Joseph de Hemptinne,
een katholieke kruisvaarder
uit de 19de eeuw
De Gentenaar Joseph de Hemptinne (1822-1909) was zonder enige twijfel een van de meest markante figuren van het Belgische katholicisme in de 19de eeuw. Dat hij vandaag totaal onbekend is, vloeit voort uit het feit dat hij aan de “verkeerde” kant van de geschiedenis stond : hij was een ultramontaan (van ultra montes, « voorbij de Alpen »), een vurig verdediger van de nauwe samenwerking tussen een door het pausdom beheerste Kerk en de christelijke staat, op een moment dat het liberaal-katholicisme met zijn theorie van “de vrije Kerk in de vrije staat” de wind in de zeilen had en onder paus Leo XIII over heel de lijn zegevierde.
DE « klerikale Van Artevelde », zoals zijn tegenstanders hem spottend noemden – maar wat een eretitel voor een katholieke leider van formaat ! – stamde uit een oude Waalse patriciërsfamilie die zich gevestigd had in de Oost-Vlaamse hoofdstad. Zijn vader Felix was door zijn huwelijk met Henriette Lousbergs opgenomen in de Gentse zakenburgerij, met name in de kring van de grote katoenindustriëlen.
HET WARE GELAAT VAN HET LIBERALISME
Joseph was de derde van zes kinderen. « Hij was pas vijf jaar toen zijn moeder overleed. Hij werd in de volgende jaren vooral opgevoed door zijn oudere zus Marie, die een grote invloed op hem zou uitoefenen » (Emiel Lamberts e.a., De Kruistocht tegen het Liberalisme. Facetten van het ultramontanisme in België in de 19de eeuw, Leuven, Kadoc, 1984, p. 65 ; wij baseren ons voor dit artikel grotendeels op deze studie). Hij stopte met studeren toen hij veertien was, om samen met zijn broers de fabriek van hun vader in handen te nemen. Die was in zwaar weer terechtgekomen door de crisis in de katoenindustrie die volgde op de Belgische onafhankelijkheid in 1830 ; de inzet van heel de familie was noodzakelijk om het hoofd boven water te houden.
Marie de Hemptinne was zeer godsdienstig. Ze zette zich ten volle in voor de caritatieve werken die door de Gentse geestelijkheid in het leven waren geroepen en betrok daar haar broer Joseph bij. Zijn kerkelijk en sociaal engagement vond in die daadwerkelijke liefdadigheid haar oorsprong. Marie gaf zelf het ultieme voorbeeld van opoffering : in 1846 overleed zij aan tyfus, opgelopen aan het ziekbed van een arme arbeider. Haar dood liet op Joseph een onuitwisbare indruk na.
In 1847 huwde hij met de bankiersdochter Pauline Gonthyn, die zijn religieuze inzet volkomen deelde. Het jonge paar ging op huwelijksreis naar Rome en werd er in privé-audiëntie ontvangen door paus Pius IX : nog een gebeurtenis die zijn stempel zou drukken op Joseph. Kardinaal Mastai-Ferretti was pas het jaar tevoren tot Opperherder uitverkozen. Hij was toen 54 jaar en een knappe verschijning, maar zijn optreden getuigde ook van een zekere goedgelovigheid :
« De jonge en schitterende paus Pius IX was wel een onverschrokken geloofsleraar, maar hij had zich op het gebied van zogenaamd moderne politieke ideeën enigszins laten beïnvloeden. Hij opende zijn pontificaat met een encycliek die zeer vastberaden was aangaande het geloof ; tegelijkertijd haastte hij zich om in de pauselijke staat uitingen van materiële vooruitgang in te voeren én gewaagde grondwettelijke nieuwigheden. Het geheel gaf aan het pontificaat een zweem van verandering en liberalisme. De toekomstige kardinaal Pie was er niet gerust in : “Ik weet niet wat ik er moet van denken. Ik geloof dat onze paus een extreem vertrouwen stelt in de macht van de goedheid om de mensen dichter bij elkaar te brengen en dat hij pas uit die droom zal ontwaken na gruwelijke tegenslagen...” » (abbé de Nantes in CRC nr. 87 van december 1974).
Profetische woorden, want in 1848 brak overal in Europa de revolutie uit, ook in de pauselijke staat. Als regeringsleider stelt Pius IX graaf Rossi aan, die strenge maatregelen neemt om de openbare orde te verzekeren. Maar op 15 november wordt de graaf op de trappen van het parlement vermoord. Het pauselijke leger verbroedert met de rebellen die de residentie van de Opperherder belegeren en eisen dat Pius zijn wereldlijke macht opgeeft. De paus vlucht naar Gaeta aan de Tyrrheense zee, terwijl in de heilige stad de antiklerikale republiek wordt uitgeroepen. Deze dramatische gebeurtenissen openen de ogen van Pius IX : voortaan zal hij een compromisloze tegenstander zijn van het liberalisme in al zijn vormen.
« SENTIRE CUM ECCLESIA »
« Denken en meevoelen met de Kerk » : het zou het devies worden van het gezin van Joseph de Hemptinne en Pauline Gonthyn. De nood waarin Kerk en paus verkeerden, woog zwaar op hun gemoed en spoorde hen aan om het beste van zichzelf te geven en getuigenis van hun geloof af te leggen.
« Pauline Gonthyn was, naar het getuigenis van vele tijdgenoten, een uitzonderlijke vrouw. Zij lag aan de basis van tal van initiatieven in de educatieve, caritatieve en kerkelijke sfeer en speelde in al deze werken een belangrijke rol. Zij bewerkte de overkomst naar Gent van de Dochters van Liefde, die zich o.m. toelegden op het armenonderwijs. Zij richtte de eerste katholieke kleuterscholen op te Gent, bracht de patronaatswerking voor meisjes op gang en hielp, samen met andere dames uit de gegoede burgerij, de clerus bij de catechisatie van arbeiderskinderen en arbeidersvrouwen. Zij organiseerde het Werk der Arme Zieken. “De goede Vrouwe”, zoals zij werd genoemd, zette zich ook in voor vrouwelijke ex-gevangenen. In de winter hield zij in haar woning dagelijks soepbedeling voor de behoeftigen. In de meer kerkelijke sfeer organiseerde zij het Werk der Arme Kerken, ter verfraaiing van de kerkgebouwen, en speelde zij een belangrijke rol in het Werk der Processies, dat de openbare eredienst meer luister wilde bijzetten » (Lamberts, op. cit., p. 67).
