JOANNES-PAULUS I 
de paus van het derde Geheim

DE HEILIGE DIE GOD ONS GESCHONKEN HEEFT

Albino Luciani (1912-1978).
Albino Luciani (1912-1978).

DE jaren van het post-Concilie (1965-1978), onder het pontificaat van Paulus VI, werden gekenmerkt door een volledige ineenstorting van de Kerk. De conciliaire apostasie of geloofsafval bracht zijn giftige vruchten voort, bijvoorbeeld met betrekking tot de geestelijkheid: op twintig jaar tijd, tussen 1965 en 1985, traden zeventigduizend priesters uit. In die omstandigheden was het niet verwonderlijk dat scherpzinnige geesten in de verleiding kwamen om te wanhopen aan de toekomst van de Kerk. Abbé de Nantes daarentegen reageerde helemaal anders: hij benadrukte zijn geloof in de onwankelbaarheid van de Kerk en was ervan overtuigd dat haar heiligheid en haar onfeilbaarheid niet voorgoed verduisterd konden blijven. Wat door een slechte paus vernietigd was, zou door een goede paus weer hersteld worden.

De stichter van De katholieke Contrareformatie in de twintigste eeuw voorzag dat na de dood van Paulus VI de leden van het conclaaf een goede katholieke paus zouden verkiezen, in hun verlangen naar een stevig gezag dat orde op zaken zou stellen in de Kerk.

Op het conclaaf, legde hij uit, zullen de kardinalen de uitersten van zich afschuiven. Geen reactionair zoals Siri, geen demagogisch avonturier zoals Suenens... Zij zullen een getuige van de gematigde meerderheid van Vaticanum II kiezen, een man van grote kennis en zonder vooroordelen. « Maar een sterke persoonlijkheid aan wie zij het volledig dossier van het bankroet kunnen toevertrouwen. » Abbé de Nantes had zelfs een pronostiek: « de uitverkiezing van kardinaal Felici », die zich onderscheiden had door zijn verdediging van het katholiek geloof op de synode van 1971 (CRC nr. 60, p. 1).

Tijdens een conferentie in de winter van 1977-1978 kwam onze Vader terug op de kwestie van de opvolging: « Felici of een andere Italiaanse kardinaal, ons onbekend, die op het conclaaf een nieuwe Pius X zal blijken te zijn – bij voorbeeld zijn opvolger als patriarch van Venetië, kardinaal Luciani. »

Enkele maanden later, op 6 augustus 1978, stierf Paulus VI. Op 26 augustus, de tweede dag van het conclaaf, werd Albino Luciani bijna unaniem op de Stoel van Petrus verkozen. Hij nam de naam Joannes-Paulus I aan.

De nieuwe Opperherder veroverde van bij zijn eerste verschijnen op de loggia van de Sint Pietersbasiliek alle harten. « Iedereen herinnert zich zijn glimlach », schreef David Yallop. « Na de zwaarmoedigheid van de getormenteerde Paulus VI leidde het contrast tot een buitengewone schok. »

In zijn hoofdartikel vlak na de uitverkiezing van kardinaal Luciani toonde abbé de Nantes zich bijzonder gelukkig: « Achter dit glimlachend gelaat, in deze wijze heiligheid die een vurige leerling van de H. Franciscus van Sales doet vermoeden, heeft iedereen onmiddellijk de twee voornaamste deugden van de nieuwe Paus opgemerkt, bewonderd, aanvaard en bemind: een onbuigzame gestrengheid op het vlak van de leer en de moraal, die verzacht wordt door een grote goedheid voor de individuele personen en vooral voor de armsten » (CRC nr. 133, september 1978, p. 3).

De nieuwe Paus begeesterde de nederige gelovigen door de vorm zelf van zijn toespraken die hij kleurde met beelden, anekdoten, herinneringen, aforismen en parabels. « Wat preekt hij goed! Men begrijpt alles wat hij zegt », liet een volksvrouw zich ten overstaan van een kardinaal ontvallen.

Onze geestelijke vader hield onmiddellijk van Joannes-Paulus I omdat de godsdienst in zijn gebaren, gebeden en woorden opnieuw begon te schitteren, na een duistere periode van twintig jaar (1958-1978).

EEN HELDHAFTIGE GLIMLACH

Tijdens zijn eerste algemene audiëntie, op 6 september 1978, preekte Joannes-Paulus I over de nederigheid. Zo begon hij de Kerk te zuiveren van « de hoogmoed van de hervormers » die abbé de Nantes aangeklaagd had. « Tegenover God », aldus de Paus, « is de houding van de rechtvaardige die van Abraham die zei: “Ik ben slechts stof en as vóór U, o Heer!” Wij moeten ons klein voelen tegenover God. Wanneer ik zeg: “Heer, ik geloof”, dan ben ik niet beschaamd om me te voelen zoals een kind tegenover zijn moeder. Iedereen gelooft in zijn moeder; ik geloof in de Heer, in wat Hij mij geopenbaard heeft. »

Na op 13 september over het geloof gesproken te hebben openbaarde zijn preek over de christelijke hoop, de week daarop, zijn intieme vreugde te weten dat hij « meegevoerd werd in een heilsbestemming die op een dag zou uitmonden in het Paradijs. Ik zou willen », zo sprak hij, « dat jullie een homilie van Sint-Augustinus gelezen hadden over het alleluja van Pasen. Het echte alleluja, zegt de grote bisschop, zullen wij in het Paradijs zingen; dat zal het alleluja van de volle liefde zijn. Hier beneden zingen wij het alleluja van de onvoldane liefde, het alleluja van de hoop. »

Op 27 september tenslotte vervolgde Joannes-Paulus I zijn zo evangelisch onderricht door over de derde theologale deugd te spreken: de naastenliefde – en altijd met dezelfde vreugdevolle eenvoud:

« Eigenlijk is liefhebben hetzelfde als reizen: met zijn hart lopen naar het voorwerp van zijn liefde. De Navolging van Christus zegt: “Wie liefheeft, rent, vliegt, loopt over van vreugde.” God liefhebben betekent dus met zijn hart naar God reizen. En het is een heel mooie reis. Toen ik klein was, stond ik vol bewondering voor de reizen die Jules Verne beschreef. [...] Maar de reizen van de liefde voor God zijn veel interessanter. Men vindt er het relaas van in de heiligenlevens.

