DE BEKERING VAN DE JOOD ALPHONSE RATISBONNE

Als dankbetuiging aan de Onbevlekte Ontvangenis die aan hem verschenen was in Rome op 20 januari 1842 liet Alphonse Ratisbonne dit schilderij vervaardigen. Het werd nog dat­zelfde jaar opgehangen in de Parijse kerk Notre-Dame-des-Victoires, de plaats waar Alphonse op vraag van pastoor des Genettes het verslag van zijn miraculeuze bekering neerschreef, en waar zijn broer Théodore onderpastoor was. Het schilderij werd later overgebracht naar de rue du Bac.
Als dankbetuiging aan de Onbevlekte Ontvangenis die aan hem verschenen was in Rome op 20 januari 1842 liet Alphonse Ratisbonne dit schilderij vervaardigen. Het werd nog dat­zelfde jaar opgehangen in de Parijse kerk Notre-Dame-des-Victoires, de plaats waar Alphonse op vraag van pastoor des Genettes het verslag van zijn miraculeuze bekering neerschreef, en waar zijn broer Théodore onderpastoor was. Het schilderij werd later overgebracht naar de rue du Bac.

NA het Tweede Vaticaans Concilie werd in Jeruzalem het Pauselijk Instituut Ratisbonne opgericht : een katholiek centrum voor de studie van het jodendom. In juni 2001 liet het Vaticaan weten dat de instelling voor de duur van twee jaar zou gesloten worden « voor een ingrijpende reorganisatie ». Op 14 januari 2003 publiceerden de kardinalen Zenon Grocholewski en Walter Kasper, respectievelijk prefect van de Congregatie voor de katholieke opvoeding en voorzitter van de Commissie voor de betrekkingen met het jodendom, het definitieve verdict : het Instituut « blijft niet behouden als een onafhankelijke instelling in Jeruzalem » maar wordt overgebracht naar Rome.

Als reden gaven de beide kardinalen niet alleen « ernstige, delicate en halsoverkop toenemende financiële problemen » op maar ook « fundamentele academische bekommernissen ». De hoogleraren aan het Instituut vielen uit de lucht. « Wij hebben nooit enige vingerwijzing gekregen omtrent de rechtgelovigheid van ons onderricht », schreven verschillenden van hen al in april 2001 in een open brief. Zij vermoeden veeleer dat « Ratisbonne » het slachtoffer is geworden van een hetze : « Er bestond veel wrok tegen ons », aldus pater Michel Remaud. « Sommigen strooiden rond dat wij “ te joods ” geworden waren. » Hij gelooft niet in een “ overbrenging ” : « Dat is een illusie. “ Ratisbonne ” wordt definitief opgedoekt. »

De kardinalen ontkennen echter dat dit de bedoeling is. Zij willen de activiteiten van het Instituut overplaatsen naar het onlangs gereorganiseerde Centrum voor joodse studies « Kardinaal Bea », dat afhangt van de Gregoriaanse Universiteit. Zo hopen zij « de originele bijdrage van het Ratisbonne-project verder te zetten ».

DE KERK EN DE SYNAGOGE

Naar wie of wat verwijst de naam « Ratisbonne » ? Daarover willen we het in dit artikel hebben.

In de Eeuwige Stad staat de joodse synagoge niet ver van de Sint-Pietersbasiliek, maar wel op de andere oever van de Tiber : de stroom loopt als een grens tussen beide gebouwen. De bekering van de Jood Alphonse Ratisbonne (1814-1884) had een soort van loopbrug geworpen over de Tiber, van de synagoge naar de Sint-Pieter. Honderd jaar later, onder het pontificaat van Pius XII, was de opperrabbijn van Rome, Eugenio Zolli, op zijn beurt over die loopbrug gestapt [zie Verrijzenis nr. 10, juli-aug. 2002, pp. 8-12].

Het relaas van de bekering van Ratisbonne is uitvoerig beschreven in het boek L’ abbé des Genettes, serviteur et apôtre de Marie, geschreven door zuster Marie-Angélique van het Kruis (uitg. CRC, 2000). We nemen het daaruit in grote lijnen over.

