DE MOORD OP DE GOEDE HERDER 
Op 28 september 1978 
stierf Paus Joannes-Paulus I de marteldood

OP 6 augustus 1978 stierf Paus Paulus VI en kwam een einde aan een rampzalig pontificaat. Het Tweede Vaticaans Concilie, waarvan bij de aanvang in lyrische bewoordingen gezegd was dat het een nieuwe lente en een nieuw geluid voor de Kerk zou betekenen, toonde onder Paulus VI zijn ware gelaat: verwarring, vrijbuiterij, spirituele armoede, verraad en teloorgang.

Paus Joannes-Paulus IDe Paus had mee de infernale machine in gang gezet, maar verloor naar het einde toe steeds duidelijker zijn greep op de aftakelende Kerk.

Toen de patriarch van Venetië, kardinaal Albino Luciani, op een warme zomerdag in datzelfde jaar totaal onverwacht tot paus gekozen werd, herademde de Kerk. Met zijn glimlach, zijn eenvoud, zijn heiligheid veroverde Joannes-Paulus I de harten van de gelovigen. Vrijwel onmiddellijk werden de eerste tekenen van een katholieke renaissance zichtbaar, maar lang zou deze niet duren: « Mijn pontificaat zal kort zijn », had Joannes-Paulus I zelf gezegd. Na amper drieëndertig dagen, in de nacht van 28 op 29 september 1978, stierf de Goede Herder.

Stierf hij een natuurlijke dood? Of werd hij door de wolven vermoord?

Destijds al reageerde het volk van Rome met één unanieme kreet toen het plotseling overlijden van de Heilige Vader bekend werd gemaakt: « Hanno mazzato il Papa! », « Ze hebben de Paus vermoord! » De “weldenkenden” haalden hun schouders op: een emotionele reactie, een vorm van hysterie...

Maar vijf jaar later verscheen de lijvige studie van David Yallop, een algemeen gerespecteerd Engels journalist: « In de naam van God », een rigoureuze en zeer gedetailleerde enquête van 434 bladzijden. Zijn onderzoek bevestigde alle vermoedens: Paus Joannes-Paulus I werd wel degelijk vermoord.

Tweeëntwintig jaar na de feiten, op 26 juni 2000, maakte het Vaticaan eindelijk de tekst van het Derde Geheim van Fatima openbaar. De beweringen van Yallop worden door de woorden van dit Geheim bevestigd, maar er is meer: het gaat om het antwoord van de Hemel op de vraag naar het diepere waarom van deze moord. De dood van de Bisschop in het Wit gekleed is in het Derde Geheim een verlossend offer, het offer van de Goede Herder die zijn leven geeft voor zijn schapen...

In dit artikel verhalen wij de achtergronden van het complot tegen de « Paus van de glimlach » en doen wij het relaas van de moord. Leidraad daarbij is uiteraard het boek van David Yallop, maar ook de kritische recensie die abbé de Nantes ervan schreef in CRC nr. 202 van juli 1984. Verder putten we uit de voordracht gehouden door broeder Bruno Bonnet-Eymard op 19 november 2000, en gepubliceerd in CRC nr. 372 van november-december 2000.

DE SCHAT VAN SINT-PIETER

« Wat David Yallop openbaar maakt over de financies en de financiers van het Vaticaan kan niet weerlegd worden, en is tot op de dag van vandaag trouwens niet weerlegd » (CRC nr. 202, p. 2).

Voor de oorsprong van de hedendaagse rijkdom van de Kerk moeten we teruggaan naar het jaar 1929. Toen sloten Paus Pius XI en Benito Mussolini het Verdrag van Lateranen. Als tegemoetkoming voor het verlies van de Pauselijke Staten zestig jaar tevoren ontving de H. Stoel van de Italiaanse staat een berg geld. « De Pauselijke Staten zouden voorgoed verloren kunnen zijn, maar in hun plaats was iets anders gekomen: een buitengewone machine om geld te maken » (Yallop, p. 205), want geld maakt geld… De moderne Kerk werd niet meer op de Steenrots gebouwd, maar op de Mammon.

Niet toevallig gebeurde dit onder het pontificaat van Pius XI, de paus die men vindt aan de bron van alle kwalen van de hedendaagse kerkelijke wereld!

Om het fabelachtig kapitaal te beheren, stichtte Pius XI op 7 juni 1929 de Bijzondere Administratie. « Aan het hoofd van dit departement stelde hij een leek aan: Bernardino Nogara, een bekeerde jood, die van de Paus enkel eiste dat hij het fortuin zou mogen beheren als een bankier van de wereld, d.w.z. zonder zich te moeten bekommeren om de wetten van Christus-Koning of van de staten, en zonder vermoeiende gewetensbezwaren. Onder die voorwaarden zou hij het geld doen opbrengen. […]

« Zo werd het Vaticaan een financieel consortium, een element van het anonieme en zwervend kapitaal […], dat geen andere lucratieve activiteit kent dan speculatie op het geld: het spel van de beurs, van stijgende en dalende koersen op de internationale markten, en in het kielzog daarvan witwaspraktijken en kapitaalsvluchten – handelingen die gewoon onwettig zijn of ronduit crimineel » (CRC nr. 202, p. 2).

De Duitse kerkbelasting of Kirchensteuer, ingesteld door het concordaat Hitler-Pacelli van 1933, was als een grote zijrivier die de reeds brede stroom van het kapitalistisch profijt dat de “schat van Sint-Pieter” opleverde, kwam aanvullen. « Door een gemakkelijke speculatie op het goud, aan de vooravond van de oorlog waarvan Pius XI wist dat hij onontkoombaar was, kon Nogara de financiële macht van de N.V. Vaticaan op fabuleuze wijze vertienvoudigen! » (ibid., p. 2).

In juni 1942 werd vervolgens het Instituut voor de Goede Werken opgericht, dat ging speculeren met het geheel van giften van de gelovigen – geld en immobiliën – bestemd voor de kerkelijke liefdadigheid. Het I.G.W. was de ideale dekmantel voor wat eigenlijk een bank was: de Bank van het Vaticaan.

In datzelfde jaar, in volle oorlog, stelde Mussolini de H. Stoel vrij van de betaling van belastingen op de dividenden of winstuitkeringen. « Vanaf dan vormen de Bijzondere Administratie en het instituut voor de Goede Werken een offshore fiscaal paradijs in het hartje van Rome » (Yallop, p. 142)!

DE BANK, DE MAFFIA EN DE LOGE

Toen de Italiaanse staat in de jaren 1967-68 wilde terugkomen op deze fiscale vrijstelling en het grootste financieel imperium van het schiereiland op dezelfde wijze wou taxeren als alle andere, gingen de beheerders van de N.V. Vaticaan dwarsliggen. « Het Vaticaan wilde spelen op de markt maar probeerde te vermijden dat het daarvoor moest betalen » (Yallop, p. 141). Het zette zich schrap en dreigde ermee, als de staat zou aandringen, al zijn activa op de markt los te laten, wat de ineenstorting van de Italiaanse economie zou betekenen. Uiteindelijk besloot Italië de uitdaging aan te gaan… waar-op Paulus VI, als president-directeur-generaal van de N.V. Vaticaan, de kapitaalsvlucht van de zogezegde “Kerk van de Armen” organiseerde. « Als het Vaticaan grote investeringen in Italië zou behouden, zouden deze getroffen worden door zeer zware belastingen. Om het probleem op te lossen, wendde Paulus VI zich tot twee mannen: de Gorilla en de Haai » (Yallop, p. 144).

