De Z. Edward Poppe

en de Vlaamse Beweging

In het eerste deel van deze studie spraken we over het ontstaan van de Vlaamse Beweging binnen het onafhankelijke België. We stelden drie zaken vast : dat zij in de 19de eeuw absoluut niet anti-Belgisch was ; dat zij overwegend, hoewel niet uitsluitend, gedragen werd door overtuigde katholieken ; en dat zij de steun genoot van de overgrote meerderheid van de geestelijken in de mate waarin zij zich niet van de kerkelijke hiërarchie probeerde te ontvoogden (De Z. Edward Poppe en de Vlaamse Beweging, I. Vlaams en katholiek in het onafhankelijke België, in Hij is verrezen ! nr. 128 van maart-april 2024).

In dit tweede deel willen we nagaan hoe Edward Poppe (1890-1924) tegenover de Vlaamse Beweging stond. Dat hij Vlaamsgezind was, staat buiten kijf en werd onterecht door zijn eerste biograaf, priester Odilo Jacobs, op bevel van hogerhand – lees : kardinaal Mercier – onder de mat geveegd. Zijn tweede biograaf, priester Fernand Van de Velde, was dan weer zelf zo’n vurige flamingant dat hij onze heilige allerlei opvattingen toedichtte die hij niet met de woorden van Edward zelf kon onderbouwen.

Typerend daarvoor is het afzonderlijke boek dat Van de Velde uitgaf onder de titel : Edward Poppe en de Vlaamse Beweging (Kortrijk, 1994 ; 155 pp.), waaruit we regelmatig zullen citeren. “ Ongecensureerd ” staat er op het kaft. Wij zouden eerder zeggen : “ Handle with care ”, want een kritische ingesteldheid tegenover wat de auteur allemaal beweert, is op zijn plaats. Zo willen we proberen om een waarheidsgetrouw beeld te schetsen van de kijk van priester Poppe op de Vlaamse strijd.

II. « ALLES VOOR VLAANDEREN,
VLAANDEREN VOOR KRISTUS »

De IJzertoren, heropgericht vanaf 1952, draagt fier de leuze AVV-VVK
die voor het eerst verscheen in 1881 in het tijdschrift De Student.

KRUIS EN LEEUW

In het Vlaanderen van Edwards jeugdjaren was het Frans nog altijd de “ deftige ” taal, de enige die hogerop kon leiden en die beheerst en gesproken werd door iedereen die zichzelf ernstig nam. Maar het Nederlands werd meer en meer gekoesterd als drager van de eigen Vlaamse en door en door katholieke aard. Vooral priesters en religieuzen waren het die het Vlaamse bewustzijn wilden stimuleren en de taal cultiveren om een dam op te werpen tegen het verderf dat uit Frankrijk kwam : de ideeën van de Verlichting, het revolutionaire gedachtengoed, het liberalisme en de goddeloosheid.

Temse, de geboorteplaats van Edward, ligt aan een grote Scheldebocht midden in het Vlaamse land. Daar zoals elders spanden geestelijken zich in om de jeugd “ Vlaams ” te maken, dat wil zeggen fier op hun taal, hun godsdienst en hun geschiedenis. Vanuit die optiek organiseerden de Broeders van Liefde, bij wie Wardje in Temse in 1901 zijn middelbare studies in het Frans begon, Nederlandstalige naschoolse activiteiten. De Vlaamsche Taalbond, waarbij hij zich van zijn ouders mocht aansluiten, oefende in het spreken van een “ beschaafde ” taal en dweepte met schrijvers van eigen bodem. « Het was het jaar waarin Broeder Silverius uit Consciences Leeuw van Vlaenderen had voorgelezen, in voorbereiding op de feeststoet die ter gelegenheid van het zesde eeuwfeest van de Slag der Gulden Sporen onder massale volkstoeloop op 27 juli 1902 door de straten van Temse trok » (Van de Velde, op. cit., p. 13).

In het tweede middelbaar hield Edward voor de Taalbond zijn eerste spreekbeurt over zijn lievelingsauteurs, onder wie August Snieders (journalist, schrijver en voorvechter van de Vlaams-katholieke idealen) en Karel Ledeganck (dichter van o.m.  De drie zustersteden, een lofzang op Brugge, Gent en Antwerpen). Driemaal mocht de beloftevolle jongen, amper twaalf jaar oud (hij had de toelating gekregen om het zesde leerjaar over te slaan), de afwezige voorzitter vervangen ; een jaar later werd hij tot president van de Taalbond verkozen !

En dan was er natuurlijk de tekenacademie, waar de getalenteerde Edward hoge toppen scheerde en zelfs een gouden medaille won. Maar het absolute hoogtepunt waren de toneelvoorstellingen, waarvoor hij ook op volwassen leeftijd een zwak zou hebben. Op de planken staan deed hij dolgraag. Als beloning voor zijn goed rapport mocht hij van moeder in 1902 voor de eerste keer meespelen in een toneelstuk gebracht door de kring Nut en Vermaak ; die kring werd geleid door E.H. Edward De Sutter, de directeur van de jongensschool van Temse. Met overtuiging speelde Ward de rol van Neo, een jonge martelaar voor het christelijke geloof onder keizer Nero. Twee jaar daarna – hij zat toen in het derde middelbaar – deed hij mee in het groots opgezette drama “ De priester ”.