Alphonse Ratisbonne stamde uit een welgestelde joodse familie die woonde in Straatsburg. Toen hij nog vrij jong was, werd hij erg aangegrepen door de bekering en de priesterwijding van zijn broer Théodore. « Zijn handelwijze joeg mij in het harnas, en ik geraakte vervuld van haat jegens zijn priesterkleed en zijn persoon. »

Théodore werd onderpastoor bij abbé Dufriche des Genettes in de Parijse kerk Notre-Dame-des-Victoires; hij noemde zich « aalmoezenier van de Koningin » en bad voor de bekering van de joden. Zijn broer Alphonse daarentegen leidde, na briljante rechtsstudies, een mondain leven van feestjes en plezier. « Ik was jood van naam, maar dat was alles, want ik geloofde zelfs niet in God. Ik deed nooit een religieus boek open. In het huis van mijn oom werd geen enkel joods voorschrift onderhouden, net zo min trouwens als bij mijn broers en zussen. »

De jonge atheïst en katholiekenhater kwam via zijn relaties in de bankierswereld terecht. Hij verloofde zich met een zestienjarig nichtje, maar wilde vóór zijn huwelijk nog een plezierreis naar Italië maken. We schrijven eind 1841. Hij ging ermee akkoord – maar na veel tegenpruttelen ! – om de Wonderbare Medaille te dragen en het Memorare (« Herinner u de liefde van de Moeder Gods… »)op te zeggen, eerder als een uitdaging dan uit overtuiging. « Men deed de medaille rond mijn hals en ik riep in een schaterlach uit : “ Haha ! Nu ben ik katholiek, apostolisch en Rooms ! ” Het was de duivel die profeteerde door mijn mond. »

BEKERING IN ROME

Théodore en (rechtstaand) Alphonse Ratisbonne
Théodore en (rechtstaand) Alphonse Ratisbonne

De dagen in Italië gleden voorbij en Alphonse begon al te denken aan zijn terugkeer naar Frankrijk, maar onder een of andere mysterieuze invloed voelde hij zich ertoe gedreven om zijn verblijf te rekken… In Rome, midden in de nacht van 19 op 20 januari 1842, schoot hij plotseling wakker uit zijn slaap : « Ik zag recht vóór mij een groot, zwart kruis met een bijzondere vorm en zonder corpus. Ik spande mij in om dit beeld te verjagen, maar ik slaagde er niet in : ik zag het steeds opnieuw vóór mij, in welke richting ik mij ook draaide. »

In het verslag dat hij nadien schreef, vermeldt hij zorgvuldig al zijn bezigheden en bezoeken van de 20ste januari. ’s Middags…

« …verliet ik het café en zag plotseling de koets van mijnheer Théodore de Bussières. Hij liet halt houden en nodigde mij uit voor een ritje. Het weer was prachtig en ik ging graag op zijn voorstel in. M. de Bussières vroeg mij verlof om enkele minuten te stoppen bij de kerk van Sant’ Andrea delle Fratte, voor een boodschap die hij nog moest doen. Hij stelde mij voor om in de koets te wachten, maar ik ging liever een kijkje nemen in de kerk.

« Sant’ Andrea is een kleine, arme en verlaten kerk ; ik denk dat ik er nagenoeg alleen was. Geen enkel kunstwerk trok mijn aandacht. Haast automatisch liet ik mijn blik ronddwalen zonder aan iets bijzonders te denken. Ik herinner me alleen een zwarte hond die vóór mijn voeten over en weersprong… Even later verdween de hond, en daarna de hele kerk : ik zag niets meer, of beter gezegd, mijn God, ik zag één enkel iets ! Hoe zou ik er kunnen over spreken, want het menselijk woord kan nauwelijks uitdrukken wat onuitsprekelijk is. Elke beschrijving, hoe verheven ook, zou slechts een neerhalen van de waarheid zijn.

