De H. Don Bosco,
werktuig van de Onbevlekte Maagd Maria
Heel het werk van de H. Giovanni Bosco (1815-1888) draagt de stempel van de Voorzienigheid : alles werd duidelijk geleid door de Hemel. Het is als een triomfantelijk antwoord op de drijverijen van de vrijmetselarij, die streefde naar de eenmaking van Italië om het pausdom aan haar macht te onderwerpen. De actie van Don Bosco kadert volledig in de strijd van de Kerk in de 19de eeuw. In die zin mondt zij uit in het gevecht dat wij vandaag leveren voor de wedergeboorte van de Kerk en bewijst zij hoe de Onbevlekte Maagd sterker is dan al haar tegenstanders.
GIOVANNI zag het levenslicht op 16 augustus 1815 in een zeer arm boerengezin in Becchi bij Murialdo, een klein gehucht van Castelnuovo d’Asti in het koninkrijk Piëmont-Sardinië. Zijn moeder, Mamma Margherita, was een heilige ; ze bezat alle deugden en een karakter dat haar niet deed wijken voor de zwaarste beproevingen. De jongen, die op tweejarige leeftijd zijn vader verloren is, heeft alles aan haar te danken, zelfs zijn talent als opvoeder : in feite zal hij enkel op grote schaal nadoen wat hij zijn moeder heeft zien doen voor haar drie zonen.
Giovanni is zeer bekwaam. Hij heeft twee broers : de zachte Giuseppe, met wie hij uitstekend opschiet, en de veel oudere Antonio, die eigenlijk een halfbroer is en die hem in zijn jeugdjaren veel zal doen lijden, onder meer door te beletten dat hij studeert om priester te kunnen worden.
DE EERSTE DROOM
Wanneer hij negen is, heeft hij een droom die zijn leven radicaal zal veranderen. Hij heeft hem later zelf neergeschreven in opdracht van paus Pius IX. In die droom ziet hij zich omgeven door bengels die met elkaar vechten, mekaar verwonden en vloeken ; hij loopt naar hen toe om hen te doen zwijgen, deelt klappen uit en krijgt er zelf ook. Maar dan verschijnt « een eerbiedwaardige man, in de kracht van zijn jaren en rijkelijk gekleed » die hem de raad geeft zacht en goed te zijn om die jongens te bekeren. Giovanni vraagt hem : « Maar, meneer, wie bent u en waarom draagt u mij onmogelijke dingen op ? »
Na geantwoord te hebben dat « onmogelijke dingen mogelijk kunnen worden door gehoorzaam te zijn en kennis te verwerven » zegt de man dat hij de jongen een « Lerares » zal schenken ; zij zal hem onderwijzen « wat de echte kennis is waarnaast al de rest slechts dwaasheid is ». Hij maakt ook zijn identiteit bekend : « Ik ben de Zoon van Haar tot wie je moeder je drie keer per dag doet bidden. » Deze allusie op het Angelus volstaat niet voor Giovanni en hij vraagt de “ meneer ” naar zijn naam, waarop hij als reactie krijgt : « Mijn naam ? Vraag die aan mijn Moeder ! »
« Op dat ogenblik zag ik naast mij een dame die wel een koningin leek. Ze droeg een mantel die schitterde van licht, alsof hij geweven was van stralende sterren. Omdat ze mijn toenemende verwarring bemerkte, deed ze teken dat ik dichterbij moest komen ; ze nam me bij de hand en zei : “ Kijk ! ” Ik keek rond en zag dat alle jongens verdwenen waren en vervangen door een troep geitjes, honden, katten, beren en andere dieren. “ Dat ”, zo zei de dame mij, “ is het veld waarop jij moet werken. Wees nederig, sterk en volhardend. En de verandering die je in deze dieren zal zien, moet je bewerken in mijn zonen. ”
« Ik keek en zag dat de wrede dieren in onschuldige lammeren veranderd waren die blatend rondsprongen als om de heer en de dame plezier te doen. Toen begon ik, nog altijd in mijn slaap, te wenen en ik vroeg aan de dame om dit alles uit te leggen op een manier die ik zou verstaan. Daarop legde zij haar hand op mijn hoofd en zei : “ Je zal alles op zijn tijd begrijpen. ” Toen maakte een geluid mij wakker en alles was verdwenen. Het leek me alsof mijn handen pijn deden van de slagen die ik uitgedeeld had en ook mijn gezicht van de klappen die de jongens mij hadden gegeven. De heer en de dame en alles wat ik gezegd en gehoord had, namen mij zo in beslag dat ik de rest van de nacht niet kon slapen. »
Het is duidelijk dat de jongen door deze droom helemaal veranderd is. Het bovennatuurlijke is plots binnengedrongen in zijn bestaan van arme boerenzoon. Hij heeft een bijzondere roeping ontvangen en, zonder alle gevolgen ervan al te kunnen beseffen, antwoordt hij onmiddellijk op deze genade, daarbij geleid door zijn lieve moeder. Zijn ziel wordt overspoeld door het geheime verlangen om priester te worden. Maar de financiële middelen daartoe ontbreken volledig.
