De Japanse christenheid
onder de hiel van de shogun
In het artikel Inculturatie of niet ? De H. Franciscus Xaverius in Japan (Hij is verrezen ! nr. 108 van november-december 2020) beschreven we de missiearbeid van de grote missionaris in Japan in het midden van de 16de eeuw. Onder zijn opvolgers kwam een bloeiende christenheid tot stand, die echter in de 17de eeuw zwaar op de proef gesteld zou worden. Voor de afvalligheid van zeer veel katholieken tijdens de grote vervolging die toen ontketend werd, droegen de jezuïeten zelf jammer genoeg een verpletterende verantwoordelijkheid.
IN 1549 zette Franciscus Xaverius voet aan wal in de Japanse havenstad Kagoshima. In het begin had hij veel moeite had om de eilandbewoners te bekeren. In tegenstelling tot India, waar hij een reusachtig succes had geboekt, bleven de Japanners wantrouwig.
In het nadeel van Sint-Franciscus speelde het feit dat hij, anders dan in India, alleen te maken kreeg met volstrekt heidense gezagsdragers : de Portugezen waren in Japan enkel als handelaars aanwezig en hadden geen enkele politieke macht. « Ondanks al zijn initiatieven zagen de Japanners in het christendom slechts een zoveelste sekte, wat hen niet aanzette tot bekering. De bonzen [de priesters van het shintoïsme, de heidense religie van Japan] waren zeer gebeten op Franciscus Xaverius. Zij kregen gedaan dat het de apostel verboden werd nog langer te prediken, omdat hij het geloof in de nationale goden vernietigde... » (art. cit.).
« Verre van de Japanse cultuur te bewonderen, beschouwde Franciscus Xaverius haar als een geweldige hinderpaal voor de kerstening : “ Als arme en ellendige vreemdelingen moeten wij rivaliseren met de reputatie en de roem van een trotse natie, die vol bewondering is voor zichzelf en haar geschiedenis en die helemaal gedomineerd wordt door de bonzen, de meest vooraanstaande personages van het land ” » (art. cit.). Zijn opvolgers in de Japanse missie drukte hij daarom op het hart dat zij zich op twee zaken moesten toeleggen : enerzijds het evangeliseren van de allerarmsten door prediking en beoefening van de naastenliefde (totaal onbekend in het shintoïstische Japan !), anderzijds het weerleggen van de kritiek van de bonzen dankzij een stevige religieuze en intellectuele vorming.
Die methode bleek schitterende vruchten af te werpen : « In 1582, na dertig jaar apostolaat, telde de Japanse christenheid bijna honderdduizend zielen ! Ze werd geleid door een vijftigtal jezuïeten, voor de helft Portugezen. Dat grote succes had een heel precieze oorzaak, die onder woorden gebracht werd door pater Melchior Nuñez Barreto : “ Het zijn vooral armen, arbeiders en zieken die men voor het Evangelie gewonnen heeft. De hoogmoedige bonzen en de rijken, die al hun geluk en hun hoop stellen in het aardse genot en in hun wetenschap, zijn door God in hun vrijwillige verblinding gelaten » (art. cit.).
DE NIEUWE AANPAK
VAN ALESSANDRO VALIGNANO
Niettemin mislukte deze eerste evangelisatie in grote mate door de schuld van een Italiaanse jezuïet, pater Alessandro Valignano (1539-1606). Die maakte in zijn functie van visitator van de Societas Jesu een eerste reis naar Japan in 1579-1582. Toen hij van enkele slechts oppervlakkig gekerstende landheren vernam dat de missionarissen geen respect opbrachten voor de Japanse cultuur en haar « geraffineerde gebruiken » [sic] en dat zij zelfs shintoïstische tempels lieten afbreken, besloot hij een nieuwe werkwijze in te voeren : er moest voortaan ingezet worden op aanpassing van het christendom aan de zeden en gewoonten van de Japanse elite. De fameuze inculturatie !
