Hartaanval of vergif?

Meer duidelijkheid over de mysterieuze dood van
paus Joannes-Paulus I

HET boek Papa Luciani, cronaca di una morte (Paus Luciani, kroniek van een overlijden ; uitg. Piemme, 2017, 250 pp.) van Stefania Falasca, vicepostulator in de procedure tot heiligverklaring van Joannes-Paulus I, is jammer genoeg niet het grote werk over de « eerste paus-martelaar van het moderne kapitalistische tijdperk » (abbé Georges de Nantes) dat we hadden mogen verwachten. Falasca beschikt nochtans over alle onuitgegeven documenten die de basis vormen voor het canoniek proces van de heiligverklaring.

De vicepostulator negeert de elementaire regels van de historische kritiek door in haar boek over de dood van de paus absoluut geen rekening te houden met het minutieus onderzoek dat de Britse schrijver David Yallop drie jaar lang heeft gevoerd en waarvan hij de resultaten publiceerde in zijn werk In God’s Name. An Investigation into the Murder of Pope John Paul  I, New York, 1984 (in het Nederlands vertaald als Gods wil of mafia ? De onverklaarde dood van Johannes Paulus I, Amsterdam, 5de druk 1989).

Yallop legde in zijn boek een complot bloot van Italiaanse maffiosi en corrupte Vaticaanse prelaten, die in het nauw gedreven werden door de kordate beslissingen die paus Luciani wou nemen en die hem daarom uit de weg ruimden [zie het artikel De moord op de goede herder in Verrijzenis nr. 3 van mei-juni 2001]. Stefania Falasca onderzoekt de door de Britse auteur aangehaalde getuigenissen en argumenten niet. Zij doet zijn werk af als een goedkope roman en beweert te kunnen bewijzen dat de paus een natuurlijke dood stierf.

De publicatie van haar boek kadert in een campagne gepatroneerd door kardinaal-staatssecretaris Parolin (die trouwens een lyrisch voorwoord schreef), voorzitter van een pas opgerichte Vaticaanse stichting Joannes-Paulus I. Die stichting heeft enkel tot doel de publieke opinie een rad voor de ogen te draaien in verband met de ware redenen die tot de dood van de geliefde Opperherder leidden.

Maar Falasca is zo verblind door haar vooringenomenheid dat zij zich geen rekenschap geeft van de draagwijdte van bepaalde door haar gepubliceerde documenten. Wij zullen aantonen dat die documenten juist bevestigen wat zij beweert te ontkennen, namelijk dat Albino Luciani vergiftigd werd door een misdadige hand. In die zin kunnen we dankzij haar boek de bewijsvoering van David Yallop vervolledigen.

DE INTIMI VAN JOANNES-PAULUS I

De Britse onderzoeker toonde aan dat de verantwoordelijken voor de moord ervoor hadden gezorgd « dat er een redelijke kans bestond de dood als een natuurlijke dood te laten doorgaan ». Het toegediende vergif mocht daarom « geen enkel uitwendig spoor » nalaten. Daartoe was het nodig dat de opdrachtgevers « een nauwkeurige kennis hadden, van binnenuit, van de gewoonten in het Vaticaan ».

De kring van intimi van de paus was zeer beperkt. Hoe had een misdadige hand een dosis dodelijk vergif kunnen toedienen ? De pauselijke appartementen werden dag en nacht bewaakt door Zwitserse wachten. Was een van de naaste medewerkers van Joannes-Paulus I dan een schurk ? Het boek van Stefania Falasca zet ons ongewild op het spoor en werpt een duidelijker licht op wat zich werkelijk afgespeeld heeft tijdens de dramatische dagen van 28 en 29 september 1978.

Gedurende de eerste dagen van zijn pontificaat werd paus Luciani geholpen door de privésecretaris van zijn voorganger Paulus VI : Mgr. Pascale Macchi. Die had nauwe vriendschapsbanden aangeknoopt met Mgr. Montini in Milaan in 1955 ; hij maakte deel uit van het nogal vreemde milieu van vooral kunstenaars, schrijvers en acteurs dat aartsbisschop Montini frequenteerde en dat bekend stond als zijn “ Milanese maffia ”. « In de periferie van die kring bewoog zich een personage met een ongunstige reputatie : een Siciliaan, Michele Sindona, van wie de Italiaanse politie op een dag zou ontdekken dat hij banden had met de échte maffia en die het Vaticaan zou meesleuren in een rampzalig financieel avontuur » (Paul Hofmann, O Vatican ! A Slightly Wicked View of the Holy See, 1984).

De tweede secretaris van Paulus VI, de Ierse pater John Magee, was ook geen onbekende voor de “ Milanese maffia ”. Joannes-Paulus I vroeg hem twee dagen na zijn uitverkiezing zelf om zijn secretaris te worden.

Dan was er don Diego Lorenzi, die Luciani’s privésecretaris in Venetië was geweest, maar die helemaal niet voldeed zodat de paus van plan was om hem zo vlug mogelijk te vervangen (verschillende getuigenissen hierover in Falasca, pp. 45-46).

Zoals hij gedaan had in Vittorio Veneto en in Venetië riep Albino Luciani zusters van Liefde, beter bekend als zusters van Maria Bambina, naar het Vaticaan om dienstwerk te verrichten in de pauselijke appartementen. Een van hen was zuster Margherita Marin, die in 2009 door Falasca ondervraagd werd. We citeren uit haar lange verklaring en bewonderen tegelijkertijd de vroomheid, de eenvoud en de evangelische geest van Joannes-Paulus I :

Links zuster Vincenza Taffarel, die al in Venetië de persoonlijke verpleegster van Albino Luciani was en de paus op 29 september dood aantrof in zijn kamer.
Rechts zuster Margherita Marin, die gedetailleerde verklaringen gaf over wat er in het pauselijk appartement omging.