Geen wonder dat hij over die goed gevulde en gelukkige jaren later aan zijn vriend Adolf Poort schreef : « In dien kindertijd zonder kommer en vol zon en blijheid verwijl ik nog geren » (brief van 19 februari 1911).

Na Latijnse les gevolgd te hebben bij directeur De Sutter, die in Edward een mogelijke roeping bespeurde, mocht de jongen in 1905 gaan studeren aan het Klein Seminarie van Sint-Niklaas ; hij was vijftien. Het nieuwe milieu verruimde zijn Vlaamse idealisme aanzienlijk. In de refter waren het de oudste studenten, de “ rederijkers ”, die het hoge woord voerden. Ook al was de taal verplicht Frans, hun hart klopte Vlaams. « Zij bepaalden inhoud en richting van de gesprekken, die vaak gestoffeerd werden met de lectuur van de laatste aflevering van de twee leidinggevende studentenbladen : De Vlaamsche Vlagge en De Student » (Van de Velde p. 15).

Het was in De Student dat voor het eerst de leuze Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Christus verscheen. Seminarist Frans Drijvers gebruikte ze als kenspreuk in het eerste nummer van het studentenblad, verschenen in 1881, en priester-redacteur Jakob Muyldermans lichtte ze toe : « Worstelen zult gij de heilige strijd met ons voor de misachte moedertaal, overtuigd dat wij voor de moedertaal strijdend, ook kampen voor onze Godsdienst, voor ons Vaderland, voor ons eigen zelfbestaan ! » 1  De gedreven studentenleider Frans Van Cauwelaert gaf in het begin van de eeuw een gebalde definitie van het nagestreefde ideaal : « Hoger mens, hoger Vlaming, hoger christen ! »

Als “ pensionnair ” op het Klein Seminarie was Edward « onmiddellijk lid geworden van de internenbond Intra Muros, met als motto “ Ic dien ” en als bondsblad ’t Soete Waeslandt, dat door de leerlingen, die uit de hele regio kwamen, zelf werd opgesteld » (Van de Velde p. 15). Samen met zijn klasgenoot Filip De Pillecijn, de latere romanschrijver, werd de jonge Poppe al snel opgenomen in de redactieploeg en wel als tekenaar.

Het blad leunde sterk aan bij het pas gestichte Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond (AKVS), dat geleid werd door universiteitsstudenten en seminaristen en dat de scholieren wou vormen voor hun toekomstige taak in de Vlaamse Beweging. Met die combattieve doelstelling volgde het AKVS het spoor van Albrecht Rodenbach, maar liep het ook het gevaar hem na te bootsen in zijn neiging tot opstandigheid tegen de kerkelijke hiërarchie als die een andere mening toegedaan was.

« TEMSCHE VOORWAARTS »

In de zomervakantie van 1906 was Edward oud genoeg om toegang te krijgen tot de cultuurbond van zijn geboorteplaats : « Temsche Voorwaarts », dat een belangrijke rol in zijn leven zou spelen.

Temse was op het einde van de 19de eeuw een bloeiende gemeente die zich ontwikkeld had tot een belangrijk industriecentrum : zeildoekweverijen, jutespinnerijen en steenbakkerijen stelden steeds meer mensen tewerk ; de scheepsbouwwerf Boel moest toen nog aan haar grote opgang beginnen. De inwijking nam hand over hand toe zodat Temse in 1890 meer dan 11.000 inwoners telde.

« Vanaf 1890 schoten in Temse de culturele verenigingen als paddenstoelen uit de grond, voornamelijk toneel- en zangverenigingen, muziekmaatschappijen en verenigingen met een vormend karakter. De verenigingen namen niet enkel kwantitatief toe, ook kwalitatief was er een enorme vooruitgang » (website ksa-tv.be van jeugdbeweging KSA-Temse Voorwaarts). In 1898 zag Temses eerste duurzame jeugdbeweging het licht : Temsche Voorwaarts, opgericht door twee leerlingen van het Klein Seminarie in Sint-Niklaas.

« De activiteiten beperken zich tot de zomervakantie en de verlofperiodes rond Kerstmis en Pasen, zodat men van een typische vakantiebond kan spreken. De eerste “ hoofdman ” en grote bezieler van de pioniersjaren was Karel De Leenheer 2.  [...] Tijdens de vakanties kwamen de leden bijeen in studiekringen, waar ze beurtelings een voordracht hielden. De thema’s die het meest aan de orde kwamen, waren Vlaamse literatuur en taalkunde, Vlaamse Beweging en maatschappijleer » (ibid.).