« De Gorilla was de priester Paul Marcinkus, afkomstig uit Chicago, de stad van Al Capone van wie hij zich de waardige opvolger zou tonen. Al van in Milaan was hij de boezemvriend van Pascale Macchi, de privé-secretaris van Paulus VI. Het grote manoeuvre, onwettig en dus erg delicaat, van de transfer van het Vaticaanse fortuin naar het buitenland en de discrete infiltratie ervan in de meest lonende circuits van de wereldomvattende speculatie, werd door de Paus toevertrouwd aan Marcinkus. Hij werd zijn zakenman. En omdat Marcinkus op dit vlak geen enkele competentie had, afgezien van een volkomen gewetenloosheid, voegde Paulus VI hem de Haai toe: Michele Sindona, “lid van zijn Milanese maffia” volgens Yallop, in werkelijkheid een Siciliaanse mafioso van het zuiverste water, omkoopbaar, verdorven en genadeloos. Sindona was vertrouwd met de omertà, de wet van het stilzwijgen, én met de “Siciliaanse oplossing”: moord als waarborg voor het zakendoen in alle rust » (CRC nr. 202, p. 2).

In Milaan, waar kardinaal Montini aartsbisschop was vóór zijn uitverkiezing tot paus, had Sindona reeds bewezen dat hij bekwaam was om geld te laten circuleren zonder de douane of de fiscus te alarmeren. Om vriendschap te kunnen sluiten met de aartsbisschop aarzelde hij niet twee miljoen dollar aan kardinaal Montini te lenen voor goede werken. Toen deze paus geworden was, dacht hij onmiddellijk aan de Siciliaan om het kapitaal van het Vaticaan over de Alpen te doen verdwijnen.

« Uw kracht is de maffia en uw macht de vrijmetselarij », zei een handlanger tegen Sindona. En inderdaad… « De loge heette Propaganda Due, of P 2, en de naam van de grootmeester ervan was Licio Gelli. » Het ging om een geheim en onwettelijk genootschap, naar eigen zeggen van rechtse signatuur, dat de regering, het leger en de rechtspraak van de Italiaanse staat controleerde. Reeds in Milaan patroneerde Gelli discreet de carrière van Sindona. In ruil daarvoor installeerde de mafioso in zijn banken zogenaamde sifons, bestemd om geld te versluizen naar de kassa's van P 2...

« Gelli verkreeg een groot aantal audiënties bij Paus Paulus VI en werd de vaste tafelgenoot van Marcinkus. » Hij knoopte ook andere intieme relaties aan, o.a. met de kardinalen Baggio en Casaroli, ten huize van zijn Romeinse raadgever, de advocaat Umberto Ortolani, in wiens villa aan de Via Archimede de grote kwesties van de Kerk besproken werden.

De enorme kapitaalsvlucht waartoe Paulus VI besloten had, kon dus in bevredigende omstandigheden doorgang vinden, terwijl dezelfde Paus dergelijke praktijken bij anderen stigmatiseerde in zijn encycliek Populorum Progressio: de parabel van de splinter en de balk! « De grootste eigenaar van immobiliën ter wereld liquideerde een belangrijk deel van zijn activa in Italië, om het in andere landen opnieuw te investeren. Zo werden zware belastingen vermeden, en het rendement van de nieuwe investeringen zou alleen maar groter zijn » (Yallop, p. 167). De transactie stortte Italië in een zware economische crisis waarvan de gewone mensen het slachtoffer waren.

AAN DE RAND VAN DE AFGROND

« De N.V. Vaticaan won alsmaar aan belang, zodat een nieuwe haai werd binnengehaald. Roberto Calvi, die via gelijkaardige procédés en beschermheren adjunct-directeur van de zeer klerikale en achtenswaardige Banco Ambrosiano van Milaan was geworden, werd door Sindona voorgesteld aan Mgr. (!) Marcinkus en maakte meteen deel uit van de zeer selecte clan van de uomini di fiducia (mannen van vertrouwen) van het Vaticaan. Vanaf dat ogenblik werd de Banco Ambrosiano een machtige centrale voor het witwassen van geld en het doorsluizen van deviezen […]. De bijdrage van Calvi bestond uit het verspreiden van de Vaticaanse kanker van de misdadigheid over heel de wereld » (CRC nr. 202, p. 3).

En zoals fataal gebeurt, begon deze goed aan mekaar hangende bende internationale oplichters steeds meer gebruik te maken van de verschillende sifons van de N.V. Vaticaan, om hun eigen bankrekeningen te spekken en die van hun vrienden en hun peetvaders. « De problemen beginnen als men enorme bedragen gaat overhevelen naar derden: er verschijnt een gat… » (Yallop, p. 178). Want uiteraard pompt een sifon, in tegenstelling tot andere manipulaties waarmee banken zich bezighouden, echt geld over.

« Al even fataal raakten de C.I.A., Interpol, het F.B.I., de douane en de fiscus de een na de ander gealarmeerd. De een na de ander ook kwamen zij in beweging. De loge P 2 had meer en meer werk en financiële behoeften om de rust te verzekeren van de N.V. Vaticaan en de met haar verstrengelde Banco Ambrosiano – chantage als systeem, corruptie, en vervolgens ongelukkig genoeg de “Siciliaanse oplossing”: de moord op een te nieuwsgierig magistraat, een te hinderlijk politieman, een onvoorzichtige mafioso. Het vervelende is echter dat de ene misdaad de andere oproept en dat al die zaken veel geld kosten. Op een dag ontdekt een cliënt, een bankdirecteur of een aandeelhouder het grote gat, en dan is het vertrouwen zoek. Ergens crasht een bank, en de dreiging van de ineenstorting van heel de orga- nisatie over gans de wereld is plotseling reëel! » (CRC nr. 202, p. 3).

Iemand had al ingezien wat er aan de hand was, in 1972: onze dierbare en integere Albino Luciani. Nadat de mafiosi de controle over de Banco Ambrosiano hadden overgenomen en de bank misbruikten voor het witwassen van het geld verdiend met drugs en andere smeerlapperijen, ondernamen ze een gelijkaardige misdadige overname, met dezelfde perverse bedoelingen, van de eerbiedwaardige en zeer klerikale Banco Cattolica del Veneto. Van alle bisschoppen van de kerkprovincie Venetië durfde alleen Mgr. Luciani in het verweer gaan. Hij won inlichtingen in en ontdekte dat Marcinkus de bank, die men de “Bank van de priesters” noemde, met toestemming van Paulus VI had verkocht aan Roberto Calvi, buiten medeweten van de bisschoppen van de provincie die er nochtans de werkelijke beschermers en garanten van waren. Hoogst verbolgen ging de patriarch van Venetië zijn verontwaardiging uitschreeuwen in Rome, waar hij alleen kardinaal Benelli tegenkwam om zijn verdriet te delen en zijn woede te kalmeren, en Marcinkus die hem uit zijn bureau zou gezet hebben.

In 1974 luidde de krach van de Franklin Bank in de V.S. de problemen in. De federale fraude-inspecteurs kwamen de banden met het rijk van Michele Sindona op het spoor en ontdekten dat het om een reusachtige zwendel ging, waarbij de Bank van het Vaticaan betrokken was.

« Marcinkus en zijn handlanger Calvi sloegen de val van Sindona gade in de overtuiging dat zij de N.V. Vaticaan en de Banco Ambrosiano zouden kunnen redden, ondanks de vertrouwenscrisis die was gevolgd op “il crack Sindona”… Daartoe ontleenden zij fabelachtige sommen aan de grote internationale banken, onder de morele waarborg van het Vaticaan, in naam van spookbanken zoals de N.V. Suprafin. Met dit verse kapitaal hoopten zij de Ambrosiano er weer bovenop te helpen en haar geloofwaardigheid op de internationale markt te redden » (CRC nr. 202, p. 3).