Zoals velen dacht Valignano « dat men, door de hoogste klassen te bekeren, op een mooie dag het volk in zijn geheel zou kunnen bekeren. Maar men botste op elites die men zeer slecht kende, die men alle mogelijke kwaliteiten toedichtte en die in werkelijkheid vergeven waren van hoogmoed en een racistisch nationalisme. Ze hielden de missionarissen voor de gek en hebben zich nooit bekeerd » (abbé de Nantes, De niet-christelijke godsdiensten).
Valignano vond dat de soutane van de jezuïeten, uiting van hun gehechtheid aan de evangelische armoede, schade berokkende aan hun imago bij de Japanse adel. Ze konden beter niet te paard rijden, maar zich laten vervoeren in ligbedden. Zelf vis vangen was zeker uit den boze : dat moest aan dienaars overgelaten worden ! Verder verzette hij zich uit alle macht tegen de komst van missionarissen van andere orden « die immers geen begrip zouden hebben voor de toegevingen die men moest doen aan de Japanse mentaliteit » (in Sumario, het rapport dat hij schreef in 1583). Bovenal wilde hij niet weten van een bisschop : « De zeer grote fierheid van de Japanners, zelfs van hen die christen zijn [!], zou de correcties, de sancties en de rechtsmacht van een bisschop niet aanvaarden » (ibid.).
De Italiaan weigerde zich bezig te houden met de gewone Japanners en frequenteerde enkel de hogere klasse. Een aantal landheren bekeerden zich en lieten zich dopen, maar achteraf bleek dat het hun vooral te doen was om bij de Portugezen gemakkelijker aan salpeter te geraken, waarmee zij buskruit konden maken...
De methode van Valignano was lijnrecht tegengesteld aan die van de H. Franciscus Xaverius. Hij kreeg dan ook stevige tegenwind van de overste van de Japanse missie, de Portugees pater Francisco Cabral. Die verzette zich ook tegen Valignano’s voornemen om een inlandse clerus te vormen, omdat de Japanners veel te hoogmoedig waren. Ze moesten volgens hem eerst gekneed worden in de gewoonten van onderwerping en nederigheid die de westerse geestelijken kenmerkten. Pas later zou men dan heel voorzichtig met zo’n Japanse clerus kunnen beginnen, maar uitsluitend met jongeren uit christelijke gezinnen.
Cabral protesteerde dus in Rome, maar daar had Valignano blijkbaar machtige beschermers. De Portugese overste trok aan het kortste eind en werd overgeplaatst. In zijn plaats kwam iemand die geestdriftig was over de inlandse roepingen en vrij spel gaf aan Valignano, die zijn confraters meesleepte in zijn dwaasheden.
FRANCISCANEN TEGEN “ HERVORMDE ” JEZUÏETEN
Alle voorzichtigheid en diplomatie van de “ hervormde ” jezuïeten ten spijt ontketende de machtige keizerlijke regent Toyotami Hideyoshi in 1587 een campagne tegen de missionarissen. Hij verweet hun dat ze leden van de hogere klassen bekeerd hadden tot een andere religie dan die van de Japanse natie, wat neerkwam op aanzetten tot rebellie tegen de troon. De keizers wilden namelijk zelf als goden vereerd worden. Jezus Christus aanbidden stond gelijk met majesteitsschennis. De bonzen maakten van de gelegenheid gebruik om de paters van de Societas Jesu ervan te beschuldigen dat zij alleen maar naar Japan gekomen waren om de invasie van het land door vreemdelingen voor te bereiden.
Was dat het resultaat van Valignano’s revolutionaire bekeringsstrategie ? Helaas, in plaats van hun fout in te zien pasten de jezuïeten er nog meer voor op de Japanse machthebbers niet voor het hoofd te stoten. Om op het eiland te kunnen blijven, zetten zij zo’n domper op de verkondiging van de christelijke boodschap dat het aantal bekeerlingen stagneerde. Tenslotte wekten de jezuïeten met hun aanpak de verontwaardiging op van de andere missieorden, die besloten om tussenbeide te komen.