Naast de studiekringen « vormde toneel de belangrijkste activiteit. Toneel werd beschouwd als een hefboom tot culturele volksverheffing en versterking van het Vlaamse bewustzijn ; daarnaast was er ook de vormende waarde voor de spelers. [...] De opvoeringen van Temsche Voorwaarts, die plaatsvonden in de feestzaal van de Katholieke werkmanskring in de Akkerstraat, lokten massale belangstelling en zorgden voor vermaak waarover in heel Temse en in de plaatselijke pers enthousiast werd gesproken en geschreven » (ibid.). Hoeft het te verbazen dat Edward Poppe een van de vurigste leden van deze katholiek-Vlaamse bond werd ?

DE STRIJD VOOR NEDERLANDSTALIG ONDERWIJS

Begin 1906 was hoogleraar in de wijsbegeerte Désiré Mercier benoemd tot nieuwe aartsbisschop van Mechelen en primaat van de Kerk in België. In september van hetzelfde jaar publiceerde de prelaat zijn fameuze Instructions aux Directeurs et aux Professeurs des collèges libres d’humanités. Daaruit bleek « dat het Vlaams geen geschikte taal werd bevonden voor wetenschap en hoger onderwijs en dat het Nederlands slechts met mondjesmaat in het middelbaar onderwijs mocht worden ingevoerd, met als grote concessie een tweetalig palmares » (Van de Velde p. 15).

Edward, hier op twaalfjarige leeftijd, kreeg in de middelbare school van de Broeders van Liefde een christelijk geïnspireerde Vlaamsgezindheid mee.

Dat is veel te kort door de bocht en houdt geen rekening met de moeilijke positie waarin de bisschoppen zich bevonden. In 1883 was in het parlement de wet-Cooreman aangenomen, die een ruimere plaats voor het Nederlands in de middelbare studies voorzag voor het staatsonderwijs. « Het lag dan ook voor de hand dat er stemmen zouden opgaan om er bij de katholieke instanties op aan te dringen dat ook in het vrij onderwijs analoge maatregelen tot gedeeltelijke vernederlandsing zouden getroffen worden. [...] Dit werd heel spoedig de eis van alle Vlaamsgezinde groeperingen » (Robrecht Boudens o.m.i., Kardinaal Mercier en de Vlaamse Beweging, Leuven, 1975, p. 13). De bisschoppen begrepen dat ze zelf het initiatief moesten nemen om te vermijden dat ze onder parlementaire druk zouden gezet worden.

Mgr. Mercier raadpleegde toonaangevende Vlaamsgezinden zoals Elisabeth Belpaire 3, Joris Helleputte 4 en prof. Emiel Vliebergh 5, die hem duidelijk maakten dat de Vlamingen het recht moesten krijgen in hun moedertaal te studeren en zich er in uit te drukken. Voor de toekomstige kardinaal was dat een brug te ver. Bovendien stond hij onder druk van de jezuïetencolleges en nagenoeg alle meisjesscholen, die echte haarden van verfransing waren : ze wilden blijven tegemoet komen aan de wens van de gegoede burgerij dat hun kinderen een vorming in de Franse taal zouden krijgen.

De kring “ Nut en vermaak ”, geleid door de Broeders, organiseerde toneelvoorstellingen waarin Edward maar al te graag meespeelde.

De Instructions van 1906, trouwens ondertekend door alle bisschoppen van België, zetten het licht op groen voor voorzichtige hervormingen. Mercier onderstreepte dat de Vlamingen terecht verlangden dat hun taal en cultuur meer waardering zouden genieten. Daarom werd het gebruik van het Nederlands in de Vlaamse secundaire scholen uitgebreid, mochten gesprekken tussen leraren en leerlingen in de eigen taal gebeuren en moesten er in de schoolbibliotheken meer boeken in de moedertaal komen. Steen des aanstoots voor de Vlaamsgezinden was echter de toegevoegde paragraaf over het hoger onderwijs : als universitaire onderwijstaal was het Nederlands niet geschikt ; het was geen internationale taal zoals het Frans, dat bijgevolg zijn monopolie moest behouden.

Kardinaal Désiré Mercier
(1851-1926)

Mercier « heeft niet kunnen vermoeden dat de publicatie van de Instructions op zo’n heftige tegenstand zou stoten en in feite het beginpunt zou zijn van de vervreemding en het wantrouwen van de Vlaamsgezinden ten opzichte van zijn taalpolitiek. De kern van het probleem lag in het feit dat hij juist een van de voornaamste streefdoeleinden van de Vlaamse Beweging ontkende : het Nederlands tot een volwaardige cultuurtaal laten uitgroeien » (Boudens, op. cit., p. 53). Net op dat ogenblik weerklonken de eerste stemmen die opriepen tot de vestiging van een Vlaamse universiteit in Gent. En die stemmen zouden voortdurend aan kracht winnen.