Het echtpaar kreeg acht kinderen, van wie er zeven de volwassen leeftijd bereikten en drie later in het klooster zouden treden. Pauline gaf haar kinderen thuisonderwijs, waarbij het accent lag op klassieke en moderne talen en op een degelijke kunstzinnige vorming. Romans waren taboe. Het gebedsleven nam een voorname plaats in en de jongeren werd een diepe verering voor de figuur van de paus bijgebracht.
Dit stabiele en homogene gezinsleven was een belangrijke steun voor Joseph de Hemptinne, die zich ondertussen had opgewerkt tot een succesvol zakenman. In 1859 vroegen zijn broers hem om de leiding op zich te nemen van het textielbedrijf. Hij betrok met zijn gezin een statig herenhuis in het centrum van Gent en ook het buitenverblijf van de Lousbergs, de familie van zijn moeder, in Maaltebrugge aan de Gentse stadsrand werd zijn eigendom.
De Hemptinne was nu een alom gerespecteerd en vermogend industrieel, maar dat belette hem niet een sober en onthecht bestaan te leiden. Vooral betoonde hij een oprechte bekommernis om het lot van de arbeiders. Zijn sociale inzet stak gunstig af tegen het optreden van veel gewetenloze liberale fabrieksdirecteurs, die hun loontrekkers herleidden tot slaven van het kapitalistische systeem.
PROMOTOR VAN KATHOLIEKE WERKEN
Joseph speelde een dynamische rol in het Sint-Vincentius-a-Paulogenootschap, een caritatieve organisatie die naar Frans voorbeeld in 1845 in Gent was opgericht. De industrieel zorgde ervoor dat overal in West- en Oost-Vlaanderen dergelijke genootschappen werden gesticht.
De leden legden zich oorspronkelijk toe op armenbezoek. Volgens de statuten moesten de huisbezoeken wekelijks worden afgelegd. Daarbij werden doorgaans broodbonnen verstrekt, maar ook bonnen voor kolen, soep of vlees. De bijstand kon ook bestaan uit dekens, meubels, kachels en andere huishoudmiddelen. Het katholieke karakter sprak duidelijk uit de boodschappen die op de achterkant van de bonnen stonden : “De leugenaars hebben geene eer, en de schande volgt hen overal” (Eccl 20) ; “Die wel weet te bidden, weet wel te leven” (H. Augustinus) ; “Loont geen kwaad voor kwaad, maar doet goed voor goed” (H. Petrus). Men wou de naastenliefde bewust verbinden met katholiek apostolaat.
Al vlug ontwikkelde het Gentse genootschap allerlei nevenactiviteiten. Met de hulp van de Broeders van de christelijke scholen werden volksscholen opgericht, waar arbeiderskinderen gratis onderwijs kregen. Er kwamen werkmanskringen voor volwassen arbeiders en volksbibliotheken. « De Vincentianen streefden via hun sociale activiteit de zelfheiliging na, maar tevens waren zij er op bedacht het geloof uit te dragen en het in het openbaar te belijden. Daarom besteedden zij ook grote aandacht aan openbare godsdienstoefeningen. Zij wilden het geloof niet laten terugdringen in de huiskamer en de kerk. Zij organiseerden luisterrijke processies en manifestaties. De aanzet in die richting was de processie ter ere van de Onbevlekte Ontvangenis die op 20 mei 1855 door de straten van Gent trok » (Lamberts p. 70). Nog maar net een half jaar tevoren, op 8 december 1854, had Pius IX in de bul Ineffabilis Deus het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis van de Allerheiligste Maagd Maria plechtig afgekondigd !
De bewuste processie was ook in andere opzichten een primeur : zij bracht een gedurfde vernieuwing door de opvallende neogotische ornamentiek van de gewaden en de vaandels.
DE NEOGOTIEK ALS CHRISTELIJKE INSPIRATIEBRON
De Gothic Revival ontstond in de jaren 1820 in Engeland als een reactie op de strakke, koele vormen van het classicisme. De nieuwe stijl werd een begrip met het schitterende Palace of Westminster, het Londense parlementsgebouw aan de Theems dat gerealiseerd werd door Augustus Pugin. De kunstbeweging sloeg over naar het vasteland en bracht grote architecten voort zoals de Fransman Viollet-le-Duc en de Nederlander Pierre Cuypers.
In ons eigen land was de pionier van de neogotische stijl Jean-Baptiste Bethune (1821-1894), die tijdens een studiereis naar Engeland bewondering had opgevat voor de ideeën van de tot het katholieke geloof bekeerde Pugin. Bethune richtte in Gent de eerste Sint-Lucasschool op, als reactie op de “heidense” Academies. Het doel was de vorming van vakbekwame ambachtslieden en kunstenaars die bovendien doordrongen waren van de christelijke geest die de middeleeuwen gekenmerkt had. Bethune streefde met andere woorden naar katholiek kunstonderwijs en kreeg daarvoor de enthousiaste steun van Joseph de Hemptinne. Behalve een stijl betekende de neogotische beweging voor hen ook een visie op mens, kunst en ambacht. Geen wonder dus dat zij vrienden voor het leven werden.
Een van de vele projecten die Bethune realiseerde, was de bouw en inrichting van de huiskapel van het kasteel van Maaltebrugge, het buitengoed van het gezin De Hemptinne. Het resultaat was een uniek neogotisch ensemble dat nog altijd bestaat. Bethune, die persoonlijk een atelier voor glasramen leidde, zorgde voor de glas-in-loodramen van deze kapel. Na verloop van tijd vestigde zich op initiatief van Joseph de Hemptinne in Maaltebrugge een echte kunstenaarskolonie, die grote bekendheid verwierf. Onder die kunstenaars was een zekere Blanchaert, die een retabel voor de kapel vervaardigde waaraan hij veertig jaar werkte... omdat hij, helemaal in de geest van de katholieke neogotiek, enkel arbeidde op werkdagen toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw !
Vermelden we nog dat Bethune de ontwerper was van een pauselijke tiara die bekend werd als de “Belgische tiara”. Hij was prachtig versierd in neogotische stijl en zou op 18 juni 1871 door koningin Maria-Hendrika, de echtgenote van Leopold II, aan paus Pius IX worden geschonken als steunbetuiging aan de H. Vader na het verlies van de pauselijke staat.
