland », het gloednieuwe kindertijdschrift van de paters norbertijnen van Averbode.
Rond diezelfde tijd besluit pater Basiel Vanmaele, een norbertijn, om met de goedkeuring van de hogere geestelijkheid ook in Vlaanderen de Eucharistische kruistocht Pius X te lanceren, een beweging die de toepassing van de decreten van de H. Pius X over de veelvuldige en vroegtijdige communie wil aanmoedigen. « Zonneland » zal er het werktuig van worden. In maart 1920 worden de twintigduizend jonge lezertjes op de hoogte gebracht : « Hier in Averbode is er bijzonder voor u een bond opgericht en die heet : “ De Eucharistische Kruistocht ”. Het doel ervan is het verspreiden der veelvuldige communie en de bevordering van Jezus’belangen door het machtige wapen van het gebed. »
Seminarist Jozef D’Haenens, een vurig Filiolus en een groot bewonderaar van priester Poppe, brengt Vanmaele in contact met de rector van Moerzeke : « Mijns inziens, wilt ge volkomen zeker zijn dat die werking, onder de kleinen vooral, grote vruchten zal afwerpen, dan moet ge u het koste wat kost de medewerking trachten te verzekeren van den E. H. Poppe, rector te Moerzeke. Het is een heilig priester, zoals er wellicht weinige zijn. Hij zou de man zijn bij uitmuntendheid om u bij te staan in die werking voor de kleinen... » (maart 1920).
Edward is opgetogen wanneer hij over het initiatief van de norbertijn hoort, temeer omdat de nood hoog is. De eerste naoorlogse verkiezingen in november 1919, op basis van het algemeen enkelvoudig stemrecht, zorgen voor de grote doorbraak van de socialisten ; ze hebben amper drie zetels minder dan de katholieken en zijn meteen de tweede grootste partij van het land. Het ministerie van Kunsten en Wetenschappen, waaronder het openbaar onderwijs ressorteert, komt voor het eerst in handen van een socialist : de Waal Jules Destrée. Een heropflakkering van de schoolstrijd is voor priester Poppe niet denkbeeldig...
Op 15 maart 1920 zegt hij de norbertijn zijn medewerking toe, maar tegelijkertijd drukt hij zijn eigen visie uit :
« Wat de Eucharistische Actie betreft, ik streef er vooral naar om de H. Communie meer vormend te helpen werken in het leven der kleintjes en het getal [de kwantiteit] door de hoedanigheid [de kwaliteit] aan te vullen. Daar werd tot nu toe weinig acht op gegeven, nietwaar ? Niet enkel “ veelvuldig ” communiceren, maar daarbij de H. Communie beter leren benutten door de communiecantjes. Het leven der kinderen ook mariaal helpen worden, juist omdat de devotie tot Jezus mariaal is, is een bekommernis die nauw samenhangt met mijn eucharistische betrachtingen. »
Al snel blijkt dat Vanmaele en Poppe helemaal op dezelfde lijn zitten. Over zijn eerste ontmoeting met Edward, twee maanden later, zal de norbertijn later schrijven :
« Ik zie hem nog halfrecht zittend in zijn bed in een hoek van de kamer, mij bij mijn binnentreden hartelijk welkom hetend en me mijn priesterlijke zegen vragend. Om de hals droeg hij zijn paternoster, en vóór hem op het bed lag er een klein kruisbeeld, waar hij onder het gesprek af en toe op neerblikte. En aan het voeteneinde stond op een kleine tafel het beeld van Onze-Lieve-Vrouw, zijn lieve Middelares, onder wier moederlijke ogen hij werkte en bad. Zo vond ik hem de eerste maal... zo vond ik hem, telkens als ik later bij hem op bezoek kwam, immer met die wonderbare glimlach op het gelaat als van een in God verslonden heilige. »
« ECCE PANIS ANGELORUM »