« Ik hield me in het bijzonder bezig met zijn garderobe en de sacristie, maar als het nodig was verleende ik ook andere diensten. Zuster Cecilia was de kokkin, zuster Vincenza de verpleegster en zuster Elena coördineerde ons werk en leidde onze groep. Zuster Vincenza was de oudste, zij kende de H. Vader al vele jaren.

 

« Hij ontving ons in het Vaticaan met grote eenvoud en vroeg ons te bidden, omdat de Heer hem een zware last op de schouders had gelegd die hij nochtans met zijn hulp en de gebeden van ons allemaal zou kunnen dragen. [...] Hij wou dat de ochtendmis voortaan zou gecelebreerd worden in de kleine privékapel die deel uitmaakte van zijn persoonlijke vertrekken ; wij zusters moesten daarbij aanwezig zijn, samen met de secretarissen : “ Wij vormen een familie en we zullen samen de mis vieren ”, zei hij.

« De H. Vader stond altijd vroeg op, rond 5 uur. Hij begon de dag door veel tijd te besteden aan het persoonlijk gebed. Rond half zes ging hij de kleine kapel binnen en bleef er meer dan anderhalf uur, helemaal opgaand in het gebed. Wij, de zusters, bleven altijd in de buurt van de kapel en konden hem zien bidden. De secretarissen, die hun kamer op de bovenste verdieping hadden, kwamen pas later naar beneden, voor de mis die elke morgen om 7 uur opgedragen werd. Om halfzeven baden wij zusters de lauden in het kleine salon naast de keuken ; daarna gingen wij naar de kapel voor de mis. De H. Vader onderhield strikt het voorschrift van de nuchterheid en gebruikte pas nadien het ontbijt.

« Vóór het avondeten reciteerde hij altijd de vespers met zijn secretarissen, vaak in het Engels. Na de maaltijd zei hij met hen de completen. Terwijl wij nog aan het afruimen waren, kwam hij ons groeten. Dat gebeurde elke avond. Ik herinner me dat hij ons altijd op het hart drukte te bidden voor hen die het nodig hadden in de wereld. [...] Daarna wenste hij ons een goedenacht, waarbij hij altijd dezelfde woorden gebruikte : “ Tot morgen, zusters, als de Heer het wil zullen we samen de mis vieren. ”

« Ik heb hem altijd rustig en sereen gezien. In het bidden zag men hoezeer hij verenigd was met de Heer. Hij behandelde zijn medewerkers altijd met veel respect en een grote nederigheid ; hij verontschuldigde zich omdat hij bang was hen te storen. Ik heb hem nooit een ongeduldig gebaar zien maken tegenover iemand – nooit. Hij bemoedigde ons en was vriendelijk voor iedereen.

« Wat zijn gezondheid betreft, daar waakte zuster Vincenza over. Ze besteedde er aandacht aan en kende zijn persoonlijke geneesheer, dokter Da Ros, die ze vertrouwde en met wie ze telefoneerde. [...] De dokter is driemaal langsgekomen voor een routineonderzoek. Na zijn laatste bezoek, op 23 september, zei zuster Vincenza ons dat hij de gezondheidstoestand van de H. Vader goed had bevonden, zeer goed zelfs, zodat hij het medicijn van de paus geschrapt had. Ik zou wel niet kunnen zeggen over welk medicijn het ging.

« Op 28 september in de namiddag verliet hij zijn appartement niet en ontving ook niemand want, zo vertelde hij ons, hij bereidde een document voor gericht aan de bisschoppen. Maar ik weet niet aan welke bisschoppen het gericht was. Ik herinner me dit feit goed, want die namiddag was ik bezig met strijken in de vestiaire ; de deur stond open en ik zag hem over en weer gaan. Hij liep rond in het appartement met in zijn hand papieren die hij las. Af en toe stond hij stil om correcties aan te brengen, daarna liep hij terug over en weer. [...] Ik herinner me dat hij me de strijk zag doen en zei : “ Zuster, ik geef u teveel werk... U moet zich niet inspannen om de hemden zo zorgvuldig te strijken, want het is warm en ik zweet en dus moet ik regelmatig van hemd wisselen. Het is voldoende de boord en de manchetten te strijken, de rest ziet men toch niet... ” »

Diezelfde 28ste september, na de completen, wenste de paus de zusters zoals altijd een goedenacht.

Daarna « bleef pater Magee wat praten met ons, de zusters. Ik herinner mij dat hij het pauselijk jaarboek vast had, waarschijnlijk wou hij daarin iets nakijken. Hij begon de lijst van de pausen te lezen : wie ze waren, hoelang ze geleefd hadden enz. Ik herinner me dat detail » (Falasca pp. 161-173).

Dus enkele uren voor het overlijden van Joannes-Paulus I, na een regering van amper één maand, informeerde zijn secretaris zich over de duur van de pontificaten in de loop van de geschiedenis... Zocht hij misschien op of er ooit een even kort pausschap geweest was ?