OP HET PUBLIEKE DOMEIN
De Belgische staat die in 1830 het levenslicht zag, was het resultaat van een “monsterverbond” dat katholieken en liberalen met elkaar sloten. Voor de katholieken betekende het onafhankelijke België de bevrijding van de protestantse politiek die Willem I van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden nagestreefd had ; de liberalen zagen de kans schoon om het nieuwe land de meest “vooruitstrevende” grondwet van Europa te geven.
De samenwerking tussen katholieken en liberalen leidde tot de zgn. unionistische regeringen die België in eensgezindheid bestuurden, met de uitdrukkelijke steun van koning Leopold I. Maar al na enkele decennia liepen de levensbeschouwelijke tegenstellingen te hoog op. In 1857 kwam een regering tot stand die uitsluitend bestond uit antiklerikale liberalen, met de Brusselse vrijmetselaar Charles Rogier als premier en rijzende ster Walthère Frère-Orban, ook een logebroeder, als minister van Financiën. Voor hen moest de godsdienst een privézaak worden en diende de invloed van de Kerk op de samenleving zoveel mogelijk teruggedrongen te worden.
Joseph de Hemptinne kon zich in geweten niet afzijdig houden toen deze antichristelijke en kerkvijandige politiek in de steigers werd gezet. Hij betrad voor het eerst het publieke domein met de oprichting van de krant Le Bien Public in 1853. De initiatiefnemers waren bekende leden van het Gentse Sint-Vincentiusgenootschap, met naast De Hemptinne – de drijvende kracht achter het blad – ook advocaat Ernest Solvyns en notaris Jules Lammens. De bisschop van Gent had zijn toestemming gegeven. « Le Bien Public was een nieuw fenomeen in de Belgische katholieke pers. De krant beleed een absoluut katholicisme, dat zich frontaal tegen het rationalistisch liberalisme opstelde en tot geen compromissen geneigd was. Zij trotseerde op die manier volledig de tijdsgeest, niet enkel op politiek vlak, maar in alle cultuurverschijnselen » (Lamberts p. 72).
De krant bestreed niet enkel het maçonniek liberalisme, maar ook het nieuwe fenomeen van het liberaal-katholicisme. De grondlegger daarvan was de Franse priester Félicité de Lamennais (1782-1854), die zich ontpopte tot een overtuigde revolutionair : « Hij wou dat de Kerk de monarchieën de rug zou toekeren om de heilige zaak van de vrijheid van de volkeren te omhelzen. Hij was zo geëxalteerd dat hij de volledige scheiding van Kerk en staat eiste, opdat de Kerk zou kunnen deelnemen aan de revolutionaire bewegingen, ze zou kunnen bezielen en leiden. Hij drong er bij de paus op aan dat hij aan het hoofd zou gaan staan van de grote opstand van de volkeren tegen de vorsten om de nieuwe tijden te openen van een mensheid verzoend in een wereldwijde democratie... » (Hij is verrezen ! nr. 78, november-december 2015). Lamennais werd veroordeeld door Rome en stierf als apostaat, maar zijn leerlingen erfden zijn ketterij waarmee zij de Kerk zouden besmetten.
ULTRAMONTANEN TEGENOVER LIBERAAL-KATHOLIEKEN
De liberaal-katholieken gingen uit van het beginsel dat Kerk en staat gescheiden dienden te worden. Het kon niet meer de bedoeling zijn dat de politieke macht in dienst van de Kerk gesteld werd : beide moesten hun eigen weg gaan.
Met die zienswijze konden Joseph de Hemptinne en zijn geestgenoten het onmogelijk eens zijn. Hun ultramontanisme, dat in feite de naam van integraal-katholicisme verdient, « was een strekking die de eigenheid van de Kerk beklemtoonde, opkwam voor haar onafhankelijkheid ten aanzien van het staatsgezag en sterk de nadruk legde op haar supranationaal, Romeins karakter. De bevestiging van de kerkelijke autonomie sloot hoegenaamd niet een intense samenwerking met de staat uit. Tegelijk werd een voorrangspositie opgeëist voor de Kerk in de maatschappij. Gezien haar karakter van volmaakte maatschappij, gezien haar verheven doel en natuur, was de Kerk verheven boven de staat » (Lamberts p. 39). De politiek stond niet los van de Kerk, maar moest integendeel de belangen van de Kerk dienen.
In die zin kreeg Joseph het steeds lastiger met de liberale Belgische grondwet, waarvan de principes in schril contrast stonden met de pauselijke maatschappijleer zoals die door Gregorius XVI uiteengezet was in de encycliek Mirari vos (1832). Die grondwet was een hinderpaal voor het grote doel dat de ultramontanen zich stelden : het herstel van de christelijke staat en de restauratie van de sociale heerschappij van Christus.
De kwestie kreeg voor Joseph een praktische draagwijdte toen hij vanaf 1860 een meer actieve rol ging spelen in de Gentse politiek. In 1865 werd hij tot provincieraadslid verkozen en moest hij de grondwettelijke eed afleggen. Vooraleer daartoe over te gaan won hij het advies in van enkele hoge geestelijken, die probeerden hem gerust te stellen. Maar zijn scrupules bleven hem achtervolgen tot men hem uiteindelijk verwees naar de nieuwe Gentse bisschop, Mgr. Bracq. Die was duidelijk : de grondwettelijke eed was door het Belgische episcopaat sinds meer dan dertig jaar toegelaten en de H. Stoel had hiertegen nooit bezwaar aangetekend. Het betrof hier trouwens een restrictieve eed, die een katholiek nooit kon dwingen tegen zijn geweten in te handelen. Maar de beginselvaste Joseph was nog niet overtuigd en zou met het probleem blijven worstelen, om tenslotte in 1868 ontslag te nemen als raadslid.
In 1863, 1864 en 1867 gingen de congressen van Mechelen door, die tot doel hadden de katholieke belangen en vrijheden te verdedigen tegen de alsmaar agressievere seculariseringspolitiek van de vrijmetselaarsregering. De bijeenkomsten brachten de verdeeldheid binnen het katholieke kamp tussen liberaal-katholieken en ultramontanen aan het licht. Op het eerste congres hield de Fransman Montalembert, de erfgenaam van Lamennais, een toespraak waarin hij de moderne vrijheden van meningsuiting, van pers enz. verheerlijkte. De ultramontanen steigerden en lanceerden onder leiding van De Hemptinne een tegenoffensief : zij dreigden de volgende congressen te boycotten als ze niet nauwer betrokken werden bij de organisatie en waarborgen kregen inzake de thema’s die zouden behandeld worden. Ze kregen tot op zekere hoogte genoegdoening, zodat het liberaal-katholieke karakter van de congressen van 1864 en 1867 minder uitgesproken was.