Toen de franciscanen in Manilla het initiatief namen om in 1592 te ontschepen in Japan, ondanks de tegenstand van Valignano, pasten zij een heel andere methode toe. Ze volgden het stoutmoedige voorbeeld van Franciscus Xaverius en begonnen in het openbaar te prediken, stichtten kloosters en bouwden kerken voor de Japanse christenen van lage afkomst op wie de “ hervormde ” jezuïeten neerkeken. Die godshuizen « werden volgens ons [Europees] model opgetrokken en versierd met magnifieke muurdecoraties, die de bewondering van de Japanners afdwongen » (Ōishi Kazuhisa en Nathalie Kouamé, Les pierres tombales des premiers chrétiens et la tradition japonaise des monuments funéraires, cairn.info, 2009). Overal plaatsten zij opnieuw de kruisen die de leden van de Societas Jesu in hun politiek van extreme voorzichtigheid weggehaald hadden...
Het gevolg was het uitbreken van een vervolging die zo’n elan gaf aan de Japanse christenheid dat de jezuïeten niet durfden te protesteren. In 1597 stierven de H. Paul Miki, een 32-jarige Japanse christen, en zijn 25 metgezellen – van wie er 23 deel uitmaakten van de franciscaanse orde ! – de kruisdood op een heuvel boven Nagasaki, na eerst gefolterd en verminkt te zijn. Paul Miki sprak vanop het kruis de omstaanders toe : « Ik ben een Japanner... De enige reden dat ik gedood word, is dat ik geloofd heb in de leer van Christus... Ik gehoorzaam Christus en naar zijn voorbeeld vergeef ik mijn vervolgers... Ik hoop dat mijn bloed op mijn broeders mag vallen als een vruchtbare regen. »
Ook voor Japan gold het gezegde : « Het bloed van de martelaren is het zaad voor nieuwe christenen », want de bekeerlingen vreesden hun beulen niet meer en het aantal katholieken steeg spectaculair tot 300.000 zielen. Iedereen wilde martelaar zijn !
SYSTEMATISCHE UITROEIING EN APOSTASIE
In 1603 begon voor Japan de zgn. Edoperiode, waarin de opperbevelhebber van de strijdkrachten of shōgun, die in Edo (Tokio) resideerde, de feitelijke macht in handen had in naam van de keizer, die in zijn paleis in Kyoto tot passiviteit veroordeeld was. Onder deze militaire dictatuur kreeg het christendom het bijzonder zwaar te verduren.
De shōgun stelde het christendom buiten de wet in 1614, waarop een begin werd gemaakt met de systematische uitroeiing van de Japanse katholieken. In 1614 bracht men in Kuchinotsu 43 volgelingen van Christus om het leven, in 1619 in Kyoto 53. Nogmaals in Nagasaki stierven 55 katholieken de marteldood in 1622 ; de helft van hen werd onthoofd, de andere helft levend verbrand. Onder de slachtoffers waren Portugese missionarissen, Japanse lekenbroeders en gewone gelovigen, onder wie zelfs 5 kinderen tussen 3 en 12 jaar.
DE FILM « SILENCE »
IN 2016 bracht Martin Scorsese een film uit gebaseerd op het boek “ Stilte ” van de Japanse schrijver Shusaku Endo.
Het drama draait om een fictief personage, een Portugese jezuïet in het 17de-eeuwse Japan tijdens de antikatholieke vervolging. De film toont de geloofsstrijd waarin de priester moet kiezen tussen het leven van zijn kudde en zijn geloof. Geconfronteerd met deze beproeving blijkt dat God zijn smeekbeden niet beantwoordt, vandaar de titel van de film. Uiteindelijk is het Christus zelf die de stilte doorbreekt door de priester innerlijk te vertellen dat hij zijn geloof uiterlijk kan verloochenen door zijn beeltenis te vertrappen en zo zijn kudde te redden.
Deze geschiedenis druist volledig in tegen de leer van de Kerk. De belangrijkste les van de film is dat het verloochenen van je geloof soms gerechtvaardigd kan zijn en zelfs gevraagd door God.