Volgens Van de Velde hing er door de hele kwestie op het Klein Seminarie opstandigheid in de lucht. Dat de sfeer op de school in die periode niet zo best was, lijkt te kloppen, maar de vraag is of dat wel ten gevolge van de Instructions was. In elk geval wijst niets er op dat Edward mee verantwoordelijk was voor het verziekte klimaat of er zich mee inliet. Zijn toenmalige brieven aan zijn goede vriend Karel De Schaepdrijver (die van zijn vader, een liberale notaris, in Ronse moest studeren) handelen alleen over de vakantietijd waarnaar hij uitkijkt ; van enige allusie op de « hoog oplopende discussies » op de speelplaats (p. 17) is geen sprake. In verband hiermee is het belangrijk aan te halen wat Filip De Pillecijn later over Poppe schreef : « Hij was flamingant in gehoorzaamheid en onderdanigheid » (artikel in Ons Volk Ontwaakt, jrg. XIX, nr. 32).

DE POËSIS : DE ZIEL VAN HET VLAAMSE VOLK

Tijdens de paasvakantie van 1908 hield Edward zijn eerste voordracht voor de studentenbond van Temse. Hij gaf een historisch overzicht van de Vlaamse letterkunde sinds 1830, waarbij hij scherp was voor de “ kunst om de kunst ” van de Tachtigers 6. Het woord moest voor hem drager zijn van gedachten, van grote en schone gedachten.

« “ Temsche Voorwaarts ” bloeide tijdens de zomervakantie in de dagelijkse achturenmis, in studiekringen en voordrachten. Een hoogtepunt was ongetwijfeld de AKVS-landdag op 24 augustus 1908 te Dendermonde. Edward beluisterde er met bewondering de groten uit de studentenbeweging : Lodewijk Dosfel 7, Frans Van Cauwelaert en zijn bloedeigen kozijn Leo Van Puyvelde. Op de letterkundige zitdag van 2 september oogstte hijzelf succes met de voordracht van enkele Vlaamse volksliederen » (Van de Velde p. 19).

Het voorlaatste jaar, de poësis (1908-1909), was voor de opgroeiende jongeman een openbaring. Boven alle andere dichters had hij Guido Gezelle lief : « Gezelle neemt mij bij de hand en leidt mij langs veldwegel en watergracht, door bos en wei. [...] En wandelend leert hij mij zien wat schoon is en voelen wat schoon is. Gezelle doet mij God zien in al wat schoon is. Gezelle leert mij bidden met het hart » (Poppe Archief Moerzeke, III A 3 e). Hij begon ook zelf te dichten ; zijn beste pennenvruchten werden opgenomen in ’t Soete Waeslandt.

Hugo Verriest 
(1840-1922)

Rond Pasen vindt hij de tijd om, onder het pseudoniem Filodeem (“ volksvriend ”), een verhandeling van 13 bladzijden te schrijven over “ De betekenis van het volk in de Letterkunde ”. Hij mocht ze voorbrengen op een vergadering van de studentenbond. We citeren er deze passage uit : « Het volk is weinig gekend, weinig gezien en nog minder gewaardeerd. En nochtans is het volk rijk in doen en zeggen, onschatbaar rijk, zonder het te weten, zonder zelfs te vermoeden. Het is de trouwe schatbewaarder van taal en zeden. [...] De tijd gaat komen dat het volk zal lezen in de letterkunde, dat het begrepen en verstaan zal worden, dat het zich zal kunnen spiegelen in de werken zijner schrijvers en dichters. » Het is een oproep tot een authentieke Nederlandstalige literatuur als uitdrukking van de ziel van het Vlaamse volk.

Voor het Rodenbachjaar 1909 tekende hij op het kaft van het meinummer van ’t Soete Waeslandt, dat gewijd was aan de stichter van de Blauwvoeterij, de vertrouwde buste van Berten. Daaronder schreef hij « in drukletters, in zwarte inkt omrand met blauw potlood, de leuze “ Leve God en Vlaanderen ! ” » (De Pillecijn, art. cit.).

In augustus trok Edward samen met Temsche Voorwaarts naar Roeselare voor de inhuldiging van het standbeeld van Rodenbach. Priester-leraar Hugo Verriest voerde er het woord, maar ook de Brusselse vrijzinnige hoogleraar August Vermeylen, die enkele jaren tevoren in een scherp, antiklerikaal artikel de draak had gestoken met de Instructions van de Belgische bisschoppen. Het kon de kardinaal alleen maar bevestigen in zijn vrees dat de Vlaamse Beweging ontrouw zou kunnen worden aan de katholieke hiërarchie, temeer omdat de massa in Roeselare luidkeels « Vlaamse hogeschool nu ! » had gescandeerd.

Poppes retorica aan het Klein Seminarie van Sint-Niklaas.

Hijzelf staat bovenaan, tweede van links. Rechts van de superior Eugeen De Hovre, de begeesterende leraar

die door de leerlingen op handen gedragen werd. Uiterst rechts, zittend, Filip De Pillecijn.

DE RETORICA : EEN SOCIALE DIMENSIE

Over de overgang van het voorlaatste naar het laatste middelbaar schrijft Van de Velde gevat : « de allerindividueelste emotie naast de meest sociale expressie, wilde romantiek over moeder Vlaanderen naast nuchter realisme over arm Vlaanderen » (p. 22).