Op 1 maart 1865 werd dan de Katholieke Unie opgericht als overkoepelend orgaan van alle Belgische katholieken. De Hemptinne, gekozen tot voorzitter van het Oost-Vlaamse comité van die Unie, ijverde er met zijn medestanders voor dat de volkswerken in ultramontaanse handen zouden blijven. Dat lukte, maar in de politieke organisaties grepen de liberaal-katholieken de macht ; zij zouden beletten dat de latere katholieke partij een confessionele koers zou varen.
MOBILISATIE VOOR DE PAUS
De internationale gebeurtenissen versterkten echter de positie van de ultramontanen. Met Engelse wapens en geld waren Garibaldi en zijn Roodhemden begonnen met de militaire campagne om de pauselijke staat te vernietigen. De gezworen vijanden van de Kerk waanden zich oppermachtig. De paus was in gevaar en overal in Europa leidde de “Romeinse kwestie”, de mogelijke ondergang van de tijdelijke macht van de H. Stoel, bij de katholieke bevolking tot felle antiliberale reacties.
« In Gent werd in 1859 [...] het initiatief genomen tot oprichting van de St.-Pieterspenning, ter ondersteuning van de pauselijke regering. Het werk vertrok eens te meer vanuit het St.-Vincentius-a-Paulogenootschap en het werd met de hulp van de clerus, op parochiale basis, over het ganse land en spoedig ook in het buitenland verspreid. J. de Hemptinne werd ondervoorzitter van het Oostvlaams comité van de Pauselijke Werken dat samen met het Westvlaamse een uitzonderlijke activiteit ontwikkelde » (Lamberts p. 78).
Vanaf 1860 werden via de Pauselijke Werken de eerste zoeaven voor het pauselijke leger gerekruteerd. De meeste vrijwilligers waren van bescheiden afkomst, maar ook uit de toonaangevende katholieke families boden zich kandidaten aan. De oudere zonen van Joseph de Hemptinne hadden nog niet de vereiste leeftijd bereikt, maar zij brachten het nodige geld bij elkaar voor de betaling van een plaatsvervanger. Het Belgische contingent van de “soldaten van God” steeg snel tot 1600 leden.
Toch waren de zoeaven in het begin geen partij voor de getrainde troepen van Piëmont-Sardinië. Umbrië en de Marken gingen voor de paus verloren, waarna Victor-Emmanuel in 1861 in Turijn tot koning van Italië werd uitgeroepen. Pius IX protesteerde ferm. Het antwoord van premier Cavour, een vrijmetselaar, was een provocatie : hij liet Rome proclameren tot hoofdstad van het ene en ondeelbare Italië.
Onvermoeid zette de paus ondertussen zijn strijd tegen het liberalisme in al zijn gedaanten verder. In 1864 publiceerde hij de encycliek Quanta Cura, waarin hij het liberaal-katholicisme scherp veroordeelde, en kort daarna de Syllabus, « het charter van de katholieke Contrarevolutie, het “non possumus” van de paus tegenover de derde bekoring van Satan : “Indien gij mij aanbidt, zal ik u de wereld geven!” » (abbé de Nantes).
In januari 1866 vervoegde de oudste zoon van Joseph de Hemptinne, Felix, het pauselijke leger ; hij was amper zestien. Kort daarna reisden de ouders hem achterna. Zij verbleven gedurende één maand in Rome, waar zij heel wat contacten legden en ook in privé-audiëntie ontvangen werden door Pius IX. De paus bevestigde Joseph in zijn ideeën en kon voortaan nog meer dan voorheen rekenen op zijn onvoorwaardelijke toewijding. In het volgende decennium zou de Gentse industrieel haast elk jaar de tocht naar Rome ondernemen om er de richtlijnen van de paus in ontvangst te nemen.
DE KRUISVAARDERS VAN SINT-PIETER
Het jaar 1870 bracht voor Joseph op persoonlijk vlak het overlijden van zijn echtgenote en op buitenlands vlak de inname van Rome door de Italiaanse troepen onder de kreten « Dood aan de priesters ! » en « Vervloekt zij Jezus Christus ! » De diepkatholieke Gentenaar « voelde zich nu nog meer geroepen om de rechten van de H. Stoel te verdedigen. Zijn rusteloze activiteit in de volgende jaren maakte het hem gemakkelijker het verlies van zijn vrouw te dragen. Hij speelde een belangrijke rol in de talrijke protestmanifestaties die vanaf eind 1870 tegen de opheffing van de tijdelijke macht van de paus werden georganiseerd. Hij voerde verschillende delegaties aan die de paus in het Vaticaan hun sympathie gingen betuigen » (Lamberts p. 79).
Tegelijkertijd toonde hij zich bijzonder verontwaardigd over de houding van de Belgische regering in de Romeinse kwestie. Die regering-D’Anethan was uniform katholiek, maar het ging om liberaal-katholieke ministers : de eerste-minister was een voorstander van de Italiaanse eenmaking en aarzelde niet om de paus af te vallen. De Hemptinne raakte daardoor nog meer vervreemd van de katholieke partij en haar zogezegde Realpolitik.
Het Eerste Vaticaans concilie van 1870 verschafte met de afkondiging van de pauselijke onfeilbaarheid extra kracht aan het antiliberalisme van de paus. Pius IX, “de gevangene van het Vaticaan”, werd door de katholieke gelovigen diep vereerd en er ontstond een ware cultus rond zijn persoon. Zijn profetische visie op de zware stormen die de Kerk bedreigden, werd bewaarheid toen in verschillende Europese landen vervolgingen tegen het geloof uitbraken. Dat was bv. het geval in het eengemaakte Duitsland, waar Bismarck vanaf 1872 de Kulturkampf lanceerde. Er leek een grote krachtmeting aan de gang tussen de Kerk en de moderne nationale staten. Maar de Opperherder was vastbesloten om een dam op te werpen « tegen het immense kwaad van de huidige eeuw ».
