KARDINAAL SLIPYJ 
en de Uniaten

“ Langs ruwe paden naar de Hemel ”

Kardinaal en patriarch Slipyj
Kardinaal Slipyj voelde zich op het Concilie een buitenstaander naar wie niet geluisterd werd.

JOSYF Slipyj werd in 1892 geboren in het uiterste westen van Oekraïne, een gebied dat toen Galicië heette en als kroonland deel uitmaakte van het Habsburgse rijk Oostenrijk-Hongarije. De bevolking van Galicië was gemengd: in het westelijk deel (met als voornaamste stad Krakau) woonden vooral Polen, in het oostelijk deel (rond Lemberg, het huidige Lviv) hoofdzakelijk Roethenen – dat was de naam die de Habsburgers aan de Oekraïners binnen hun rijk gaven. De oosterse Kerk waartoe de Roethenen behoorden was sinds 1596 geünieerd met de Rooms-katholieke Kerk, met behoud van de Byzantijnse ritus; de gelovigen werden daarom Grieks-katholieken of Uniaten genoemd.

Slipyj studeerde aan het Grieks-katholiek seminarie van Lemberg en aan de universiteit van Innsbruck, vooraleer in 1917 tot priester gewijd te worden. Hij behaalde een doctoraat in de theologie, specialiseerde zich aan de Gregoriana in Rome en doceerde aan het seminarie van Lemberg. Alles leek de richting uit te gaan van een intellectuele loopbaan, maar de Voorzienigheid zou er anders over beschikken.

Op 22 december 1939 werd Josyf Slipyj met de zegen van Pius XII gewijd tot aartsbisschop van Lviv. Dat gebeurde in het geheim, want de politieke situatie was dat jaar dramatisch veranderd. Enkele maanden tevoren, op 23 augustus, hadden Nazi-Duitsland en de Sovjetunie een niet-aanvalspact gesloten en in een geheim protocol Polen onder elkaar verdeeld. In het kader daarvan was het oosten van Galicië (dat sinds het einde van Wereldoorlog I tot Polen behoorde) op 17 september onder de voet gelopen door het Rode Leger en bij de Socialistische Sovjetrepubliek Oekraïne aangehecht. Ogenblikkelijk begon de vervolging van de Grieks-katholieke Kerk.

Operatie Barbarossa, de grootscheepse aanval van de nazi’s op het rijk van Stalin, verdreef de Sovjets tijdelijk in 1941. Hun gedwongen vertrek ging echter gepaard met de executie van honderden geestelijken en de deportatie van een half miljoen katholieken. In 1944 waren de communisten terug heer en meester. Net op dat ogenblik overleed de oude metropoliet Szeptyckyj, waardoor Mgr. Slipyj aan het hoofd van de Oekraïnse Kerk van de Uniaten kwam te staan.

Een jaar later werd de nieuwe metropoliet gearresteerd en achtereenvolgens opgesloten in Lviv, Kiev en Moskou. Hij kreeg te horen dat hij onmiddellijk zou vrijgelaten worden als hij bereid was de band met Rome te verbreken en zich te onderwerpen aan de schismatieke Russisch-orthodoxe patriarch van Moskou, een marionet van Stalin. Slipyj weigerde, waarna hij veroordeeld werd tot acht jaar strafkamp in de Witte Hel: de Siberische goelag. De geestelijke leider van de Uniaten kwam in verschillende concentratiekampen terecht, het ene al verschrikkelijker dan het andere: Maklakovo, Viatka, Novosibirsk, Peczora, Inta, Krasnojarsk, Mordovia,... Maar hij bezweek niet, lichamelijk noch geestelijk.

Van zijn verdwijning maakten de autoriteiten gebruik om in maart 1946 de zgn. synode van Lviv samen te roepen, die de Unie van Brest – de vereniging van de Oekraïnse Kerk met Rome – verwierp en de Uniaten onder dwang deed “terugkeren” in de schoot van de Russisch-orthodoxe Kerk. Patriarch Aleksej van Moskou schreef een “pastorale” brief aan de Grieks-katholieken waarin stond dat « hun herders hen in de steek gelaten hadden » en dat ze hem nu moesten beschouwen als hun geestelijke leider. Alle katholieke scholen en seminaries werden gesloten, alle parochiekerken aangeslagen door de orthodoxen. Tegen de weerspannige Uniaten, die zich optrokken aan het voorbeeld van hun metropoliet, brak een verschrikkelijke vervolging los die aan miljoenen Oekraïners het leven kostte. In een reactie op deze terreur creëerde Pius XII de moedige belijder Josyf Slipyj in pectore (in het geheim) tot kardinaal.