« Ik zat daar neergeknield, in tranen, helemaal buiten mezelf, toen M. de Bussières me tot de werkelijkheid terugriep. Ik kon geen antwoord geven op zijn dringende vragen. Maar tenslotte greep ik de medaille vast die op mijn borst hing, en ik kuste vol overgave de beeltenis van de Maagd die zoveel genade uitstraalde… Ja, Zij was het werkelijk ! »

Alphonse Ratisbonne
Alphonse Ratisbonne op latere leeftijd

Dezelfde dag nog bracht men de opgewonden Alphonse Ratisbonne bij pater de Villefort in de Gesù. Hij haalde zijn medaille te voorschijn, kuste ze en riep uit : « Ik heb Haar gezien ! Ik heb Haar werkelijk gezien ! » En hij vervolgde : « Ik was nog maar eventjes in de kerk toen ik mij plotseling gegrepen voelde door een onverklaarbare verwarring. Ik keek op en merkte dat het hele gebouw als het ware achter een sluier voor mijn blikken verborgen werd. Eén enkele kapel zoog om zo te zeggen al het licht aan, en in het midden van die schittering van licht verscheen boven op het altaar, stralend, vol majesteit en zachtheid, de Maagd Maria, zoals ze op mijn medaille te zien is. Een onweerstaanbare kracht dreef mij naar Haar toe. Zij deed mij met haar hand teken dat ik moest neerknielen. Het leek alsof Zij me zei : Zo is het goed ! Ze heeft niet tot mij gesproken, maar ik heb alles begrepen.

« Ik wist niet waar ik was. Ik wist niet of ik Alphonse was of iemand anders. Er had zich in mij een zo volledige verandering voltrokken dat ik dacht dat ik iemand anders geworden was. Ik probeerde mezelf terug te vinden, maar ik vond mezelf niet terug… In het binnenst van mijn ziel barstte de felste blijdschap los.

« Mijn eerste woorden waren woorden van erkentelijkheid voor M. de Laferronnays en voor de aartsbroederschap van Notre-Dame-des-Victoires. Ik wist met grote zekerheid dat M. de Laferronnays voor mij gebeden had. »

De broederschap van het Allerheiligste en Onbevlekt Hart van Maria was gesticht door abbé des Genettes voor de bekering van de zondaars. Paus Gregorius XVI verhief haar in 1838 tot aartsbroederschap.

« Men stelt me de vraag hoe ik deze waarheden geleerd heb, vermits het vaststaat dat ik nooit een godsdienstig boek opengedaan heb en nooit één bladzijde uit de Bijbel gelezen heb. Het dogma van de erfzonde, dat door de hedendaagse joden volkomen vergeten is of zelfs wordt ontkend, heeft mij nooit één ogenblik beziggehouden ; ik twijfel er zelfs aan dat ik de naam ervan gekend heb. Hoe ben ik dan tot die kennis gekomen ? Ik zou het niet kunnen zeggen. Alles wat ik weet is dat ik bij het binnenkomen van de kerk van niets op de hoogte was, maar dat ik bij het buitengaan een klaar inzicht had.

« De blinddoek viel van mijn ogen ; niet één enkele blinddoek maar de vele blinddoeken die mij omhuld hadden verdwenen de één na de ander en in snel tempo, zoals sneeuw, slijk en ijs opdrogen onder de felle zonnestralen.

« Ik kwam tevoorschijn uit een graf, uit een afgrond van duisternis, en ik was levend, ik leefde echt ! Maar ik weende, want ik besefte dat ik door een oneindige barmhartigheid omhooggetrokken was uit een afgrond van grote ellende. »

De tranen van erkentelijkheid vermengden zich onmiddellijk met tranen van medelijden, toen Alphonse dacht aan zijn vrienden, zijn familie, zijn volk, zijn verloofde. « Het was aan jullie dat ik dacht, jullie van wie ik zo zielsveel hou ! Het was voor jullie dat ik mijn eerste gebeden zegde… »

Op 1 februari 1842 vernam Théodore Ratisbonne in een brief de miraculeuze bekering van zijn broer. « Wat mij het meest trof, was het heldere licht dat door dit gebeuren geworpen werd op het grote vraagstuk van de terugkeer van de Joden. De zichtbare tussenkomst van de H. Maagd in de gebeurtenis te Rome leek me een voorteken van de spoedige vervulling van de beloften over dit volk », schreef Théodore later.