Kort daarop maakt het secretariaat van de Eucharistische Kruistocht bekend dat het een herkenningsteken (een logo, zouden wij nu zeggen) heeft laten vervaardigen dat internationaal erkend is : een kelk met de H. Hostie tegen de achtergrond van een kruis, met rondom de woorden : « Ecce panis angelorum ». De kruistochters van Spanje, Frankrijk, Italië, Zwitserland, Groot-Brittannië, Mexico en België zullen voortaan hetzelfde kenteken dragen. Edward licht de betekenis toe :
« Kelk en Hostie is het vernieuwde kruisoffer dat ons in de H. Communie wordt medegedeeld om ons ook tot offer te maken. Daarom : kruis achter kelk en hostie. Het is geen bloedig kruis, maar een wit kruis want het is de onbloedige vernieuwing van het kruisoffer waar we in het Eucharistisch offer aan deelnemen. De oorsprong ervan alleen was bloedig (wit kruis op bloedrode fond). Opschrift : Ecce Panis Angelorum, Ziedaar het Brood der Engelen : 1° om te beduiden dat de kleinen daar hun voedsel moeten in zoeken en wel (van) als ze nog engelkens zijn ; 2° dat de kleinen door dat brood zuiver zullen blijven of zuiver zullen worden als engelen ; 3° om te tonen met welke verheven gesteltenissen het betaamt dat ze dit goddelijk voedsel nemen.
« Panis, brood : om te beduiden dat de hostie een voedsel is en geen beloning. Voedsel neemt men zoveel men kan » (brief aan zuster Mechtildis). Honderd jaar later zal paus Franciscus precies dezelfde zienswijze vertolken !
Edward spreekt nu over zijn toestand als « een providentiële ziekte ». Hij voelt zich boven zichzelf uitgetild, in de greep van een stille kracht die nieuwe toekomst waarborgt, zelfs indien hij nooit meer zou genezen. Zijn medewerking aan « Zonneland » doet de oplage van het kindertijdschrift snel stijgen : in de zomer van 1920 zijn er al 27. 000 abonnees, in december zullen het er 50. 000 zijn ! Een andere uitgave van de norbertijnen, « Averbodes weekblad », legt aan de opvoeders uit hoe zij het werk moeten uitvoeren bij de jeugd. En : « A. W. zal gebeden schooien om E. K. te rugsteunen. » Want, zo schrijft hij aan Basiel Vanmaele : « Pater, wordt er gebeden voor de Kruistocht ? Dat is wel de hoofdzaak, nietwaar ? »
Wat Edward wil, is een brede beweging van eucharistische en mariale devotie die in de diepte van de zielen moet werken. Het godsdienstonderricht op de scholen laat naar zijn mening veel te wensen over : te theoretisch, te nuchter en te kil. Het leert de kinderziel niet genoeg open te staan voor de sacramentele genade en die genade te gebruiken in het dagelijks leven.
Hij beseft heel goed dat zoiets niet op enkele maanden tijd gaat en dat er veel offers nodig zijn : « Laat ons moedig werken », zo gaat hij verder, « de oogst eerst verwachten na maanden... na jaren... ja, na jaren ! Hoe blij is Onze-Lieve-Heer als wij zo op Hem vertrouwen. Dan ziet Hij dat wij zeker zijn van Hem en dat heeft Hij gaarne. Laat ons ook zelf toonbeelden van Kruis-ridders zijn en alles verwachten van het offer van onszelf, want zonder dit offer krijgen we de bronnen van Jezus’offer niet aan’t stromen. [...] Het offer moet onze inkt zijn als wij schrijven ; het offer moet onze woorden kleuren en onze zinnen doorzenuwen... »
Hoe dient de E. K. concreet georganiseerd te worden ? Priester Poppe start in de lagere school van Moerzeke met zgn. weekbriefjes ; daarop moeten de kinderen eerlijk antwoorden op vijf vragen : « Voor wie hebt ge deze week gewerkt ? Wat hebt ge ervoor gedaan ? Hoe dikwijls hebt ge uw opdracht vergeten ? Welk was uw bijzonder puntje ? Welke verstervingen hebt ge gedaan ? » De ingevulde briefjes moeten in een “ spaarpot voor Koning-Jezus ” gestoken worden, die naast het Mariabeeld staat. En dan is het aan de zusters en de onderwijzeressen om ermee aan de slag te gaan, aan de hand van richtlijnen door Edward opgesteld. Seminarist D’Haenens krijgt de opdracht om die gedrukte richtlijnen verder te verspreiden.