Niettemin toont hij meteen een ongewone apostolische ijver. Zeer snel leert hij lezen en zijn uitstekende dictie zorgt in het gezin voor aangename winteravonden. Hij houdt ervan de jongeren rondom zich te verzamelen met het doel hen het rozenhoedje te doen bidden. Met hetzelfde opzet oefent hij zich in acrobatie en goochelkunst, waarmee hij de jeugd aantrekt. Eerst wordt er gebeden en herhaalt hij de uitleg over het Evangelie die hij zondagochtend in de preek gehoord heeft ; dan pas volgt het spektakel. We kunnen ons amper voorstellen hoeveel tijd het inoefenen van al die trucs hem moet gekost hebben, bovenop al het werk !
DE WEGEN VAN DE VOORZIENIGHEID
Hij doet zijn eerste communie wanneer hij nog geen elf jaar is, wat gezien wordt als een gunst. Zijn moeder geeft hem kostbare raad : « Lieve jongen, dit is een grote dag voor jou, ik ben er zeker van dat God echt bezit genomen heeft van je ziel. Beloof Hem dat je al het mogelijke zal doen om goed te blijven tot het einde van je dagen. Ga in de toekomst vaak te communie. Doe nooit heiligschennis en zeg in de biecht altijd alles. En om de liefde Gods, vlucht als de pest degenen die slechte praat uitkramen ! »
Giovanni wil absoluut het goede doen en hij leert te gehoorzamen in alles. Het is dan dat de Voorzienigheid hem de pastoor van Murialdo doet ontmoeten, Don Calosso, die erg onder de indruk is van de intelligentie van de jongen. Hij is het die Giovanni de basisbeginselen van het Latijn bijbrengt en door zijn omgang met hem schiet zijn priesterroeping wortel. Bij die goede geestelijke, die voor hem een vader is en voor wie hij alles doet, legt de jonge Bosco zijn ziel bloot, waardoor Don Calosso hem trefzeker kan leiden.
Maar Antonio, de oudste broer, ziet het allemaal met lede ogen aan en beslist dat Giovanni op 13-jarige leeftijd het ouderlijke huis moet verlaten om knecht op een boerderij te worden. Na twee jaar heeft moeder Margherita de moed om de erfenis van vader te verdelen zodat Antonio vertrekt en Giovanni verder kan studeren bij Don Calosso. Maar de oude pastoor sterft enkele maanden later en laat de jongen een groot bedrag na waarmee hij al zijn studies zal kunnen betalen. De familie van Don Calosso eist het geld echter op. Met een bewonderenswaardige zelfvergetelheid staat Giovanni het zonder morren af.
God wil die bijkomende beproeving en ze zal vruchtbaar zijn. Want om zijn opleiding te kunnen betalen, moet de jongeman tal van studentenjobs uitoefenen. Zonder het te beseffen verwerft hij zo de vaardigheden die hem zullen toelaten de vakschool voor de straatkinderen van Turijn te stichten.
Op de leeftijd van zestien heeft hij een nieuwe ingrijpende droom. We schrijven 1831. « Deze nacht heb ik een droom gehad die mij ervan verzekerd heeft dat ik priester zal worden. Ik zag een grote Dame naar me toekomen die een immense kudde hoedde. Ze riep me bij mijn naam en zei : “ Giovanni, zie je die kudde ? Wel, ik vertrouw ze aan jou toe. ” – “ Maar hoe moet ik voor zoveel schapen en lammetjes zorgen, mevrouw ? Ik heb geen weide waar ik ze naartoe kan voeren. ” – “ Wees niet bang, ik zal over je waken en je helpen. ” En toen verdween ze. »
EEN HEILIGE OMGEVEN DOOR HEILIGEN
Een tweede belangrijke gebeurtenis in die periode is zijn ontmoeting met de toekomstige Don Comollo : iemand met een heel ander temperament dan Giovanni, maar met hetzelfde verlangen om de goede God en de H. Maagd lief te hebben. Onze-Lieve-Vrouw wou dit volmaakte voorbeeld van geestelijke vriendschap om Bosco de zachtheid te leren die zij hem aanbevolen had in de eerste droom. Luigi Comollo sterft in het eerste jaar van zijn seminarietijd, waarna zijn stem midden in de nacht in de slaapzaal weerklinkt boven een groot gedruis uit : « Bosco, Bosco, ik ben in de Hemel ! »
Op het seminarie maakt Giovanni Bosco niet de gemakkelijkste periode in zijn leven door. Maar materiële onthechting, beproevingen en geestelijke strijd beletten hem niet om hard te werken. De heiligheid van Don Bosco is er één die hij verwerft door een buitengewone trouw aan de genade. Zij wordt bovendien gekenmerkt door een tedere en constante devotie tot Onze-Lieve-Vrouw en een levendige affectie voor iedereen die de Voorzienigheid op zijn pad plaatst, voor het goede.
Op 5 juni 1841 wordt hij tot priester gewijd. Die avond neemt zijn moeder zijn handen in de hare en zegt : « Nu ben je priester, mijn kleine Giovanni ! Vanaf nu zal je elke dag de Mis zeggen. Onthoud dit goed : beginnen met de Mis te zeggen, is beginnen met te lijden. Je zal het niet onmiddellijk merken, maar op een dag zal je zien dat je moeke gelijk had. Ik ben er zeker van dat je elke ochtend voor mij zal bidden en ik vraag je niets anders. Denk voortaan enkel aan de redding van de zielen en houd je niet met mij bezig. »
Drie wegen staan nu voor hem open en Don Bosco vraagt raad aan zijn geestelijke directeur en vriend Don Cafasso, die slechts vier jaar ouder is dan hij. « Neem nog niets aan », zegt deze, « en voltooi eerst je priestervorming aan het kerkelijke convict van Turijn. » Giuseppe Cafasso geeft er zelf les en geniet al de faam een heilige te zijn. Later zal Don Bosco zeggen : « Als ik iets goeds gedaan heb, dan ben ik dat verschuldigd aan die waardige geestelijke, in wiens handen ik al mijn beslissingen, al mijn bezigheden en al mijn acties heb gelegd. »
In dat convict worden vervolmakingscursussen gegeven, vooral op het vlak van moraal en pastoraal, en Don Bosco steekt er heel wat op. Van zijn verblijf maakt hij ook gebruik om Turijn te doorkruisen, een stad die volledig ten prooi is aan de uitwassen van een ongebreideld kapitalisme.