DE TERUGKEER NAAR DE SCHAAPSKOOI

De aangehaalde teksten zijn grandioos. Zij laten voorzien wat ooit de terugkeer van het gehele joodse volk naar de éne schaapsstal zal betekenen, volgens het woord van Sint-Paulus in de Romeinenbrief : « Een deel van Israël is verhard, totdat de massa der heidenen is binnengegaan ; maar dan zal heel Israël worden gered, zoals er geschreven staat : “ De Verlosser zal komen uit Sion, hij zal de goddeloosheid verwijderen van Jacob ” (Rom. 11, 25-26). »

Honderd jaar na de bekering van Alphonse Ratisbonne, in 1944, hernieuwde de opperrabbijn van Rome, Eugenio Zolli, dit getuigenis. Op zijn beurt toonde hij de weg van het heil aan de Joden over de hele wereld.

De bekering van de Joden – én van de moslims – is de enige duurzame oplossing voor het bloedig conflict dat het Heilig Land al zoveel decennia verscheurt. Niet een zoveelste stappenplan voor vrede, geen nieuwe Camp-Davidakkoorden of het stationeren van VN-blauwhelmen ! De Allerheiligste Maagd Maria is Koningin van de Vrede : tot haar Onbevlekt Hart moeten wij bidden om die broodnodige bekering te verkrijgen !

broeder Bruno van Jezus

VOOR DE BEKERING VAN DE JODEN

Alphonse Ratisbonne werd 11 dagen na zijn bekering gedoopt in de Gesù. Voortaan zou hij Marie-Alphonse heten. De Paus erkende het miraculeuze karakter van de bekering, en van dat moment af nam de devotie tot de Wonderbare Medaille een hoge vlucht.

Korte tijd later werd Marie-Alphonse priester gewijd en trad hij in bij de jezuïeten, van wie de naam alleen al hem vroeger met de grootst mogelijke afschuw had vervuld ! Omdat hij zichzelf volledig wilde wijden aan de bekering van de joden, verliet hij de Societas Jesu met de toelating van Pius IX en stichtte hij samen met zijn broer in Parijs de Congregatie van Onze-Lieve-Vrouw van Sion, die voor dat doel ijverde.

In 1856 vestigde hij in Jeruzalem ten behoeve van de zusters van Sion het klooster van Ecce Homo, waaraan een school en een weeshuis verbonden werden. Vier jaar later richtte hij in Ain Karim – een plaats op 7 km van Jeruzalem waar de overlevering het bezoek van Maria aan Elizabeth en de geboorte van Sint-Jan-de-Doper situeert – nog een klooster met een weeshuis op. Tot aan zijn dood in 1884 werkte en bad hij daar met enkele metgezellen, de Pères de Sion, voor de bekering van joden én moslims.

DE WONDERBARE MEDAILLE

Catherine Labouré
De H. Catherine Labouré (1806-1876), aan wie de H. Maagd verschillende keren verscheen in de kapel van de rue du Bac. Uit gehoorzaamheid aan haar oversten stemde zuster Catherine er in toe dat deze foto van haar genomen werd, enkele maanden vóór haar dood.

Op woensdag 21 april 1830 trad een jong boerenmeisje, Catherine Labouré, als postulante binnen in het Moederhuis van de Dochters van Liefde in de rue du Bac in Parijs. Drie dagen later maakte zij de plechtige overbrenging mee van de relieken van Sint-Vincentius a Paulo naar de kapel van de lazaristen in de rue de Sèvres, een gebeurtenis die in de hoofdstad een geestdriftige menigte op de been bracht en aanleiding was tot talloze publieke uitingen van vroomheid en devotie. Frankrijk was op dat ogenblik nog een monarchie van goddelijk recht onder de « zeer christelijke Koning » Karel X, en niets liet vermoeden dat de laatste Bourbon nauwelijks enkele maanden later zijn troon zou verliezen…