« Die reis bevat ook offers, maar die offers mogen ons niet tegenhouden. Jezus hangt op het kruis. Wil je hem omhelzen? Dat kan je alleen als je naar voren buigt en je laat prikken door een doorn van de kroon op zijn hoofd... »

Doornen en kruisen kwam ook de glimlachende Paus op zijn weg tegen. Mgr. Martin, prefect van het pauselijk Huis, schreef al op 28 augustus in zijn dagboek: « De Paus laat zich geen rad voor de ogen draaien door de toejuichingen van het volk. Hij herinnerde mij aan het applaus waarmee de troonsbestijging van Pius IX begroet werd, en voegde er aan toe: “ En daarna kwamen de kruisen! Voor mij zijn de eerste kruisen al gekomen... Weet u ”, vertrouwde hij me toe, “ ik glimlach altijd, maar, geloof me, in mijn binnenste lijd ik. ” »

Zijn glimlach, en zelfs zijn brede vrolijke lach waarin soms een heftige emotie aan de oppervlakte kwam, was de uitdrukking van zijn onverstoorbare eenvoud maar ook de bevestiging van zijn heldhaftige zelfvergetelheid, in vertrouwen op God en op de Kerk. « De glimlach van Joannes-Paulus I en zijn voortdurende sereniteit waren geen natuurlijke gave: zij waren de vrucht van zijn geduld, zijn gebed en zijn intieme relatie met God » (don Andrich, pastoor van Canale d’Agordo).

EEN SPONTANE KATHOLIEKE RENAISSANCE

De buitengewone gaven en het bijzondere charisma van Papa Luciani om de harten te raken en te verwarmen brachten vanaf de eerste dagen van zijn pontificaat een spontane katholieke renaissance teweeg, tot grote blijdschap van abbé de Nantes:

« Deze godsdienstige Paus, die sterk staat in het geloof, die zo goed en vriendelijk is, heeft alleen al door zijn verschijning de eenheid van het christelijk volk hersteld rond de essentie: de cultus van God, het geloof in God, de persoonlijke vroomheid en het werken aan de deugden, vooral de broederlijke liefde. En de Kerk heeft zichzelf voelen herleven, bevrijd van het keurslijf van de postconciliaire nieuwlichterijen, van de tirannie van de intellectuelen die alleen maar aan hervormingen denken en van de onverdraaglijke vereisten van de “opening op de wereld”. »

Die herleving kon iedereen zelf vaststellen: « Bij de priesters, in de kloosters, in de katholieke pers was er sprake van een terugkeer – niet gedwongen maar spontaan, blijmoedig – naar de zuivere godsdienst, de godsdienst van vroeger » (CRC nr. 134).

Luisterend naar Joannes-Paulus I noteerde abbé de Nantes nog verschillende uitspraken die, met een vriendelijke kwinkslag gezegd, veel van wat scheefgegroeid was weer rechttrokken. Hij zei daarom dat hij ervan overtuigd was « dat de tijden van vóór de conciliaire hervorming teruggekeerd zijn. De traditie heeft slechts een tijdelijke onderbreking gekend. De Kerk zal de “wonderlamp van Aladdin”, die door diens vrouw in haar dwaasheid aan de magiër is afgestaan, weer in haar bezit krijgen. »

De geschiedenis van “de lamp van Aladdin” was door de aartsbisschop van Venetië gebruikt als allegorie voor de verandering van catechismus:

« Aladdin had de magiër zijn wonderlamp ontfutseld. Maar na een tijd wil deze zijn lamp proberen terug te krijgen. Hij loopt door de straten en roept: “Ik ruil oude lampen in voor nieuwe!” Het lijkt een goede zaak, maar het is oplichterij. De goedgelovige vrouw van Aladdin loopt erin. Terwijl haar man niet thuis is, gaat zij naar de zolder, neemt de lamp waarvan zij de wonderbaarlijke kracht niet kent en geeft hem aan de magiër. De sluwe vos gaat ermee vandoor en laat haar in ruil al zijn lampen van blinkend blik, maar zonder enige waarde.

« Dezelfde truc wordt steeds weer herhaald: af en toe komt een magiër voorbij – een mysticus, een filosoof of een politicus – en biedt aan koopwaar in te ruilen. Maar pas op! De ideeën door bepaalde “magiërs” aangeboden zijn, ook als ze blinken, van blik: een menselijke zaak, die maar één dag standhoudt! Wat men daartegenover verouderde en voorbijgestreefde ideeën noemt zijn vaak Gods ideeën, waarvan geschreven staat dat er zelfs geen stip van zal voorbijgaan » (uit Brieven aan beroemde mensen).

Niettemin leek Paus Joannes-Paulus I onder de indruk van bepaalde “moderne” ideeën, en hij zag niet duidelijk in hoe hij de leerstellige en morele moeilijkheden die zij stelden moest oplossen. In zijn homilie van 23 september in Sint-Jan van Lateranen vertrouwde hij dit zijn gehoor ook in alle bescheidenheid toe: « De tweede lezing, uit het laatste hoofdstuk van de “Brief aan de Hebreeën”, laat zich toepassen op de gelovigen van Rome. Ik geef toe dat ik wat in de war gebracht ben door wat hier gezegd wordt over de gehoorzaamheid. Het is vandaag de dag moeilijk om te overtuigen wanneer men de rechten van de menselijke persoon en de rechten van het gezag en de wet in de weegschaal legt! »

Op die manier legde de Paus reeds de vinger op de wonde, zonder echter te weten hoe hij ze moest verzorgen. Hij was geen kerkleraar die een alomvattende synthese had tot stand gebracht om een tegengewicht te bieden tegen de moderne dwalingen. Abbé de Nantes was deze “leraar” die zulk een synthese voorbereidde. Maar door zijn verheffing op de Troon van Petrus was Albino Luciani verlost van de blinde gehoorzaamheid aan de pausen Joannes XIII en Paulus VI, een gehoorzaamheid die hij altijd betoond had vanuit zijn grote bescheidenheid. Paus Joannes-Paulus I was klaar om, met de hulp van de H. Geest, af te stappen van bepaalde nieuwlichterijen van het Tweede Vaticaans Concilie en bepaalde dwalingen te herroepen.