Hoe dan ook, begin 1978 « liep Calvi op het scherp van de snee » (Yallop, p. 195). In augustus voelde hij zich langs alle kanten in het nauw gedreven. Om wat te bekomen vloog hij naar Zuid-Amerika, waar ook Licio Gelli rust zocht, terwijl hun vriend Sindona in zijn cel in New York bang wachtte op zijn uitlevering aan het Italiaanse gerecht. Eén zaak verenigde hen: zolang Mgr. Marcinkus stand hield aan het hoofd van de N.V. Vaticaan konden zij ademhalen. Als hij van het toneel zou verdwijnen, betekende dat voor ieder van hen de harde terugkeer naar de realiteit, de armoede, de gevangenis of de zelfmoord…

DE KANDIDAAT VAN GOD

Net op dat moment werd Albino Luciani, « de kandidaat van God », de nieuwe paus. « Toen de kardinalen op een warme augustusdag in 1978 Albino Luciani uitkozen, plaatsten zij een rechtschapen, heilige en onomkoopbare paus op het pad van de N.V. Vaticaan » (Yallop, p. 205). Het was onvermijdelijk dat de integere Joannes-Paulus I in aanvaring zou komen met de kopstukken van de Vaticaanse Bank. Maar « het mocht geen brutale botsing zijn. Tot geen enkele prijs. Het moest een zachte schok worden, zo onbetekenend dat het rimpelloos vertrouwen zou blijven heersen en dat de zaken zonder onderbreking verder zouden kunnen gaan. Het zou eenvoudig zijn, heel eenvoudig. Volkomen discreet en stil. Als een perfecte misdaad » (CRC nr. 202, p. 3).

Albino Luciani herinnerde zich hoe de Milanese en Vaticaanse maffia priesters en minderbegoeden bestolen had in de zaak van de Banco Cattolica del Veneto zes jaar tevoren. Hij herinnerde zich ook veel andere dingen die zijn vriend kardinaal Benelli hem met bittere ironie verteld had. Wellicht had deze hem ook gewaarschuwd voor de nefaste invloed en de eigenaardige vrienden van zijn staatssecretaris, de Franse kardinaal Jean Villot. « Gedurende de drieëndertig dagen van zijn pontificaat legde Joannes-Paulus I zich toe op het reinigen van de Augiasstallen, daarmee bedoel ik de Administratie voor het Patrimonium van de Apostolische Stoel, de financiële centrale van Paus Paulus » (ibid.).

« Op zondag 27 augustus vroeg Luciani aan Villot om nog een tijdje staatssecretaris te blijven, “tot ik mijn weg gevonden heb” » (Yallop, p. 221). Deze voorzorgsmaatregel hield een onuitgesproken dreigement in: zo houdt men zijn vijanden in zijn buurt terwijl men zich voor-bereidt op de verpletterende coup de majesté. Geen pre-pensioen voor Villot vóór er klare wijn geschonken was!

« Hij gaf de in al zijn functies bevestigde staatssecretaris de opdracht onmiddellijk een onderzoek in te stellen. Alle financiële operaties van het Vaticaan moesten doorgelicht worden, en elk aspect ervan in detail onderzocht. […] De nieuwe paus vertrouwde zijn staatssecretaris toe dat hij over de te nemen maatregelen zou beslissen van zodra hij het rapport zou bestudeerd hebben » (Yallop, p. 125).

Voor wat er toen gebeurde, moet men onwillekeurig aan de zin uit het Marcusevangelie denken: « Toen gingen de Farizeeën heen, en ze spanden terstond met de Herodianen tegen Hem samen om Hem in het verderf te storten » (Mc. 3, 6)...

Roberto Calvi voelde zich bij dit nieuws onwel worden. Hij was al opgejaagd, en zou meegesleurd worden in de val van zijn enige morele waarborg, Marcinkus. Maar « indien Albino Luciani door een of ander mirakel morsdood zou neervallen vóór de doorzending van Marcinkus, dan zou Calvi respijt krijgen » (Yallop, p. 239). Hij polste in dat verband Gelli, die hem verzekerde: « Het probleem [van het mirakel!] zou kunnen opgelost worden. »

Twee anderen voelden zich ook in het nauw gedreven. De een was Sindona, die zeker wist dat hij zou uitgeleverd worden aan de Italiaanse justitie als hij zijn internationale borg Marcinkus kwijtspeelde. De ander was de aartsbisschop van Chicago, kardinaal John Cody, die via de Bank van het Vaticaan honderdduizenden dollars had doen toekomen aan Paulus VI en aan de Poolse bisschoppen [!]; bovendien werd hij door zijn clerus en zijn gelovigen uitgespuwd wegens zijn schandaalverwekkend gedrag (hij hield er een maîtresse op na).

« Heel deze selecte club wenste vurig dat iemand voor het “mirakel” zou zorgen. Want zoals men weet: als een paus sterft, sterven samen met hem alle beslissingen die niet publiekelijk aangekondigd zijn, tenzij zijn opvolger besluit ze ten uitvoer te brengen. Indien het afgesmeekte mirakel werkelijkheid werd, dan zou men het nodige respijt hebben om te overleven, en deze keer – zoals voor de verkiezing van Paulus VI – zou men tot een akkoord komen om een goede paus aan te stellen » (CRC nr. 372, nov.-dec. 2000, p. 17)!

KRONIEK VAN EEN FATALE DAG

Op 28 september 1978 moest Paus Joannes-Paulus I een bijzonder drukke en belangrijke agenda afwerken.

« Na de ochtendaudiënties stond een gesprek met kardinaal Baggio op de agenda van Luciani. Hij was tot een aantal beslissingen gekomen en was klaar om Baggio over twee ervan in te lichten. De eerste betrof kardinaal Cody van Chicago: de Paus had besloten dat Cody moest teruggeroepen worden » (Yallop, p. 275). De kardinaal-prefect van de Congregatie voor de clerus opperde geen enkel bezwaar. De tweede beslissing van Joannes-Paulus I viel in minder goede aarde… « Venetië had geen patriarch meer; hij bood Baggio de post aan. Er waren vele redenen die de Paus ertoe hadden doen besluiten dat Baggio Rome moest verlaten voor Venetië, en één van de voornaamste was een bepaalde naam op de lijst van vrijmetselaars die Luciani in handen gekregen had: “Baggio, vrijmetselaarsnaam Seba, loge nummer 85/2640. Datum van toetreding: 14 augustus 1957” » (Yallop, p. 276).

Het gevolg was een zeer heftig dispuut. De kardinaal was buiten zichzelf van woede, terwijl de Paus kalm bleef.

Daarna voerde Joannes-Paulus I twee telefoongesprekken, één met Felici die in Padua was, en één met Benelli. Aan Felici deed hij het relaas van de harde confrontatie met Baggio, wiens weigering om Venetië aan te nemen hem toch verwonderd had. Met Benelli had hij het over diens nakende benoeming, die hij diezelfde avond nog aan kardinaal Villot zou meedelen.

In de late namiddag dronk de H. Vader thee met zijn staatssecretaris. Het gesprek kreeg al vlug een ernstige toon. « De Paus sprak over de Bank van het Vaticaan. Hij had het rapport van zijn staatssecretaris bestudeerd, en ook andere documenten. Hij had bisschop Marcinkus ontmoet en hem gewikt en gewogen. Het onderhoud was stroef verlopen en voorspelde niet veel goeds. Luciani deelde Villot mee dat Marcinkus onmiddellijk uit zijn ambt ontzet moest worden – niet over een week of over een maand, maar de volgende dag. Hij zou vervangen worden door een integer man, Mgr. Abbo, een sleutelfiguur van het financieel tribunaal van het Vaticaan » (CRC nr. 202, p. 4). Bovendien ontsloeg de Paus de uomini di fiducia, de maffia van Marcinkus, en liet hij verstaan dat de bruggen met de groep van de Banco Ambrosiano zo snel mogelijk moesten opgeblazen worden.

« Kardinaal Villot nam akte van deze wijzigingen zonder veel commentaar. […] Luciani ging over naar het probleem van Chicago en naar zijn gesprek met Baggio over het ultimatum dat aan kardinaal John Cody moest gericht worden. Villot mompelde zijn instemming. Luciani had het vervolgens over de weigering van Baggio om de zetel van Venetië te aanvaarden, en gaf uiting aan zijn vaste voornemen Baggio te laten vertrekken naar waar men hem zegde dat hij moest vertrekken... » En tenslotte: « Benelli zou benoemd worden tot staatssecretaris. Hij zou de functie van Villot overnemen » (Yallop, p. 281).