EEN NIEUWE VINCENTIUS A PAULO
De hoofdstad van Piëmont is in volle ontwikkeling en trekt van overal mannen en adolescenten aan die ingeschakeld worden door de bouwbedrijven als metselaar of schrijnwerker. Ook de andere gezinsleden komen mee en ze moeten genoegen nemen met een erbarmelijke huisvesting : armzalige en ongezonde mansardekamertjes waar soms tien of twaalf personen bijeen leven. Massa’s kinderen worden verwaarloosd door hun ouders en brengen hun tijd in ledigheid door, als ze door hen al niet gedwongen worden om te gaan bedelen. Men kan zich gemakkelijk inbeelden hoe de jeugd in die promiscue sfeer alle soorten ondeugden aanleert ! Velen komen al snel terecht in één van de vier gevangenissen die Turijn telt...
Don Bosco probeert in contact te komen met deze jongeren, maar hij oogst slechts beledigingen en gevloek. Dan neemt Don Cafasso hem mee naar de gevangenissen, waarop zijn persoonlijk apostolaat zich al geruime tijd toespitst. De jonge priester uit Becchi lijdt in het begin heel erg onder de godslasteringen en de walgelijke praat die hij er hoort, maar gesterkt door het voorbeeld van zijn leidsman en door zijn eigen ijver voor de zielen vat hij moed. Al vlug gaat hij er regelmatig naartoe om catechismusles te geven en te preken – in het begin met weinig succes. Hij houdt echter vol en probeert ook persoonlijke contacten te leggen, vooral met de jeugdige delinquenten. Wat een vreugde is het voor hem als hij er enkelen terug tot bij God kan brengen !
Don Cafasso bewondert de inspanningen van zijn jongere leerling, van wie hij de aarzelende eerste stappen in dit heldhaftig apostolaat gezien heeft. Wanneer hij vraagt naar de oorzaak van die ommekeer, antwoordt Don Bosco hem : « Ik ben mezelf vergeten om nog alleen aan die ongelukkige jongeren te denken. Het kwam me voor dat Jezus me zei : “ Ik vertrouw hen toe aan jouw goede zorgen ! ” Vanaf dat ogenblik heeft mijn afkeer plaats gemaakt voor een heerlijke aandrang. » Liefde lokt liefde uit. Giovanni Bosco hield van “ zijn ” gevangenen : hij hield van hen in het Hart van Jezus, met een vurige en bovennatuurlijke liefde ; en dus duurde het niet lang of zij begonnen ook van hem te houden.
De jonge geestelijke dacht na over zijn dienstwerk en kwam tot een dubbele overtuiging : dat veel van die jongeren niet in de cel zouden beland zijn als zij de godsdienst beter gekend en beoefend hadden ; en dat zij na hun invrijheidstelling onvermijdelijk opnieuw in de gevangenis zouden terechtkomen als niemand hen zou helpen een eerlijke job te vinden. Bijgevolg vroeg hij zich af hoe hij die sukkelaars ter hulp zou kunnen komen. De Maagd Maria zond hem zelf het antwoord en wel op het feest van haar Onbevlekte Ontvangenis.
Op 8 december 1841 bereidt Don Bosco zich voor op het opdragen van de Mis en wacht hij nog op een misdienaar. Dan komt een jongen van een jaar of vijftien de sacristie binnen, armoedig gekleed en heel beduusd. De koster spreekt hem ruw aan : « Vooruit, ga de Mis van deze priester dienen ! » De jongen stamelt dat hij dat niet kan, waarop de koster een bezem pakt en hem ervan langs geeft : « Waarom kom je dan naar hier ? Scheer je weg ! » Don Bosco komt misnoegd tussenbeide : « Wat doe je ? Waarom sla je die jongeman ? Wat voor kwaad heeft hij je gedaan ? » De ander probeert zich bits te verdedigen, maar Don Bosco draagt hem op om de jongen, die ondertussen weggelopen is, terug te halen.
Schoorvoetend komt de knaap de sacristie terug binnen. « Kom, vriend, ik ga met jou de Mis opdragen en daarna zal ik je over een zaak spreken die je blij zal maken. » Na de Mis knielen ze alle twee neer en Don Bosco bidt vol vuur een weesgegroetje. Daarna geeft hij de jongen zijn eerste catechismusles. Over dat weesgegroetje zal de heilige later zeggen dat hij er heel zijn ziel in gelegd had. « Daarboven in de Hemel heeft de H. Maagd naar mij geluisterd en gedurende een halve eeuw is zij dat nederige gebed blijven verhoren. »
ONTRUKT AAN DE DOOD
Een week later komen twaalf straatjongens hem opzoeken. En nog een tijd later zijn ze al met tachtig. Laten we onthouden dat het werk van Don Bosco begonnen is op het uur van de H. Maagd : Zij heeft hem een doeltreffendheid gegeven die hij onmogelijk uit zichzelf had kunnen bereiken. Hij zal vaststellen dat al zijn voornaamste werken en stichtingen altijd op een achtste december plaatsvonden, op het feest van de Onbevlekte Ontvangenis.