Abbé de Nantes erkende wel dat Joannes-Paulus I beweerde heel de erfenis van Paulus VI en Vaticanum II te aanvaarden, maar hij voegde eraan toe: « Wanneer de Paus in leerstellige discussies zal moeten kiezen tussen de waarheid van gisteren en die van eergisteren, dan zal hij zelf tegenover God komen te staan en – wees maar niet bang – dan zal het de traditionele katholieke waarheid zijn die het zal halen. »

IN HET SPOOR VAN DE H. PIUS X

Albino Luciani geleek als een broer op Giuseppe Sarto, die net als hij uit een arme familie van de provincie Veneto voortgekomen was en die paus werd onder de naam Pius X.

« Wat eerst en vooral in het oog springt », aldus abbé de Nantes, « is het identieke karakter van deze twee priesterroepingen, die in een gelijkmatige opgang uiteindelijk de top van de kerkelijke waardigheden en verantwoordelijkheden bereiken. Het vertrekpunt is nochtans in beide gevallen zo bescheiden en de ambitie is zo vanzelfsprekend afwezig dat het woord “carrière” hier totaal misplaatst zou zijn » (Jean-Paul Ier, le Pape du Secret, p. 279).

Er is een overvloed aan voorbeelden om deze parallel te illustreren, en alles wat wij sindsdien hebben vernomen bevestigt alleen maar de basisintuïtie van onze geestelijke vader.

« Heel de jeugd van Albino Luciani heeft zich gelaafd aan de levende bronnen van de aloude godsdienst zoals de H. Pius X die krachtdadig hersteld had, vooral in Italië » (CRC nr. 136, december 1978, p. 5). Men kan het niet beter formuleren, aangezien op het grootseminarie van Belluno, waar Luciani zijn vorming kreeg, het professorenkorps volledig vernieuwd was in 1909, met de bedoeling de modernisten eruit te verwijderen.

Wij bezitten veel stichtende getuigenissen over het leven op het seminarie van de jonge Albino, die van zichzelf zei dat hij « verliefd was op de Kerk ».

« Hij was de meest begaafde van zijn jaargenoten, van wie er geen enkele was die het aan intelligentie ontbrak », schreef één van zijn professoren. « Maar hij liep niet te koop met zijn superioriteit. Het leek alsof hij zich geen rekenschap gaf van zijn gaven. »

Een vriend vertelt: « Hij werkte niet voor zichzelf. De deur van zijn kamer bleef open en hij was altijd beschikbaar om uitleg te geven. »

« Hij was beminnelijk, rustig en sereen in de omgang, behalve wanneer men iets beweerde dat niet juist was. Dan sprong hij op als een veer. Ik heb ondervonden dat men tegenover hem zijn woorden zorgvuldig moest kiezen. Wie een warrige opmerking maakte liep met hem gevaar. »

Na zijn priesterwijding trad hij, net als don Sarto, toe tot de Apostolische unie van seculiere priesters die zijn leden een levensregel oplegde. De engagementsverklaring luidde als volgt: « Tot meerdere eer en glorie van God en om met een grotere doeltreffendheid te werken aan mijn eigen heiliging en aan de redding van de zielen treed ik uit eigen beweging toe tot deze unie. Met heel mijn hart schenk ik mezelf en wijd ik me aan het H. Hart van Jezus door de bemiddeling van Maria. »

De herinneringen van Albino Luciani aan zijn ambt van onderpastoor in het plaatsje Agordo (vlakbij zijn geboorteplaats Forno di Canale) maken ons de goedheid van zijn hart duidelijk. Men voelt aan dat hij tot tranen toe bewogen was wanneer hij het harde bestaan van zijn vroegere parochianen oproept:

« Onderweg kwam ik de arbeiders tegen die terugkwamen van de mijnen, overdekt met zweet en stof. Arme mensen! Wat een offers!

« Ik had geen geld. Ik denk dat ik een onderpastoor ben geweest van wie de zakken altijd leeg waren. Toch behoren die jaren tot de mooiste van mijn priesterschap. »

Amper twee jaar na zijn priesterwijding werd hij benoemd tot vice-rector van het seminarie te Belluno. « Weinig mensen buiten het seminarie kenden hem », aldus zijn oud-rector, « want hij wilde geen eersteplansrol spelen. Hij bracht lange uren in de goedgevulde bibliotheek van het seminarie door om zijn lessen of zijn preken voor te bereiden, met de bedoeling om ook het moeilijkste theologisch onderwerp te onderwijzen in een taal die voor iedereen toegankelijk was. »

De docent die zo geliefd was door de seminaristen had maar één verlangen: zich terugtrekken in de bergen van zijn jeugd om er de nederige bediening van onderpastoor uit te oefenen. Maar in 1947 wordt hij aangesteld tot algemeen pro-vicaris van het bisdom.

EEN DOOR EN DOOR TRADITIONELE VISIE

Hij publiceert daarop zijn « Catechetische kruimels », een kleine handleiding voor het onderricht van de catechismus waarin hij het gebruik van de zgn. “actieve” methode aanbeveelt. De geest van dit werkje is zo traditioneel dat Albino Luciani later als paus niet wou dat het opnieuw uitgegeven werd; hij wist dat de principes en de leer ervan niet overeenstemden met de nieuwe pastoraal van Vaticanum II!

Enkele regels uit de handleiding maken de tegenstelling meteen duidelijk:

« Als je de catechismus opzij legt, dan zal je niets maar dan ook niets vinden om van de kinderen en de volwassenen goede mensen te maken. Zou je de “menselijke waardigheid” naar voor schuiven? De kinderen begrijpen niet wat dat is, en de grote mensen trekken zich daar niets van aan. Of de “categorische imperatief” [van de moraal van Kant]? Dat is nog erger dan erg. Maar het wordt helemaal anders als je tot de kinderen en de volwassenen spreekt over God die alles ziet, die beloont en straft, die een heilige en onschendbare wet heeft opgelegd, die de sacramenten schenkt om onze goede maar zo zwakke en onstandvastige wil te versterken. »