DE ONTDEKKING VAN HET LICHAAM

« Op vrijdag 29 september », zo vervolgt zuster Margherita haar relaas aan de vicepostulator, « stond ik zoals gewoonlijk op rond 5 uur, want een halfuur later zouden de boodschappen geleverd worden die we besteld hadden en de bloemen die vóór de lift moesten geplaatst worden. Die ochtend ben ik dus alles gaan ophalen en op zijn plek zetten ; daarna ben ik gaan bidden met de andere zusters. Het privé-appartement was eigenlijk zo klein dat we alles konden zien wat de anderen deden, ook al hadden we uiteenlopende bezigheden.

« Om kwart na vijf had zuster Vincenza zoals elke morgen een kopje koffie klaargezet voor de H. Vader in de sacristie. Hij had de gewoonte bij het verlaten van zijn kamer in de sacristie die koffie op te drinken, alvorens de kapel binnen te gaan om er te bidden.

« Maar die ochtend bleef de koffie onaangeroerd. Na tien minuten zei zuster Vincenza : “ Is hij nog niet naar buiten gekomen ? Waarom niet ? ” Ik was toen op de gang. Zo heb ik haar zien kloppen [op de slaapkamerdeur] eerst één keer, dan nog eens. Geen antwoord... Enkel stilte.

« Toen opende zij de deur. » En vond de paus dood.

« Zuster Vincenza ging onmiddellijk pater Magee roepen en ik ging don Diego wekken. We zeiden een gebed, daarna verwittigde pater Magee de arts van het Vaticaan, dokter Buzzonetti, die bijna onmiddellijk toekwam. Ik zag ook de kardinalen Villot [de staatssecretaris] en Poletti arriveren.

« Wij waren niet aanwezig toen de dokter zijn rapport opmaakte, omdat we de kamer verlaten hebben. Niemand van ons heeft zich gemoeid met het afleggen van het lichaam, ook zuster Vincenza niet » (Falasca p. 171).

Paus Joannes-Paulus I met pater John Magee tijdens een algemene audiëntie :
« het witte licht dat schittert in de duisternis ».

De zusters hebben dus niet gehoord wat pater Magee op dat moment tegen dokter Buzzonetti zei : een ontzettende leugen, zoals we zullen aantonen, om de arts te doen geloven dat het om een natuurlijke dood ging. De Ierse secretaris heeft zelf verteld dat hij daarna heel snel het Vaticaan moest verlaten : kardinaal Villot gaf hem twaalf uur, geen uur langer, om zijn valies te pakken en te vertrekken (Ivan Marsura, Giovanni Paolo I, il sorriso dell’umile, 2012, p. 451) !

Enkele dagen later verliet Magee effectief Rome en vluchtte naar zijn zus in het Verenigd Koninkrijk. Stefania Falasca geeft er de reden van door enkele zinnen uit zijn verklaring tijdens het canoniek proces aan te halen : « De zaken begonnen voor mij de verkeerde kant op te gaan. Ook ik [sic] werd ervan beschuldigd de paus vermoord te hebben met een kop koffie... De ochtend na zijn begrafenis voelde ik mij heel slecht. De overste [van de zusters] kwam binnen en zei me : “ Deze morgen was er iemand van het Vaticaan die u aangewezen heeft als de moordenaar van de paus ” » (Positio 2, pp. 1112-1114 ; Falasca p. 91).

Pater Magee zei nog het volgende : « Ik heb Italië verlaten en ben naar mijn zus in Liverpool gegaan. Daags na mijn aankomst kwam ze mijn kamer binnen met een kop thee en een plaatselijke krant, de Liverpool Echo. Ze keek me recht in de ogen en zei : “ John, hoe heb je dat kunnen doen ? ” – “ Wat doen ? ” vroeg ik haar. Op de voorpagina van de krant stond : “ Twijfels over de dood van paus Luciani. Interpol zoekt zijn secretaris ”. Ik ben tien dagen in Engeland gebleven, daarna ben ik teruggekeerd naar Rome. »

Hij keerde pas terug toen alle eisen om tot een autopsie op de overledene over te gaan definitief verworpen waren. Een lijkschouwing zou de toxische stof die de paus vergiftigd had aan het licht gebracht hebben. Zoals David Yallop opmerkte : « Was Albino Luciani een gewone burger van Rome geweest, dan zou er zonder verdere discussie onmiddellijk sectie zijn verricht » (op. cit., p. 210).

Toen pater Magee in de Eeuwige Stad arriveerde, was Joannes-Paulus I al vergeten. Iedereen keek uit naar zijn opvolger, want het conclaaf zou beginnen. Toen Joannes-Paulus II verkozen was, nam hij iedereen die van moord verdacht werd in bescherming. Magee werd naar het Vaticaan geroepen, « waar Joannes-Paulus II me zei : “ Nu blijft u bij mij. ” Het was zijn eerste benoeming. “ U moet bij mij blijven om de wereld te tonen dat die beschuldiging tegen u van paus Luciani vermoord te hebben, absoluut vals is. Als u aan mijn zijde blijft, kan niemand iets zeggen. ” » (Falasca p. 91 ; Marsura p. 451). Paus Wojtyla wou geen enkel onderzoek bevelen om de waarheid te kennen over de omstandigheden waarin zijn voorganger overleden was.

EEN ENORME LEUGEN

Toen dokter Buzzonetti in de vroege ochtend van 29 september 1978 in de kamer van de dode paus stond en de zusters buitengegaan waren, diste John Magee een enorme leugen op : hij verklaarde aan de arts dat de H. Vader de vorige avond tijdens de completen een felle pijn in de borst gevoeld had. Buzzonetti noteerde dat in zijn rapport met betrekking tot de overlijdensakte. Dat rapport bleef geheim tot 2017, toen Stefania Falasca het facsimile ervan publiceerde in haar boek.