EEN NOVEEN OM TE GENEZEN
In de zomer van 1920 krijgt Poppe van zijn nieuwe geestelijk directeur, de redemptorist pater Van Haute, de opdracht een noveen te houden naar de Moerzeekse Schipperskapel om genezing te bekomen. Edward doet het « uit gehoorzaamheid », schrijft hij aan zijn broer, « niet voor mij ; ik ben zeer gelukkig, maar voor de zielen. »
Op 8 juli vertrekt een kleine stoet aan het rectorshuis. Voorop stapt Edward, goed ingeduffeld en beschermd met de voortaan onmisbaar geworden grote sjaal, in het gezelschap van zijn moeder en gevolgd door enkele weeskinderen en oudjes uit het klooster. Terwijl de blijde mysteriën gebeden worden, sluiten zich onderweg enkele buren aan. Na korte tijd is Edward al ten einde krachten, maar hij denkt er niet aan zijn noveen op te geven. Men haalt er een kruiwagen bij waarop meneer de rector zo comfortabel mogelijk met kussens geïnstalleerd wordt.
De tweede dag is de stoet aanmerkelijk groter. Heel wat mensen voegen zich bij de groep om Edwards genezing van Maria af te smeken. Iedereen is erover verbaasd dat meneer de rector deze keer drie vierden van de weg – het is een klein half uur gaan – te voet kan afleggen. De dag daarop neemt men de kruiwagen nog wel mee, maar priester Poppe heeft hem niet meer nodig.
De groep bedevaarders groeit elke dag verder aan. Iedereen is blij dat de gebeden klaarblijkelijk verhoord worden, want de geestelijke wint zichtbaar aan krachten. Hij gaat voorop, bidt luidop voor en geeft bij elk tientje een bijzondere intentie aan, los van zijn eigen genezing.
Op 16 juli, feest van Onze-Lieve-Vrouw van de Karmel, kan de noveen afgesloten worden. Voor het beeld van het H. Hart, dat hij op die dag op zijn kamer introniseert, bidt Edward vurig voor « een nieuw leven » : « Ik leid U hier binnen, o mijn goddelijke Vriend, om hier met U te wonen, met U te werken, met U te leven... Ik wil samen met U een nieuw leven beginnen, een leven van liefde en van vruchtbaarheid. » De opvallende verbetering van zijn gezondheidstoestand die hij verkregen heeft, wil hij aanwenden om nog meer één te worden met Jezus en Maria. « O Maria, mijn Koningin en Moeder, o milde Middelares van alle genade, ik geef mij geheel aan U met al wat ik ben en al wat ik heb... »
Zijn streven naar grotere heiliging is geen strikt individueel verlangen, het is dienst aan het christenvolk : « Gedenk dat van mijn heiligmaking de redding van zovele zielen afhangt. » Twee dagen tevoren heeft hij nog geschreven aan een vriend : « Als ik de kinderzielen zie vergaan met massa’s en ze zie kwijnen tot op onze katholieke schoolbanken toe ; als ik de werklieden en de werkmeisjes achter de rode vlag zie lopen met hele scharen, als ik zo weinig liefde zie voor Jezus en Maria, dan vergeet ik mijn ellende en smeek ik Maria mij heilig te maken en naar niets meer om te zien. »
« MIJN SCHOONSTE LEVENSWERK »
Intussen kent de Eucharistische Kruistocht een ongelooflijke uitbreiding. Priester Poppe is er nooit officieel de bestuurder van geweest, maar dat neemt niet weg dat de duizenden jonge kruisriddertjes elke week uitkijken naar het “ ordewoord ” van hun aanvoerder in « Zonneland » en dat de paters van Averbode hem als de spil van de beweging zien. Spontaan voelen groten én kleinen dat van zijn heilig leven een bezieling uitgaat die heel de E. K. doordesemt en voortstuwt.