In de nacht van 18 op 19 juli 1830 daalde Onze-Lieve-Vrouw af in het hart van Parijs en verscheen zij aan Catherine Labouré in de kapel van de rue du Bac. De sombere voorspellingen die de H. Maagd toen deed en die door Catherine alleen mochten bekendgemaakt worden aan haar biechtvader, werden twee weken later bewaarheid : in de Franse hoofdstad brak een revolutie uit, die de katholieke koning Karel X ertoe dwong af te treden en in ballingschap te gaan. In zijn plaats kwam de usurpator Lodewijk-Filips van Orléans, « de koning van de straat », het hoofd van een liberale, grondwettelijke monarchie. Tijdens het erg antiklerikale oproer ontsnapten veel geestelijken slechts ternauwernood aan de dood.

Op 2 november van hetzelfde jaar verscheen Onze-Lieve-Vrouw opnieuw aan haar nederige boodschapster. In een visioen zag Catherine de H. Maagd op een wereldbol staan, terwijl ze met haar voet een slang vertrapte. Aan haar vingers staken verschillende ringen, bezet met kostbare edelstenen, waaruit prachtige lichtstralen schoten. Toen vormde zich een soort van ovaal rond Onze-Lieve-Vrouw, met rondom rond een tekst in gouden letters, beginnend bij haar rechterhand en eindigend bij de linker. De tekst luidde : « Maria zonder zonde ontvangen, bid voor ons die onze toevlucht tot u nemen. » Daarop hoorde Catherine een stem : « Laat naar dit model een medaille slaan. Iedereen die deze medaille met vertrouwen draagt, zal grote genaden ontvangen. »

Toen leek het de postulante alsof de voorstelling zich omkeerde : in het midden zag ze een grote letter M, met daarboven een kruis. Het kruis had onderaan een voetstuk, als symbool van het altaar waarop het Offer van Christus hernieuwd wordt. Onder de letter M bevonden zich twee harten ; het eerste was omgeven door een doornenkroon, en doorheen het tweede stak een zwaard.

Opnieuw vertelde de postulante alles aan haar biechtvader, en opnieuw schonk E. H. Aladel haar geen geloof : hij was bang dat het om gevaarlijke inbeelding ging en wilde aan het verzoek geen gevolg geven.

EEN STRAF VAN GOD

In de zomer van 1831 werd de aartsbisschop van Parijs, Mgr. de Quelen, ervan verwittigd dat er een ver-schrikkelijke epidemie van cholera was uitgebroken in Rusland. De dodelijke ziekte hield lelijk huis niet alleen in het land van de tsaren maar ook in Oostenrijk en Duitsland.

In de loop van de maand september stemde E. H. Aladel er na een derde dringend verzoek van de zieneres eindelijk mee in om haar vraag voor te leggen aan de aartsbisschop : de H. Maagd vroeg een medaille met haar beeltenis er op.

Mgr. de Quelen, die al lang de wens koesterde dat de Paus het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis zou afkondigen, was onmiddellijk geestdriftig over de aanroeping « Maria zonder zonde ontvangen, bid voor ons die onze toevlucht tot u nemen ». Hij stemde toe. Misschien was het wel een hemelse ingeving die hem overtuigde dat deze medaille de naderende ramp zou kunnen bezweren ?

Zonder er verder te blijven bij stilstaan bereidde de aartsbisschop zijn kudde voor op de beproeving : « Het moment is wellicht niet veraf », schreef hij op 27 september 1831 aan zijn clerus, « dat deugdzaamheid zonder meer niet zal volstaan, en dat de heldenmoed van de toewijding nodig zal zijn. » En hij drukte zijn geestelijken op het hart dat zij moesten proberen « het kwaad dat andere gebieden trof van boven ons land weg te houden door de zonden van het volk op ons te nemen. »

Op 27 maart 1832, midden tijdens het Karnaval, brak de cholera in Parijs uit. De ziekte verspreidde zich bliksemsnel : in de loop van de daaropvolgende maand was het dodental in de hoofdstad al tot 12.700 gestegen.