In de retorica (1909-1910) groeide Edwards bewondering voor Lodewijk Dosfel, van wie de studentenbond van Temse in augustus het toneelstuk “ Ten aanval ” had gebracht, een treurspel uit de tijd van de kruisvaarders. Dosfel maakte grote indruk met zijn stelling dat het recht op Vlaams onderwijs een evident natuurrecht was. Ook met Hugo Verriest liep Edward hoog op omwille van zijn sociale bewogenheid. De redevoering van de gevierde priester-leraar onder de titel “ Eertijds heeft er een volk bestaan ”, opende de ogen van de jonge Poppe voor de sociale werkelijkheid en deed hem beseffen dat de Vlaamse Beweging ook een maatschappelijke plicht had.

Edward Poppe, « kind uit een werkzame familie, was inderdaad een echte vriend van het volk. Maar toch had hij een open oog voor de gebreken van dat volk. Hij kon eronder lijden wanneer hij zag dat steeds meer arbeiders afzwenkten naar het marxisme en hun priesters de rug toekeerden » (Amaat Lerno, Priester Edward Poppe, “ sociaal apostel ”, Mechelen, 1970, p. 19). Hij raakte diep overtuigd van wat E.H. Floris Prims 8 op de tweede sociale landdag in Boom in 1910 beklemtoonde : « Vlaamsgezindheid en volksgezindheid dekken elkaar. De flaminganten zijn altijd volksgezind geweest. De Vlaming mint zijn volk en op de liefde voor eigen volk berust de liefde voor eigen land, aard en eigen taal » (De Studentenbeweging op sociaal gebied, in De Student, 1910, p. 110). Wie werkelijk van het Vlaamse volk hield, moest het in de bedding van het katholieke geloof houden en beschermen tegen de sirenenzang van hen die enkel in materialistische termen dachten.

Het was dan ook niet verwonderlijk dat in dat laatste schooljaar Edwards roeping een vaste vorm aannam. Hij zou priester worden in de wereld, “ priester voor de kleine man ” zoals zijn vader zaliger het onder woorden gebracht had. Al in 1909 had Edward geschreven : « Hoe schoon mij het kloosterleven voorkome en hoe zwaar het priesterleven, toch keren mijn gedachten en mijn hart immer terug naar het laatste. Alhoewel ik mij soms zo onmachtig en onbekwaam vind, toch wil dat schone ideaal van zelfopoffering niet uit mijn hart... » (brief aan Adolf Poort, 12 mei 1909).

De hoofding op een brief aan Karel De Schaep­drijver van 7 mei 1910 tekent de toekomstige priester ten voeten uit : « Alles tot meerdere eer en glorie van God, tot heil van ons Vlaanderen en ons Vlaamse volk ! »

VLAAMSE LEERGANGEN IN LEUVEN

Emiel Vliebergh (1872-1925)

In oktober 1910 begon Edward aan zijn legerdienst in Leuven als lid van de Hogeschoolcompagnie, wat hem toeliet om tegelijkertijd zijn filosofiestudies te doen. Hij werd lid van het genootschap Met Tijd en Vlijt, een Vlaamsgezinde studentenbeweging onder het voorzitterschap van prof. Vliebergh, en nam gretig deel aan het bruisende intellectuele leven aan de Alma Mater, in zoverre de kazerneverplichtingen dat toelieten.

In de lente van datzelfde jaar was de wet-Franck-Segers gestemd die het katholieke middelbaar onderwijs vervlaamste. Kardinaal Mercier had zich neergelegd bij een wettelijke regeling omdat de katholieken aan de vooravond van belangrijke verkiezingen hopeloos verdeeld bleven over de kwestie. Maar nu begon de Vlaamse Beweging campagne te voeren voor de vernederlandsing van het hoger onderwijs, tegen de Instructions van 1906 in. Het Leuvense tijdschrift Hooger Leven publiceerde de ene eis na de andere, wat door de bisschoppen als ondermijning van hun gezag werd gezien, temeer omdat er Vlaamsgezinde hoogleraren aan meewerkten.

« Het zette bij de Vlamingen kwaad bloed telkens weer te moeten horen dat het Nederlands geen wetenschappelijke taal was. [...] De eis om in Leuven Vlaamse Leergangen in te voeren werd met steeds meer aandrang geformuleerd. Het hoofdargument dat hiervoor werd ontwikkeld, was de noodzakelijkheid om als intellectuele elite niet van het volk te vervreemden en in staat te zijn de mensen in hun eigen taal de wetenschap bij te brengen » (R. Boudens, op. cit., pp. 86-87).

Studentenkring Temsche Voorwaarts. Edward zit tweede van links.

Uiteindelijk was het de rector van de Alma Mater, de Waal Mgr. Ladeuze, die aankondigde dat tijdens het academiejaar 1911-1912 in verschillende faculteiten twee cursussen in het Nederlands zouden worden gedoceerd. Hij had de kardinaal over de streep getrokken door erop te wijzen « dat de kracht van de Vlaamse Beweging niet onderschat mocht worden. Ze was niet door enkele heethoofden gedragen, maar door een aanzienlijk deel van zowel de seculiere als de reguliere clerus. Het meest doorslaggevende argument was echter dat er steeds meer kans bestond op een vervlaamsing van de Gentse universiteit, wat ontegensprekelijk een nadelige weerslag zou hebben op Leuven » (Boudens p. 91). Alle Vlaamsgezinden juichten de beslissing toe en de verhouding tussen hen en Mercier werd op slag minder gespannen.

