HET KINDJE JEZUS VAN PRAAG

Eeuwenlang was de Tsjechische hoofdstad het doel van een van de grote bedevaarten in Europa : talloze gelovigen trokken naar Praag om er neer te knielen aan de voeten van een klein beeldje dat het Jezuskind voorstelde en dat rijke genaden uitdeelde aan al wie met vertrouwen bad.

DE PRAAGSE DEFENESTRATIE

« Hoe meer je mij vereert, hoe meer gunsten ik je zal verlenen. »

NA de noodlottige breuk van Luther met Rome, in 1517, veroverde het protestantisme op korte tijd de helft van Europa. Tienduizenden mensen werden weggerukt van het katholiek geloof.

Bij het begin van de 17de eeuw werd in Bohemen (het huidige Tsjechië) de plak gezwaaid door de overwegend protestantse adel. Die leefde op gespannen voet met de wettige suzereinen van het katholieke huis Habsburg. Zolang keizer Matthias op de troon zat (1611-1619), gebeurde er weinig : de voornaamste minister van Matthias ­voerde een politiek van toegeeflijkheid aan de protestanten, wat de adel in Bohemen in de kaart speelde. Er was in 1609 zelfs toelating gegeven tot de stichting van een onafhankelijke protestants-Boheemse staatskerk.

Aan die compromispolitiek kwam een einde toen de kinderloze keizer zijn neef Ferdinand, aartshertog van Oostenrijk, tot opvolger aanduidde. De aartshertog was een godvruchtig katholiek en een trouwe zoon van de Kerk, die zich voornam de verdere uitbreiding van de ketterij in zijn erflanden een halt toe te roepen.

Ferdinand werd in 1617 gekroond tot koning van Bohemen, in 1618 tot koning van Hongarije en nog een jaar later tot keizer van het Heilig Roomse Rijk als Ferdinand II. Hij maakte meteen duidelijk dat hij zinnens was om de religieuze vrijheden die zijn onmiddellijke voorgangers hadden afgekondigd, te herroepen. Voor de Boheemse adel was dat het sein om in opstand te komen.

Op 22 mei 1618 drongen protestantse edelen binnen in de Boheemse kanselarij, gevestigd in de koninklijke burcht van Praag. De katholieke regenten van de keizer, de graven Slavata en Martinic, werden samen met de aanwezige secretaris zonder pardon uit het venster geworpen. Zij stortten 21 meter diep naar beneden, maar overleefden als bij mirakel hun val.

De (tweede) defenestratie van Praag, zoals deze moordaanslag genoemd werd, ontketende de Dertigjarige Oorlog (1618-1648), het bloedige conflict tussen katholieken en protestanten waarbij nagenoeg alle Europese staten betrokken raakten.

EEN MAN GODS

De Boheemse adel verklaarde Ferdinand vervallen van de troon en verving hem door de keurvorst van de Palts, Frederik, een invloedrijk calvinist. Die werd op 4 november 1619 in de Sint-Vituskathedraal tot tegenkoning gekroond.

Onmiddellijk bracht de keizer een leger op de been om de usurpator uit Praag te verdrijven. Aan het hoofd van de troepen kwam hertog Maximiliaan van Beieren, een jeugdvriend van Ferdinand en net als hij een overtuigd katholiek. Tegelijkertijd vestigde de keizer al zijn hoop op hulp vanuit de hemel en drong hij aan op publieke gebeden van zijn onderdanen.

De hertog van Beieren was er zich bewust van dat hij tegen een grote protestantse legermacht zou moeten optrekken ; veel huurlingen uit de Duitse landen en uit het calvinistische Transsylvanië hadden gehoor gegeven aan de oproep van de Boheemse rebellen. Maximiliaan herinnerde zich toen de naam van pater Dominiek van Jezus-Maria, de derde generaal van de ongeschoeide karmelieten, van wie de vroomheid en de toewijding alom bekend waren. Op vraag van de katholieke leider werd de nederige pater door de paus benoemd tot zijn legaat en bekleed met de volmachten die voor zijn zending noodzakelijk waren.