Zoals abbé de Nantes terecht schrijft, was de H. Pius X de laatste paus die een dergelijke gezagsdaad stelde: vijfenzeventig jaar tevoren brak Pius X inder- daad de machtige staatssecretaris van zijn voorganger Leo XIII, de vrijmetselaar kardinaal Rampolla!

« Villot deed alsof hij diep nadacht. Hij was volledig van zijn stuk gebracht door deze meesterzet. Terwijl de Paus hem nog wat thee bijschonk, bracht hij moeizaam uit: “Ik was in de overtuiging dat u aan Casaroli dacht om mij te vervangen?” Met Casaroli geraakte men niet verlost van de maffia. […] Villot wierp nog tegen dat de benoemingen in tegenspraak waren met de wensen van de overleden Paus en beschouwd zouden worden als een soort van verloochening van diens pontificaat: “Men zal zeggen dat u Paulus verraden hebt.” De discussie duurde bijna twee uur. Toen Villot vertrok, was het nacht » (CRC nr. 202, p. 4). Et erat nox (Jo. 13, 30). In zijn commentaar op deze woorden zegt de H. Augustinus: “Hij was zelf nacht.”

Albino Luciani daarentegen was het witte licht dat schittert in de duisternis… Hij wou graag telefoneren naar kardinaal Colombo van Milaan, maar vernam dat deze pas om kwart vóór negen te bereiken was. Toen de Paus hem toen belde, had hij het over de veranderingen waartoe hij besloten had. « Hij heeft een poos met mij gesproken op een volkomen normale toon », vertrouwde de voorzichtige kardinaal achteraf alleen aan David Yallop toe. « Uit zijn manier van doen kon geen enkele lichamelijke ziekte afgeleid worden. Hij was één en al sereniteit en hoop. Zijn afscheidsgroet was bid voor mij. »

Vóór hij ging slapen kreeg Joannes-Paulus nog een telefoontje van zijn privé-arts, Antonio da Ros. Deze getuigde vijftien jaar later dat de Paus het goed stelde, om aan alle leugens een eind te maken [zie kadertekst p. 6].

Om 21.30 uur wenste Albino Luciani aan zijn secretarissen een goede nacht: « Buona notte. A domani. Se Dio vuole. » … Als het God belieft! Maar God wou méér van zijn dienaar…

EEN MAÇONNIEKE MISDAAD

Wat is een maçonnieke misdaad? « Een moord die gecamoufleerd wordt als zelfmoord, ongeval of natuurlijke dood. Bovendien wordt vooraf een soort van alibi, een verklaring uitgedacht voor het geval de een of andere onhandigheid zou aantonen dat er een misdadige hand in het spel is. Deze verklaring is onwaarschijnlijk, zonder bewijzen of getuigen en heeft bij voorkeur een schandaalgeurtje. Zij wordt op het geschikte moment op de publieke opinie losgelaten om twijfel te zaaien en het onderzoek in de war te brengen. De loges zijn zo machtig dat zij deze valse suggestie gemakkelijk kunnen opleggen aan journalisten, politiediensten en magistraten. De waarheid wordt gedurende een bepaalde tijd geblokkeerd, in de doofpot gestopt… juist lang genoeg om het gewone leven terug op gang te laten komen » (CRC nr. 202, p. 5).

De moord op Joannes-Paulus I heeft alle kenmer- ken van een maçonnieke misdaad. « Om haar doel te bereiken moest de moord zo tersluiks gebeuren dat er redelijke kansen zouden zijn om haar op een natuurlijke dood te doen lijken. Gedurende bijna zes jaar zijn de moordenaars van Albino Luciani geslaagd in wat één van de misdaden van de eeuw mag genoemd worden » (Yallop, p. 345).

Dit alles is in feite zo vanzelfsprekend dat het geen verwondering mag wekken dat de Romeinen als uit één mond riepen: « Hanno mazzato il Papa! » Maar ook abbé de Nantes vermoedde onmiddellijk boosaardig opzet en schreef al in oktober 1978: « Wat hem gedood heeft, is het openen van de geheime dossiers van Paulus VI », en nog nauwkeuriger: « Als hij vastbesloten was om dat gevecht te leveren, misschien dat zij hem dan inderdaad gedood hebben. » Tijdens een voordracht in oktober 1979 recapituleerde abbé de Nantes de Zaak en gaf, weliswaar voorzichtig, weer wat zijn overtuiging was (en wat de Romeinse autoriteiten ongetwijfeld ook konden weten): dat Joannes-Paulus I gestorven was ten gevolge van een dodelijke dosis digitaline.

Wie in Rome de waarheid wilde kennen, kon ze kennen. Wie zijn rust verzekerd wilde zien, kon terugvallen op de vooraf geconstrueerde versie, het maçonnieke alibi dat kardinaal Villot en Co. onmiddellijk voorschotelden: « De voorganger van Joannes-Paulus II heeft per vergissing een overdosis van een kalmeringsmiddel ingenomen… Het is na zijn gesprek met kardinaal Villot dat de paus zich zou vergist hebben in de dosis van zijn medicijnen » (Giovanni Gennari) – « Het was een tragisch ongeval. De paus had zonder het te beseffen een overdreven dosis van zijn medicament genomen. Als men tot een autopsie zou overgaan, zou deze vast en zeker het bestaan van die overdosis aantonen. Niemand zou geloven dat Zijne Heiligheid die per vergissing had ingenomen: sommigen zouden spreken van zelfmoord, anderen van moord. Men was dus tot overeenstemming gekomen om geen autopsie te laten gebeuren » (kardinaal Villot).

« Deze verklaring is onzinnig: hoe kan men weten wat de arme overledene gedaan heeft, helemaal alleen en zonder er zich van bewust te zijn? Ze is onwaarschijnlijk: het medicijn van de Paus, Effortil, kan niet tot de plotselinge dood van een overspannen iemand leiden, zelfs niet als de dosis verdubbeld of verdrievoudigd is. Ze is beledigend: men insinueert dat de ontmoedigde en door de feiten voorbijgestreefde Paus zelfmoord zou gepleegd hebben… Ze is onhoudbaar: als men ervan uitging dat het een ongeval was, moest men juist alle mogelijke maatregelen treffen en onderzoeken laten uitvoeren om de stelling van een moord geen kans te geven… » (CRC nr. 202, p. 5).

HIJ STIERF IN ALLE STILTE…

Op vrijdagmorgen 29 september kwam zuster Vincenza om 04.45 uur de kamer van de Paus binnen. Ze vond Joannes-Paulus I dood in zijn badkamer: deze versie, ongetwijfeld de juiste, vertelde ze diezelfde ochtend totaal ondersteboven aan een groep Franse bedevaarders; abbé de Nantes hoorde hun getuigenis op 6 november daaropvolgend. Onmiddellijk daarna legde kardinaal Villot zuster Vincenza het zwijgen op door haar een gelofte te laten afleggen! Ze moest o.a. tegenover Yallop de officiële versie beamen, dat zij de Paus in zijn bed gevonden had.

Om 5 uur stelde de Franse kardinaal het overlijden vast en begon hij zich als heer en meester te gedragen – op onwettige wijze, want al zijn bevoegdheden waren met de dood van de Paus tot nul herleid. Villot ging zo koelbloedig en methodisch te werk dat het voor de hand ligt dat het om een vooropgezet plan ging en dat hij de vaste wil had de zaken doorheen alle mogelijke obstakels naar een bepaald eindpunt te leiden.

« Hij nam het flesje Effortil weg van het nachtkastje en trok uit de verkrampte handen van de Paus de notities over de benoemingen en wijzigingen die de dag tevoren beslist waren. Hij nam ook de bril en de pantoffels van de Paus weg, die waarschijnlijk bevuild waren met braaksel. Hij zou eveneens het testament van de Paus hebben doen verdwijnen » (CRC nr. 202, p. 5). Hoewel men ernaar gezocht heeft « werd geen enkel van deze voorwerpen achteraf nog teruggezien » (Yallop, p. 333).