Dat rapport bevat geen enkel doorslaggevend argument om te kunnen stellen dat de paus een hartinfarct had gehad – tenzij de pijn in de borst op 28 september. Falasca ziet in die pijn een bewijs, hét bewijs zelfs, dat Joannes-Paulus I stierf aan een acuut myocardinfarct. Geen betwisting meer mogelijk !

We mogen zonder omwegen zeggen dat pater Magee bewust gelogen heeft. En hij loog omdat hij iets wou en moest verbergen, namelijk de moord op paus Luciani door vergiftiging. De leugen was echter zo enorm dat de secretaris er jarenlang nooit in het publiek over gesproken heeft. Want degenen die goed op de hoogte waren, meer bepaald de vier zusters, zouden zijn beweringen onmiddellijk ontkracht hebben. Dat gebeurde inderdaad ook toen Mgr. Magee er later wél over sprak, in de mate waarin de getuigen toen nog in leven waren.

Wij durven over een leugen spreken omdat de getuigenissen over die zogezegde ongesteldheid erg uiteenlopen : John Magee gaf er elke keer een andere versie van. Bovendien werd hij tegengesproken door zuster Margherita Marin, door de persoonlijke arts van de paus, Dr. Antonio Da Ros, en onrechtstreeks door zuster Vincenza Taffarel, die overleed in 1984. Zelfs Falasca lijkt op een bepaald moment te twijfelen aan die borstpijn, want ze schrijft : « Een mogelijke [sic] ongesteldheid tussen 19 uur 30 en 20 uur werd de dag daarop [29 september] door secretaris Magee gesignaleerd aan dokter Buzzonetti, die ze vermeldde in zijn rapport. »

In zijn verklaring op het canonisatieproces (28 februari 2013) preciseerde Dr. Buzzonetti : « Pater Magee, staande naast het bed van de overledene, zei me dat de H. Vader rond halfacht 1° verschillende keren zijn hand op zijn borst legde ; 2° dat hij een eerder hevige pijn achter het borstbeen voelde ; 3° dat die pijn niet gepaard ging met ademnood ; 4° dat zij meer dan vijf minuten duurde ; 5° dat ze overging zonder dat er iets ondernomen werd ; 6° dat deze gebeurtenis plaatsvond terwijl hij neerzat en de completen bad met secretaris Magee ; 7° dat de paus weigerde een beroep te doen op de dokter van wacht van het Vaticaan, zeggend dat het om pijnlijke momenten ging die nogal vaak bij hem optraden en die hij beschouwde als van “ reumatische aard ” » (Positio 3 ; Falasca pp. 84-85).

Pijnlijke momenten die nogal vaak bij hem optraden ? Falasca wijdt een volledig hoofdstuk aan de medische voorgeschiedenis van Albino Luciani en daarin is geen enkele keer sprake van die zogezegde “ borstpijn ” die de paus “ beschouwde als van reumatische aard ”.

Over het precieze tijdstip waarop de malaise van de paus optrad, gaf pater Magee twee verschillende versies. Eerst was het om 19 uur 30 tijdens de completen (noteren we dat de H. Vader op dat moment met zijn secretarissen niet de completen, maar de vespers bad). Later, in 1988, toen hij er voor de eerste keer in het openbaar over sprak tijdens een interview met 30 Giorni, gaf hij een heel ander tijdstip, zoals Falasca zelf vermeldt :

« Pater Magee situeert de ongesteldheid dan in het begin van de namiddag : “ Ik bevond me in het privésecretariaat op enkele stappen van het salon. Op een bepaald ogenblik hoorde ik de stem van de H. Vader, die me riep. Ik haastte me naar hem toe en vond hem bewegingsloos bij zijn bureau, met een hand op zijn borst. Hij zei me dat hij pijn in zijn borst had en vroeg me zuster Vincenza te roepen, de verpleegster, omdat die volgens hem mirakelremedies had. Zuster Vincenza kwam met het medicijn en een glas water. De paus nam het in en ik begeleidde hem naar zijn kamer om daar wat te rusten. Daarna sprak ik erover met don Diego Lorenzi, die net van buiten arriveerde. Ik zei hem dat ik de dokter wou bellen, maar hij antwoordde dat de H. Vader dat niet zou willen. Toen riep de paus mij om te zeggen dat de pijn voorbij was en dat hij zich in staat voelde om kardinaal Villot te ontvangen » (Positio 2 ; Falasca pp. 79-81).

Links de Amerikaan Mgr. Paul Marcinkus, hoofd van de Vaticaanse bank.
Rechts de Franse kardinaal Jean-Marie Villot, staatssecretaris onder Paulus VI en Joannes-Paulus I en na de dood van elk van beide pausen als « camerlengo » de belangrijkste functionaris van het Vaticaan.

De twee versies van de pater zijn te verschillend om geloofwaardig te zijn. Bovendien is hij de enige die ooit gesproken heeft over dat “ mirakelmedicijn ” dat zuster Vincenza gewoon was aan de paus te geven. Toen Magee in 2008 in Canale d’Agordo (het geboortedorp van Albino Luciani) een conferentie gaf, diste hij een nieuwe versie op over het medicament... dat plots niet meer met een glas water ingeslikt wordt : « Zuster Vincenza kwam onmiddellijk met een medicament dat onder de tong moet gelegd worden. Vlak voor het onderhoud met kardinaal Villot vroeg ik aan de paus : “ Uwe Heiligheid, hoe voelt u zich ? ” Hij sloeg zich met beide vuisten driemaal op de borst en zei : “ Ik voel me echt goed, het geneesmiddel van zuster Vincenza doet wonderen ” » (ibid.).