Pater Dominiek kwam in Beieren aan in juni 1620. Hij sprak de katholieke legers moed in en spoorde hen aan om het beste van zichzelf te geven voor de nobele zaak die ze wilden verdedigen. Na zijn ontmoeting met hertog Maximiliaan schreef de karmeliet aan de keizer : « Op dit moment behandelen wij de grote belangen van de zaak van God en van Uwe Majesteit, om de hoogmoedige overmoed van een heiligschennende usurpator en zijn talrijke medestanders, die zich van Bohemen hebben meester gemaakt, te vernietigen. Van zodra onze gewettigde verdediging bekroond is door een schitterende overwinning, zal ik mij haastig naar Wenen begeven om Uwe Majesteit het eerbetoon van mijn respect en mijn gehoorzaamheid te betuigen. »

De geestelijke spande zich tot het uiterste in voor de grote onderneming. De Heer beloonde hem daarvoor door hem op het feest van de Tenhemelopneming van Maria de nakende overwinning te openbaren. Pater Dominiek stelde dan ook al zijn vertrouwen in de Moeder Gods ; hij nam het ­initiatief het scapulier op te leggen bij de hertog van Beieren en al zijn soldaten.

DE SLAG OP DE WITTE BERG

De katholieke troepen staken begin september de grens van Bohemen over en verdreven de opstandelingen tot in Pilsen.

In het geplunderde en verwoeste kasteel van Strakonitz vond pater Dominiek een klein schilderij van de H. Maagd met het Kindje Jezus, dat door de ketters geprofaneerd was. Respectvol reinigde de karmeliet het en legde de plechtige gelofte af dat hij alles in het werk zou stellen om eerherstel te doen voor de heiligschennis.

De beslissende dag van 8 november 1620 brak aan. Alle voordelen waren voor de vijand : aantal, sterkte, positie. De katholieke aanvoerders aarzelden, maar de afgezant van de paus kwam tussenbeide : « Heren, het is niet het ogenblik om te discussiëren, we moeten vechten ! »

Onmiddellijk werden de nodige orders gegeven. De botsing van de legers was verschrikkelijk. De vijand rukte op en won snel terrein, zodat de overwinning van de protestanten reeds binnen handbereik leek.

Pater Dominiek bleef echter vertrouwen op een goede afloop en bad vurig tot de H. Maagd van de Karmel, van wie de katholieken het bruine scapulier droegen. Hij sprong te paard en spoorde de keizerlijke militairen aan om niet op te geven. Tegelijkertijd stak hij het schilderijtje van Strakonitz omhoog en herhaalde met luide stem : « Ubi sunt misericordiæ tuæ antiquæ, Domine ? Waar is uw aloude barmhartigheid, Heer ? Exsurge et judica causam tuam et Matris tuae ! Sta op, Heer, en oordeel in uw zaak en die van uw Moeder ! » De soldaten riep hij toe dat ze samen met hem de aanroeping van het Salve Regina moesten bidden : « Illos tuos misericordes oculos ad nos converte ! Richt uw barmhartige blikken op ons, o goedertierende, vrome, zoete Maagd Maria ! »

Kort daarop weerklonk een juichkreet over het slagveld : « Victorie ! Victorie ! » De keizerlijke standaard met de beeltenis van Jezus en Maria werd triomfantelijk voor de troepen ontplooid.

Drie uren waren voldoende geweest om het vijandelijk leger uiteen te drijven, met achterlating van al zijn artillerie. Er waren veel doden en een groot deel van de rebellen werd gevangen genomen. Sommigen ontsnapten door op tijd te vluchten ; omdat ze weigerden de vinger Gods in de katholieke overwinning te erkennen, verspreidden ze het gerucht dat er een magiër uit Rome gekomen was om in hun rangen chaos en terreur te zaaien !