Hijzelf of een medeplichtige telefoneerde op hetzelfde moment naar de broers Signoracci, balsemers, en een auto van het Vaticaan ging hen ophalen. Ongelooflijk maar waar: om vijf uur precies stond de auto bij hen aan de deur (cf. Yallop, p. 295, 336)! Mogelijk moesten zij proberen om het gezicht van de dode te modelleren en op te maken.

Pas om zes uur kwam Dr. Buzzonati ter plekke (en niet de hoofdgeneesheer, Prof. Fontana – waarom?). Hij stelde het overlijden vast (zonder een certificaat te schrijven – waarom?) en weet het aan een acuut hartinfarct, dat volgens hem 's nachts rond 23 uur was opgetreden. « Deze verklaring op bevel heeft uiteraard geen enkele medische waarde » (CRC nr. 372, nov.-dec. 2000, p. 18).

Villot begon de kardinalen te verwittigen vanaf 06.30 uur… dus ongeveer anderhalf uur na het telefoontje naar de broers Signoracci! Zij waren werkelijk de heren van het ogenblik, vóór de sacramenten, de dokters en de kardinalen… Maar het was voor Villot dan ook te belangrijk dat elke vorm van autopsie onmogelijk zou gemaakt worden, zoals we verderop zullen zien.

Niet voorzien in het programma: don Lorenzi, de trouwe secretaris van de Paus, telefoneerde rond die tijd naar dokter da Ros, die zijn ongerustheid deelde en besloot om onmiddellijk naar Rome te vertrekken zodat hij het lichaam kon onderzoeken. Luciani was gezond en zijn plotselinge dood leek de dokter onmogelijk.

Eveneens niet voorzien in het programma: sergeant Roggan van de Zwitserse wacht, die van dienst was die nacht, stond om 06.45 uur plots oog in oog met Paul Marcinkus, op een plaats en op een moment waarop de aanwezigheid van de Gorilla niet te verklaren was. Toen de sergeant hem de dood van de Paus meedeelde, in de veronderstelling dat dit groot nieuws was voor de bisschop, knipperde Marcinkus zelfs niet met zijn ogen (cf. Yallop, pp. 294-295).

De wereld werd op de hoogte gebracht om 07.30 uur aan de hand van een communiqué vol leugens, dat nadien moest vervangen worden door een ander…

… EN ZE BEGROEVEN HEM

Het lichaam van de Paus werd zoals gebruikelijk overgebracht naar de Sala Clementina waar onmiddellijk een reusachtige menigte te hoop liep. Velen weenden en sommigen riepen naar het levenloze lichaam: « Wie heeft u dat aangedaan? Wie heeft u vermoord? » Al diegenen die 's morgens de zaal bezochten, bewaren de herinnering aan de verkrampte trekken en het van pijn verwrongen gelaat van Joannes-Paulus I. « Om 11 uur kwamen de heren van de dag terug. De deuren werden gesloten en zij probeerden de uitdrukking van het gezicht opnieuw te modelleren; zo goed als zeker schminkten zij het ook. Villot kwam met hen tot overeenstemming, niet zonder grote tegenzin van hun kant, dat er 's avonds een verhaaste, onwettige en wel heel bijzondere balseming zou plaatsgrijpen » (CRC nr. 202, p. 6).

Terwijl de massa bleef toestromen naar de opnieuw geopende zaal, heerste er op de derde verdieping van het pauselijk paleis een koortsachtige drukte onder het bevel van de zogezegde tussentijdse baas van de Kerk. De zusters kuisten en poetsten alles zeer grondig om de sporen, alle sporen, uit te wissen: sporen van voetstappen, vingerafdrukken, braaksel. « Overgeven is vaak één van de symptomen van een te grote dosis di-gitaline » (Yallop, p. 301). De secretarissen pakten de persoonlijke bezittingen van de arme Paus in en droegen ze weg, met inbegrip van zijn brieven, notities, boeken en zijn weinige privé-souvenirs. Er mocht geen enkele relikwie overblijven van de eerste Paus-martelaar van de moderne tijden…

« Om 18 uur waren alle negentien kamers van de pauselijke appartementen volledig ontdaan van elk voor-werp dat ook maar enigszins zou kunnen geassocieerd worden met het pontificaat van Luciani » (Yallop). De onvermoeibare kardinaal verzegelde daarop de deuren. Men moet maar durven: deuren verzegelen nadat men eerst alle compromitterend materiaal verwijderd heeft!

Daarop zocht Villot opnieuw de gebroeders Signoracci op, om hun balsemingswerk te leiden en te controleren. Ongetwijfeld hadden zij dit minimale tijdsbestek van twaalf uur geëist om de Italiaanse wet niet té flagrant te overtreden. De balseming die de kardinaal hen opdroeg, was ronduit afstotelijk en nog nooit toegepast in de lange traditie van de balseming van pausen. David Yallop ontdekte de feiten tijdens zijn methodisch onderzoek:

« Op aandringen van het Vaticaan [van de bandiet die toen heer en meester was in het Vaticaan] werd geen enkele druppel bloed uit het lijk verwijderd en geen enkel orgaan. De injecties van formol en andere chemische bewaarmiddelen gebeurden langs de aders en slagaders van de dijen. In tegenstelling tot het gewone gebruik waarbij men bloed verwijdert of vermengt met een zoutoplossing die men in heel het lichaam laat circuleren, stond het Vaticaan [de bandiet] er op dat er geen enkele druppel bloed uit het lijk zou gehaald worden, waardoor het hele proces drie uur duurde » (Yallop, p. 304).

Het waarom van het conserveren in het lichaam van de elementen die zeker tot bederf leiden, namelijk de ingewanden en het bloed, is maar al te duidelijk. We hebben hier te maken met het formele en onweerlegbare bewijs van de bewuste medeplichtigheid van de kardinaal-staatssecretaris aan de moord op Joannes-Paulus I:

« Een kleine hoeveelheid bloed zou uiteraard voor een wetsdokter volstaan hebben om de aanwezigheid van giftige stoffen van welke aard ook vast te stellen » (Yallop, p. 304). En wat de ingewanden betreft: als de broers Signoracci die overeenkomstig het gebruik vóór de balseming zouden verwijderd hebben, zouden ze vanzelfsprekend voor een autopsie in aanmerking gekomen zijn. En van een autopsie wou Villot absoluut niet weten!

Zestien uur na zijn mysterieus overlijden was paus Joannes-Paulus I als het ware nog slechts een herinnering. Het was alsof hij nooit in het Vaticaan geweest was, alsof hij nooit bestaan had.

De laatste fase van de moord begon de dag daarop. Na de vergiftiging van het lichaam ondernam men de bezoedeling van de nagedachtenis van de heilige martelaar: « De Romeinse Curie [de bandiet en zijn “uomini di fiducia”] wilde de wereld doen geloven dat Albino Luciani maar een simpele man was, bijna een idioot, die leed aan een ernstige ziekte en wiens verkiezing een absurditeit was. Zijn natuurlijke dood vormde voor de Kerk een barmhartige ontknoping! » (Yallop, p. 327).

Om hem definitief te doen vergeten werd Joannes-Paulus I begraven onder een zware Steenrots: Joannes-Paulus II, wiens tweeëntwintig regeringsjaren de herinnering hebben uitgewist aan de drieëndertig dagen van het pontificaat van il Papa Luciani. De herinnering… van de mensen! Want er is tenminste één Persoon die hem niet vergeten is: de Heilige Maagd Maria…

JOANNES-PAULUS II OPVOLGER VAN… PAULUS VI

« Operatie overleving » van de sinistere maffia die het in het Vaticaan sinds het pontificaat van Paulus VI voor het zeggen had, beperkte zich niet tot het uit de weg ruimen van de integere Joannes-Paulus I: het was van het grootste belang dat er een aanvaardbare opvolger gekozen werd.