De eerste fout is de moderne aanname dat het leven de hoogste waarde is en martelaarschap een mislukking. De “ boodschap ” van Silence is dat het leven zo kostbaar is dat God zelf zich medeplichtig maakt aan afvalligheid door de gelovigen te inspireren vóór alles hun leven te redden. Maar heel de waarachtige geschiedenis van de Japanse martelaren staat in schril contrast met deze moderne opvatting, die hun onverschrokken moed en bovennatuurlijke vreugde negeert.
Een tweede fout is te zeggen dat uiterlijke daden geen betekenis hebben. In deze film wordt de uiterlijke verloochening overstemd door de goede bedoelingen van de held, die bekommerd is om het tijdelijke heil van zijn kudde. Toch impliceert het woord “ martelaarschap ” juist de uiterlijke manifestatie van het geloof tegenover anderen ; want de vervolgers van de Kerk verafschuwen vooral het publieke getuigenis van christenen en zijn er op uit om van hun slachtoffers een uiterlijk teken van verloochening te krijgen.
Tenslotte is de meest ernstige fout het werk van de genade in de zielen te ontkennen en te denken dat Gods normale houding stilte is. Maar martelaarschap is wezenlijk verbonden met de genade die de geest verlicht en de wil sterkt om de christen in staat te stellen te doen wat de menselijke natuur te boven gaat. God kan niet toestaan dat iemand verleid wordt boven zijn vermogen om weerstand te bieden. Hij is intiem betrokken bij hen die het martelaarschap tegemoet gaan en Hij geeft hun de genade. Het martelaarschap trotseren zonder genade is onmogelijk. God staat beproevingen toe, maar Hij is er nooit afwezig in. Hij zwijgt dus niet !
tijdschrift Ave Maria, april 2017
Om de aanhangers van Christus op te sporen in de dorpen waar men hun aanwezigheid vermoedde, organiseerden de vervolgers bijzondere ceremonies : alle inwoners werden gedwongen om over fumi-e te lopen, afbeeldingen van Jezus of Onze-Lieve-Vrouw. Wie weigerde en dus als katholiek ontmaskerd werd, wachtte een gruwelijke dood. Sommigen werden ondergedompeld in een bassin met water dat verzadigd was met zwavelzuur, waardoor het vlees afgebeten werd. Anderen hing men ondersteboven op boven een mestput die afgesloten was met een deksel met een grote opening erin, waardoor het hoofd werd gestoken ; om een urenlange verstikkingsdood te bewerkstelligen maakten de beulen kleine sneden in de slapen van het slachtoffer zodat het bloed dat zich in het hoofd ophoopte kon ontsnappen... « Geraffineerde gebruiken », inderdaad !
Dit regime van terreur leidde jammer genoeg tot geloofsafval van heel wat Japanse katholieken. Het moet gezegd dat de methode-Valignano daar mee schuld aan had. Er waren namelijk jezuïeten die zelf ook apostasie pleegden, zoals de Japanner Fabian Fukan. Hij had geen christen ouders, maar had in zijn jeugd een tijdlang in een boeddhistisch klooster geleefd. Hij werd al op 21-jarige leeftijd lekenbroeder in de jezuïetenorde en hielp zijn confraters bij het leren van de Japanse taal. Tijdens een publiek debat met een geleerde bonze liep het mis : Fabian kon bepaalde opwerpingen niet weerleggen en moest afdruipen. Enige tijd later zwoer hij zijn geloof af en werd hij een felle tegenstander van het christendom...
Nog schokkender was de apostasie van de procureur van de missie, de Portugese jezuïet Cristovão Ferreira. In 1633 werd hij met zeven anderen onderworpen aan de hierboven beschreven marteling van de put. Zijn medechristenen stierven de een na de ander, maar Ferreira gaf na lange tijd te kennen dat hij zijn geloof wilde afzweren. Zijn apostasie, die rampzalige gevolgen had voor de Japanse christenheid, werd door de orde eerst niet geloofd, maar Portugese handelaars die hem een jaar later konden bezoeken, bevestigden wat er gebeurd was.