EEN KATHOLIEKE RENAISSANCE IN BOHEMEN

Ferdinand II
Ferdinand II, keizer van het Heilig Roomse Rijk en koning van Bohemen (anoniem schilderij, ca. 1630). In 1619 werd de pas gekroonde keizer in de Weense Hofburg belaagd door protestantse landheren. Hij knielde in gebed voor een groot kruisbeeld en hoorde Jezus zeggen : « Ferdinand, Ik zal u niet in de steek laten ! » Het miraculeuze gebeuren gaf de keizer de moed om in de Dertigjarige Oorlog geen stap te wijken voor zijn machtige tegenstanders.

Frederik van de Palts, de calvinistische usurpator, koos het hazenpad van zodra het nieuws van de nederlaag hem bereikte. De Pragers gaven hem de spottende bijnaam “ de Winterkoning ”, omdat hij nauwelijks één jaar aan de macht geweest was.

De vrijheid van godsdienst voor de protestanten werd afgeschaft. De aartsbisschop van Praag werd opnieuw in het bezit van zijn zetel gesteld en de kerken werden heropend voor de katholieke eredienst. Als dankbetuiging voor de grote overwinning stichtte keizer Ferdinand in Wenen, Graz en Praag een karmelietenklooster. Dat van de Boheemse hoofdstad kreeg de naam van Onze-Lieve-Vrouw van de Overwinning, want voor pater Dominiek stond het vast dat het de Moeder Gods was die de protestantse ketterij een beslissende slag had toegebracht.

Tegen zevenenveertig adellijke leiders van de opstand werd een proces aangespannen. Zevenentwintig van hen werden schuldig bevonden en op 21 juni 1621 terechtgesteld op het Oudestadsplein in Praag.

Alle bezittingen van de opstandige adel werden verbeurd verklaard en over hen die gevlucht waren werd de keizerlijke ban uitgesproken. Katholieke edelen verwierven hun gronden in de wijk Mala Strana (Kleine Zijde), waar in de loop van de 17de eeuw de schitterende paleizen zouden opgetrokken worden die deze Praagse wijk vandaag zo beroemd maken.

Tegelijkertijd luidde de jezuïetenorde de katholieke Contrareformatie in de Boheemse hoofdstad in. Sint-Ignatius had al in 1556 de eerste twaalf jezuïeten naar Praag gestuurd, waar zij een theologisch en filosofisch college openden. Dat groeide uit tot een universiteit, als tegenhanger voor de protestantse Karelsuniversiteit (waar Jan Hus rector was geweest en die gedomineerd werd door de hussieten). Nadat deze laatste gesloten was in de nasleep van de slag op de Witte Berg, konden de soldaten van Jezus hun invloed gevoelig uitbreiden. Een keizerlijk decreet (1622) gaf hen de volledige zeggenschap over het hele onderwijssysteem in Bohemen en Moravië.

Dertig jaar later zouden de jezuïeten beginnen met de vergroting en uitbouw van hun vestigingsplaats bij de Karelsbrug, het Clementinum, dat een reusachtig complex met een oppervlakte van meer dan 20.000 m² werd. Het was het kloppende hart van het katholieke reveil in Bohemen, waar de mooiste kerken en kloosters verrezen in de nieuwe barokstijl. Dat de Tsjechische nationalisten van het eind van de 19de eeuw, de stichters van de staat Tsjecho-Slovakije, deze bloeiperiode geringschattend « de duistere tijden » durven noemen, zegt veel over hun diepgeworteld antikatholicisme !

De schitterende bibliotheek van het Clementinum, de voormalige universiteit van de jezuïeten in Praag. De volgelingen van Sint-Ignatius verzamelden er twintigduizend boeken. Vanuit het reusachtig complex aan de Karelsbrug, dat collegezalen, drie barokkerken, een observatorium, een theater en een drukkerij omvatte, werd de herkatholisering van Bohemen doorgevoerd na de overwinning van de keizerlijke troepen op de protestantse adel in 1620.

EEN KOSTBAAR GESCHENK

Prinses Polyxena van Lobkowitz
Prinses Polyxena van Lobkowitz (1566-1642), een diepgelovige vrouw en een vurige verdedigster van de katholieke en keizerlijke zaak, schonk het wonderbare beeldje aan het klooster.