De actie voor de vernederlandsing van de Gentse rijksuniversiteit was inderdaad in december 1910 in een stroomversnelling gekomen door het optreden van de “ drie kraaiende hanen ” : de volksvertegenwoordigers Frans Van Cauwelaert (katholiek), Louis Franck (liberaal) en Camille Huysmans (socialist) zetten hun partijpolitieke geschillen op­­- zij en hielden in heel het Vlaamse land gezamenlijke meetings voor « Gent Vlaams ! » Dat een deel van de Vlaamse Beweging blijkbaar bereid was om de levensbeschouwelijke tegenstellingen ondergeschikt te maken aan een zgn. “ hoger Vlaams doel ”, zette vooral bij het episcopaat kwaad bloed.

Merkwaardig genoeg kwam de felste tegenstand deze keer van de bisschop van Brugge, Mgr. Waffelaert. « Het is bekend dat Waffelaert het Vlaams vooral zag als een bescherming tegen de nefaste invloeden die het volk zowel vanuit het “ zedeloze ” Frankrijk als vanuit het protestantse Nederland bedreigden. [...] Herhaaldelijk heeft hij daartegen gewaarschuwd, zoals hij ook waarschuwde tegen een deelname van scholieren en seminaristen aan een studentenbeweging die los stond van de controle van het episcopaat. Zijn veroordeling, in 1911, van katholieken die ijverden voor een vernederlandsing van de Gentse universiteit sproot voort uit dezelfde visie : de jeugd mocht niet aan een niet-katholieke universiteit toevertrouwd worden. Rechtmatige Vlaamse eisen moesten daar ondergeschikt aan blijven » (R. Boudens in zijn inleiding op F. Van de Velde, Edward Poppe en de Vlaamse Beweging, p. 8).

TOENEMENDE VERDEELDHEID IN DE BEWEGING

In april 1911 ging in Hasselt de derde sociale landdag door. Lodewijk Dosfel waarschuwde er « voor de splitsing tussen de zogenaamde taalbeweging en de sociale studentenbeweging. Hij had een warm pleidooi gehouden voor één Vlaamse studentenbeweging, die nationaal was en ook maatschappelijk » (Van de Velde p. 33). Het cultuurflamingantisme mocht zichzelf niet loskoppelen van sociale bewogenheid. Dat was taal naar Poppes hart, in overeenstemming met zijn roeping. Maar wat zou de reactie zijn van de Vlaamsgezinden voor wie alles in de eerste plaats om politieke strijd moest draaien ?

Lodewijk Dosfel (1881-1925)

In de lijn van Dosfel trad Edward bij het begin van het academiejaar 1911-1912 toe tot de pas opgerichte Leuvense kring Amicitia, die de sociale oriëntatie van de studentenbeweging beoogde. De statuten verduidelijkten het opzet : « Amicitia stelt zich ten doel : een gezellige Vlaamse kring te vormen, waar de leden een omgeving vinden die hen bevrijdt van de ideaaldodende stroming van onverschilligheid en halfheid ; die hen aanzet zelf goed te blijven, immer vuriger christenen en betere Vlamingen te worden. » Met als einddoel : « het Vlaamse Vlaanderen immer dichter bij Christus brengen ».

In september stond Edward voor de laatste keer op de planken in Temse. Hij speelde de hoofdrol van priester in het stuk “ Besloten Tijd ” dat een episode uit de Boerenkrijg verhaalde. Op Nieuwjaarsdag 1912 werd hij tot voorzitter of hoofdman van Temsche Voorwaarts gekozen. Meteen wou hij de bond nauwer doen aansluiten bij het ideaal van de stichters van Amicitia « die het AKVS als een opvoedingsbeweging beschouwden en die, naast Vlaamse strijd, sociale belangstelling, godsdienstige bezieling en karaktervorming als voornaamste objectieven proclameerden » (Van de Velde p. 36).

Voor Edward, die op het punt stond de soutane van seminarist aan te trekken, mocht de Vlaamse Beweging niet verengd worden tot een louter politieke beweging. Die tendens, die de wind in de zeilen had door de perikelen rond de vernederlandsing van Gent, bestreed Poppe met allerlei initiatieven als kersverse hoofdman : apologetische voordrachten o.m. over “ de Verrijzenis ” en “ het Godsbestaan ” ; een campagne voor geheelonthouding ; uiteenzettingen over moderne stromingen (het liberalisme, het socialisme, het solidarisme) ; een Vondelnamiddag ; een gezamenlijk bezoek aan het Mariaspel van Halle-in-Brabant ; enz.