Ook don Lorenzi heeft overigens over die zogezegde pijn van de paus gesproken, maar pas laat : negen jaar na de dood van Joannes-Paulus I. Op 2 oktober 1987 zei hij tijdens een tv-uitzending op Rai Due Giallo dat de H. Vader zich plots onwel had gevoeld... tijdens het avondmaal ! Hij herhaalde zijn verklaring in het jaar 2000 : « Rond 20 uur gingen de paus, pater Magee en ikzelf aan tafel. Plots bracht de paus een hand naar zijn borst en zei : “ Ik voel scheuten van pijn, maar het is aan het overgaan. ” Wij stelden onmiddellijk voor : “ Er is een dokter die we gemakkelijk kunnen roepen, we zullen dat direct doen. ” Maar hij antwoordde : “ Het is aan het overgaan, het is de moeite niet ” » (Messaggi di don Orione). Over een medicijn wordt hier niet gerept !

FORMELE ONTKENNINGEN

Toen ze ondervraagd werd over die ongesteldheid van de paus, ontkende zuster Margherita klaar en duidelijk dat er een probleem zou geweest zijn :

« Toonde zuster Vincenza, die verpleegster was, zich niet bezorgd over de gezondheidstoestand van de paus ?

– Neen. Ik heb haar nooit bezorgd geweten. Als er iets was geweest, dan zouden we haar bekommerd hebben gezien, maar dat was ze niet. Integendeel, ze was heel tevreden omdat de dokter haar tijdens zijn laatste bezoek had gezegd dat de H. Vader het goed stelde. Ik heb de paus in het Vaticaan nooit weten klagen over iets, zelfs niet over hoofdpijn, en ik heb ook nooit een bijzonder teken van zwakheid of vermoeidheid vastgesteld.

– Herinnert u zich dat de H. Vader in de loop van de namiddag van 28 september enige vorm van pijn had en dat zuster Vincenza door pater Magee geroepen werd om de paus medicijnen te geven ?

– Neen. Ik heb zoiets niet gezien en volgens mij zuster Vincenza ook niet.

– Hebt u gezien of geweten dat Joannes-Paulus I kort voor, tijdens of na het diner een of andere pijn voelde ?

– Neen, ik heb geen enkele bijzondere ongerustheid opgemerkt bij zuster Vincenza of bij de secretarissen waardoor ik daarvan enig vermoeden zou gehad hebben » (Falasca pp. 166-168).

Toen zuster Vincenza op 2 oktober 1978 met de naaste verwanten van de overleden paus sprak, zei ze tot hen : « De H. Vader heeft geen gezondheidsprobleem gehad op de vooravond van zijn dood en ook niet tevoren » (Falasca p. 83). Op 29 september had ze al tegen Lina Petri, een nichtje van de paus, gezegd dat haar nonkel « zich goed voelde ; voor zijn gezondheid was Rome beter dan Venetië, waar de vochtigheid hem minder goed afging » (ibid.).

Dan is er nog het belangrijke getuigenis van dokter Antonio Da Ros, de lijfarts van de paus, die op de avond van 28 september – enkele uren voor de dood van de H. Vader dus – met hem een telefoongesprek had. Vijftien jaar lang ontweek de arts alle vragen van opdringerige journalisten, tot hij uiteindelijk in 1993 reageerde in een interview met Andrea Tornielli in 30 Giorni, omdat hij komaf wou maken met de leugens van de twee secretarissen. Tien jaar later gaf hij een tweede interview, opnieuw aan de bekende Italiaanse vaticanist, dat gepubliceerd werd in Il Giornale. Wij voegen hieronder beide interviews samen.

« Dokter Da Ros, wanneer hebt u paus Luciani bezocht ?

– Op zondag 3 september [...]. Ik heb zijn polsslag genomen en het gewone controleonderzoek uitgevoerd. Ik ben teruggegaan naar het Vaticaan op woensdag 13 september. [...] De derde en laatste keer dat ik hem bezocht was op zaterdag 23 september ; de paus liet me toen blijven bij het ontbijt.

– Drie visites binnen het bestek van één maand. En het laatste werd door de H. Vader zelf aangehaald toen hij op 28 september aan zuster Vincenza toevertrouwde : “ Dokter Da Ros was hier zaterdagmiddag, hij zei me dat mijn hart in orde was. ” Was er misschien iets dat u verontrustte in verband met zijn gezondheid ?

– Ik heb hem geen drie keer bezocht omdat hij ziek was. Het was een gewoonte. Sinds de tijd in Vittorio Veneto onderzocht ik hem eenmaal per week.

– U beweert dat u telefonisch gecommuniceerd hebt met het pauselijk appartement de avond dat Luciani gestorven is. En toch heeft secretaris don Diego Lorenzi uitgesloten dat er dokters zouden opgeroepen zijn vanuit het Vaticaan of daarbuiten...

– Men kan alleen ontkennen mij opgebeld te hebben. Want men heeft mij niet opgebeld : ik heb zelf naar het Vaticaan getelefoneerd. Af en toe belde ik om nieuws te horen. Ook die avond dus heb ik gevraagd hoe het met de paus ging, hoe hij de dag had doorgebracht, of er problemen waren.