Voor de persoon van die opvolger zag men in de villa aan de Via Archimede twee mogelijkheden: « ofwel een vriend, een Romein van de Curie die zelf zijn handen had vuil gemaakt aan verschillende “zaakjes”; ofwel een totaal nieuw iemand, van elders, van ver weg, die zijn neus niet in de financies zou steken – alvast niet tot men er in geslaagd zou zijn wat orde op zaken te stellen » (CRC nr. 203, aug. 1984, p. 2). Er moest daarom dringend een intrige opgezet worden, een strategie zoals bij het “geslaagde” conclaaf van 1963 toen Giovanni Battista Montini door de progressisten en modernisten op de pauselijke troon geplaatst werd.

Kardinaal Siri, de integralist, mocht in geen geval paus worden. Hij zou tot het einde toe dienen om de stemmen van “rechts” te verdelen en kardinaal Benelli de pas af te snijden. Benelli was gevaarlijk: « Indien hij gekozen werd, leed het geen twijfel dat de meeste beslissingen van Luciani gehandhaafd zouden worden » (Yallop, p. 349).

Niet lang na de begrafenis van Albino Luciani werden de kardinalen voor de tweede keer in het jaar 1978 in conclaaf bijeengeroepen.

« Onder het onbetwistbare gezag van kardinaal Villot hield men er vrij vlug mee op nog allusies te maken op de vreemde omstandigheden waarin Joannes-Paulus I gestorven was. Bij de opening van het conclaaf sprak men er al niet meer over. Waarschijnlijk was er niemand die het opstarten van een onderzoek eiste. Vergaderingen zijn over het algemeen laf, en zwak als ze niet over een moedige leider beschikken… Men besloot een nieuwe start te nemen, zonder nog achterom te kijken. Daartoe zou men een vreemdeling kiezen, iemand die vreemd was aan de smerige zaakjes van de Curie. […]

Karol Wojtyla had in voldoende mate geprofiteerd van de N.V. Vaticaan om niet te gaan “neuzen” in de papieren, de dossiers en de rekeningen; bovendien stond hij bekend als sportieveling, groot reiziger, filosoof, redenaar – allemaal eigenschappen die geruststellend zijn voor inbrekers en financiers, mafiosi en vrijmetselaars » (CRC nr. 203, p. 2).

En zo werd Karol Wojtyla tot Paus gekozen. « Yallop veronderstelt dat hij onmiddellijk werd “ingewijd”… Ik verkies dat niet te geloven. De nieuwe Paus was met zoveel andere zaken bezig dat het perfect mogelijk is dat hij geen tijd had om zich te verwonderen over de omstandigheden van de dood van Joannes-Paulus I, en bijgevolg om op de hoogte te zijn van de werkelijke toestand van de N.V. Vaticaan » (ibid.).

De nieuwe Paus wijdde de vier eerste algemene audiënties van zijn pontificaat aan de kardinale deugden, om « het testament van Joannes-Paulus I uit te voeren ». Daarna kondigde hij aan dat hij « andere thema's » zou aansnijden. Sindsdien heeft hij nooit nog een woord over zijn onmiddellijke voorganger gezegd, met wie hij in feite alleen zijn naam gemeen heeft. In werkelijkheid was en is hij de opvolger van Paulus VI, die hij al bij herhaling zijn « geestelijke vader » genoemd heeft.

Joannes-Paulus II riep geen enkele onderzoekscommissie naar het vreemde overlijden van Albino Luciani in het leven, al was het maar om Yallop te logenstraffen wiens boek in alle talen vertaald werd en verspreid op zes miljoen exemplaren. Hij gaf geen enkel gevolg aan de eerste én laatste wens van Luciani, namelijk een diepgaande hervorming van de Roomse Kerk, het verrotte hoofd van een groot, ziek lichaam. Hij ondernam niets om met de « ijzeren roede » van Christus de Siciliaanse maffia, de Milanese bank en de internationale vrijmetselarij uit het Huis van God te verjagen.

« Paus Joannes-Paulus II bevond zich in de unieke situatie dat hij de plannen van Luciani tot een goed einde kon brengen. Geen enkele van de wijzigingen die deze laatste voorzien had, kreeg gestalte. Wie ook de moordenaar van de Paus was geweest, hij had niet tevergeefs gemoord » (Yallop, p. 350).

Villot werd opnieuw bevestigd in zijn functie van staatssecretaris. Hij stierf een natuurlijke dood, zo lijkt het toch, enkele maanden na Joannes-Paulus I, in maart 1979. Zijn opvolger werd Casaroli, zoals hij zelf gewenst had.

Baggio ging niet naar Venetië, dat nog steeds geen patriarch had! Joannes-Paulus II benoemde uiteindelijk Mgr. op 7 december 1978 tot opvolger van patriarch Luciani. Op 30 juni 1979 creëerde de Paus hem tot kardinaal: dezelfde don Marco Cé die Luciani weggestuurd had uit het seminarie van Belluno en die hij niet had willen benoemen tot zijn eigen opvolger in Venetië!

Cody bleef in Chicago, tot grote ergernis van iedereen.

Marcinkus bleef op zijn post. Hij controleerde verder de bank van het Vaticaan en stond er borg voor dat de criminele activiteiten van de bank met de Banco Ambrosiano floreerden.

Calvi en zijn bazen van de loge P 2, Gelli en Ortolani, behielden de vrijheid om hun grootschalige diefstallen en fraudepraktijken voort te zetten, onder de bescherming van de Vaticaanse Bank.

Sindona slaagde erin zijn vrijheid te bewaren in New York, althans op korte termijn.

EEN PAD BEZAAID MET LIJKEN

Yallop bewijst duidelijk dat zijn werk geen « slechte politieroman » is, maar dat hij de waarheid spreekt, en reeds op voorhand aankondigt wat het vervolg zal zijn. En het vervolg is uitgekomen! De gebeurtenissen van de jaren 1979 tot 1990 leveren het onweerlegbaar bewijs van de juistheid van zijn onthullingen en beschuldigingen.

« Roberto Calvi, die na de uitverkiezing van Joannes-Paulus II naar Italië is teruggekeerd, wordt er door Licio Gelli van verwittigd dat de inspecteurs Padolini en Sarcinelli, van de Bank van Italië, hem op de hielen zitten – zo dicht op de hielen zelfs dat rechter Alessandrini van Milaan een aanhoudingsmandaat tegen hem klaar heeft. Maar de moedige rechter wordt met kogels doorzeefd als hij op de Via Muratori voor een rood licht stopt.

« Ondertussen beeldt een voormalig lid van P 2, een afperser, zich in dat hij Licio Gelli kan tarten. Het gaat om een zekere Pecorelli, dezelfde die de “paus van de glimlach” de lijst met vrijmetselaars in de Curie had doen toekomen. In een parking krijgt hij van vlakbij twee kogels in zijn mond, sasso in bocca, zodat hij voor eeuwig zwijgt. […]

« Hoofdinspecteur Sarcinelli en de gouverneur van de Italiaanse Bank Paolo Baffi blijven onophoudelijk de arrestatie van de Haai vragen… De loge P 2 toont echter de uitgestrektheid van zijn macht door te verkrijgen dat beiden aangehouden en opgesloten worden, op 25 maart 1979! Wanneer ze vrijgelaten worden, ziek en gedeprimeerd, zijn ze zo wijs zich terug te trekken…

« Sindona van zijn kant zag de problemen toenemen. Het Ministerie van Justitie van de staat New York beschuldigde hem van 99 zaken van fraude, meineed en verduistering van bankfondsen, waardoor de Franklin Bank failliet was gegaan. Hij sloot een contract om de procureur, John Kenney, te laten vermoorden! Maar New York is Italië niet; hij verloor er zijn tijd en zijn geld bij. Hij compenseerde deze mislukking door Giorgio Ambrosoli, de door de rechtbank van Milaan aangeduide curator van zijn Banca Privata Finanzaria, uit de weg te laten ruimen. […] De moord had plaats op de tweede dag van het proces, 11 juli 1979, met vier kogels uit een P 38. En vermits Ambrosoli een belangrijk telefonisch gesprek had gehad (wat een onvoorzichtigheid!) met de chef van de veiligheidsdiensten van Rome, luitenant-kolonel Antonio Varisco, werd deze afgemaakt samen met zijn chauffeur op 13 juli, met vier schoten uit een geweer met afgezaagde loop. Ambrosoli had ook gepraat met de baas van de criminele afdeling van de politie te Palermo, Boris Giuliano. Hij onderging hetzelfde lot toen hij buitenkwam uit de Lux Bar in Palermo » (CRC nr. 203, p. 3).