Het diepe meningsverschil binnen de Vlaamse Beweging kwam openlijk aan het licht op de studentenlanddag van augustus 1912. Poppes vroegere medeleerling Filip De Pillecijn, ondertussen een gevierd spreker, had het als verslaggever over « de malaise die was ontstaan als gevolg van het te ruime programma van de studentenbeweging : sociale belangstelling, godsdienstige bezieling en karaktervorming werden “ nevenbewegingen ” genoemd, die te zeer de aandacht van de Vlaamse strijd afleidden » (Van de Velde p. 38).

De Pillecijn, die er al sinds zijn retoricatijd antiklerikale ideeën op nahield 9, sprak op 10 januari 1913 voor de bond van Temse. Samen met een andere gastspreker stelde hij « dat de Vlaamse Beweging in eerste instantie een taalstrijd was en dat de zijbewegingen niet tot de essentie van de Vlaamse Beweging behoorden » (Verslagboek van den Studentenkring Temsche Voorwaarts, 1912-1913, p. 2). Dat was niet de lijn van Poppe. Geen wonder dat er een « geanimeerde bespreking » volgde (Van de Velde p. 39). Toch gaat de auteur niet dieper in op de onmiskenbare tweespalt en wil hij blijkbaar niet gezegd hebben dat de hele kwestie Edward ongetwijfeld erg geraakt moet hebben.

WELKE RICHTING UIT ?

In het najaar sprak Dosfel tijdens de viering van het tienjarige bestaan van het Tieltse Studentengild zijn “ Vlaams Gewetensonderzoek ” uit, een dramatische oproep om de studentenbeweging één te laten blijven : « Alle studenten dus achter één vaandel. Alle studenten achter het ganse vaandel. Volledige landsdagen voor allen, waarop alles wat voor de studentenbeweging belang heeft, besproken wordt... » Dit credo werd door Edward volledig onderschreven en in zijn eigen bond in de praktijk gebracht. Vele Vlaamse studenten zwoeren echter bij politieke actie alléén. Ze volgden leiders die hun kritiek niet spaarden op wat zij de “ franskiljonse elite ” noemden die de Vlaamse zelfontplooiing tegenwerkte : de bisschoppen, maar ook de Belgische staat, want door allerlei vertragingsmanoeuvres kwam het vóór de Wereldoorlog niet tot een eigen Vlaamse hogeschool. Die kritiek op “ België ” was een nieuw geluid.

Op de gouwdag in Oostakker in april 1913 « werd aan de studenten gevraagd de “ werkmanstoestanden ” te leren kennen. Edward Poppe spoorde de leden van Temsche Voorwaarts aan huisbezoeken te doen in de armste wijken van de gemeente en post te vatten aan de fabriekspoorten, om zodoende de miserie van het werkvolk te kunnen vaststellen en overtuigd te worden dat daaraan moest worden verholpen. Hier werd de Vlaamse beweging uit het romantische vaarwater gehaald en in een meer sociale koers gestuwd, een tendens die overigens op vele plaatsen in Vlaanderen waarneembaar was » (website ksa-tv.be). Eigenaardig genoeg vinden we over dit initiatief niets terug bij Van de Velde. Op diezelfde gouwdag werd rijzende ster Filip De Pillecijn tot gouwhoofdman verkozen.

Sneller dan verwacht was het alweer september en begon Edward zijn theologiestudies aan het Groot Seminarie van Gent. Met Allerheiligen trad hij toe tot de Filioli Caritatis, een beweging met als doel plichtsgetrouwe seminaristen te vormen die later heilige priesters zouden kunnen worden.

Tijdens de kerstvakantie ondervond Edward op de bestuursvergadering van Temsche Voorwaarts « heel wat deining » (Van de Velde p. 42). De auteur blijft merkwaardig vaag, hoewel het toch zonneklaar is wat er aan de hand was : wat de hoofdman nastreefde, botste op steeds meer weerstand van een aantal leden die voluit de politieke toer op wilden. Van de Velde minimaliseert de tegenstelling omdat hij van Edward Poppe absoluut een grote flamingantische leider wil maken.

Onze toekomstige priester vond steun in de visie van pater Desideer Stracke 10, die de Vlaamse Beweging opriep zich te bekommeren om “ Arm Vlaanderen ” : « Stracke bezwoer de Vlamingen de strijd aan te binden tegen de pronk- en de praalzucht, tegen de drinkplaag en zedeloosheid. Kon de studentenbeweging zich onverschillig of vrijblijvend opstellen tegenover de miserie van het werkvolk, nog verhoogd door de algemene stakingen, met als gevolg het doorbreken van het socialisme en de toenemende stroom van landverhuizers ? » (Van de Velde p. 42).

Dat was taal naar het hart van Edward. Onmiddellijk schreef hij zich in als niet-roker en geheelonthouder in de door pater Stracke opgerichte Gebeds- en Boetebond voor de Redding van ons Volk. Zelfvervolmaking en volksontwikkeling, dat was het na te streven doel.

OORLOG AAN DE EINDER

Op de eerste vergadering van het jaar 1914 besliste het bestuur van Temsche Voorwaarts om de werking op te splitsen : voortaan zouden er aparte afdelingen zijn voor scholieren en studenten, elk met een eigen voorzitter. Edward vond het goed, want zo kon hij zijn opvolging voorbereiden met het oog op zijn toekomstige priesterwijding.