Gedurende vier jaar zijn Don Bosco en de groep jongens elke zondag te gast in het kerkelijke convict. Daarna volgt een heel uitputtende periode van achttien maanden rondzwerven van de ene verblijfplaats na de andere ; de jongeren zijn dan al met vierhonderd ! De volmaakte overgave aan de goddelijke Voorzienigheid is de enige steun voor een werk dat onophoudelijk in zijn voortbestaan zelf bedreigd wordt. De meeste inwoners van Turijn ergeren zich aan Don Bosco en zijn “ bende ” of verklaren hem gek.
De vestiging in de wijk Valdocco, waar Don Bosco later de indrukwekkende basiliek van Maria-Hulp-der-Christenen zal doen verrijzen, heeft plaats in 1846. Vijf jaar later volgt de aankoop van de schuur en het grasveld van Giuseppe Pinardi, waar de “ nomaden ” eindelijk een vaste stek en een thuis vinden. Kort daarna wordt de heilige geveld door totale uitputting. De dokter die hem onderzoekt, geeft hem op ; hij krijgt de laatste sacramenten...
In de annalen van geen enkel religieus werk komt voor wat zich toen in Turijn voordeed : een magnifieke stormloop van geloof op het Hart van God door al die jongeren die alles aan Don Bosco te danken hebben. In het Santuario della Consolata wisselen zij elkaar van uur tot uur af om de genezing van hun weldoener van Onze-Lieve-Vrouw af te smeken. Het bidden begint vroeg in de ochtend en eindigt ’s avonds laat ; andere jongens gaan er in hun slaapvertrek mee verder, sommigen zelfs heel de nacht. Velen vasten op water en brood, hoewel ze heel de dag zwaar moeten arbeiden. Werkelijk, Don Bosco had de harten van zijn jongeren veroverd.
De dagen gaan voorbij en de stervende krijgt het bezoek van zijn goede vriend en medewerker Don Borel. « Don Bosco, je weet wat de heilige boeken zeggen : “ Bid tot de Heer in je ellende en Hij zal je genezen. ” – Laat ons de wil van God doen geschieden, mijn beste vriend. – Maar zeg dan tenminste : “ Heer, als het U mag behagen, genees mij ! ” Ik vraag het je in naam van al je jongeren. » De heilige herhaalt deze woorden, waarop Don Borel opgelucht zegt : « Nu ben ik zeker dat je gered bent, alleen jouw gebed ontbrak nog ! » En inderdaad is Don Bosco de dag daarop genezen !
CONTRAREVOLUTIE IN TURIJN
In die periode is het Italiaanse schiereiland ten prooi aan revolutionaire woelingen. De Carbonaria, de Italiaanse vrijmetselarij, ijvert voor de omverwerping van de bestaande regimes en de eenmaking van het land onder een grondwettelijke monarchie of een republiek. Piëmont is de speerpunt van de strijd : in 1848 neemt Turijn de wapens op tegen de Oostenrijkers die de behoeders zijn van de katholieke vorsten ; de Piëmontezen worden het jaar daarop verslagen, maar ze kunnen een constitutionele koning afdwingen in de persoon van Victor-Emmanuel II. Zijn premier, de logebroeder Cavour, wordt de architect van het Risorgimento, de Italiaanse onafhankelijkheidsbeweging.
Zijn radicale regering voert een agressieve antiklerikale politiek : verdrijving van de jezuïeten, verbod aan religieuze corporaties om onroerende goederen te verwerven zonder goedkeuring van de staat, beperking van de militaire vrijstelling voor geestelijken, opheffing van contemplatieve kloosters, voorbereiding van de secularisering van het onderwijs. De clerus wordt verlamd door schrik en te grote voorzichtigheid. Niemand durft nog iets ondernemen... behalve Don Bosco !
In 1849 sticht hij een bescheiden dagblad, De vriend van de jeugd. Zijn doel is om de lezers, en dan vooral de jongeren, te beschermen tegen het gevaar van de slechte kranten, die dankzij de vrijheid van pers proberen om liberale opvattingen door te drukken en de zeden te bederven. Don Bosco schrijft een hoofdartikel over algemene politiek, verhaalt vervolgens stichtende feiten en verwerpt de dwalingen die het meest “ in ” zijn.
De Sekte gaat ondertussen nog een stap verder door de Kerk aan te vallen in haar rekrutering : gebruik makend van de gespannen militaire situatie sluit zij het seminarie van Turijn, waar op dat moment meer dan 150 studenten zich voorbereiden op het priesterschap, en maakt er een kazerne van. Onze heilige reageert door priesterlijk dienstwerk te verrichten in de instellingen van de broeders van de Christelijke Scholen, in de hoop de meest deugdzame en verstandige leerlingen te kunnen voorbereiden op priesterstudies. Maar de vijf of zes jongeren die hij zo kan begeesteren en die hij zelf opleidt, haken uiteindelijk af...