Een leger is uitstekend, oordeelt Edward, maar er moeten ook voldoende bekwame officieren zijn. Op een vergadering met enkele vooraanstaande geestelijken wordt daarom besloten om zoveel mogelijk priesters en onderwijzers te winnen voor de beweging. De eersten wil men bewerken in de gebruikelijke bijeenkomsten en recollectiedagen, de laatsten langs de normaalscholen om. Zo start op voorstel van onze rector de E. K. N., de Eucharistische Kruistocht voor normalisten.
Voor alle aangeslotenen is de E. K. niet in het minst een bron van zegen en genade voor henzelf, zoals priester Poppe aanstipt : « De E. K.-methode bestaat uitdrukkelijk en hoofdzakelijk in het “ Medice, cura teipsum ” (“ Geneesheer, genees uzelf ”). Priester of inrichter, ja Kruistochter klein of groot, heilig uzelf, opdat gij apostel moogt zijn. Uw wapen is het voorbeeld, meer dan het woord, het gebed, de versterving, de sacramenten het meest vanal. »
Daar blijft het niet bij. Op verschillende middelbare scholen steekt een bezield leraar van wal met een afdeling voor scholieren, en in december 1920 ziet in Leuven de Eucharistische Kruistocht voor hoogstudenten het licht.
Zo groeit de beweging stilaan uit tot een volledig opvoedingssysteem van mariaal eucharistisch leven in heel Vlaanderen. De E. K. moet in de optiek van Edward geen bond of werk naast vele andere zijn, maar de ziel van alle werken, de leven gevende geest van alle christelijke ondernemingen : « E. K., ziel en geest onzer bestaande hiërarchische katholieke actie... We werken in de bestaande kaders : parochie, bisdom, scholen, met de priesterschap in het midden en de katholieke actie der leken daar rondom als hulpmiddel. »
Moet de Vlaamse Beweging niet van diezelfde geest doordrongen worden ?
ONWEER BOVEN VLAANDEREN
Het einde van de Eerste Wereldoorlog had in België niet tot een klimaat van verzoening en vergevingsgezindheid geleid, wel integendeel. De activisten, die zich “ verbrand ” hadden aan hun samenwerking met de Duitse bezetter, werden door de overheid op hatelijke wijze vervolgd. Vlaamsgezindheid werd verdacht gemaakt. De Franstalige elite, met liberaalgezinden en vrijmetselaars op kop, wilde haar positie veilig stellen door al wat Vlaams (en katholiek !) was de mond te snoeren. Jammer genoeg ging de geestelijke overheid, waarover kardinaal Mercier meer dan ooit met strakke hand regeerde, daar veel teveel in mee.
Kristallisatiepunt was het proces-Dosfel in 1920. Lodewijk Dosfel, een diepgelovige flamingant, jurist en schrijver, had tijdens de oorlog aan de vervlaamste universiteit van Gent een leerstoel aangenomen ; hij hield zich echter afzijdig van het activisme en weigerde lid te worden van de door de Duitsers opgerichte Raad van Vlaanderen. Op 7 juli werd hij tot tien jaar gevangenschap veroordeeld, wat tot heel wat Vlaamse verontwaardiging leidde.
De toenemende wrijving tussen de Vlaamsgezinde jeugd en de kerkelijke hiërarchie – « Mechelen versus Vlaanderen », zoals iemand giftig schreef – was voor Edward een grote zorg. Het Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond, waarvan Edward nog lid én plaatselijk leider was geweest, werd door het episcopaat systematisch gewantrouwd. Nog liever de scoutsbeweging van Baden Powell ! Toegegeven, de studenten-bond was al in de oorlog teveel de eenzijdig politieke toer opgegaan, maar had pater Calbrecht, de algemeen secretaris van het AKVS, geen gelijk toen hij schreef dat de Kerk er alle belang bij had de studentenbeweging niet te bekampen maar te steunen, om te vermijden dat de jeugd « in de armen van het hevigste radicalisme zou gedreven worden » ?