Van links naar rechts :
Licio Gelli, grootmeester van de loge Propaganda Due ; Michele Sindona, de Siciliaanse maffioso die een imperium uitbouwde gebaseerd op zwendel ; Roberto Calvi, voorzitter van de Milanese Banco Ambrosiano en bondgenoot van Marcinkus.

– Om hoe laat hebt u naar het appartement van de paus gebeld ?

– Ik herinner me dat ik die avond op een vergadering moest zijn. Het moet om 21 uur geweest zijn. Ik heb met de paus gepraat, maar ook met zuster Vincenza Taffarel, die een bekwame verpleegster was en zorg droeg voor de H. Vader.

– Wat vond u toen van paus Luciani ? Waren er tekenen die aankondigden wat zich enkele uren later zou voordoen ?

– Neen, absoluut niet. De paus was kalm en normaal. Zuster Vincenza heeft niets gezegd over een bijzonder probleem. Ze vertelde me dat de paus de dag naar gewoonte had doorgebracht.

– Later, tijdens een tv-uitzending, maakte de secretaris van de paus [Lorenzi] bekend dat Joannes-Paulus I een felle pijn in zijn borst gevoeld had op het eind van de namiddag, symptoom van een hartaanval of minstens een ernstige ziekte. Is het waar dat niemand u daarover die avond aan de telefoon gesproken heeft ?

– Ik was echt verbaasd, om niet te zeggen sprakeloos, toen ik de verklaringen van don Lorenzi hoorde. Die avond heeft niemand me gesproken over dergelijke symptomen : niet de paus en niet zuster Vincenza die, ik herhaal het, een verpleegster was. [...]

– Volgens u was er dus niets dat de voortijdige dood van Joannes-Paulus I liet voorzien ?

– Hij verkeerde in goede gezondheid. »

De vicepostulator heeft de beide interviews met Dr. Da Ros niet opgenomen in haar boek. Zij vult daarentegen wel de ene bladzijde na de andere met wat de dokters Buzzonetti, Fontana en Rama allemaal gezegd hebben om te bepalen aan welk soort « natuurlijke ziekte » de paus overleden is : hartaanval, longembolie enz.

Don Lorenzi vertelde nog meer leugens. Hij verklaarde dat hij die bewuste avond in het Vaticaan gebleven was, sterker nog, dat hij de tijd na het diner « gebruikt had om enkele nota’s te schrijven met het oog op een sermoen. Want de volgende ochtend moest ik naar Veneto vertrekken om een huwelijk in te zegenen » (Falasca p. 89). Zuster Margherita zei echter : « Na het diner vertrok don Diego uit het appartement. » Angelo Gugel, die met zijn gezin buiten het Vaticaan woonde en enkel in de pauselijke appartementen kwam om het eten op te dienen, bevestigde de versie van de zuster tijdens het proces voor de heiligverklaring (28 oktober 2012). Hetzelfde geluid bij Amalia, een nichtje van de paus : « Die avond was hij uitgegaan met vrienden. »

Om meer gewicht te geven aan de zogezegde malaise van de paus hebben beide secretarissen verklaard dat ze hem die avond begeleid hadden naar zijn kamer. Don Lorenzi : « Pater Magee en ik hebben de H. Vader begeleid tot in zijn kamer en pater Magee toonde hem een knopje aan het hoofeind van het bed waarop hij kon drukken in geval van nood » (Falasca p. 90). Magee : « Ik heb de paus uitgelegd en getoond waarmee hij me kon roepen » (ibid.). Het getuigenis van zuster Margherita weerlegt dat allemaal : « De paus ging slapen zoals gewoonlijk. – Zoals gewoonlijk, zonder zijn secretarissen ? – Hij heeft zich teruggetrokken zoals hij gewoon was, hij had er geen behoefte aan om begeleid te worden. [...] We waren allemaal samen in het kleine salon met de deur open. [...] Toen de H. Vader bij de deur van zijn bureau was gekomen, draaide hij zich nog een keer om en glimlachend groette hij ons opnieuw met een handgebaar... Ik zie hem nog voor me zoals hij daar bij de deur stond. Het is het laatste beeld dat ik van hem bewaar » (Falasca p. 169).

Het opgebaarde lichaam van de paus in de Sala Clementina. De eerste dag trokken een kwart miljoen mensen langs het stoffelijk overschot. Sommigen riepen uit : « Wie heeft je dit aangedaan ? Wie heeft je vermoord ? »

« IN HET VATICAAN HUIST DE DUIVEL »

Als Joannes-Paulus I werkelijk vermoord is en als pater Magee en/of don Lorenzi een misdadige hand in het spel hebben gehad – onder welke druk, door welke chantage ? – dan waren zij slechts miserabele pionnen die handelden op bevel van de ware opdrachtgevers. Die werden door David Yallop in zijn boek klaar en duidelijk ontmaskerd. Hierna proberen we zijn onderzoek naar de « besloten vennootschap Vaticaan » kort samen te vatten.

Toen Mgr. Luciani patriarch van Venetië geworden was, ontdekte hij op een dag met ontzetting financiële wanpraktijken waarbij het Vaticaan betrokken was.

Voor de ondersteuning van zijn caritatieve werken en voor de financiering van kerkrestauraties kon de geestelijkheid van het aartsbisdom leningen met zeer lage rentevoeten krijgen van de Banca cattolica del Veneto. Die werd goed bestuurd en droeg terecht de bijnaam van “ bank van de priesters ”. Ze was een van de rijkste van het land, want waar de priesters hun geld belegden, volgden de gelovigen.