In 1953 kreeg de metropoliet opnieuw het aanbod om zijn geloof te verraden. Men vroeg hem om de Paus te ontmaskeren als een aanhanger van het imperialisme en het fascisme, en om de nationalistische Oekraïners die in het buitenland woonden te veroordelen. « Jullie spotten met mij en met mijn Kerk », was het antwoord. « Jullie hebben alles wat wij opgebouwd hebben afgebroken en vernietigd, en nu willen jullie dat ik mij afzet tegen hen die met mij in de geest verenigd zijn? » Op deze nieuwe weigering volgde een nieuwe veroordeling van « de gevaarlijke recidivist Josyf Slipyj » tot de strafkampen.

In de aanloop naar het Concilie werd het hoofd van de Oekraïnse katholieken het voorwerp van een ruilhandel. Joannes XXIII, die absoluut waarnemers van de Russisch-orthodoxen op Vaticanum II wou, begreep dat hij het zich niet kon veroorloven wél lakeien van het Sovjetregime in de Sint-Pietersbasiliek te hebben maar niét hun slachtoffer kardinaal Slipyj. In het Pact van Metz, afgesloten tussen Nikodim, metropoliet van Leningrad en agent van de KGB, en curiekardinaal Tisserant [zie Hij is verrezen! nr. 31, p. 6], beloofde het Vaticaan dat het communisme op het Concilie niet zou veroordeeld worden in ruil voor de komst van twee schismatieke “waarnemers” én de vrijlating van Josyf Slipyj.

Op 23 januari 1963 werd de geloofsbelijder na achttien jaar dwangarbeid, foltering en vernedering verbannen en op een trein naar Wenen en vandaar naar Rome gezet. Daar sprak en schreef hij over de vervolgde Kerk:

« Als een gevangene voor de zaak van Christus vond ik sterkte op mijn eigen kruisweg in het besef dat ik niet alleen was: mijn geestelijke kudde, mijn eigen Oekraïnse volk, alle bisschoppen, priesters en gelovigen – vaders en moeders, kinderen, de toegewijde jeugd zowel als de hulpeloze oude mensen – liepen naast mij langs hetzelfde pad. »

Maar het Vaticaan had geen belangstelling voor de metropoliet. De Grieks-katholieken vormden een hinderpaal voor de Ostpolitik van Paulus VI, die in het kader van de oecumene uit was op een goede verstandhouding met de Russisch-orthodoxen en dus met het communistisch regime. Daarom weigerde de Paus in 1969 ook in te gaan op de dringende vraag van de bisschoppen van Oekraïne om kardinaal Slipyj tot patriarch te verheffen, wat hem meer gezag zou verleend hebben.

Tijdens de Synode van 1971 in Rome kloeg de kardinaal op felle toon het verraad van het Vaticaan aan:

« Het Sovjetregime heeft alle bisdommen van Oekraïne afgeschaft. Met de lijken van de doden zou men een berg kunnen oprichten, en toch is er niemand, zelfs niet binnen de Kerk, die bereid is hun nagedachtenis te verdedigen... De diplomatie van het Vaticaan wenst dat we over hen zwijgen, want dat stoort de onderhandelingen... Zou het kunnen dat wij een molensteen rond de nek van de Kerk zijn geworden? »

En om zijn onvrede met de gang van zaken te onderstrepen ondertekende Josyf Slipyj voortaan al zijn brieven met de titel van patriarch.

Tussen 1968 en 1973 maakte hij veertien pastorale reizen om de Oekraïnse katholieken over heel de wereld te bezoeken en een hart onder de riem te steken. Zo bezocht hij West-Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk, Spanje, Portugal, Malta, de Verenigde Staten, Canada, verschillende landen in Zuid-Amerika, Australië, Nieuw-Zeeland en India.

Op 85-jarige leeftijd sprak kardinaal Slipyj ook op het Sacharov-tribunaal (1977), omdat dit hem de mogelijkheid bood de waarheid over het communisme te verkondigen: « De Kerk waarvan ik het hoofd en de vader ben is het slachtoffer van vervolging. Waar over mijn Kerk gesproken wordt, daar moet ik aanwezig zijn om haar te verdedigen en te beschermen. Ik ben het levend getuigenis van de Goelagarchipel, en ik draag de littekens van de terreur in mijn lichaam. »

Josyf Slipyj stierf in 1984, 92 jaar oud. Het devies dat hij als bisschop gekozen had, « Per aspera ad astra » (“ Langs ruwe paden naar de hemel ”), was op de meest letterlijke manier bewaarheid geworden. Maar op geen enkel moment in zijn lange leven had hij een knieval gedaan voor de communistische vervolgers van zijn gelovigen of had hij meegeheuld met de westerlingen die ijverden voor een « détente » (ontspanning) met Moskou. « De Almachtige gaf mij zijn zegen om een gevangene te zijn voor de zaak van Christus, zowel in gevangenschap als in vrijheid », schreef hij in zijn testament.

Zijn stoffelijk overschot werd na de val van de Sovjetunie overgebracht naar Oekraïne en plechtig begraven in de Sint-Joriskathedraal te Lviv. Op de grafsteen staan de eenvoudige woorden: « De nederige Josyf, patriarch en kardinaal ».

Hij is verrezen! nr. 35, september-oktober 2008, pp. 4 en 5