Don Bosco begrijpt dat hij zijn jongeren zo stevig mogelijk moet binden aan het door hem gestichte Oratorium Sint-Franciscus van Sales. Daarom richt hij een Sociëteit voor wederzijdse hulp op, de eerste katholieke instelling in haar soort. De leden betalen wekelijks een cent, in ruil waarvoor zij het equivalent van hun loon uitbetaald krijgen in geval van ziekte of werkeloosheid. Om het geestelijke met het tijdelijke te verbinden, eist het reglement dat de aangeslotenen minstens om de twee weken te communie gaan, uiteraard in staat van genade.
In de Valdocco vermenigvuldigt hij het aantal werken in functie van de noden van de jongeren die naar hem toekomen en geleid door zijn zo bijzondere dromen. Hij laat zijn moeder overkomen om hem te helpen. Naast de vaste activiteiten op zondag voor honderden jongeren komen er avondlessen en een internaat ; dat ontvangt eerst zeven kinderen, maar twee jaar later zijn het er 150 ! Er moet gebouwd worden, eerst een kapel in 1851, daarna gebouwen voor het internaat. Dat alles is mogelijk dankzij vaak onverwachte weldoeners, want de heilige zelf bezit nooit geld. Maar er zijn ook tegenslagen : een ware zondvloed doet de in aanbouw zijnde internaatsvleugel volledig instorten zodat alles opnieuw moet beginnen.
We moeten ons rekenschap geven van de totale onthechting van Don Bosco... en van Mamma Margherita, zoals zij door de dankbare jeugd liefdevol aangesproken wordt. We mogen echter niet vergeten dat die jongeren straatkinderen zijn zonder enige opvoeding. Eindeloos geduld is vereist. Op een dag is de goede vrouw helemaal op van de zorgen ; ze klaagt bij haar zoon en geeft te kennen dat ze zou willen terugkeren naar Becchi. Zonder een woord te zeggen wijst Don Bosco naar het kruisbeeld. Ze begrijpt het meteen : « Je hebt gelijk », zegt ze met tranen in de ogen. Ze zal in Turijn blijven tot haar dood in 1856.
De avondlessen hebben zo’n succes dat ze voor de meest begaafde leerlingen worden omgezet in cursussen overdag, met de hulp van bevriende priesters. Om te vermijden dat deze jongeren voor hun scholing de stad met al haar gevaren en verleidingen door moeten, krijgt Don Bosco gedaan dat de lessen in de Valdocco zelf worden gegeven. En wanneer de eerste leerlingen groot geworden zijn, geven zij op hun beurt les aan de jongsten. Op vijf jaar tijd komt op die manier een schitterend werk tot stand dat zal uitgroeien tot het embryo van de salesianen.
« LEVE DON BOSCO ! »
De heilige doet zoveel goed dat de gewone mensen hem op handen dragen. In augustus 1850 betalen de vrijmetselaars geld aan enkele oproerkraaiers om het gepeupel op te zwepen tegen de religieuze huizen. Men troept samen rond de kloosters en roept luidkeels : « Dood aan de priesters ! » Ook het heiligdom van de Consolata wordt omsingeld en de geestelijke bedienaars ervan krijgen doodsbedreigingen te horen. Een van de leiders van de troep schreeuwt : « Naar Don Bosco ! » Maar dat valt niet in goede aarde. Van alle kanten komen er reacties : « Neen ! Don Bosco is de weldoener van het volk ! » en « Het is niet “ Ter dood met Don Bosco ” dat we moeten roepen, maar “ Leve Don Bosco ! ” » Daarop slaat de menigte een andere richting in...
In 1854 treft een epidemie van cholera de stad. De verschrikkelijke gesel maakt al snel 1400 dodelijke slachtoffers. De gezondheidsdiensten worden overspoeld en veel inwoners laten de zieken in de steek om weg te vluchten uit Turijn. Don Bosco vraagt en krijgt vrijwilligers : veertig adolescenten doorkruisen gedurende drie maanden de stad om de achtergelaten zieken op te sporen, hen naar de ziekenhuizen te vervoeren of een priester te zoeken als hulp niet meer kan baten. Geen enkele van die jongelui zal door de ziekte getroffen worden, zelfs niet wanneer het werk hun boven het hoofd groeit en ze de hygiënische maatregelen niet meer respecteren.
Don Bosco had het hun gezegd : « Wees gerust, jullie zullen allemaal ongedeerd blijven als jullie doen wat ik zeg. » – « Wat dan ? » – « Leven van Gods genade en in geen geval zondigen. Zonder de minste twijfel is de zonde de oorzaak van de ziekte. Ik verzeker jullie : als jullie geen enkele doodzonde begaan, zal niemand door de cholera besmet worden. »
Ondanks zijn talloze bezigheden en zorgen heeft hij nooit zijn apostolaat in de gevangenissen opgegeven. In 1855 preekt hij aan jonge delinquenten een retraite, waarbij zij te biechten gaan en vervolgens met grote vroomheid de communie ontvangen. Daar ligt de verklaring voor de spraakmakende episode van de wandeling die Don Bosco voor driehonderd jonge gevangenen organiseert, zonder dat er één bewaker bij is : bij hun terugkeer ontbreekt er geen enkele op het appel, tot opperste verbazing van de cipiers en de gevangenisdirecteur !
Op vraag van de pastoors preekt Don Bosco in alle parochies van de streek, twintig jaar lang. Het is een enorme inspanning die uiterst vermoeiend is, maar buitengewoon vruchtbaar voor het goed van de zielen en de verspreiding van zijn werk. Hij aanvaardt ook om tijdens priesterretraites biecht te horen en enkele instructies te geven. Langs die weg verwerft hij volgelingen.