Sinds 1946 had het Istituto per le Opere di Religione (IOR), beter gekend als de bank van het Vaticaan, een meerderheidsaandeel in het kapitaal van de Katholieke bank van Veneto. « Tussen Venetië en het Vaticaan bestond een duidelijke afspraak dat het meerderheidsaandeel van het IOR een verzekering was tegen overname door derden » (Yallop p. 37). Maar in de loop van 1972 stopten de leningen aan een voordelige rente plots : de Venetiaanse geestelijken kregen te horen dat zij voortaan het volle pond moesten betalen, hoe lofwaardig hun activiteiten ook waren. « Het was voor ons werkelijk een donderslag bij heldere hemel », vertelde een oude prelaat (30 Giorni, sep. 1992, p. 34).

Kardinaal Luciani won inlichtingen in en kwam te weten dat de Banca cattolica del Veneto door de directeur van de Vaticaanse bank, Mgr. Paul Marcinkus, verkocht was aan Roberto Calvi, lid van de loge Propaganda Due en van het directiecomité van de Milanese Banco Ambrosiano. Die loge P2, waarvan Licio Gelli de grootmeester was, oefende achter de schermen grote invloed uit op de werking van de Italiaanse staat. Gelli was een gerespecteerd man, die op audiëntie kwam bij Paulus VI en regelmatig dineerde met Marcinkus.

Verontwaardigd reisde Luciani naar Rome en zocht er een goede vriend op : de substituut van het staatssecretariaat, Mgr. Giovanni Benelli. Die vertelde hem « dat Calvi aan Marcinkus 27 miljard lire (ongeveer 45 miljoen dollar) betaald had. De verkoop was het resultaat van een plan dat Calvi, Sindona [de reeds genoemde Siciliaanse maffioso] en Marcinkus samen hadden bekokstoofd. Calvi had een firma genaamd Pachetti gekocht van Sindona, nadat de prijs daarvan eerst enorm hoog was opgejaagd op de Milanese effectenbeurs. Marcinkus had geholpen de ware aard van deze en andere operaties verborgen te houden voor de ambtenaren van de Bank van Italië, doordat hij Calvi en Sindona de faciliteiten van de Vaticaanse bank ter beschikking stelde » (Yallop pp. 38-39).

Luciani stond paf. Wat betekende dat allemaal ? Benelli legde het hem uit : belastingontduiking, illegale manipulaties met aandelen, persoonlijke verrijking. Verontwaardigd trok de patriarch naar Marcinkus om verantwoording te vragen, maar « hij werd zeer slecht ontvangen », aldus pater Francesco Farusi, in die tijd directeur bij Radio Vaticaan. « Hou u bezig met uw gelovigen en niet met banken », zou Marcinkus hem brutaal toegevoegd hebben (30 Giorni, sep. 1992, p. 35).

De patriarch lichtte de bisschoppen van Veneto in over het trieste bilan van zijn onderzoek : hun “ bank van de priesters ” was voorgoed verloren. Van don Ennio Innocenti, medewerker aan een Venetiaans dagblad, vernam hij een belangrijk detail : Mgr. Marcinkus had de Banca cattolica del Veneto onmogelijk kunnen verkopen zonder de toestemming van het staatssecretariaat, dat wil zeggen van kardinaal Villot.

Het is dus niet verwonderlijk dat Albino Luciani in 1977 aan een goede vriendin, die hem aanraadde voor een voorgenomen bedevaart van Venetianen naar Fatima contact op te nemen met het Vaticaan, antwoordde : « Neen, dat is onmogelijk ! Ik wil niets regelen met het Vaticaan. In het Vaticaan huist de duivel » (cf. het artikel Albino Luciani en Fatima in Hij is verrezen ! nr. 79, januari-februari 2016).

DE ONVERMIJDELIJKE BOTSING

Het is een complete misvatting te denken dat de “ glimlachende paus ”, zoals de media hem noemden, een zwakke figuur was. David Yallop schrijft daarover : « Velen zagen in de bescheiden Luciani een eenvoudige, ongecompliceerde man die de eruditie en ontwikkeling van zijn voorganger miste. Een volkomen verkeerde inschatting. Zijn bescheidenheid en vriendelijkheid wezen niet op zwakheid, zoals velen meenden, maar juist op grote kracht. [...] Zij die Albino Luciani al jaren kenden, wisten dat achter die quasi-onnozelheid ijzeren kracht schuilging, de doortastendheid om moeilijke of impopulaire beslissingen te nemen waarvoor een ander zou terugdeinzen » (p. 149). Dat beeld wordt bevestigd door zijn beste biografen, zoals Regina Kummer (Albino Luciani, una vita per la Chiesa, 1988, 619 pp.).

Dat hij van aanpakken wist, bleek al in 1962 in Vittorio Veneto, waar hij als jonge bisschop geconfronteerd werd met twee geestelijken die zich onvoorzichtig ingelaten hadden met een gewetenloze zakenman, Carlo Luigi Antoniutti : zij belegden geld van het bisdom in geriskeerde speculaties, tot Antoniutti plots failliet ging en in verdachte omstandigheden zelfmoord pleegde. In de diocesane kas gaapte een gat van 283 miljoen lire en de antiklerikale pers stortte zich op het schandaal... Mgr. Luciani reageerde bliksemsnel. Hij ontsloeg beide geestelijken, verwijderde hen uit Vittorio Veneto en liet het Italiaans gerecht zijn werk doen. Om de schade die de kleine spaarders geleden hadden enigszins te vergoeden verkocht hij diocesane bezittingen, ondanks afkeurend gemompel van een deel van de clerus. Hij raadpleegde de canonieke teksten, constateerde dat hij in zijn recht was en riep zijn priesters bijeen om hen te zeggen : « Het is aan mij om te beslissen. » En hij besliste.