Angst gevolgd door paniek maakte zich van de bevolking meester. De verschrikkelijke epidemie trof alle leeftijden, alle wijken, alle sociale standen. De dokters waren de toestand niet meester, en velen van hen kwamen zelf om. Men vluchtte naar het platteland om aan de besmetting te ontsnappen, met het risico de ziekte daarheen over te brengen. De koning bleef met zijn familie in Parijs ; men zag hem persoonlijk de zieken in de hospitalen bezoeken. De priesters, die zich sinds de onlusten van 1830 niet meer in soutane durfden vertonen, deden hun uiterste best om tot bij de stervenden te geraken, ondanks de kwaadwilligheid van de publieke overheid ; een tiental geestelijken en dertig zusters werden het slachtoffer van hun naastenliefde.

Op 2 april droeg de aartsbisschop de H. Mis op in de kapel van de Verschijningen in de rue du Bac. Daarop begon hij met zijn kruistocht. Zijn optreden was bewonderenswaardig, en zijn inzet ten voordele van de bevolking bracht een energieke opstoot van toewijding teweeg, waardoor een einde werd gemaakt aan de paniek en de dreigende opstand. Met een buitengewone wilskracht deed Mgr. de Quelen zowat alles tegelijkertijd : hij sprak de slachtoffers moed in, stelde richtlijnen op om zijn priesters en gelovigen een hart onder de riem te steken, schreef openbare gebeden en processies voor en organiseerde geldomhalingen.

Ondertussen was echter nog altijd geen uitvoering gegeven aan de vraag van Onze-Lieve-Vrouw om medailles te slaan.

De aartsbisschop van Parijs beschouwde de epidemie als een straf van God. Hij schrok er daarom niet voor terug om zich in bijzonder krachtige bewoordingen tot de regering te richten die doof bleef voor zijn oproepen :

« Ik beschouw het niet als een uiting van overdreven ijver om de Koning en de regering duidelijk te maken dat gebeden niet volstaan. God is té zeer miskend. Zijn Kruis dat omvergeworpen werd, ligt nog in het stof. Eén van zijn heiligdommen is een blijvende puinhoop, en de kerk van de patrones van Parijs is in zekere zin – in een katholiek land ! – het toevluchtsoord van het heidendom geworden. De geheiligde dag van de Heer wordt met de voeten getreden, aan zijn eredienst wordt geen aandacht meer geschonken. Het lijkt wel alsof wij het verbond met God verbroken hebben ! Deze beschouwingen zijn die van een Fransman die van zijn vaderland houdt en van een bisschop die het gewijde orakel kent : “ Heer ! Allen die zich van U verwijderen, zullen omkomen ! » (brief van 20 april 1832).

Op 18 april, feestdag van de Mater Misericordiae, stelde men een afname van de ziekte vast. Mgr. de Quelen richtte daarop in de parochies liefdadige broederschappen op die zich zouden bekommeren om de vele weeskinderen, terwijl E. H. Aladel eindelijk de bestelling om medailles te slaan doorgaf aan de edelsmid Vachette ! Het was hoog tijd : de epidemie, die even ingedijkt leek, breidde zich plotseling weer uit, alsof de Hemel ongeduldig werd om zoveel vertraging in de uitvoering van zijn verzoeken…

De eerste medailles begonnen hun weg in Parijs te vinden begin juli, meer bepaald in de ziekenhuizen van de Dochters van Liefde. De zusters, die niet meer wisten tot welke heilige ze zich moesten richten, gaven de medailles aan de zieken… die prompt genazen ! « Die medaille is wonderbaar ! » zei men, en dat was de naam die de medaille zou blijven dragen.

In de herfst verdween de cholera zoals hij gekomen was, en op enkele maanden tijd vond er rond de « Wonderbare Medaille » een reusachtige bekeringsgolf plaats. Gebed en devotie leefden krachtig terug op.

uit : « L’abbé des Genettes, serviteur et apôtre de Marie »,

door zuster Marie-Angélique van het Kruis (uitg. CRC, 2000).