Toch is dat allemaal slechts een deel van zijn activiteiten. Hij heeft begrepen dat de geschreven pers een geweldige macht geeft aan de dwaling en dat er dus een tegenoffensief moet komen : de lancering van katholieke tijdschriften en het schrijven van goedkope boeken om het geloof te propageren, die overal gemakkelijk kunnen verspreid worden voor de vorming van de geesten en de weerlegging van de leugens. Hij sticht de Katholieke lectuur, een dagblad met een oplage van 14.000 exemplaren ; hij geeft schoolboeken uit ; hij creëert een verzameling van klassieke christelijke werken ; en hij publiceert de eerste katholieke volksalmanak van Europa, die overal in de arme gezinnen zijn weg vindt.
De vrijmetselarij is zo woedend dat zij besluit om Don Bosco uit de weg te ruimen. Er worden verschillende aanslagen op hem gepleegd, maar hij brengt het er altijd levend vanaf... meestal dankzij de plotse tussenkomst van “ il Grigio ”, een mysterieuze grijze hond die op het hoogtepunt van het gevaar uit het niets opduikt en nadien weer verdwijnt. « Ik ben nooit te weten gekomen wie zijn meester was », schreef de heilige later. « Ik weet alleen dat dit dier voor mij een providentiële hulp was in de gevaren die mij bedreigden. » Wie zou die wonderbaarlijke beschermer anders gestuurd hebben dan Onze-Lieve-Vrouw zelf ?
DE CONGREGATIE VAN DE SALESIANEN
Op hetzelfde moment waarop de Loge de congregaties probeert op te doeken, sticht Don Bosco de zijne ! Eens te meer zijn het zijn dromen die hem daarbij leiden : hij gaat op een intelligente en zeer voorzichtige manier te werk om de valstrikken van de administratie te ontwijken.
In al zijn ondernemingen bereikt hij slechts het einddoel door de raadgevingen van de H. Maagd Maria te volgen. In een droom maakt zij hem duidelijk dat hij alleen trouwe leerlingen kan krijgen door hen een hoofdband te doen dragen met daarop het woord “ gehoorzaamheid ”. Don Bosco begrijpt dat hij een congregatie moet stichten waarvan de jonge leden de geloften van gehoorzaamheid, armoede en kuisheid dienen af te leggen. De eerste die zich aansluit, is Michele Rua, zijn toekomstige opvolger die in 1972 zal zaligverklaard worden. Anderen volgen en op 26 januari 1854 geeft Don Bosco aan de vijf eerste religieuzen de naam van salesianen, waarbij hij hen onder de bescherming plaatst van Sint-Franciscus van Sales. Niet alleen was deze grote heilige afkomstig uit het naburige hertogdom Savoie, maar hij was ook een toonbeeld van beminnelijkheid en tederheid én een vurig geloofsverdediger in woord en geschrift.
De Z. Pius IX geeft in 1858 zijn officiële goedkeuring. Maar de tegenstanders van Don Bosco roeren zich en verspreiden laster over hem, waaraan helaas ook de aartsbisschop van Turijn geloof hecht : hij belet de heilige zelfs om nog kinderen te biechten ! De stichter van de salesianen wordt aangeklaagd bij de congregatie van de Index en ontsnapt slechts aan een publicatieverbod dankzij de persoonlijke tussenkomst van de paus. Na zeven jaar vervolging kan de definitieve goedkeuring pas plaatsvinden in 1869... en dan nog enkel omdat Pius IX zich ermee moeit en Maria Hulp der christenen, voor wie Don Bosco een grandioos heiligdom heeft opgericht, enkele mirakels verricht.
De oorspronkelijke kerk van Sint-Franciscus van Sales in de Valdocco was inderdaad te klein geworden. Na een droom had de heilige daarom besloten tot de bouw van een prachtige kerk voor Onze-Lieve-Vrouw. Het ging dus om een essentieel element van zijn werk, als een doel dat de H. Maagd zelf had bepaald. Op 8 december 1862 zei hij na de vespers tot Don Cagliero : « De Madonna wil nu dat wij haar vereren onder de roemrijke titel van Hulp der christenen. De tijden zijn slecht. Wij hebben er echt nood aan dat haar machtige steun ons helpt om het geloof te bewaren en te verdedigen. Daarom wil ik een grote kerk voor haar oprichten onder die benaming. »
DE STAD VAN MARIA
Onmiddellijk ontbindt de hel al haar duivels om deze constructie te dwarsbomen. De vrijmetselaars binnen en buiten het stadsbestuur doen er alles aan om Don Bosco te beletten het terrein te verwerven waarop de kerk moet komen. Maar hij is zo handig dat hij het laat aankopen door een derde.
In 1863 begint men met de funderingen. De bodem blijkt echter niet stabiel genoeg en dus moeten er heipalen in de grond geslagen worden om aan het bouwwerk een stevige basis te geven. Dat werkt slorpt al het beschikbare geld op. Wanneer de aannemer een voorschot op het vervolg vraagt, geeft Don Bosco hem de hele inhoud van zijn beurs : acht stuivers... « Wees niet bang », zegt hij hem met een glimlach vol vertrouwen. « De H. Maagd zal zorgen voor het geld dat nodig is voor haar tempel. Ik ben slechts haar kassier. »
Dankzij geweldige inspanningen en heel wat wonderen slaagt de heilige uiteindelijk in zijn opzet : op 9 juni 1868 wordt de basiliek ingewijd. Deze gloednieuwe kerk in Turijn is werkelijk een symbool en het teken van de triomf van de Onbevlekte Maagd Maria ! Het gestook van de Loge vermag niets tegen de realisatie van werken die op Haar gegrondvest zijn. Zij zegeviert, maar op voorwaarde dat zij kan beschikken over werktuigen die alles aanvaarden en zich volledig in haar handen leggen.