Rond diezelfde tijd verdroeg hij, uit liefde voor het kruis en om zielen te redden, een pijnlijke kwaal waarvan een operatie hem had kunnen genezen. « Op bepaalde dagen », getuigt een confrater, « werd zijn gezicht dieper getekend door de pijnscheuten van het lijden. Maar hij weigerde een chirurgische ingreep, want hij wou lijden. Hij dacht dat hij deze wrede beproeving kon verdragen zonder aan zijn plichten tekort te komen. Vanaf de dag dat ik zijn geheim vernomen had, kon ik mezelf niet beletten om de diepe rimpels op te merken in zijn gelaat: een aanwijzing voor de pijn die hij met een groot geloof verdroeg. Hij geloofde in de waarde van vrijwillig aanvaarde offers. En ik denk dat zijn glimlach, die glimlach die de hele wereld zo ontroerd heeft, ook de vrucht was van de aanvaarding van zijn lijden uit liefde tot God. »

In 1954 begaf don Luciani zich naar de ceremonie van de heiligverklaring van Pius X, waarmee Pius XII plechtig zijn instemming aangaf met de strijd die zijn voorganger gevoerd had voor de verdediging van het dogma van het geloof tegen het modernisme. Met vurige geestdrift nam hij deel aan de ceremonie van de heiligverklaring: « Ik heb de Paus gezien, de kardinalen, de bisschoppen, een immense menigte », schreef hij. « Ik heb het levend geloof en de levende Kerk gezien, met de onmiskenbare tekenen van de katholiciteit en de heiligheid. »

« NEDERIGHEID »

In 1958 werd hij benoemd tot bisschop van Vittorio Veneto, een stad halverwege tussen Belluno en Venetië, tussen de armoede van de bergen en de rijkdom van de zee. Als devies koos hij Humilitas, « om de anderen eraan te herinneren wie hij was: een heel gewoon iemand, een arme en bescheiden priester van Jezus Christus » (CRC nr. 132, p. 2).

De ziel van de nieuwe bisschop leren we kennen uit de preek die hij op 6 januari 1959 uitsprak in zijn geboortedorp:

« Het kwam mij deze dagen voor dat de Heer zich voor mij bediend heeft van zijn oude methode: Hij neemt de kleinen uit het slijk van de straat en plaatst hen overeind, Hij haalt de boeren van hun velden en de vissers van hun netten en hun meer, en Hij maakt van hen Apostelen. Sommige zaken wil de Heer niet schrijven in het brons of in het marmer maar gewoon in het stof. Waarom? Opdat, als het geschrift niet wordt uitgeveegd of weggeblazen door de wind, het duidelijk zou zijn dat alles het werk is van de Heer en van zijn genade alleen. Ik ben een nietig iemand van één dag, ik ben degene die van het veld komt, ik ben een simpel en arm stofje; op dat stofje heeft de Heer de bisschoppelijke waardigheid van het illustere bisdom Vittorio Veneto geschreven. Als er uit dit alles ooit iets goeds zal voortkomen, dan moet het nu al zonneklaar zijn dat het slechts de vrucht zal zijn van de goedheid, de genade en het erbarmen van de Heer. »

Hij ontwikkelde vervolgens een rijk onderricht over de drie theologale deugden, en sloot zijn sermoen af met een aansporing die kenmerkend was voor zijn bovennatuurlijke geest:

« Wij zijn allemaal arme zondaars. Als jullie een echte christen zien, zeg dan tegen jezelf: “Als die persoon zo goed is, dan betekent dit dat hij zichzelf veel moeite getroost heeft.” Men moet een inspanning leveren om goed te zijn. Maar daarna komt de beloning, en het is de Heer die ze geeft. In deze wereld bestaat er geen geluk; er zijn enkele momenten van geluk, hier en daar, van tijd tot tijd, maar dat is het geluk niet. Het echte geluk bestaat alleen in het Paradijs. »

In de lente van 1959 begaf de jonge bisschop zich naar Venetië om er het reliekschrijn van de H. Pius X te vereren dat van Rome was overgebracht. In verschillende preken drukte hij toen zijn bewondering uit voor alles wat de heilige paus gerealiseerd had. Hij herinnerde aan zijn sterke aanbevelingen, meer bepaald met betrekking tot de catechismus: « Het werk van de catechist is tegenwoordig het grootste van alle vormen van apostolaat. »

Wat de leerling van de H. Pius X ook bijzonder ter harte ging, was het seminarie: « Het is het hart van het bisdom en mijn oogappel », zei hij. De aanbevelingen die hij richtte tot zijn seminaristen, op 20 september 1977 – een jaar vóór zijn verheffing tot het ambt van Opperherder – laten ons toe ons een idee te vormen van wat het leergezag van Papa Luciani zou geweest zijn:

« Mijn beste seminaristen, doe niet zoals die oude priester die op de preekstoel klom om klakkeloos sermoenen uit te spreken die tweehonderd jaar tevoren uitgegeven waren. Zijn gelovigen dreven er de spot mee, zijn confraters berispten hem, maar hij antwoordde: “Als het hiermee tweehonderd jaar geleden lukte, waarom zou het er vandaag dan niet mee lukken?” De geloofswaarheden zijn nog altijd dezelfde, daarover zijn we het eens, maar wij moeten vooruitgaan in de kennis ervan en het middel vinden om ze uit te drukken in een aangepaste taal die gewaardeerd wordt door de toehoorder. Zoals in alle dingen zijn ook hier maat en gezond verstand noodzakelijk. Maar in elk geval beoordeelt men de ideeën niet op basis van hun datum maar op basis van hun gehalte aan waarheid.

« En waar moeten we de garantie voor de waarheid vinden? Wie verzekert jullie dat bepaalde zaken waar zijn? Jullie zijn jong, en soms zijn jullie geestdriftig over de een of andere theoloog die in de mode is: “Rahner heeft het gezegd!”, “Congar heeft het geschreven!”. Ook ik heb respect voor deze mensen. Maar zij zijn niet het uiteindelijke referentiepunt: ook zij zijn het voorwerp van een kritisch oordeel. Volgens welke criteria? Dat van de Bijbel, dat onafscheidelijk is van dat van de heilige Traditie en van het Leergezag.

« Let er op om geen deel uit te maken van hen die door een of andere lichtstraal eerder verblind dan verlicht worden en daarom denken dat de zon pas nu geboren wordt, met het gevolg dat ze alles willen omverwerpen en veranderen. »

DE SCHOK EN DE VERWARRING VAN VATICANUM II

Het is dan ook niet verwonderlijk dat het Tweede Vaticaans Concilie voor Mgr. Luciani een ingrijpende gebeurtenis zou worden.