In die optiek besloot Joseph de Hemptinne een organisatie op te richten van militante leken die de rechten van de H. Stoel zouden verdedigen en de ultramontaanse beginselen consequent zouden beleven en propageren. Hij raadpleegde enkele Belgische bisschoppen en de toenmalige nuntius in ons land, waarna hij in januari 1871 met een internationale deputatie afreisde naar Rome. Hij legde zijn plan voor aan de paus, die er zijn volle instemming mee betuigde.
Terug in ons land ondervond Joseph tegenwind in eigen kring. Zijn vrienden waren bang dat de nieuwe organisatie naast de bisschoppen heen zou werken, wat voor wrijving zou zorgen. « Ook in kerkelijke kringen stelde men zich vragen rond een lekengenootschap dat door de Gentse industrieel zou geleid worden. [...] De nuntius won het advies in van enkele hoge Belgische geestelijken en die waren het erover eens dat het een lofwaardig initiatief was, maar dat het heel wat risico’s inhield een dergelijk werk met een doctrinaire draagwijdte over te laten aan De Hemptinne, die als te radicaal en te voortvarend werd beschouwd » (Lamberts p. 84). De waarheid was veeleer dat ook in België verschillende prelaten besmet waren met het liberaal-katholicisme !
Uiteindelijk gaven de onderling verdeelde bisschoppen toch groen licht. De leden van de nieuwe stichting noemden zich Kruisvaarders van Sint-Pieter. Zij kwamen vooral uit de ultramontaanse perswereld, de zoeavenbeweging, de Pauselijke Werken en het Sint-Vincentius-a-Paulogenootschap. Er was een sterke Gentse vertegenwoordiging, maar ook in Brugge, Doornik (Henri Desclée, de befaamde drukker) en Leuven (Charles Périn, de theoreticus van het sociaal-katholicisme) bestonden invloedrijke kernen. De moderne ridders, die een kruis om de hals droegen, engageerden zich om hun privéleven en hun openbaar optreden af te stemmen op de onderrichtingen van de paus. Om daarvoor de nodige genade te verwerven, zouden zij zich toeleggen op gebed, meditatie, boetedoening en liefdadigheid.
Onder leiding van Joseph, die superior was, bestudeerden de kruisvaarders tijdens hun maandelijkse vergaderingen allerlei actuele kwesties waarin de zuivere kerkelijke leer bedreigd werd : het eigendomsrecht van de kloosters, het burgerlijk huwelijk, het statuut van de kerkhoven. Ook volgden zij de politieke ontwikkeling in binnen- en buitenland op de voet, steeds vanuit een katholieke invalshoek.
HET GESCHIPPER VAN DE BISSCHOPPEN
Tot eind 1873 volgde De Hemptinne een vrij gematigde koers met de Kruisvaarders en deden zich geen noemenswaardige spanningen voor met de bisschoppen. In oktober 1873 echter werd hij door Pius IX tot Romeins graaf benoemd. Deze pauselijke onderscheiding wakkerde zijn ijver nog aan. Hij reisde naar Rome waar hij door de H. Vader bevestigd werd in zijn politieke gedragslijn.
Bij zijn terugkeer in België nam De Hemptinne dadelijk de katholieke regering-De Theux-Malou onder vuur, omdat zij een typisch liberaal-katholieke politiek van compromissen volgde. « De ultramontanen waren hoogst ontevreden over de gematigde politiek van de regering, die de laïciserende maatregelen van de vorige liberale kabinetten verder ten uitvoer legde, een vreesachtige houding aannam in de Romeinse kwestie en niet bereid bleek een katholieke oplossing te geven aan de sinds lang aanslepende kerkhovenkwestie. In een zorgvuldig voorbereid schrijven deden de Croisés over deze situatie hun beklag bij de bisschoppen. Met het oog op de komende verkiezingen vroegen zij hen of het nog toelaatbaar was het mandaat van volksvertegenwoordiger of senator aan liberaal-katholieken toe te vertrouwen en hoe men in het tegengestelde geval een liberaal-katholiek kon onderscheiden van een onvervalste katholiek » (Lamberts pp. 87-88).
Met zijn initiatief wou de strijdvaardige Gentenaar het episcopaat dwingen om eindelijk kleur te bekennen. Maar de bisschoppen waren op hun hoede en al zeker de aartsbisschop, Mgr. Victor Dechamps, die in zijn jonge jaren sterk beïnvloed was door het gedachtegoed van Lamennais. Het kwam niet tot het duidelijke en collectieve standpunt waar De Hemptinne om vroeg.
Daarom stelde hij voor de kwestie aan de paus zelf voor te leggen, wat de meeste andere Kruisvaarders echter niet wilden : de bisschoppen waren in hun bisdom de vertegenwoordigers van de paus en men moest hen gehoorzamen zolang zij zelf gehoorzaamden aan de Opperherder. Joseph was het daar niet mee eens ; hij vond dat men zich niet kon verlaten op het Belgische episcopaat, dat in politiek-religieuze kwesties altijd schipperde en de kool en de geit probeerde te sparen. Op een woelige vergadering van de Kruisvaarders kwam het tot een definitieve breuk. Er zat voor Joseph niets anders op dan alleen verder te gaan met een kleine groep van getrouwen, voor wie de strikte gehoorzaamheid aan de H. Stoel op alles primeerde. De meer gematigden stichtten de Broederschap van Sint-Michiel, waarvan Charles Périn de leider werd.
EEN RADICAAL KATHOLIEK WEEKBLAD
De oud-zoeaaf Victor Mousty, een vroegere strijdmakker van Felix de Hemptinne, droomde al lang van een radicaal ultramontaans weekblad dat de stem van de paus in België zou laten weerklinken. In 1873 klopte hij aan bij de Gentse industrieel voor financiële steun. Joseph aarzelde omdat het mislukte avontuur van een Brusselse integraal-katholieke krant hem veel geld gekost had ; beiden besloten daarop naar het Vaticaan te trekken. Toen Pius IX zijn zegen gegeven had, werd het weekblad La Croix in februari 1874 opgericht.
Het nieuwe orgaan wou een internationaal blad zijn dat de door de Syllabus gebrandmerkte dwalingen compromisloos zou bestrijden. Zo stuurde La Croix aan op niet-deelname van de katholieken aan de verkiezingen : aan een verderfelijk regime, dat steunde op verkeerde principes, mocht op geen enkele manier medewerking verleend worden.