De heiligheid van Don Bosco was zonneklaar : iedereen wist wat voor buitengewone biechtvader hij was en hoe hij begiftigd was met bijzondere charisma’s, meer bepaald de gave om in iemands ziel te kunnen lezen. Maar dat alles krijgt een speciale betekenis als men het plaatst in de goddelijke orthodromie, de door God gewilde rechte lijn in de geschiedenis. De bende kinderen die hij als negenjarige in een droom gezien had en die veranderde in een troep wilde dieren die hij met zachtheid en tederheid moest aanpakken, verwees naar de jeugd van Turijn, heel die massa ongelukkige slachtoffers van de moderne kapitalistische maatschappij onder de knoet van de vrijmetselarij. Tegelijkertijd begrijpen we dat Don Bosco en zijn werk de voorafbeelding zijn van wat in heel de wereld zal plaatsvinden na de overwinning van het Onbevlekte Hart van Maria !
DE GEVANGENE VAN HET VATICAAN
Na de goedkeuring van de nieuwe congregatie door Rome duiken er toch nog voortdurend moeilijkheden op. De tegenstand tegen het project van Don Bosco blijft groot, niet in het minst binnen de Kerk zelf ! In Turijn is het de nieuwe aartsbisschop, Mgr. Gastaldi, die zich laat ompraten door slechte raadgevers en tien jaar lang stokken in de wielen steekt. De heilige kan zijn werk enkel redden door de voortdurende tussenkomst van de Romeinse rechtbanken in zijn voordeel. Maar hoeveel energie en tijd moet hij in de verdediging van zijn congregatie steken...
Ondertussen wordt de Pauselijke Staat in zijn voortbestaan bedreigd. Victor-Emmanuel II is in 1861 uitgeroepen tot koning van de nieuwe staat Italië en hij maakt zich klaar om Rome met de wapens te veroveren. Don Bosco, die het volledige vertrouwen van Pius IX geniet, speelt in die periode een belangrijke diplomatieke rol. Ook de Italiaanse regering, die in die tijd hoofdzakelijk uit Piëmontezen bestaat, vertrouwt de heilige totaal : men kent zijn absolute rechtschapenheid en weet dat hij niet afhangt van een of andere partij.
Een gevoelige kwestie is die van de achthonderd bisschopszetels die op het schiereiland vacant zijn. De revolutionaire regering wil de H. Stoel schaakmat zetten door zelf de bisschoppen te benoemen. Stokebrand is vooral de minister van Binnenlandse Zaken, Francesco Crispi, die nog van de naastenliefde van Don Bosco heeft genoten toen hij een ellendige voortvluchtige was en meermaals asiel kreeg ; dat is hij echter allemaal vergeten. De heilige van zijn kant is helemaal geen liberaal die voorstander is van vrede tussen de Kerk en de antikatholieke staat ; hij is het gehoorzame instrument van de paus, die midden in de strijd met de vijand bekommerd is om de schapen zonder herder.
In de zomer van 1870 trekt de Franse keizer Napoleon III zijn militairen terug uit Rome omdat hij de oorlog verklaard heeft aan Pruisen. De Eeuwige Stad wordt daardoor nog enkel verdedigd door de dappere zoeaven. De veel sterkere troepenmacht van Victor-Emmanuel II slaagt er op 20 september in om een bres te slaan bij de Porta Pia, waarop Pius IX zijn soldaten de opdracht geeft om zich over te geven : hij wil geen verder bloedvergieten meer.
Iedereen raadt de Opperherder aan om te vluchten, maar Pius wil eerst het advies van Don Bosco inwinnen. De heilige bidt lange tijd en laat dan via een koerier zijn antwoord bezorgen : « H. Vader, laat de wachter, de engel van Israël, op zijn post blijven om de gewijde Rots en de heilige Ark te behoeden. » Pius IX aarzelt niet meer en blijft in Rome, waar hij zo “ de gevangene van het Vaticaan ” wordt.
« IN HEEL DE WERELD »
Het werk van Don Bosco is nu zo stevig geworteld dat de vrijmetselarij er machteloos tegenover staat. Het ontwikkelt zich met een verbazingwekkende vruchtbaarheid, waardoor de salesianen al gauw een van de grote congregaties van de Kerk worden. In 1872 sticht hij met de hulp van de H. Maria Domenica Mazzarello een vrouwelijke tak : de Dochters van Maria-Hulp-der-Christenen. Helemaal in het begin zijn zij met vijftien ; vijftig jaar later zijn er tienduizend religieuzen verdeeld over achthonderd huizen ! Er komt ook een derde orde in 1876 : de Salesiaanse medewerkers, leken die op alle mogelijke manieren de werken voor de jeugd helpen in Italië, Frankrijk, Zwitserland, Spanje en zelfs in Canada.