Om hem te vernederen en het gezag van de jezuïeten verder te ondermijnen dwong de overheid hem om samen te wonen met een vrouw, bij wie hij kinderen kreeg. Hij werkte tenslotte mee met de Japanse “ inquisitie ” die hij hielp om katholieken te herkennen aan hun manier van denken. Hij stierf als boeddhist. Uit zijn antikatholieke geschriften kan opgemaakt worden dat hij het geloof al verloren was lang voor hij gearresteerd werd.
De resterende Japanners die trouw wilden blijven aan hun geloof moesten ondergronds gaan. Zij vormden de Kerk van de “ verborgen christenen ”, kakure kirishitan (in de laatste term kan men het Portugese woord voor christen, cristão, herkennen), die het zonder priesters moesten stellen. Er werd onafgebroken jacht op hen gemaakt en velen vergoten hun bloed voor Christus. Door toedoen van Valignano, die zich had verzet tegen de komst van een bisschop, hadden zij niet de gave van kracht ontvangen die het Vormselsacrament hun had kunnen schenken...
Een gebeurtenis met verstrekkende gevolgen was de opstand van Shimabara die uitbrak in het jaar 1637. Boeren, vissers en ambachtslieden kwamen in verzet tegen de dwingelandij van een plaatselijke landheer, naar aanleiding van een forse belastingverhoging gekoppeld aan verscherpte antichristelijke maatregelen. Samoerai (vrije ridders) plaatsten zich aan het hoofd van de moe getergde bevolking, die voor het grootste deel katholiek was. De leiding kwam in handen van de charismatische jonge samoerai Amakusa Shirō, zelf ook een katholiek met de doopnaam Geronimo, die in het gevecht een banier met de afbeelding van de H. Eucharistie ontvouwde. Wat een opvallende parallel met onze Boerenkrijg, de strijd van de Vendéens in Frankrijk of de oorlog van de Cristeros in Mexico !
Shōgun Tokugawa Iemitsu stuurde een kolossale troepenmacht om de opstand neer te slaan. Van de protestantse Hollanders, die in Japan goede zaken deden, eiste en kreeg hij buskruit en kanonnen... Het rebellenleger kon het fort van Hara op het schiereiland Shimabara veroveren en hield daar een tijd stand, maar moest zich uiteindelijk gewonnen geven. 37.000 opstandelingen, voor het overgrote deel christenen, werden onthoofd. Amakusa Shirō’s afgehakte hoofd werd in Nagasaki op een piek uitgestald.
OVERLEVEN ONDER HET REGIME VAN DE “ SAKOKU ”
De shōgun verklaarde dat achter de gebeurtenissen een complot van westerse katholieke mogendheden tegen Japan stak. Daarom kondigde hij in 1638 de sakoku af, het “ gesloten land ” : een isolationistische politiek waarbij het Japanners verboden werd overzee te reizen of vanuit het buitenland terug te reizen naar het eiland ; ook mochten er geen schepen voor tochten over de oceaan meer gebouwd worden. Alle resterende Portugezen dienden te vertrekken en de enige Europeanen die nog mochten blijven, waren de (protestantse) Hollanders, die één enkele handelspost kregen op een eiland bij Nagasaki.
Meer dan twee eeuwen lang, tot 1854, sloot het land van de rijzende zon zich op die manier af van de rest van de wereld, met als hoofdbedoeling het binnengedrongen katholicisme met wortel en tak uit te roeien. Veel Japanse gelovigen werden gedeporteerd naar de Portugese kolonie Macau (aan de Chinese kust) en de Spaanse Filippijnen, terwijl anderen onder zo’n grote druk stonden dat ze vrijwillig emigreerden. De resterende katholieken, beroofd van geestelijken en godsdienstig onderricht, probeerden met de grootst mogelijke voorzichtigheid hun geloof te bewaren en door te geven.
Om zichzelf te beschermen vermengden de kakure kirishitan – die vooral in en rond Nagasaki woonden, het “ Rome van Japan ” – hun godsdienst met elementen uit het shintoïsme, maar ook uit het boeddhisme. De overheid had alle gezinnen namelijk verplicht om zich te laten registreren in lokale boeddhistische “ parochies ” ; de verantwoordelijken ervan moesten het tempelbezoek controleren en daar regelmatig rapporten over bezorgen.