In de loop van de jaren 1970 won de BV Vaticaan alsmaar meer aan belang. « De Banco Ambrosiano werd een machtige centrale voor het witwassen van geld en het doorsluizen van deviezen. [...] En zoals fataal gebeurt, begon de goed aan mekaar hangende bende internationale oplichters steeds meer gebruik te maken van de “ sifons ” van de BV Vaticaan om hun eigen bankrekeningen te spekken en die van hun vrienden en peetvaders. De problemen beginnen als men enorme bedragen gaat overhevelen naar derden : er verschijnt een gat... » (uit De moord op de goede herder in Verrijzenis nr. 3, mei-juni 2001, p. 3). Op een dag ontdekt een cliënt, een bankdirecteur of een aandeelhouder het grote gat en dan is het vertrouwen zoek. « Ergens crasht een bank en de dreiging van de ineenstorting van heel de organisatie over gans de wereld is plotseling reëel » (ibid.).

In 1974 ging een van Sindona’s banken, de Franklin National Bank in New York, failliet. « De federale fraude-inspecteurs kwamen de banden met het rijk van Michele Sindona op het spoor en ontdekten dat het om een reusachtige zwendel ging, waarbij de Bank van het Vaticaan betrokken was » (ibid.). De maffioso werd gearresteerd in afwachting van zijn uitlevering aan Italië. Er volgde een vertrouwenscrisis, die Marcinkus en Calvi probeerden te counteren « door fabelachtige sommen te ontlenen aan de grote internationale banken, onder de morele waarborg van het Vaticaan, in naam van spookbanken zoals de N.V. Suprafin. Met dit verse kapitaal hoopten zij de Ambrosiano er weer bovenop te helpen en haar geloofwaardigheid op de internationale markt te redden » (ibid.).

Toen Paulus VI op 6 augustus overleed, liepen Marcinkus, Calvi, Gelli én Sindona in zijn cel op het scherp van de snee. Maar zolang de monseigneur standhield aan het hoofd van de Vaticaanse bank, was er hoop. Het conclaaf sloeg die hoop echter de bodem in. « Toen de kardinalen op een warme augustusdag in 1978 Albino Luciani uitkozen, plaatsten zij een rechtschapen, heilige en onomkoopbare paus op het pad van de BV Vaticaan » (Yallop). Een frontale botsing was onvermijdelijk.

Over heel die voorgeschiedenis, over heel de dramatische context waarin Joannes-Paulus I tot Opperherder gekozen werd, schrijft vicepostulator Stefania Falasca niets... Of toch, één zin (p. 58) : « Zelfs als Luciani enkele jaren tevoren was moeten tussenkomen in de zaken van de Banca cattolica del Veneto [om welke reden ?], dan weten we toch niet [of willen we het niet weten ?] of en in welke mate hij zich werkelijk zou geïnteresseerd hebben voor het secundaire [sic !] probleem van de financiën. »

MARTELAAR VOOR DE ZUIVERING VAN DE KERK

Joannes-Paulus I tekende zijn doodvonnis op het moment waarop hij zijn voornemen kenbaar maakte om Mgr. Marcinkus ogenblikkelijk te ontslaan, kardinaal Villot als staatssecretaris te vervangen door kardinaal Benelli en Mgr. Baggio, de invloedrijke prefect van de Congregatie voor de bisschoppen die een logebroeder was (vrijmetselaarsnaam Seba, logenummer 85/2640 ; datum van toetreding 14 augustus 1957) uit het Vaticaan te verwijderen.

De vergiftiging van de paus had alle kenmerken van een maçonnieke misdaad, « een moord die gecamoufleerd wordt als zelfmoord, ongeval of natuurlijke dood. Bovendien wordt vooraf een soort alibi uitgedacht voor het geval de een of andere onhandigheid zou aantonen dat er een misdadige hand in het spel is. [...] Zij wordt op het geschikte moment op de publieke opinie losgelaten om twijfel te zaaien en het onderzoek in de war te brengen. De loges zijn zo machtig dat zij deze valse suggestie gemakkelijk kunnen opleggen aan journalisten, politiediensten en magistraten. De waarheid wordt gedurende een bepaalde tijd geblokkeerd, in de doofpot gestopt... juist lang genoeg om het gewone leven terug op gang te laten komen » (abbé de Nantes in CRC nr. 202, p. 5).

Geen beter “ alibi ” dan het verzinsel dat paus Luciani vlak voor zijn dood hartproblemen zou gehad hebben.

« Over heel deze zaak mag geen mantel van stilzwijgen worden gelegd. Iets verbergen heeft geen zin, men moet proberen het met oprechtheid te begrijpen. Ik wil onderstrepen dat men door zo te werk te gaan de Kerk niet aanvalt, maar juist verdedigt, volgens wat er geschreven staat : “ De ijver voor uw Huis zal mij verteren ” (Jo 2, 16-17). De evangelische oplossing is de zuivering van de Tempel, die een “ huis van gebed ” is en geen “ marktplaats ” of een “ rovershol ” mag worden. [...] Samen met veel anderen stellen wij : Joannes-Paulus I was een martelaar voor de zuivering en de vernieuwing van de Kerk » (pater Jesús López Saéz, Se pedirá cuenta, 1990).

broeder François van Maria ter Engelen
Hij is verrezen ! nr. 111, mei-juni 2021