Maar de grote vreugde in zijn laatste levensjaren is het werk van de missies, dat hem nauw aan het hart ligt en waarover hij duidelijke dromen heeft gehad. In 1876 vertrekken tien salesianen naar Patagonië in het uiterste zuiden van Latijns-Amerika. Aan hun hoofd staat Don Cagliero, die tweeëntwintig jaar tevoren op sterven lag in Turijn ; Don Bosco had hem op miraculeuze wijze genezen en gezegd dat hij priester zou worden en « ver, héél ver » zou gaan. Tussen 1876 en 1911 zullen de salesianen zich verspreiden over het hele continent ; verschillende bisdommen worden hun toevertrouwd. Vlak voor de Eerste Wereldoorlog volgt Congo, in 1920 China, daarna Zuid-India en Indochina. In een droom op 9 april 1886 ziet Don Bosco vooraf heel die ontwikkeling !
Op het einde van zijn leven reist de heilige doorheen Italië, Frankrijk en Spanje. Het zijn ware triomftochten. Hij verricht talloze mirakels, ontmoet duizenden mensen, beslist over heel veel roepingen, start werken op die ook na zijn dood vruchtbaar zullen zijn.
Dit onvoorstelbare succes houdt een boodschap voor de toekomst in. Hoe zal de Kerk morgen opnieuw de wereld kunnen veroveren ? Door de aanbevelingen van Don Bosco aan zijn salesianen te volgen : « Houd jullie enkel bezig met de zielen en wijs eer, waardigheden en rijkdom radicaal af. Willen jullie de zegeningen van God en de welwillendheid van de mensen verdienen ? Leg dan een bijzondere tederheid aan de dag voor de zieken, de kinderen, de ouden van dagen, de ongelukkigen. Word apostelen van de devotie tot de Eucharistie en tot Onze-Lieve-Vrouw Hulp der christenen. Doe wat je kan en leg de rest in de handen van de Heer. Heb een onbeperkt vertrouwen in de H. Hostie en in de Maagd Maria ; dan zal je zien wat mirakels zijn. »
« LEVE MARIA ! »
Hij leed al vrij jong aan kwalen die steeds erger werden. In 1856 sloeg de bliksem hem tegen de grond, waarbij zijn rechteroog ernstig beschadigd raakte. De nachtelijke schrijfarbeid die hij zichzelf oplegde, tastte uiteindelijk zijn gezichtsvermogen aan. In 1878 ging één oog volledig verloren en was het met het andere niet veel beter gesteld. Vanaf 1846 zwollen spataderen zijn benen op. Het kwaad bleef maar toenemen en vanaf 1853 tot aan het einde van zijn leven moest hij « dit dagelijkse kruis » meeslepen, wat het stappen buitengewoon pijnlijk maakte. Van 1845 tot aan zijn dood was zijn huid verbrand door een hardnekkig eczeem ; de ziekenbroeder die instond voor zijn doodstoilet was ontzet : « Oh ! Wat een boetekleed ! En dan te bedenken dat hij het altijd verborgen hield ! » Hij had zijn hele leven een zwakke borstkas en zijn overmatige werk veroorzaakte soms bloedspuwingen.
Zijn drie laatste levensjaren worden getekend door een onafgebroken en toenemend martelaarschap. Een onverbiddelijke verlamming begint zijn rug krom te trekken. Hij is nog slechts een schaduw van zichzelf en men moet hem ondersteunen bij al zijn bewegingen. Ondanks dat alles blijft hij altijd onvermoeibaar toegewijd.
Op 7 december 1887, wanneer hij al erg ziek is en zijn kamers op de eerste verdieping niet meer verlaat, komt de bisschop van Luik hem smeken om een salesiaanse stichting in zijn bisdom. Ongetwijfeld heeft hij met opzet de vigilie van het grote Mariafeest gekozen, als om zich te verzekeren van haar steun. Maar de heilige weigert. De volgende dag dicteert hij aan zijn secretaris, don Viglietti, het volgende briefje : « Letterlijke woorden die de Onbevlekte Maagd, die deze nacht aan mij verschenen is, mij gezegd heeft : “ Het behaagt God en de Allerheiligste Maagd Maria dat de zonen van Sint-Franciscus van Sales een huis openen in Luik ter ere van het H. Sacrament. Hier zijn zij begonnen met Jezus in het openbaar te loven ; van hieruit moeten zij diezelfde lof verspreiden, speciaal onder de massa jongeren die overal ter wereld aan hun zorgen toegewijd zijn, vandaag en in de toekomst. ” »
In januari 1888 kan hij nog enkel korte zinnetjes uitspreken die door de aanwezigen zorgvuldig worden opgetekend. Het zijn plechtige getuigenissen van zijn unieke liefde :
« Wanneer je spreekt of predikt, leg dan de nadruk op de veelvuldige communie en de devotie tot de Allerheiligste Maagd... »
« Jezus, Maria, ik geef u mijn hart en mijn ziel. »
Aan de vooravond van zijn dood : « Moeder ! Moeder ! Morgen... Morgen ! » En tijdens het Angelus ’s avonds roept hij uit : « Leve Maria ! »
Verschillende keren heft hij zijn armen omhoog met de woorden : « Dat uw heilige wil geschiede ! » Wanneer zijn rechterkant volledig verlamd is, heft hij nog enkel zijn linkerarm omhoog en herhaalt : « Uw wil geschiede ! » Het zijn de laatste woorden van Don Bosco. Maar heel de nacht blijft hij zijn linkerarm verheffen en lijdt hij in stilte. Op 31 januari 1888 om vijf uur in de ochtend geeft hij de geest. Hij laat een familie na van achthonderd geestelijken.
broeder Pierre van de Transfiguratie
Hij is verrezen ! nr. 123, mei-juni 2023