De meeste Belgische bisschoppen reageerden ontzet op deze “fanatieke” stellingname. Mgr. Bracq noemde het blad, met een duidelijke toespeling, « une grande croix pour l’épiscopat ». Het episcopaat had het weekblad liefst van al verboden, maar was bang voor een mogelijk beroep op Rome ; de bisschoppen raadden de lectuur ervan wel af aan hun clerus. Pius IX dacht er blijkbaar helemaal anders over, want in mei 1874 richtte hij aan de redacteurs van La Croix een lovende breve ! Toen onze herders daarop de waslijst van hun grieven aan de paus overmaakten, liet die via zijn staatssecretaris weten dat van hem geen afkeuring van het weekblad moest verwacht worden en dat De Hemptinne en Mousty eerder begeleid dan ontmoedigd dienden te worden.
De moeilijkheden met de Belgische bisschoppen maakten dat het blad een grotere verspreiding kende in het buitenland dan in België. Vooral in ultramontaanse kringen in Frankrijk sloeg La Croix erg aan. Het weekblad vond ook een goed onthaal bij reguliere geestelijken als de benedictijnen, de kapucijnen en de redemptoristen. Uit de diocesane seminaries werd het op bevel van de bisschoppen geweerd.
« Het blad huldigde een organische maatschappijvisie : de samenleving steunde op natuurlijke groepen als de familie, de beroepsverenigingen en de standen. Deze vormden een eenheid en leefden in harmonie met elkaar onder de evangelische wetten van liefde, eerbied en dienstbetoon. Er bestond wél een natuurlijke ongelijkheid tussen de mensen. Dit impliceerde een hiërarchische visie op de familie en de samenleving. Men droomde van een herstel van de standenmaatschappij : de volksklasse, de burgerij en de adel hadden uiteenlopende kwaliteiten en hadden verschillende functies te vervullen in de samenleving. [...]. De standenmaatschappij diende overkoepeld te worden door een sterke monarchie, die echter niet mocht uitmonden in despotisme maar haar tegengewicht diende te vinden in welomschreven private en publieke rechten, de standenvertegenwoordiging en decentralisatie » (Lamberts p. 94).
Deze visie stond uiteraard diametraal tegenover de liberale, individualistische maatschappijvisie. De grondbeginselen van de liberale staat werden door De Hemptinne en zijn medestanders kordaat afgewezen. La Croix was bovenal een integraal-katholiek blad, dat de invloed van de Kerk in alle geledingen van de samenleving wou verspreiden. Het katholicisme moest de status van staatsgodsdienst herwinnen. De vrijheid van meningsuiting moest opgeheven worden : aan de dwaling mocht men geen rechten toekennen. En de liberaal-katholieken ? Die moesten monddood gemaakt worden, want door hun toegeeflijkheid en hun huichelarij waren zij de medeplichtigen geworden van de maçonnieke liberalen en verzwakten zij de Kerk van binnenuit. Het oordeel van De Hemptinne was streng, maar gerechtvaardigd : « De goede God verdraagt de lauwen niet en de apostasie van de regering verdient het gestraft te worden » (brief aan Ch. de Villermont, 4 juni 1874).
« UW BEGINSELEN ZIJN JUIST »
De onvermoeibare strijder verspreidde zijn opvattingen in deze periode ook via een aantal brochures, opgesteld in catechismusvorm. De inhoud legde hij vooraf ter goedkeuring voor aan zijn zoon Felix, die als dom Hildebrand benedictijn was geworden in de aartsabdij van Beuron, aan de Beuronse abt en aan enkele Leuvense en Romeinse theologen.
Voor zijn eerste brochure, « La thèse, l’hypothèse et l’antithèse » (1877), kreeg Joseph de expliciete lof van Pius IX, die in het aan hem opgedragen exemplaar eigenhandig schreef : « Uw beginselen zijn juist. Ik zegen uw goede wil en bid God dat Hij licht en kracht geeft aan allen die geroepen zijn om deze principes te verdedigen. »
In dit werkstuk verdedigde De Hemptinne de stelling dat het geloof de hele samenleving en dus ook haar politieke structuren moest doordringen. « Wetgevers en bestuurders moesten het goede beschermen en het kwade straffen (these). Daarbij moesten zij echter rekening houden met de morele toestand van het volk voor wie die wetten bestemd waren (hypothese). Soms was enige tolerantie nodig van het kwaad, dat zo een feitelijke vrijheid kreeg. Die vrijheid kon echter nooit als een recht ingeroepen worden. Dit gebeurde wel in het geval van de zgn. moderne vrijheden, die dus verwerpelijk waren. Zij verleenden een wettelijke bescherming aan het kwaad (antithese). In landen zoals België, waar de moderne vrijheden waren ingevoerd en goed en kwaad op dezelfde voet werden geplaatst door de overheid, moesten de gelovigen er, door overreding, naar streven een einde te maken aan die toestand. Indien zij geroepen werden bestuursfuncties te bekleden, mochten zij geen wetten goedkeuren of uitvoeren die strijdig waren met de goddelijke en de kerkelijke wetten » (Lamberts p. 96).
Aangemoedigd door de pauselijke appreciatie vroeg Joseph voor zijn tweede brochure, « Le libéralisme », het imprimatur van de Mechelse aartsbisschop. Dat leidde tot een hele rel. In deze brochure werd de eed van trouw aan de Belgische grondwet impliciet ontoelaatbaar genoemd en daarom weigerde kardinaal Dechamps er zijn kerkelijke goedkeuring aan te hechten. Bovendien oefende hij sterke druk uit op de H. Stoel om de toekenning van een Romeins imprimatur te voorkomen. Joseph de Hemptinne liet tenslotte zijn tweede en ook zijn derde brochure verschijnen in Rijsel, voorzien van de goedkeuring van de kanselier van de plaatselijke katholieke universiteit.
In « Le libéralisme » stelde de auteur dat de mensen als gevolg van de erfzonde van nature tot het kwaad geneigd zijn en dat zij daartegen moeten beschermd worden door het politieke gezag. « De moderne vrijheden beroofden de mensen van een dergelijke bescherming. Zij konden niet anders dan tot de zege van het kwaad en tot de ondergang van de maatschappij leiden. Zij waren een kwaad op zich, waaraan men in geen enkele omstandigheid zijn medewerking mocht verlenen. De liberaal-katholieken deden dit wel. Zij schaarden zich achter de liberale instellingen en voerden slechte wetten uit, zoals die met betrekking tot het burgerlijk huwelijk en de echtscheiding. Dit was meer dan een dulden van het kwaad ; het was een actieve, schuldige medeplichtigheid » (Lamberts p. 96).