Feiten genoeg om alle opvolgers de moed te ontnemen, of ze nu politieman, bankier, rechter of… paus zijn!

Wat is de verantwoordelijkheid van Joannes-Paulus II in dit alles? « Kan men een Paus die zijn blik voort-durend naar elders richt en helemaal niets lijkt af te weten van wat er in zijn eigen Huis gebeurt medeplichtig noemen? » (ibid.)

Hier is veeleer sprake van naïviteit dan van medeplichtigheid. « Karol Wojtyla heeft altijd handenvol geld gehad. Hij heeft het altijd uitgegeven zonder zich zorgen te maken over de prijs of de oorsprong ervan. Hij ruikt de geur van geld niet. Toen hij de meester werd van het fortuin van het Vaticaan, begon hij de inkomsten die Mgr. Marcinkus tot zijn beschikking stelde uit te geven, met dezelfde vrijgevigheid als Paulus VI en dezelfde zorgeloosheid. […] Ik voor mij geloof dat hij [ten tijde van het proces-Sindona] met zoveel totaal andere zaken bezig was dat hij volkomen onwetend was van de financiële realiteit – en het ook wilde zijn. Hij zou de waarheid te weten komen, maar dan zou het al veel te laat zijn om er zich uit te bevrijden, te reageren, het werk van zijn heilige voorganger en martelaar terug op te nemen » (ibid.).

Zo ging de financiële speculatie verder over een pad bezaaid met lijken, maar niettemin zat men de gangsters steeds dichter op de hielen. Begin februari 1980 begon dan toch het uitgestelde proces tegen Michele Sindona. Op 27 maart van hetzelfde jaar werd de Haai veroordeeld en opgesloten. Hij probeerde zich te vergiftigen door een dosis digitaline (!) in te nemen. Want « op raad van grootmeester Gelli was Sindona altijd en sedert verscheidene jaren in het bezit van een dodelijke dosis digitaline… Ook andere belangrijke leden van P 2 hadden altijd zulk een dosis bij zich » (Yallop, p. 377). De ziekenboeg van de gevangenis redde Sindona; hij kreeg van de rechtbank 25 jaar celstraf.

EN HET EINDE IS DE DOOD…

Calvi kon zijn persoonlijk financieel vermogen in 1982 schatten op 10 miljard dollar (cf. Yallop p. 395). Maar de sifons deden ook bij hem hun werk. De voornaamste sifon was die van P 2: op bevel van Gelli of van Ortolani werd steeds meer geld bij Calvi weggepompt, waardoor het faillissement van de Banco Ambrosiano on-vermijdelijk werd. Gelli raadde Calvi aan zijn vriend Marcinkus te chanteren om aan geld te geraken, maar die bleef potdoof… Op 17 juni 1982 vond men tenslotte het li-chaam van Roberto Calvi, opgehangen onder de Black-friars Bridge in de Londense City: zelfmoord… of moord?

Sindona kwam in de gevangenis om door vergiftiging, in maart 1986. Zelfmoord… of moord?

Gelli viel van zijn voetstuk toen op 17 maart 1981 het enorme schandaal van Propaganda Due losbarstte. Bij een huiszoeking in zijn woning in Arezzo was een lijst ontdekt met de namen van 962 leden van de geheime en dus illegale loge. Hij werd gearresteerd in Genève maar ontsnapte uit zijn Zwitserse gevangenis in 1983. Hij werd terug opgepakt en in 1992 veroordeeld tot 18 jaar cel voor het failliet van de Banco Ambrosiano. In oktober 1998 werd hij aan Italië uitgeleverd.

Cody stierf als kardinaal-aartsbisschop van Chicago. Zijn … gezelschapsdame, Helen Wilson, kon rekenen op een rente die door het bisdom op haar rekening werd overgeschreven. Zijn opvolger, aartsbisschop Joseph Bernardin van Cincinnati, de leider van de Amerikaanse pacifisten, beloofde een onderzoek naar de financiële handel en wandel van Cody. In december 1982 liet hij in een pastorale brief weten dat er geen sprake was van enige verduistering van gelden, dat er misschien ten onrechte een pensioen aan Helen Wilson was uitgekeerd, dat Cody « niet altijd de regelmatige procedures had gevolgd »… en dat « bepaalde financiële dossiers van het aartsbisdom onvindbaar bleven »!

Marcinkus werd op 28 september 1981, op de derde verjaardag van de dood van Albino Luciani, door Joan-nes-Paulus II bevorderd tot vice-president van de pauselijke commissie voor de Vaticaanse Staat. Hij combineerde daardoor zijn post van hoofd van de Vaticaanse Bank met een soort gouverneurschap over Vaticaanstad. « Dank zij zijn Litouwse afkomst, zijn onvoorwaardelijk akkoord – in financiële termen – met de noden van Polen en zijn vertrouwelijke omgang met de Paus vanuit zijn functie van persoonlijke lijfwacht en veiligheidsverantwoordelijke voor de reizen naar het buitenland, had Marcinkus in de persoon van Karol Wojtyla de machtigste beschermheer gevonden die een werknemer van het Vaticaan zich kan indenken » (Yallop, p. 389). In 1987 beriep de Heilige Stoel zich op het Verdrag van Lateranen om de uitlevering van Marcinkus aan de rechters van Milaan te weigeren. De Gorilla weet ondertussen dat hij onmiddellijk door de Italiaanse auto-riteiten gearresteerd wordt als hij één voet buiten het Vaticaan zet. Hij is als gouverneur de vrijwillige gevangene van Vaticaanstad geworden, en op een dag zal hij sterven in zijn gouden kooi…

HET TESTAMENT VAN EEN HEILIGE

Op een dag sprak de broer van Albino Luciani met veel geestdrift over het testament van Paulus VI, een literaire oefening van een humanistisch estheet. « Mijn testament is van een andere toon en weegt minder zwaar », zei Paus Joannes-Paulus I. Hij liet een kleine ruimte tussen duim en wijsvinger zien: « Dat van mij is maar zo » (cf. Yallop p. 333). Kardinaal Villot heeft dat testament laten verdwijnen, samen met al de rest. Maar de inhoud ervan laat zich gemakkelijk raden aan de hand van wat hij neerschreef bij de andere stappen in zijn leven: hij was arm geboren en arm gebleven, en hij liet al zijn armzalige bezittingen na aan de Kerk.

Zijn geestelijk testament is van dezelfde aard als zijn materieel testament. Maar het martelaarschap geeft aan zijn testament een uitzonderlijke kracht en draagwijdte. Het gaat om niets meer of minder dan de hervorming van de Kerk door de terugkeer naar de evangelische armoede.