Toen in 1962 de opening van het Concilie naderde, wou Mgr. Luciani niet dat zijn gelovigen zich illusies zouden maken: « Het is niet goed », schreef hij hen, « om van het Concilie buitengewone vernieuwingen te verwachten, miraculeuze initiatieven of formidabele effecten. » Precies hetzelfde schreef onze geestelijke vader op hetzelfde moment als pastoor van Villemaur (Lettre à mes amis nr. 120 van 11 oktober 1962).

Albino Luciani had vertrouwen in Paus Joannes XXIII die een nieuw soort oecumene met de protestanten wou promoten. Niettemin verwittigde de bisschop zijn kudde dat « zeer zwaarwichtige moeilijkheden » zouden opduiken: « Wij kunnen de waarheid niet opofferen. Ook al zijn wij bereid om veel toegevingen te doen op het vlak van de liturgie en de discipline, toch kunnen wij niets toegeven op leerstellig vlak. »

In de loop van de eerste zitting was de jonge bisschop erg van zijn stuk gebracht toen de modernistische minderheid de macht greep en alle voorbereidende schema’s verwierp. Zijn vriend, de franciscaan Pancheri, schreef: « De periode van het Tweede Vaticaans Concilie was voor hem bijna traumatiserend. Hij werd inderdaad geconfronteerd met nieuwe theologische visies die hem vaak tegengesteld leken aan de standpunten die zijn theologische vorming hem tot dan toe had doen innemen. » Niet verwonderlijk, vermits hij gevormd was in de antimodernistische lijn van de H. Pius X!

Hij stak dat trouwens niet weg. Telkens als een plenaire zitting begon trok hij zich even terug bij het graf van de bewonderde heilige: « Eenmaal ik door de poort van de Sint-Pietersbasiliek gestapt ben, sla ik linksaf en ga ik een gebed zeggen aan het altaar van de H. Pius X, juist zoals veel andere Vaders. » Hij was dus niet de enige!

Albino Luciani heeft nooit het woord genomen in de conciliaire aula, maar hij volgde alle debatten met uiterste aandacht. Daarna, toen hij alleen op zijn kamer was, stelde hij gedocumenteerde notities op voor de ondercommissies van het Concilie.

HET PROBLEEM VAN DE COLLEGIALITEIT

Volgens de goddelijke Constitutie van de Kerk is de Paus het opperste en onmiddellijke hoofd van iedereen, bisschoppen zowel als gelovigen. Maar de nieuwlichters wilden dat ook de bisschoppen, in hun geheel, als “college”, een bepaald gezag over de universele Kerk zouden uitoefenen – een gezag dat een inbreuk zou betekenen op het persoonlijk gezag van elke individuele bisschop over zijn eigen diocees en zijn eigen gelovigen.

De “collegialiteit” is de verheerlijking van een zogezegd representatief en collectief gezag van de bisschoppen dat in stelling gebracht wordt tegen het absolute en persoonlijke gezag van de Opperherder. Bovendien dreigt dit gezag, dat op de parlementaire manier dient uitgeoefend te worden, het persoonlijk gezag van elke bisschop in zijn diocees te ondermijnen en te vervangen.

Mgr. Luciani zag niet in hoe men de nieuwe theorie kon verzoenen met de traditionele leer: « De vraag is gesteld: hoe kunnen de bisschoppen zich tegelijkertijd onderwerpen aan het oppergezag van de Paus [de traditionele leer] en samen met hem het oppergezag uitoefenen [de nieuwe theorie]? Ik geef toe dat ik op dat punt geen bevredigende verklaring gevonden heb » (Pour l’Église, deel 4, p. 34).

Toen de constitutie over de Kerk, Lumen gentium, afgekondigd werd door Paulus VI, aanvaardde Mgr. Luciani niettemin de nieuwe leer en legde hij op de hem zo typerende wijze aan zijn clerus uit hoe deze theorie naar zijn mening kon geworteld worden in de Traditie:

« Als jullie zouden gestudeerd hebben in Belluno, zoals ik, en zouden gewerkt hebben in de bibliotheek van het seminarie van die stad, dan zouden jullie er het boek “Over het primaatschap van de H. Stoel” hebben kunnen lezen. De auteur ervan, geboren in Belluno, was een monnik van de camaldulenzen, een zeer intelligent man, die later verheven is op de Stoel van Petrus. Het gaat om Gregorius XVI. Toen hij student in de theologie was, nam hij in Venetië deel aan een theologisch dispuut. Hij verdedigde de stelling dat de bisschoppen, door het feit zelf dat zij gewijd zijn, gezag hebben “over de gehele Kerk”, allemaal samen en, natuurlijk, samen met de Paus.

« Een kanunnik uit Venetië, die ook deelnam aan het dispuut, sprak deze stelling tegen. De student verdedigde ze, de kanunnik diende hem van repliek, en de gemoederen raakten verhit. Daarop stond de patriarch van Venetië op: “Genoeg!”, zei hij, “Ik wil geen gevecht!” De zitting werd opgeheven. »

Toen de student Paus geworden was, liet hij zijn verdediging opnieuw uitgeven, zonder iets aan zijn stelling te veranderen. Op die manier had Gregorius XVI, volgens Albino Luciani, de leer van de collegialiteit ondersteund en verdedigd.

Toch volstond dit verhaal niet om de knoop door te hakken, en de patriarch besefte dat. « De collegialiteit maakt niet het voorwerp uit van een leerstellige definitie », merkte hij op. « Zij is plechtig afgekondigd op een concilie en [maar...] zij is niet formeel gedefinieerd. Het is een zeer vreemd geval. Men zal zien dat theologen zich hierover de haren uit het hoofd zullen trekken. »

Dat de conciliaire nieuwlichterijen niet het voorwerp uitmaken van leerstellige definities heeft natuurlijk een duidelijke reden: omdat zij tegengesteld zijn aan de vroegere leerstellige definities. De vraag naar de theologische kwalificatie van de Akten van het Concilie – een vraag die bij herhaling opgeworpen werd door bisschoppen en experts – kreeg bijgevolg nooit een antwoord vanwege het opperste gezag.

En ondertussen verklaarde een abbé de Nantes deze Akten publiekelijk ketters, schismatiek en schandalig! Als Paus, bekleed met het opperste gezag, zou Albino Luciani deze kwestie van de theologische kwalificatie ongetwijfeld nooit onbeantwoord gelaten hebben. Ondertussen aanvaardde de nederige bisschop van Vittorio Veneto in alle bescheidenheid alle nieuwigheden van Vaticanum II en probeerde hij ze te doen overeenstemmen met de traditionele leer.