« Om hun geloof te verbergen, deden de christenen zich voor als trouwe boeddhistische leken, maar in het geheim hielden ze hun geloof in stand met clandestiene codes en ingenieuze aanpassingen. Ze verstopten bv. kruisen in boeddhistische beelden die gebruikt werden tijdens begrafenisdiensten voor overleden familieleden. Voor buitenstaanders leek het beeld boeddhistisch, maar voor de vogelvrij verklaarde christenen verdubbelde het als een voorwerp van christelijk geloof. Tijdens de Japanse theeceremonie draaide men de theekommen drie keer rond voordat er gedronken werd, om de H. Drie-eenheid te symboliseren ; of servetten werden in een bepaald patroon gevouwen om insiders te kennen te geven dat ze in stilte een christelijk gebed moesten opzeggen » (Mark Schumacher, Kannon Notebook, 12 mei 2012).
De ondergrondse christenen maakten ook beelden van de Maagd Maria in de vorm van de boeddhistische “ godin ” van de barmhartigheid Kannon. « Deze beelden, Maria Kannon genoemd, werden zo gemaakt of veranderd dat ze op Kannon leken, maar ze werden niet als Kannon aanbeden. In plaats daarvan vereerden de christenen ze door in stilte tot Moeder Maria te bidden. Bij veel van die beelden was bovendien een christelijk symbool verborgen in het lichaam of gecamoufleerd in het kunstwerk. Tijdens de donkere jaren van de antichristelijke vervolging in Japan hielpen deze geheimzinnige methoden om overheidsagenten om de tuin te leiden » (M. Schumacher, art. cit.).
Omdat er geen katholieke priesters meer in het land waren, moesten de mensen afgaan op hun herinneringen aan wat eerdere geestelijken hadden gepredikt. Die zaken werden niet opgeschreven, want als deze geschriften werden gevonden, betekende dat de dood. Gebeden en gezangen die hun voorouders van de missionarissen geleerd hadden, werden van generatie op generatie doorgegeven. Leken werden binnen de gemeenschappen aangesteld om doopsels toe te dienen.
HET EINDE VAN HET ISOLATIONISME
Het waren de VS die in het midden van de 19de eeuw een einde maakten aan de sakoku. In 1853 verscheen een Amerikaanse vloot in de baai van Tokio. De toenmalige shōgun had geen verweer tegen de kanonneerboten en moest toegeven : voortaan mochten de Amerikanen – en in hun kielzog ook de Europeanen – handel drijven met de Japanse havens en moest het regime toestaan dat westerlingen zich op de archipel vestigden.
Die blamage leidde ertoe dat een opstand van samoerai uitbrak die leidde tot de val van de militaire dictatuur en eerherstel voor de keizer, de toen 15-jarige Mutsuhito Meiji. Onder zijn bewind, de Meiji-restauratie (1867-1912), maakte Japan een formidabele sociaaleconomische omvorming mee van een feodale maatschappij naar een industriële grootmacht. Maar nog in 1868 publiceerde de keizer een edict waarin herhaald werd dat het christendom verboden was in Japan.
Hoewel vrijheid van godsdienst pas in 1871 werd toegestaan, maakten westerse missionarissen van het einde van het isolationisme gebruik om naar Japan te trekken. In 1862 hadden twee priesters van de Missions Étrangères in Parijs, Louis Furet en Bernard Petitjean, de opdracht gekregen om in Nagasaki een kerk te bouwen ter ere van de zesentwintig Martelaars van Japan. In 1865 was het godshuis voltooid. Kort daarop kwam een groepje Japanners de kerk bewonderen. Een oude vrouw sprak Petitjean aan en zei : « Het hart [het geloof] van ons allemaal is hetzelfde als dat van u. Waar is het beeld van de H. Maria ? » Zo kwam de missionaris tot zijn grote verbazing op het spoor van de ondergrondse Kerk die meer dan 250 jaar lang overleefd had zonder priesters. De Z. Paus Pius IX sprak over « het mirakel van het Oosten ».