In het begin ontving het Praagse karmelietenklooster al het noodzakelijke dankzij de bijzondere bescherming van de keizer. Maar Wenen was ver weg en Ferdinand II werd opgeslorpt door nieuwe zorgen... Geleidelijk aan werd het leven moeilijk voor de paters, die immers moesten leven van de aalmoezen die ze kregen. De prior drukte hen op het hart de ontberingen te verdragen en zich toe te vertrouwen aan de Voorzienigheid.

In die tijd leefde er in de stad een vrome prinses genaamd Polyxena van Lobkowitz. Ze was afkomstig van Spanje en was de weduwe van een katholiek Boheems edelman die de hoogste ­ambten in het keizerrijk bekleed had. Als overtuigd aanhangster van de zaak van de Kerk en de keizer had ze de onfortuinlijke regenten Slavata en Martinic in haar paleis opgevangen nadat ze uit het venster waren gegooid, wat haar kwam te staan op confiscatie van al haar bezittingen door de protestanten. Op een dag in 1628 bracht ze een bezoek aan de paters karmelieten en overhandigde hen een bekoorlijk wassen beeldje, dat het Kindje Jezus voorstelde. Het was ongeveer 50 cm hoog, gekleed met een wijd opengeslagen mantel en met een kroon op het hoofdje. Het hief de rechterhand zegenend omhoog, terwijl de linkerhand een wereldbol met een kruis vasthield.

« Ik geef u wat mij het dierbaarst is », zei de prinses. « Vereer het goddelijk Kind en het zal u aan niets meer ontbreken. » Het beeldje kwam van de Spaanse familie van de prinses, die het als huwelijksgeschenk gekregen had van haar moeder.

De paters waren erg erkentelijk voor het cadeau en gaven het een ereplaats in de bidkapel van hun noviciaat. En de woorden van de prinses kwamen uit : nauwelijks werd het Kindje Jezus in het klooster geëerd, of de keizer herinnerde zich zijn beschermelingen in Praag. Hij zond hen de nodige ondersteuning en legde bij decreet een jaarlijkse gift vast. Datzelfde jaar bracht de wijngaard van het klooster een uitzonderlijk grote opbrengst voort.

PATER CYRIEL EN HET KINDJE JEZUS

Pater Cyriel van de Moeder Gods (1590-1675), karmeliet in het klooster van Praag, was de eerste grote apostel van het Kindje Jezus, dat hem tijdens zijn noviciaat bijzonder geholpen had.

In 1630 brak de godsdienstoorlog opnieuw uit in Bohemen. De protestanten hadden hun nederlaag op de Witte Berg verteerd en gingen terug tot de aanval over. Deze keer waren het de Saksen die naar Praag oprukten. Uit voorzorg verplaatsten de karmelieten hun noviciaat naar München, maar in de haast en de koortsachtige drukte werd het miraculeus beeldje vergeten...

Praag viel in 1632. De Saksen plunderden en vernielden het karmelietenklooster en namen de achtergebleven geestelijken gevangen. Maar keizer Ferdinand bracht opnieuw een leger op de been, dat de Boheemse hoofdstad kon bevrijden. En het beeldje ? Het was door goddeloze handen in een hoek gegooid en onder een hoop puin en afval terechtgekomen. De teruggekeerde paters, opgeslorpt door het werk van de wederopbouw, dachten er niet meer aan.

Het leek wel of de karmelieten door rampspoed achtervolgd werden. In 1634 vielen de Zweden binnen en moesten de paters halsoverkop vluchten. Na hun terugkomst brak in Praag een verschrikkelijke epidemie uit, waaraan de prior bezweek. De vrede van 1635 bracht tijdelijke rust over het land, maar niet in het klooster : beproevingen van allerlei aard volgden elkaar op.

Twee jaar later keerde pater Cyriel van de Moeder Gods terug uit ballingschap naar Praag. Deze karmeliet was nog een novice toen prinses Polyxena het Kindje Jezus geschonken had. Van bij het begin had hij er een grote verering voor opgevat omdat zijn gebeden tot het goddelijk Kind hem bevrijd hadden van een aanhoudende geestelijke dorheid en de verleiding om het klooster te verlaten. Hij was binnen de gemeenschap dan ook de grote promotor van de devotie tot het Kindje Jezus geweest.