Op de eucharistische studentendag van 26 augustus breekt Mgr. Heylen, de Vlaamse bisschop van Namen, een lans voor de Vlaamse Beweging. Voor hem mogen de studenten er van harte aan deelnemen, maar onder één voorwaarde : de leden moeten de godsdienstige belangen boven de Vlaamse stellen ; Vlaanderen mag zich niet tegen België keren, want dat zou als gevolg hebben dat Wallonië verloren gaat voor het katholicisme.
Priester Poppe is blij met dat standpunt, en wel om twee redenen : het stemt overeen met zijn eigen analyse over de toekomst van België en het betekent een veroordeling van het laïcisme. Voor Edward is er niets erger dan een samenleving zonder God ; in een samenleving zonder God is immers de duivel baas.
Nog altijd blijft voor hem de leidraad onveranderd : « Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Christus ». Met zijn scherp inzicht beseft hij het gevaar dat de twee bewegingen die hem zo nauw aan het hart liggen bedreigt : het AKVS verkeert in de verleiding om het “ Vlaanderen voor Christus ” los te laten, terwijl de Eucharistische Kruistocht, losgeweekt van de Vlaamse Beweging, het “ Alles voor Vlaanderen ” zou kunnen prijsgeven.
De oplossing ligt voor de hand : de kerkelijke overheid moet het AKVS erkennen en de studentenbeweging moet doordrongen worden van de geest van de Eucharistische Kruistocht.
DE CRISIS VAN HET GEZAG
In een brief aan zijn vrienden zet Edward zijn zienswijze schematisch uiteen :
« Eucharistische Kruistocht in de Vlaamse Beweging.
« Middelen. Communiceren : wekelijks. Gebed en versterving. Karaktervorming : op bijzonder gekozen gedragspunt.
« Doeleinde : 1. Opdat de Vlaamse Beweging zou strekken tot ontwikkeling, tot verzedelijking en verchristelijking van ons dierbaar volk. 2. Opdat het Vlaamse volk weldra volledig rechtsherstel zou bekomen. 3. Opdat de Vlaamse Beweging altijd moge doorgevoerd worden met het kerkelijk gezag » (tekst bewaard door Maurits Impens).
Voor priester Poppe is gehoorzaamheid aan de geestelijke hiërarchie een conditio sine qua non voor elk katholiek initiatief. Daarmee volgt hij alleen maar de richtlijnen van de H. Pius X uitgedrukt in de Brief over de Sillon (1910) : « Het gezagsprincipe is de basis van elk sociaal en meer nog elk godsdienstig leven. Dat principe moet in ere hersteld worden, zonder engheid, maar ook zonder omwegen. »
Edward begrijpt waarom die gehoorzaamheid bij de christelijke Vlaamse jeugd afkalft, maar hij kan deze evolutie niet goedkeuren. In een lange brief aan Amaat Duyck gaat hij dieper op de kwestie in :
« Nu meer dan vroeger is de Vlaamse Beweging voor de Vlaamse studenten de enige heilige. Ze noemen hun beweging “ een heilige strijd ”, “ hun ideaal ”. [...] Het is een feit voor hen dat die Vlaamse zaak die zij zowat verafgoden, soms door hun onmiddellijke geestelijke gezagvoerders werd miskend zonder bespreking en soms bekampt zonder omzien door hun opvoeders. [...] Weinigen hebben rechtzinnige bewondering voor hun christen-Vlaams ideaal uitgesproken. De jongens hebben zich door de houding van hun opleiders vervreemd en gekrenkt gevoeld. Hun eerbied voor het gezag en hun vertrouwen in de wereldlijke priester is over het algemeen op laag peil gezakt.