DE GODSDIENSTVRIJHEID

Maar met betrekking tot de conciliaire Verklaring over de godsdienstvrijheid zag Mgr. Luciani geen enkel middel om deze visie te verzoenen met het traditioneel onderricht. Hij besloot dat er ergens een « vergissing » moest zijn.

Toen abbé de Nantes de vertrouwelijke bedenking vernam die Albino Luciani in verband hiermee gemaakt had, onderstreepte hij meteen de immense draagwijdte daarvan:

« Tussen Joannes-Paulus I en ons, tussen de erfenis van Joannes (XXIII) en Paulus (VI) die hij verklaarde voor zijn rekening te willen nemen enerzijds en onze liga van katholieke Contrareformatie anderzijds bleef er een fundamentele tegenspraak bestaan over heel precieze en belangrijke punten. Nooit zullen wij het zogezegde sociaal recht van de Mens op godsdienstvrijheid kunnen erkennen als een nieuw dogma. In Frankrijk en in Rome zei men ons daarom dat wij op een doodlopend spoor zaten.

« Welnu, Joannes-Paulus I heeft ons de uitweg getoond. Door een eenvoudig woord, getuigend van eerlijkheid en nederigheid. Hij gaf zijn innerlijke strijd toe en de moeilijkheid om zich aan te sluiten bij de stellingen van de nieuwlichters, in het bijzonder hun theorie van de godsdienstvrijheid, en toen maakte hij deze vertrouwelijke bedenking: “ De stelling die ik het moeilijkst kon aanvaarden was die van de godsdienstvrijheid. Gedurende jaren heb ik de stelling onderwezen die ik geleerd had in de lessen over publiek recht gegeven door kardinaal Ottaviani: alleen de waarheid heeft rechten. Ik heb het probleem ten gronde bestudeerd en op het einde heb ik mezelf overtuigd dat wij ons vergist hadden ” » (CRC nr. 133, p. 4).

Commentaar van onze Vader: « De vrijmoedigheid van de Paus herstelde met één klap het recht van iedereen om gehoord te worden, tegelijk met de ware proporties van het huidige drama. Ik verklaar me nader: sommigen hebben zich uiteindelijk laten overtuigen, of hebben zichzelf ervan overtuigd, dat de Kerk zich tot op vandaag [tot aan Vaticanum II] vergist had. Anderen zijn ervan overtuigd gebleven of hebben tenslotte ingezien dat het niet de Kerk van altijd is die zich vergist heeft: het zijn de nieuwlichters van dit Concilie die zichzelf én ons bedrogen hebben. Toegeven dat dwalen mogelijk is, dat bedrog in de ene of in de andere richting mogelijk is, betekent de Kerk de vrede terugschenken door al deze moeilijke kwesties te verwijzen naar het domein van de vrije meningen, in afwachting van een dogmatisch Derde Vaticaans Concilie of de onfeilbare definities van een Paus. »

In 1974, tijdens het referendum om de afschaffing te verkrijgen van de Italiaanse wet die echtscheiding toeliet, verwierpen een aantal progressistische priesters de richtlijnen van hun patriarch:

« De grote zaak die zij ondersteunen », noteerde kardinaal Luciani, « is de burgerlijke vrijheid op godsdienstig gebied, zoals bevestigd door het Concilie. Nochtans is het niet meer dan gepast dat men de Verklaring over de godsdienstvrijheid in haar geheel leest. » Een allusie op de limieten en de restricties aangebracht door nummer 7 van de Verklaring.

Maar vermits hij het principe zelf van de vrijheid van godsdienst accepteerde, bevond de prelaat zich in een al te zwakke positie om de wet van God en van de Kerk efficiënt te verdedigen tegenover zijn tegenstanders.

DE WARE HERVORMING VAN DE KERK

Mgr. Luciani heeft vaak uitgelegd wat zijn persoonlijke interpretatie was van het fameuze aggiornamento, de hervorming afgekondigd bij de opening van het Concilie door Paus Joannes XXIII. « De waarheid kan niet veranderen », zei hij. « Wat kan en moet veranderen is ons eigen gedrag. We moeten werk maken van ons eigen “aggiornamento”. »

Aan zijn priesters schreef hij het volgende: « De eerste hervorming die moet verwezenlijkt worden is onze eigen innerlijke hervorming, en daarmee moeten we onmiddellijk beginnen. Het is van weinig nut om uiterlijke hervormingen, commissies en beleidsorganen in de steigers gezet te hebben als de mensen blijven zoals ze zijn... als de geest van gebed niet gevoed wordt, als de naastenliefde geen enkele vooruitgang maakt. »

« Wat Albino Luciani hier uitdrukt », zo becommentarieert abbé de Nantes, « was de gedachte van alle heilige hervormers in vroegere tijden, tot en met een Pius X en een Pius XII: zichzelf hervormen om meer gelijk te zijn aan de ideale waarheid en heiligheid van de Kerk » (CRC nr. 136, p. 6).

Met betrekking tot de hervorming van de clerus had don Luciani een aantal persoonlijke ideeën die hij verworven had door het bestuderen van Rosmini, over wie hij zijn doctoraatsthesis in de theologie geschreven had.

« Rosmini », schrijft abbé de Nantes, « heeft een indrukwekkend werk op alle domeinen nagelaten, waarin het allerbeste hand in hand gaat met het allerslechtste, waarin zowel de meest interessante plannen tot vernieuwing van de sociale en kerkelijke instellingen voorkomen als de gevaarlijkste utopieën en zelfs verschillende duidelijke ketterijen. Don Luciani maakte een onderscheid en behield het beste. Zo nam hij de opvattingen van Rosmini over evangelische hervorming over, voor een grotere eenvoud en echte armoede in de Kerk. »

Dit wordt bevestigd door de notities die de latere paus bijhield tijdens de zittingen van het Concilie, waarin hij bij voorbeeld uit een tussenkomst van Mgr. Franic een les voor zichzelf trok:

« Vandaag heeft Mgr. Franic gezegd: “Beste concilievaders, laten we eraan denken om zelf heiligen te worden. Ik heb de indruk dat persoonlijkheden als Augustinus, Carolus Borromeüs of Franciscus van Sales in ons midden eerder zeldzaam zijn. Wij schitteren helemaal niet door de armoede. De Heer zowel als de gelovigen verlangen dat hun bisschoppen armer zouden zijn.” Ik heb een snel gewetensonderzoek gedaan. Ik heb de indruk dat ik al arm ben, maar in mijn persoonlijk leven kan ik zeker nog een aantal dingen laten vallen. »

Wat het streven naar armoede van Albino Luciani betreft zijn alle getuigenissen gelijkluidend. De twee secretarissen die elkaar in zijn dienst opvolgden in Vittorio Veneto bevestigen: « Mgr. Luciani bezat niets. Hij had geen bankrekening. Wanneer hij geld over had, gaf hij het aan de armen. »

Op Kerstdag weigerde hij eens de feestmaaltijd die men voor hem klaargemaakt had: « Breng dit diner a.u.b. naar de arme familie die wij kennen. Geef mij wat er nog overblijft van de soep van gisteravond. »

– « Excellentie, ze is koud. »

– « Je wil me zeker betrappen op gulzigheid! Breng mij die soep. Ik moet het voorbeeld geven van de liefde voor de armen, zoals ik het zonet nog onderricht heb in mijn prediking, door zelf de armoede te beoefenen om Jezus na te volgen. »

Toen hij in 1969 benoemd was tot patriarch van Venetië verraste en choqueerde Mgr. Luciani de aristocratie van de Dogenstad door zijn armoedige en boetvaardige levenswijze. De hoofdredacteur van een Venetiaans dagblad verwoordde de onvergetelijke indruk die de patriarch op hem maakte tijdens hun eerste ontmoeting als volgt:

« Hij droeg een versleten soutane die aan de rechterarm opgelapt was. Men kon ook niet naast zijn zware boerenschoenen kijken. Toen hij zag dat ik hem observeerde, zei hij me dat het hem niet gemakkelijk viel zijn gewoonten van dorpspastoor uit de bergen te veranderen. Daarop begon hij tegen me te praten over de valleien en de parochies in de bergen waar de mensen zo arm zijn dat ze alleen maar polenta eten. En hij voegde er aan toe dat “ wij allemaal dichter bij de armen zouden moeten gaan staan ”. »

DE GOEDE HERDER

Paus Joannes-Paulus I
« Ik kan jullie verzekeren dat ik van jullie houd en dat ik maar één ding verlang: in jullie dienst treden en mijn povere krachten, het weinige dat ik heb en dat ik ben, ter beschikking stellen van iedereen » (homilie van 23 september 1978; © AFP).

Zijn secretaris don Mario Senigaglia werd op een keer getroffen door een evangelisch tafereel:

« Op een dag, kort na zijn aankomst in Venetië, kwam Mgr. Luciani zijn bureau uit en werd hij de vreemde geur gewaar van de grote mensenzee die de wachtzaal vulde. Hij vroeg me:

– “ Wie zijn dat? ”

– “Het zijn armen, Excellentie.”

« Hij wou hen een goeiedag zeggen; ik stelde hen één na één aan hem voor. Ze waren misschien wel met zeventig. Vervolgens zei hij tegen hen:

– “ Ik beveel jullie de deur van de patriarch warm aan, zij staat altijd open. Spreek don Mario maar aan, hij zal graag voor jullie doen wat hij kan. ”

– “Excellentie”, mompelde ik tussen mijn tanden, “u ruïneert mij, ze zullen me niet meer loslaten.”

« Maar hij antwoordde mij met een glimlach:

– “ Er is Iemand die ons zal helpen. ”

« De armen, de delinquenten, de dronkaards, de recidivisten, de voormalige prostituees, de zwervers... werden zijn vrienden. Niemand vertrok ooit met lege handen. Voor velen van hen vonden wij een huis en een job. »

De goede herder Albino Luciani liet zijn daden van naastenliefde altijd gepaard gaan met wijze raadgevingen of een bovennatuurlijk woord. Wanneer hij iemand meenam die autostop deed, zei hij: « Pas op, ik neem je niet zomaar mee. Je moet een weesgegroetje zeggen om me naar het Paradijs te doen gaan. »

Als patriarch was hij het mikpunt van de zure kritiek van de linkse minderheid binnen zijn clerus omdat zijn leer en zijn sociale werken niet strookten met hun ijver voor de klassenstrijd. Dat nam niet weg dat hij niet aarzelde om de patroons aan hun plichten te herinneren, zoals zijn Pastorale brieven aantonen:

« Jullie zullen zeker glimlachen, maar op weg naar de synode heb ik de kleine, oude catechismus [van de H. Pius X] meegenomen die mijn moeder me elke avond deed opzeggen. Onder paragraaf 25 staan daar bij de “vier wraakroepende zonden” vermeld: “het verdrukken van de armen en het onrechtvaardig achterhouden van de lonen van de arbeiders”. »

Maar zijn verdediging van de arme mensen tegen de kapitalistische verdrukking verschilde radicaal van wat de progressisten deden omdat hij zich niet liet verleiden tot een verdraaiing van de ware leer:

« Als men enkel de sociale bevrijding predikt dan zal God in onze toespraken slechts een voorwendsel worden, een soort van startbaan om op te stijgen naar socio-politieke hemelen waarin van de Heer geen spoor terug te vinden is. Een waarachtige evangelisatie vereist precies het tegendeel. Als men in de kerk zuiver godsdienstige toespraken houdt dan zal men daar op het sociale domein doeltreffende en weldadige vruchten van plukken. »

MARTELAAR VAN ZIJN BROEDERS

In de conciliaire beroering van de jaren 1965 en volgende waarschuwde Mgr. Luciani zijn geestelijken voor de zich snel vermenigvuldigende dwalingen, die verspreid werden onder het voorwendsel dat alles moest vernieuwd worden: « Men moet de ideeën niet beoordelen op basis van hun datum maar op basis van hun waarheidsgehalte. »

Zijn Brief aan de priesters van 8 september 1967 werd later « de kleine Syllabus » genoemd, naar de beroemde Syllabus van de Z. Pius IX. De patriarch van Venetië stelde een heropleving van het modernisme vast: « De jonge generaties worden gefascineerd door een zogezegde radicale ontmythologisering die zover gaat dat zij elk dogma ontkent, of door een gedeeltelijke ontmythologisering van de Bijbel die erg dicht komt bij wat de modernisten al stelden. »

Na herinnerd te hebben aan het onbetwijfelbare historisch karakter van de Evangelies leverde de bisschop stevige kritiek op hen die « geneigd zijn de goddelijkheid van Jezus Christus te ontkennen [...] of deze niet te verkondigen tegenover aanhangers van andere godsdiensten of ongelovigen. »

Bovendien waarschuwde hij zijn priesters voor « de verheerlijking van de uitstraling van het individu ten koste van de hiërarchie, de miskenning van het leergezag van de Opperherder, het ophemelen van de menselijke autonomie, het ontkennen van het bestaan van de engelen, het vergeten van de aanwezigheid van de duivel, de dwalingen omtrent de erfzonde » en tenslotte « het veel te grote stilzwijgen over de uiteinden van het bestaan », namelijk de Hemel en de hel.