Maar de spanningen bleven : « Op de traditionele gouwdag te Oostakker op 20 april nam Leo De Nayer [in zijn hoedanigheid van secretaris] de leiding van de bond waar. Er waren 25 leden van Temsche Voorwaarts aanwezig, onder wie alle hoogstudenten. [...] Er werd tijdens de toespraak van Dr. Van de Perre om “ bestuurlijke scheiding ” geroepen. Het werd de hoofdman kwalijk genomen dat hij niet aan het hoofd van zijn troepen stond te Oostakker. Waarom was hij naar Leuven gevlucht ? » (Van de Velde p. 43).

Oproepen tot bestuurlijke scheiding betekende het in vraag stellen van de Belgische eenheidsstaat. Edward Poppe had ongetwijfeld de bui voelen hangen toen hij besloot niet naar Oostakker te trekken, want met deze evolutie van de Vlaamse Beweging kon hij in geweten niet akkoord gaan. In zijn Poppebiografie durft Van de Velde schrijven : « We zullen nooit achterhalen welke de goede redenen en welke de echte reden was (wist Edward het zelf wel ?) die Poppe naar Leuven dreven » (deel 1, p. 224). Dat is het bestaan van de zon loochenen op klaarlichte dag. Het brede Vlaamse ideaal waarvoor Edward streed, werd blijkbaar niet meer gedeeld door zijn medestrijders die zijn leiding nu openlijk in vraag stelden.

Van de Velde blijft ook opzettelijk dubbelzinnig wanneer hij noteert dat Edward op de bondsvergadering in de lente « tot radicalisme had opgeroepen » (p. 42). Wat voor radicalisme ? Op politiek vlak ? Of met betrekking tot de godsdienstige en sociale dimensie, het echte « AVV-VVK »?

Toen onze seminarist op 30 juli 1914 in Temse aankwam om een deugdelijke vakantiewerking voor te bereiden, gonsde het daar van oorlogsgeruchten. In de namiddag werd hem zijn militair wederoproepingsbevel overhandigd. Hij moest zich als brancardier naar Namen begeven. Op 4 augustus vielen de Duitsers ons land binnen en begon de Grote Oorlog, die de Vlaamse Beweging zwaar op de proef zou stellen.

(wordt vervolgd)

redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 129, mei-juni 2024

Men mag hierin geen oproep tot Vlaamse onafhankelijkheid lezen : met “ Vaderland ” wordt België bedoeld, met “ zelfbestaan ” enkel de erkenning van het eigen karakter van Vlaanderen. Muyldermans was Vlaamsgezind, maar bleef tot aan zijn dood loyaal aan de Belgische staat.

Als priester-leraar werd Karel De Leenheer (1885-1960), een gepassioneerde toneelregisseur, later de geestelijke bestuurder van de bond.

Marie Elisabeth Belpaire (1853-1948) steunde tal van Vlaamsgezinde initiatieven, ook financieel. Ze wijdde haar leven aan de ontwikkeling van een degelijke meisjesopleiding in Vlaanderen.

Ingenieur, hoogleraar en volksvertegenwoordiger Joris Helleputte (1852-1925) was een integraal-katholiek en een voorstander van het corporatisme. Hij werd later minister.

Emiel Vliebergh (1872-1925), hoogleraar aan de rechtsfaculteit van de Alma Mater, was de drijvende kracht achter de geleidelijke vernederlandsing van de katholieke universiteit.

De Tachtigers, met boegbeeld Willem Kloos (« Ik ben een god in ’t diepst van mijn gedachten... »), wilden enkel vanuit esthetische motieven de literatuur beoefenen.

De diepgelovige Lodewijk Dosfel (1881-1925), jurist en letterkundige, ijverde voor de vernederlandsing van het gerecht en het hoger onderwijs. Voor hem had « een Vlaams [Nederlandstalig] Vlaanderen dat geen katholiek Vlaanderen zou zijn, geen waarde ».

Kanunnik Floris Prims (1882-1954) was een sociaal-religieus geëngageerde historicus die faam verwierf met zijn Geschiedenis van Antwerpen in 29 delen.

In een brief van Edward uit de tijd van de retorica lezen we : « Van Filips ware ondergrond kan ik weinig zeggen ; nooit kunt ge zeggen of hij ernst of spot spreekt. [...] Over Lourdes spreekt hij al spottend aan tafel, op pastoors en kloosterzusters dondert hij ganse dagen, over huwelijk en trouw heeft hij onwaardige opvattingen » (aangehaald in deel 1 van de Poppebiografie door F. Van de Velde, boek 2, noot 49).

De jezuïet Desideer Stracke (1875-1970) was een briljant spreker die in een reeks opvallende voordrachten, in 1914 gebundeld onder de titel Arm Vlaanderen, de morele en intellectuele armoede van het Vlaamse volk aan de kaak stelde. Later stichtte hij het befaamde Ruusbroecgenootschap.