« Ook bij vele jonge priesters is de houding van het gezag een stronkelsteen. Zij ondervinden dat de jeugd ons verlaat en dat zij weldra zelfs voor oprechte rechtzinnige leiding niet meer zal te vinden zijn ; de jeugd heeft enerzijds gesnakt naar katholieke leiding inzake Vlaamse beweging, maar van schijn-mee-gaan en remmende leiding is de jeugd afkerig.
« Er is wel een vorm te vinden voor een katholieke Vlaamse jeugdbeweging die het volle vertrouwen van de geestelijke overheid en ook het volle vertrouwen van de jonge Vlamingen zou verdienen. Wil bv. onze Eucharistische Kruistocht zijn doel, zijn gebed en zijn intenties expliciet richten op het integraal verwezenlijken van de leus “ Alles voor Vlaanderen – en Vlaanderen voor Christus ”, dan zijn wij zeker nog veel te redden wat ons nu ontsnapt en zelfs de Vlaamse jeugdbeweging volledig met haar werking en met al haar ondergeschikte betrachtingen in het spoor te brengen van het hoofddoel : ons volk aan Christus door zelfheiliging. »
OP BEDEVAART NAAR FRANKRIJK
In september 1920 voelt Edward zich goed genoeg om met een groep van vierhonderd bedevaarders af te reizen naar Lourdes. Hij wil er bidden voor familie en vrienden, voor de Kruistocht, maar ook « om met volle vertrouwen mijn genezing te vragen », zoals zijn geestelijke vader hem opgedragen heeft. Alles legt hij echter in de handen van Moeder Maria : zij zal bewerken wat het beste is en kiezen « tussen genezing en offerleven, tussen herkregen gezondheid en het apostolaat van het kruis » (brief aan moeder en zussen, 8 september 1920).
Bij de grot is hij getuige van miraculeuze genezingen. Maar ook zonder spectaculaire feiten « werkt Maria hier diep en zacht in ieders ziel ». Priester Poppe ziet de zaken op een bovennatuurlijke manier : « O Jezus ! Gij die oneindig goed zijt, moest Gij ons geschapen hebben voor deze wereld, Gij zoudt geen ogenblik wachten om deze lammen en blinden te genezen. Doch nu geeft Gij in plaats daarvan : troost in het lijden, verlangen naar een leven van offer en uitboeting, genade om het ziekbed in een apostelbed om te scheppen. Nu geeft Gij, in plaats van lichamelijk herstel, het zicht aan de ziende blinden ; nu brengt Gij lamme zielen naar de biechtstoel ; nu doet Gij geestelijke teringlijders opstaan uit hun dodelijke lauwheid. Nu, mijn Jezus, nu doet Gij levende doden opstaan uit hun zonden. »
In plaats van rechtstreeks terug te keren naar Moerzeke vat hij het plan op om langs Lisieux te gaan : « Indien Onze-Lieve-Vrouw mij niet geneest, zal misschien Treesje mij de gezondheid terug schenken », vertrouwt hij de aalmoezenier van de bedevaart toe.
In de karmel heeft hij een lang onderhoud met moeder Agnes van Jezus, de eigen zus van de kleine Teresia. Daarna bidt hij op het graf van de toekomstige heilige – ze zal zalig verklaard worden in 1923 – en zegt daarover : « De grootste genaden van mijn leven werden mij daar op dat graf verleend... »
BISSCHOPPELIJKE VOLTE-FACE
Vooraleer van wal te steken met zijn voorgenomen plan, de verstrengeling van E. K. en Vlaamse beweging, wil Edward de toelating bekomen van zijn bisschop. Mgr. Seghers ontvangt hem op 6 oktober. De Gentse bisschop is bijzonder vriendelijk en geeft zijn goedkeuring aan het initiatief. Hij is het helemaal eens met de visie van Poppe zoals die ze had geformuleerd in een vooraf toegestuurd schrijven : « onze studerende jeugd terug in het bovennatuurlijk spoor brengen en haar eerbied voor het kerkelijk gezag terug opwekken ». Edward moet in de toekomst zelfs geen toelating meer vragen om over de zaak te publiceren en te vergaderen.