Mgr. Luciani maakte zich zorgen over de voortschrijdende « godsdienstige onwetendheid... Men neemt de gewoonte aan om de catechismus op de meest eigenaardige manieren te onderwijzen. Onder het voorwendsel een nieuwe taal te gebruiken [...] komt men ertoe de inhoud van het geloof te amputeren en te veranderen. »

De man die zich eerst gunstig uitgelaten had over de moderne onderwijsmethodes herinnerde nu aan de onvervangbare waarde van de traditionele catechismus: « Een formule die men begrepen heeft en van buiten geleerd is als een kapstok waaraan de belangrijkste godsdienstige kennis opgehangen blijft, ondanks het verstrijken van de jaren. Op het lyceum of aan de universiteit leert men bepaalde formules van scheikunde of algebra uit het hoofd, en wie rechten studeert doet hetzelfde met bepaalde basisartikels van de wet. Zijn er soms belangrijker wetten dan de godsdienstige waarheden en de morele voorschriften? Formules zijn droog, zegt men. Een lucifer lijkt ook droog, maar als men ze aanstrijkt vlamt het vuur op. »

In 1975 stelde hij vast: « De taak die ik moet vervullen wordt altijd maar moeilijker en pijnlijker, en ik stoot op alsmaar meer onbegrip. Men zegt tegen mij: “Ziet u dan niet dat nog maar weinig mensen de richtlijnen van een bisschop aanvaarden?” Ik zie dat heel goed: de strijd die een arme bisschop vandaag de dag moet leveren gelijkt vaak op het gevecht van Don Quichote tegen de windmolens. »

« Broeders, ik herhaal het: Vandaag bewaart ieder nog slechts het geloof in de mate waarin hij het verdedigt, dat hij vastberaden, moedig en beslist blijft, naar het voorbeeld van de eerste martelaren » (zie Jean-Paul Ier, le Pape du Secret, pp. 291-292).

De progressistische priesters rebelleerden tegen de patriarch en probeerden hem op alle mogelijke manieren ten val te brengen. Ze gingen zelfs zo ver dat ze stappen ondernamen bij het Vaticaan om hem uit zijn ambt te doen ontzetten.

Toen Albino Luciani op 26 augustus 1978 verkozen werd op de H. Stoel werd deze tegenstand alleen maar feller en onverzoenlijker.

Het zou geen maand duren of de confrontatie nam in het Vaticaan een dramatische wending. Kardinaal Baggio en andere prelaten van de Curie verzetten zich tegen de Paus en protesteerden tegen zijn keuzes en zijn beslissingen voor de benoeming van verschillende nieuwe bisschoppen. Bovendien bereidde de H. Vader zich er op voor om een einde te maken aan het financieel gesjoemel en de oplichterspraktijken van Mgr. Paul Marcinkus, die door Paulus VI aan het hoofd van de Vaticaanse bank geplaatst was en die geruggensteund werd door Milanese en Siciliaanse mafiosi; ook de vrijmetselaarsloge Propaganda due en zijn grootmeester Licio Gelli hadden banden met de bank.

Op 28 september 1978 maakte Joannes-Paulus I zijn beslissingen bekend. Hij ontsloeg Mgr. Marcinkus met onmiddellijke ingang. Kardinaal Baggio benoemde hij tot patriarch van Venetië om hem uit Rome te verwijderen. Tenslotte verwittigde hij kardinaal Villot, de staatssecretaris, dat hij de plaats zou moeten ruimen voor kardinaal Benelli.

De ochtend daarop, om 5 uur precies, stopte er een auto van het Vaticaan bij de deur van de gebroeders Signoracci, lijkbalsemers van beroep... De wagen had dus het Vaticaan verlaten om de balsemers op te halen nog voor men de dode Paus gevonden had in zijn badkamer. Dit feit past in een geheel van aanwijzingen en bewijzen dat Joannes-Paulus I vermoord werd door vergiftiging (zie het artikel De moord op de goede herder in Verrijzenis nr. 3, mei-juni 2001).

BESLUIT

Zelfs op de somberste ogenblikken van het pontificaat van Paulus VI behield abbé de Nantes het vertrouwen in de toekomst van de Kerk. Met de verheffing van kardinaal Luciani tot Paus werd zijn hoop vollediger vervuld dan hij zich had kunnen voorstellen: « Wij hadden er geen idee van dat er onder de Prinsen van de Kerk nog personen van die kwaliteit, van die heiligheid konden bestaan. »

Met andere woorden: ondanks de dwalingen, de schisma’s en de schandalen van het Tweede Vaticaans Concilie bleef de heiligheid in de Kerk bestaan, en niet alleen in het kamp van de overtuigde tegenstanders van de conciliaire hervormingen. Zuivere, nederige zielen bleven vrij van ketterij of schisma, ondanks het feit dat ze zich uit onschuldige gehoorzaamheid aangesloten hadden bij de nieuwe leerstellingen die zij in de traditionele katholieke zin wilden interpreteren.

De publicatie van het derde Geheim van Fatima in het jaar 2000 heeft ons geleerd dat Joannes-Paulus I de Paus van het Geheim was. Hij had besloten om de toewijding van Rusland uit te voeren « volgens de aanwijzingen die de H. Maagd aan zuster Lucia gegeven heeft », en daarmee volgde hij het goddelijk plan met een kinderlijke gehoorzaamheid.

broeder Bruno van Jezus
Hij is verrezen! nr. 45, mei-juni 2010, pp. 7-14