Uit al het voorgaande is duidelijk gebleken dat de toestand waarin de Kerk verkeerde vóór het pontificaat van Albino Luciani, en waarin ze onmiddellijk na zijn dood helaas is hervallen, abnormaal is. De financiële macht van het Vaticaan, het gegoochel met kapitaal, de mateloze speculatie en de dwaze verkwisting hebben geleid tot de verafgoding van het Geld en de wet van het maximale Profijt. De fundamentele kwalen van onze moderne wereld zijn ook de fundamentele kwalen van de moderne Kerk geworden. Het Huis van God is letterlijk « een rovershol » geworden. Deze monsterlijke kanker is voortdurend in omvang toegenomen en moest uiteinde- lijk wel leiden tot totale corruptie, met de gekende ge-volgen: faillissementen, schandalen, gerechtelijk onderzoek, verdedigingsreflexen, meineed, zelfmoord en moord. De Paus, als president-directeur-generaal van de N.V. Vaticaan, kijkt toe op de aftakeling door het Geld van het geloof, de discipline en de moraal van de Roomse Kerk, waardoor de wereld ten onder gaat.

Reeds als aartsbisschop van Venetië en daarna als Paus had Albino Luciani dit alles gezien en begrepen. Hij had de plaag van het internationaal kapitalisme, het immense anonieme en zwervend kapitaal dat families, staten en christelijke instellingen vernietigt, juist ingeschat. Hij had begrepen dat hij te maken had met het diepst liggend kwaad van onze moderne samenleving. En zoals hij gewoon was te doen is hij dat kwaad te lijf gegaan.

Toen hij tot Paus gekozen werd, stond het charter van zijn pontificaat hem duidelijk voor ogen: hij zou de Kerk hervormen om er de evangelische armoede terug binnen te brengen. Te beginnen met Rome, en in Rome met het Vaticaan, en in het Vaticaan met de bank. En omdat hij die moeilijke en gevaarlijke operatie krachtdadig ondernomen heeft, is hij gestorven. Een abnormale stilte is over zijn pontificaat gevallen, alsof hij nooit bestaan heeft: een tweede dood, een tweede moord.

Omdat hij uit een arme familie stamde en de zoon was van een socialistisch militant werd hij vanaf de dag van zijn uitverkiezing voorgesteld als een man van links. Zo stelt ook David Yallop hem voor. De Engelse journalist houdt er een zeer simplistisch denkkader op na, waarbij “rechts” staat voor intolerantie, enggeestigheid op moreel vlak, steun aan dictaturen en sympathie voor het kapitalistisch systeem – Paulus VI en Joannes-Paulus II zijn voor hem “rechtse” pausen! – terwijl “links” synoniem is voor verdraagzaamheid, democratie en antikapitalisme. Niet te verwonderen dat de clichés van Yallop veel lezers op stang gejaagd hebben, en dat is jammer want de kern van zijn boek, het onderzoek naar de moord en de achtergronden ervan, is zoals gezegd van topkwaliteit en onweerlegbaar.

Wie het leven van Luciani grondig bestudeert, ontdekt dat hij in zijn seminarietijd een zeer degelijke leerstellige vorming kreeg geheel volgens de geest van de Syllabus van Pius IX. De fundamentele overtuiging van Luciani was en bleef wat de heilige pausen Pius IX en Pius X als het beste van zichzelf gaven, en wereldwijd oplegden met hun vastberaden gezag en meer nog met de aantrekkingskracht van hun heiligheid en de charme van een bovennatuurlijke goedheid. In 1958, aan de vooravond van het Concilie, was de nieuw benoemde bisschop van Vittorio Veneto een traditionalist met een conservatieve en reactionaire instelling.

Tijdens Vaticanum II liet de meerderheid van de concilievaders zich onder impuls van Paulus VI meeslepen door de “nieuwe geest”. Aan die nieuwe geest heeft Albino Luciani slechts op één enkel punt willen toegeven, en het is voor hem een dramatisch gewetensprobleem geweest: de kwestie van de godsdienstvrijheid. Op het seminarie van Belluno had hij de traditionele doctrine geleerd volgens dewelke de religieuze vrijheid voorbehouden is aan de rooms-katholieken, en aan hen alleen: “De dwaling heeft geen enkel recht” (onfeilbaar onderricht van de Kerk!). Op zijn beurt had Luciani deze leer onderwezen aan zijn eigen leerlingen. En op het Tweede Vaticaans Concilie hoorde hij plots met stijgende verbazing de bisschoppen de een na de ander deze notie in vraag stellen. Klein als hij zich voelde, begon hij aan zichzelf te twijfelen. Hij sprak over het probleem met anderen, dacht er in alle stilte over na en kwam tot de volgende slotsom: « De fout lag niet in wat men hem onderwezen had als de onfeilbare leer van de Kerk van altijd, maar in de manier van zeggen. Hij wilde denken, en hij slaagde er via een omweg ook in te denken dat het slechts een kwestie van woorden was. Zo dacht hij de gehoorzaamheid aan de Paus en aan het Concilie van het ogenblik te verzoenen met de trouw aan het geloof van altijd. Zijn nederigheid bracht hem ertoe het oordeel van anderen te verkiezen boven zijn eigen oordeel » (CRC nr. 203, aug. 1984, p. 9).

We mogen zeker zijn: wat de leer betreft stond Albino Luciani stevig als een rots. De enige moeilijkheid voor hem was, onder het pontificaat van Paulus VI, de verzoening van zijn geloof met zijn gehoorzaamheid aan de Paus. Maar deze onderworpenheid, die hij in zijn nederigheid geneigd was te overdrijven, kwam ten einde met zijn verheffing tot het Oppergezag. Hij werd eindelijk terug zichzelf, en wij mochten terecht alles van hem verhopen.

Eigenlijk staat Albino Luciani voor de veelgeroemde “derde weg”, tussen het kapitalisme en het socialisme, of beter: er voorbij. De evangelische weg. De écht katholieke weg. Joannes-Paulus I had deze weg kunnen tonen in zijn eigen persoon, en verder in het interne leven van de Kerk, en tenslotte in de menselijke samenleving. Zijn principe: Leven voor God, in misprijzen voor het geld. Zijn werk van lange adem: het scheppen van religieuze, politieke, ecologische instellingen om de sociale rechtvaardigheid te herstellen en te vervolmaken door de christelijke naastenliefde. Zonder ook maar iets toe te geven aan de “institutionele gewelddadigheid” van het (maçonnieke) kapitalisme of aan de “revolutionaire gewelddadigheid” van het socialisme of het communisme.

Maar daarvan hebben we in de figuur van Joannes-Paulus I slechts een glimp kunnen zien. De Kerk is na hem haar middelmatige weg verdergegaan, opgeslorpt in het geheel van humanitaire organisaties waarvan onze planeet bol staat. De Kerk twijfelt tussen langs de ene kant de verafgoding van het Geld, de cultus van de gevestigde orde en de bezetenheid van het consumeren en langs de andere kant de verafgoding van de Staat, de verheerlijking van de volkse massa's en de bezetenheid van het collectivisme...

Wie zal ons ooit de uitzonderlijke figuur geven die in staat is om onze naties los te trekken uit de klauwen van een onrechtvaardig en corrupt makend kapitalisme, zonder ze te werpen in de grijparmen van een socialisme dat verhongert en vervolgt?

Die uitzonderlijke man heeft God ons geschonken in de persoon van de heilige Paus Joannes-Paulus I. Kenschetsend is in dit opzicht de titel van een kleine levensbeschrijving die de Italiaanse journalist Giancarlo Zizola enkele dagen vóór het conclaaf van augustus 1978 liet verschijnen: « Met de armen (maar niet links) ». Dat is precies de weg van Jezus-Christus. De weg van de Kerk. De weg van de mensheid. Met de H. Vincentius a Paulo, niet met Camillo Torres.

« Ik zeg niet meer met Dostojevski: Het is de Schoonheid die de wereld zal redden, of met Maurras: Het is de Monarchie die de wereld zal redden. Ik zeg niet meer, zoals ik zelf lange tijd gedacht en herhaald heb: Het is het Geloof dat de wereld zal redden. Nu zie ik in het zachte licht van de eerste paus-martelaar van het moderne kapitalistische tijdperk: Het is door de Armoede dat de uitgezuiverde Roomse Kerk de wereld zal redden » (CRC nr. 203, aug. 1984, p. 7).

naar abbé Georges de Nantes en broeder Bruno Bonnet-Eymard