Overgelukkig keert Edward naar Moerzeke terug. Maar drie dagen later schrijft Monseigneur hem een brief waarin hij zijn toelating weer intrekt :
« Na de zaak rijpelijk overwogen te hebben ben ik tot het besluit gekomen dat ik de Eucharistische Kruistocht ten voordele der Vlaamse Beweging niet mag goedkeuren.
« Godsdienst en Vlaamse Beweging zijn, in zich beschouwd, twee verschillende zaken die men niet mag verwarren. Een Eucharistische Kruistocht ten voordele der Vlaamse beweging is een verwarring van twee zaken en is bijgevolg, zelfs voor enige voordelen die er kunnen uit komen, principieel af te keuren.
« Dat men een Eucharistische Kruistocht sticht onder de studenten om ze meer christelijk, godsdienstig, bovennatuurlijk op te leiden, allerbest ; het zal ook een middel zijn opdat zij het kerkelijk gezag blijven erkennen, maar een Eucharistische Kruistocht rechtstreeks ten voordele der Vlaamse Beweging kan ik niet goedkeuren. »
Kortom, er kan geen sprake van zijn de godsdienst te mengen met de politiek... Priester Poppe botst tegen een muur : het bisschoppelijk gezag wil niet dat Jezus in de maatschappij heerst, in volkomen tegenspraak met de instructies van de H. Pius X, die zes jaar tevoren overleden is !
Een drama... Edward gehoorzaamt zijn bisschop, maar zonder zijn zienswijze te verloochenen. Hij betreurt de houding van Mgr. Seghers des te meer omdat hij ziet hoe in de Vlaamse Beweging een onderhuidse modernistische stroming werkzaam is. Als de Kerk zich afkeert van de beweging, zal die stroming de bovenhand halen. Poppe formuleert zijn grote bezorgdheid als volgt :
« Voor het heden heeft die [modernistische] strekking voor gevolg de vermindering van de invloed des priesters ook op godsdienstig gebied : het magisterium van de Kerk verliest zijn invloed, alles wordt allicht aan vrij oordeel onderworpen... De opvoeding onzer katholieke colleges en normaalscholen doet meer kwaad dan goed aan sommige studenten. Zij heeft de studenten geen hoogschatting voor de godsdienst, geen gehechtheid aan het priesterschap meegedeeld... Ook in maatschappelijke inrichtingen zal die geest van onafhankelijkheid overwaaien. Groot gevaar bestaat daarin. Ze scheiden teveel de rechtstreekse godsdienstige kwesties van de onrechtstreeks godsdienstige, de sociaal zedelijke enz. »
Hoe heel anders zou de evolutie in ons land verlopen zijn als men het door priester Poppe aangegeven pad gevolgd was ! Door het flamingantisme de rug toe te keren dreef het episcopaat de Vlaamse Beweging verder op een heilloze weg : die van de laïcisering en de religieuze onverschilligheid.
DE VLAAMSE BEWEGING DOOR DE PAUS VEROORDEELD
Edward is er zich terdege van bewust dat het socialisme, dat vooral in het Waalse landsgedeelte zeer sterk staat, vijand nummer één is van het katholieke Vlaanderen. Zo botst de Vlaamse vraag naar amnestie op het onverzettelijk « vingt mille fois non ! » van de socialistische minister van Justitie Emile Vandervelde, een fanatiek antiklerikaal en een notoir vrijmetselaar.
Wat te doen ? Poppe denkt na en besluit enkele ideeën op papier te zetten. Het wordt een Proeve van praktische oplossing voor de Vlaamse kwestie, een “ tractje ” zoals hij het zelf noemt, waarin hij – in 1920 ! – de idee van een verregaande omvorming van het unitaire België tot een bondsstaat niet schuwt. Hij weigert de hogere, geestelijke belangen van zijn geliefde Vlaamse volk op te geven onder het voorwendsel van de Voorzichtigheid en het Dogma van de Belgische eenheid.