Het bleek in het totaal om zo’n dertigduizend personen te gaan. Voortaan werden ze mukashi kirishitan, “ oud-christenen ”, genoemd. Maar eeuwen van isolement en de gevaarlijke vermenging van het katholieke geloof met vreemde elementen hadden hun tol geëist : ongeveer de helft van deze mensen keerde nooit meer terug tot de katholieke Kerk en leefde verder als hanare kirishitan, “ afgescheiden christenen ”. Het was echt een « Kerk die voor de helft in puin lag », zoals het derde Geheim van Fatima zegt, die de nieuwe missionarissen in de 19de eeuw in Japan aantroffen !
In 1930 zou pater Maximiliaan-Maria Kolbe samen met vier broeders naar Nagasaki trekken om er een “ Stad van de Onbevlekte ” te stichten, naar het voorbeeld van wat hij met het Poolse Niepokalanów verwezenlijkt had. Zijn apostolaat zou duren tot 1936 en onvoorstelbare resultaten voortbrengen dankzij de zegen van Onze-Lieve-Vrouw die overduidelijk op hem rustte.
De geestelijken vestigen zich in een klein en armzalig huis. Voor de stichting van de nieuwe “ Stad van de Onbevlekte ” kan pater Kolbe slechts een terrein in de voorsteden van Nagasaki verwerven, wegens zijn gebrekkige geldmiddelen. Hij kiest voor de wijk Hongochi, op de flank van de berg Hikosan. Het gaat om een ver verwijderde en moeilijk toegankelijke plaats, maar van daaruit kan de blik wel de gehele stad omvatten en zo zal de Onbevlekte kunnen uitstralen over iedereen.
Dag op dag precies één maand na hun aankomst – zonder één frank op zak, zonder iemand te kennen en zonder de taal te kunnen lezen of begrijpen – verdelen de geestelijken op straat tweeduizend exemplaren van “ Seibo no Kishi ”, de Japanse versie van het in Polen immens populaire tijdschrift “ De Ridder van de Onbevlekte ”. Drie jaar later zullen zij meer dan vijftigduizend exemplaren drukken en is het blad uitgegroeid tot het grootste katholieke tijdschrift van Japan !
Pater Kolbe bestelt in Europa beeldjes van de Onbevlekte Maagd Maria. Wanneer ze aankomen, zijn de Japanners verrukt : « Vandaag zijn de beeldjes van de Onbevlekte toegekomen. De douanebeambten, die ons geloof niet delen, riepen verrukt uit : “ Kinejdes ! Wat is ze schoon ! Wat is ze schoon ! ” En ze wilden weten om wie het ging. »
Daarom besluit hij om op de hoogstgelegen plaats van zijn terrein – de Tuin van de Onbevlekte, Mugenzai no Sono – een reusachtig beeld van de Onbevlekte op te richten, dat midden in de nacht zal verlicht worden door middel van een lichtgevende kroon. De heilige missionaris zegt daarover : « De zuiverheid van Maria trekt de zielen van de Japanners aan en de zuiverheid van de katholieke missionarissen wekt hun bewondering en hun respect, zodat zij in de juiste gemoedsstemming zijn om naar hen te luisteren. »
En verder : « De Onbevlekte heeft reeds veel zielen tot zich getrokken die niet het geloof bezaten. Vaak zien we voorbijgangers op de drukke weg halt houden om haar standbeeld te bekijken. De broeders zeggen dat de heidenen zich afvragen wat het voor iets is. Kort geleden is een heidense familie van dichterbij naar de Onbevlekte komen kijken. Wegens de clausuur konden ze niet binnenkomen, maar we hebben de vader tot aan haar voeten gebracht, terwijl de moeder en de dochters de kapel bezochten en de miraculeuze medaille ontvingen. »
Net als Sint-Franciscus Xaverius boekte de H. Maximiliaan-Maria Kolbe succes door zich tot de gewone Japanners te richten en door niet te proberen de plaatselijke “ cultuur ” of “ beschaving ” te paaien !
broeder Scubilion van de hemelse Koningin & redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 133, januari-februari 2025