In een derde brochure, « La tolérance », trok De Hemptinne scherp de grenzen van de verdraagzaamheid, overeenkomstig de katholieke leer. De wereldlijke macht, die ondergeschikt is aan de Kerk, mag soms het kwaad dulden om erger te voorkomen, maar het kwaad kan nooit rechten verwerven, zoals nu gebeurt door toedoen van de moderne vrijheden. Die moeten daarom hardnekkig bestreden worden. Enkel het herstel van de samenwerking tussen Kerk en staat, enkel de sociale heerschappij van Christus kan de decadente maatschappij redding brengen.
BLIJVENDE INZET VOOR DE KATHOLIEKE WERKEN
De radicaal-katholieke opstelling van de katoenindustrieel leidde tot een vervreemding tussen hem en zijn vroegere vrienden van Le Bien Public, zoals dat ook al gebeurd was binnen de Kruisvaarders van Sint-Pieter. Ook zijn relatie met zijn bisschop, Mgr. Bracq, werd zeer gespannen. Herhaaldelijk werd Joseph, zij het op een bedekte manier, aangevallen in de Godsdienstige Week van Vlaanderen.
Dit had echter niet dadelijk een weerslag op zijn betrokkenheid bij de diocesane werken. Hij was te integer om die als een hefboom voor zijn persoonlijke opvattingen te gebruiken. Begin 1873 speelde hij een grote rol in het katholiek verzet tegen de laïcisering van de Gentse kerkhoven. In 1876 werd hij een spilfiguur in de commissie van de christelijke scholen, die het katholiek lager onderwijs in de stad Gent tot ontwikkeling wilde brengen. Hij bleef ondervoorzitter van de Pauselijke Werken in het bisdom en speelde een actieve rol in de talrijke manifestaties voor de paus en tegen de Italiaanse regering. Ook in het werk van het Sint-Vincentiusgenootschap nam zijn invloed niet af, integendeel : in mei 1871 werd hij nationaal voorzitter van het genootschap, een functie die hij zou blijven uitoefenen tot juli 1896.
In deze periode droeg hij eveneens veel bij tot de herleving van de benedictijnenorde in België. Zijn zoon, dom Hildebrand, had de abt van Beuron ervan kunnen overtuigen om in België een priorij te stichten ; die zou kunnen fungeren als refugehuis voor de Duitse monniken als zij door de Kulturkampf zouden moeten vluchten. De nieuwe stichting werd de abdij van Maredsous, waarvoor Jean-Baptiste Bethune de neogotische gebouwen tekende – overigens zonder daar een cent voor te vragen, want hij zag de opdracht als zijn levenswerk. Zoals altijd kwam Joseph de Hemptinne voor de bouw royaal met geld over de brug.
Ondertussen dreigde de Belgische politiek in zwaar stormweer terecht te komen. De katholieke regering-De Theux-Malou onderschatte de plannen van de Loge om een regelrechte aanval op het kerkelijke onderwijs te ondernemen. De radicale liberalen maakten dankbaar gebruik van de extreme tolerantie en het gebrek aan energie van hun tegenstanders. In plaats van de manoeuvres van de liberale partij aan de kaak te stellen, kozen de liberaal-katholieke ministers voor een kruiperige politiek : ze schoven verschillende hete hangijzers op de lange baan en benoemden een groot aantal liberalen op belangrijke staatsposten om hen te paaien...
En het waren niet de kardinaal en de Belgische bisschoppen die hun stem verhieven om op het gevaar te wijzen, want dat zou enkel koren op de molen zijn geweest van De Hemptinne en de ultramontanen ! Onze prelaten wilden zo graag “wijzer” zijn dan de paus en het land in een geest van verdraagzaamheid besturen. Niet voor niets noemde Joseph hen « kleine pausen ». Toen ze eindelijk wakker schoten, was het al te laat : in 1878 ontketende de vrijmetselaarsregering-Frère-Orban II de schoolstrijd.
VAN LEO XIII TOT DE H. PIUS X
Het jaar 1878 bracht een belangrijke wending. Pius IX, de grote bestrijder van het liberalisme, overleed op 7 februari. Als zijn opvolger werd kardinaal Gioacchino Pecci gekozen, die nog nuntius in België geweest was (1843-1846) en de H. Stoel besteeg onder de naam Leo XIII.
De nieuwe Opperherder was een liberaal-katholiek die streefde naar verzoening met de moderne regimes. Daardoor kwam er vrij bruusk een einde aan de antiliberale kruistocht die De Hemptinne tot dusver met de goedkeuring en zelfs met de aanmoediging van Rome had ondernomen. In maart was hij met een aantal prominenten naar de Eeuwige Stad gereisd om aan de nieuwe paus een gedragslijn te vragen. « De Gentse hulpbisschop, Mgr. G. de Battice, die deel uitmaakte van de delegatie, wist te bekomen dat Leo XIII zich op de vlakte hield. De paus beloofde de kwestie te onderzoeken op basis van een memorandum dat De Hemptinne hem zou toezenden ; in afwachting kon het status quo best behouden blijven. Er kwam echter geen antwoord van Leo XIII » (Lamberts p. 100).
De reden was duidelijk : de paus wou de eenheid onder de Belgische katholieken hersteld zien... onder liberaal-katholieke vlag. In zijn politiek was er geen plaats meer voor een radicale integraal-katholieke strijder als de Gentse industrieel. Joseph realiseerde zich dat na verloop van tijd en legde zich bij de toestand neer, ondanks het aandringen van zijn vrienden : zonder pauselijke goedkeuring wou hij niet verdergaan. Zoals hij voordien de wapens had opgenomen in gehoorzaamheid aan de paus, zo legde hij nu vanuit diezelfde gehoorzaamheid de wapens neer.
Rond die tijd moest hij ook afrekenen met grote moeilijkheden in zijn textielbedrijven. De algemene economische crisis die zich in de jaren 1870 aftekende, liet zich ook in de Gentse textielindustrie gevoelen en leidde in de naaste omgeving van De Hemptinne tot enkele spectaculaire falingen. Hij liet zich voortaan nog nauwelijks in met ideologische kwesties en wijdde zich nog enkel aan het beheer van zijn textielfabrieken, aan de Pauselijke Werken en aan het Sint-Vincentiusgenootschap.