Maar in het voorjaar van 1921 maakt niemand minder dan paus Benedictus XV een abrupt einde aan alle plannen van Edward en anderen met de publicatie van de apostolische brief « Cum semper ».
In dat schrijven betreurt de paus dat de Vlaamse kwestie de eendracht onder de burgers ondermijnt en vooral nadelig is voor de clerus, die in de gepassioneerde discussies haar prestige verliest. De priesters krijgen de opdracht zich in de verkondiging uitsluitend tot geloofszaken te beperken en geen onderwerpen met een profaan [lees : politiek] karakter meer aan te snijden. Geestelijken mogen voortaan zonder verlof van hun bisschop geen artikels over profane onderwerpen meer laten verschijnen in kranten en tijdschriften. De discussie over de Vlaamse Beweging wordt op de seminaries taboe verklaard.
De brief, gedateerd op 21 februari en in België bekendgemaakt op 8 maart, betekent de triomf van kardinaal Mercier. Het is de liberale lijn die het haalt, de lijn van Leo XIII onzaliger gedachtenis : strikte scheiding tussen geloof en politiek. Over het « Omnia instaurare in Christo » van de H. Pius X, waarvoor ook priester Poppe zo vol vuur ijvert, wordt een groot kruis gezet. Het document kwam er op uitdrukkelijk verzoek van de kardinaal en bevat alle punten die hij aan de paus heeft gesuggereerd. Vóór de publicatie keek Mercier de tekst trouwens nog grondig na, om er zeker van te zijn dat alles volgens zijn eigen wens geformuleerd was !
Uit gehoorzaamheid verscheurt Edward Poppe zijn werkstuk. Vlaamsgezind, ja, maar in onderdanigheid aan de kerkelijke hiërarchie – ook als die zich manifest vergist.
Als men priester Poppe gevolgd was, dan was de Vlaamse Beweging allicht uitgegroeid tot een door en door katholieke beweging die door haar innerlijke sterkte en geworteld zijn in het Vlaamse volk had kunnen wegen op de Belgische politiek, naar het voorbeeld van het Zentrum in Duitsland. En de katholieke Walen hadden er steun kunnen uit putten om tegenwerk te bieden aan hun maçonnieke, socialistische politici. Ons land had zo heel anders kunnen evolueren.
De moeilijke weg die Edward wil gaan zal uitstekend verwoord worden door zijn vriend Leo Deckers op het zaligverklaringsproces :
« Het kenmerk van de houding van Edward op dit domein is dat hij het probleem individueel voor zichzelf moest oplossen en collectief in de richtlijnen die zijn confraters of gelovigen hem vroegen. Men heeft soms gezegd dat men in zo’n omstandigheden gematigd moet zijn, dat wil zeggen dat men een deel van beide uitersten moet opofferen en moet proberen om de resterende delen te vermengen : bv. voor de helft flamingant zijn en trachten voor de helft te ontsnappen aan de verplichting te voldoen aan het gezag.
« Dat was niet de weg die Edward volgde. Hij was even Vlaamsgezind als zijn vriend Dosfel en hij predikte ons de volmaakte gehoorzaamheid ten overstaan van de bisschop. Voor hem was de “ via media ” niet de gemakkelijke weg, de weg langs de beek diep in de vallei. Neen, de “ via media ” was de moeilijke weg, de weg over de toppen. Men bevindt zich niet onderaan in het dal, maar op de top van het gebergte. De extremisten zijn zij die links en rechts naar beneden tuimelen. Zij hebben niet het uitzicht op de twee kanten van het gebergte en de naburige toppen ; hun zicht is beperkt tot de vallei... »
Met dit prachtige beeld van “ de weg over de toppen ”, de “ ligne de crête ” die ook abbé de Nantes zo dierbaar was, willen we het voorlaatste deel over het leven van priester Poppe afronden.
broeder Pierre van de Transfiguratie & redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 84, november-december 2016