Hij keerde zich na 1890 ook resoluut tegen de christendemocraten, met wie hij in zijn stad regelmatig in conflict kwam. Hij had als werkgever de reputatie verworven sociaalvoelend te zijn en zijn caritatieve inzet vond in Gent zijn weerga niet, maar hij was fel gekant tegen de opkomende christelijke arbeidersbeweging die hij als een splijtzwam zag. Hij bleef erbij dat alle maatschappelijke problemen in wezen terug te voeren waren tot de ontkerstening van de samenleving en meer bepaald van haar politieke instellingen : « De naties moeten opnieuw katholiek worden, anders zullen wij eindigen in de slavernij of het barbarendom. »
Als geldschieter van katholieke werken bleef Joseph bijzonder actief. Tussen 1891 en 1893 liet hij de abdij van Maredret optrekken, waar zijn dochter Agnes benedictines was. Hij financierde mee de bouw van Sant’Anselmo, de benedictijnse universiteit te Rome. Vanaf de jaren 1880 vond hij in de missionering een nieuwe uitlaatklep voor zijn nauwelijks aflatende strijdbaarheid. Aan koning Leopold II overhandigde hij regelmatig giften voor de missies in Congo-Vrijstaat. In 1885 maakte hij de oprichting mogelijk van het Afrikaanse Seminarie in Leuven, dat later in handen van de scheutisten zou komen.
De koning schonk hem in 1886 de titel van graaf. Daarna werd het geleidelijk aan stiller rond de ouder wordende industrieel. Een toenemende doofheid vergrootte nog zijn eenzaamheid. Zijn contacten beperkten zich tot zijn familie en zijn vroegere vrienden van Le Bien Public, met wie hij zich grootmoedig verzoend had.
Toen in 1903 kardinaal Sarto tot paus Pius X verkozen werd, leefde in de oude kruisvaarder opnieuw de hoop op dat de antiliberale strijd zou kunnen herbeginnen. Hij stuurde de nieuwe Opperherder zijn drie brochures en verspreidde ze ook weer in ons land en in Noord-Frankrijk. Hij overwoog zelfs de publicatie van de tekst over de politieke eed, die vroeger slechts onvolledig en op beperkte schaal was verspreid. Nog altijd was het zijn bedoeling om die eed te doen afschaffen. Maar de prelaten die hij aanzocht om bij de H. Vader in die zin druk uit te oefenen, remden zijn ijver af.
Joseph de Hemptinne overleed in Gent op 25 januari 1909, op 86-jarige leeftijd. « Hij was een van de belangrijkste grondleggers van het organisatiekatholicisme in België, dat dankzij hem doordrongen werd van een sterke ultramontaanse geest. Uit de Sint-Vincentius-a-Paulobeweging groeiden naast talrijke sociaal-caritatieve werken de eerste katholieke jeugdorganisaties en de werkmanskringen, die later het substraat zouden vormen van de katholieke volkswerken. Via de Pauselijke Werken werd het katholieke land gemobiliseerd en van een sterk confessionalisme doordrongen. Dit werd langs steeds meer ultramontaanse persorganen, waarvan de belangrijkste door de Gentse industrieel werden gesteund, onder de brede bevolkingslagen verspreid » (Lamberts p. 103).
Bovenal was hij een diepgelovige en overtuigde katholiek, die zijn talenten en financiële mogelijkheden ten dienste stelde van de allerbelangrijkste strijd : die voor de overwinning van de Kerk op de samenzwering van al haar vijanden !
redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 117, mei-juni 2022
EEN « INCLUSIEVE » GOD
EEN Duitse katholieke jongerenbeweging gaat het woord voor God in de eigen communicatie voortaan als « Gott+ » schrijven, om het zo inclusiever te maken. Volgens de organisatie stoot het beeld van een « mannelijke, witte God » jonge mensen te veel af.
Dat schrijft Luuk van den Einden in een artikel op de website van Katholiek Nieuwsblad (7 april 2022), waarin hij het heeft over de bizarre standpunten van de Katholische junge Gemeinde (KjG), een katholieke jongerenbeweging die in heel Duitsland actief is. « De manier waarop de Kerk over God spreekt, sluit niet langer aan op de belevingswereld van jonge mensen, stelt de KjG. Daarom schrijft de organisatie het woord “ Gott ” voortaan als “ Gott+”, om verwijzingen naar God inclusiever te maken. “ We vinden het belangrijk dat het woord voor God diversiteit belichaamt ”, schrijft de KjG in het resolutiedocument over de verandering. “ Door het gebruik van God+ willen we het gesprek over diversiteit op gang brengen en afrekenen met achterhaalde beelden. ” »
« Het “ achterhaalde beeld ” waar de KjG op doelt, is dat van een “ patriarchaal-mannelijke, witte God ” ; een beeld dat volgens de beweging “ mensen de toegang tot God belemmert omdat ze zichzelf in dergelijke voorstellingen niet kunnen herkennen als geschapen naar Zijn evenbeeld. ” [...] De KjG gaat ook naar God verwijzen met afwisselend mannelijke, vrouwelijke en genderneutrale voornaamwoorden en lidwoorden. “ In beschrijvingen van God+ gebruiken we ook genderneutrale termen zoals God+ als scheppende kracht of afwisselend mannelijke en vrouwelijke bewoordingen zoals God+ als Schepper naast God+ als Schepster. »
Want de organisatie wil “ non-binaire mensen ” niet uitsluiten ! Julia Niedermayer, voorzitter van de KjG, zegt in een recent interview : « Door zo open te zijn, maken we ook ruimte voor mensen die nog niet precies weten hoe ze zich tot God verhouden. »
Wat een onzin... Of beter : wat een waanzin ! De genderideologie is een gevaarlijke ketterij die het verschil tussen man en vrouw wil uitwissen om zo het scheppingswerk van God ongedaan te maken. Jongens die een meisje willen worden, meisjes die twijfelen of ze wel van het vrouwelijke geslacht zijn... Op de meest kwetsbare leeftijd wordt onze jeugd in haar wezen zelf in de war gebracht en verleid tot onherroepelijke daden. Wie beschermt hen tegen dit duivelse kwaad ? Het leergezag van de Kerk ? Dat horen we helaas niet meer sinds het Concilie besloten heeft dat de Kerk de wereld moet « huwen » en er ten dienste van moet staan. En zo maakt de kerkelijke hiërarchie zich medeplichtig aan de vreselijkste plannen van de verdorven meesters van de wereld.