Bij zijn terugkomst was hij diep onder de indruk van de verdwijning van het beeldje en onmiddellijk vroeg hij aan de overste de toelating om ernaar op zoek te gaan. Het kostte pater Cyriel veel tijd, maar uiteindelijk vond hij de kostbare schat terug. Hij mocht het beeldje ter verering in het koor van de kapel opstellen en vroeg in een persoonlijk gebed aan het Goddelijk Kind om het klooster, de stad en heel het land onder zijn bescherming te nemen.

Meteen werden zijn gebed verhoord. Praag ontsnapte aan een nieuwe protestantse invasie. De zegen van God daalde neer over het klooster en bracht rust en vrede. Vol erkentelijkheid beloofde pater Cyriel het Kindje Jezus dat hij het steeds meer zou vereren en overal zijn apostel zou zijn.

« HEB MEDELIJDEN MET MIJ EN IK ZAL MEDELIJDEN MET JOU HEBBEN »

Toen de karmeliet op een keer geknield tot het Jezuskind bad, hoorde hij plots een stem : « Heb medelijden met mij en ik zal medelijden met jou hebben. Geef mij mijn handen terug en ik zal je vrede schenken. Hoe meer je mij vereert, hoe meer gunsten ik je zal verlenen. » Pater Cyriel begreep het niet onmiddellijk, tot hij zag dat het beeldje, dat met een mantel bekleed was, geen armen meer had.

Herstellen dus, maar dat kostte geld en de kloostergemeenschap verkeerde in grote armoede. De prior weigerde de toelating te geven om de armpjes opnieuw te laten modelleren.

De vrome karmeliet bad nog vuriger en vertrouwde de zaak toe aan de Voorzienigheid. Kort daarop werd hij bij een stervende geroepen om de laatste sacramenten toe te dienen. Hij ontving van de man een gift van honderd florijnen, een bedrag dat volstond voor de restauratie. Maar weer weigerde de prior, sterker nog, hij verkoos er een volledig nieuw beeld mee aan te kopen.

Het Kindje Jezus was het daar blijkbaar niet mee eens. Op de dag waarop het nieuwe beeld werd ingehuldigd, viel een zware kandelaar van de muur en verbrijzelde het. Ook werd de prior totaal onverwacht ernstig ziek, zodat hij gedwongen was om zijn functie neer te leggen.

Pater Cyriel, die het oude beeldje ondertussen liefdevol in zijn cel had ondergebracht, legde het verzoek van het goddelijk Kind aan de nieuwe overste voor. Opnieuw botste hij op een “ neen ”. De ongelukkige geestelijke vermeerderde de gebeden tot zijn Kleine Jezus en vreemd genoeg ontving de prior toen onverwacht een aantal anonieme giften. In plaats van het geld aan de restauratie van de armpjes te besteden, verkoos de overste echter om voor het materieel welzijn van de religieuzen te zorgen... Dat was duidelijk geen goede keuze : verschillende paters werden zwaar ziek en er waren opvallend veel overlijdens te betreuren.

DE DEVOTIE VERSPREIDT ZICH

Nog altijd was de herstelling niet uitgevoerd. Terwijl pater Cyriel weer aan het bidden was, zei het Kindje Jezus plots : « Plaats mij bij de ingang van de sacristie. Er zal iemand komen die medelijden met mij zal hebben. »

De pater haastte zich om aan het verzoek te voldoen. Een uur later kwam een man langs in de kerk. Hij zag het beeldje naast de sacristiedeur, bekeek het zorgvuldig en... bood aan om het op zijn eigen kosten te laten repareren !

De man in kwestie, een zekere Daniël Wolf, verkeerde in een hachelijke situatie. Hij had veel schulden gemaakt en werd door zijn ­schuldeisers voor de rechter gedaagd ; bovendien leefde hij op zo’n gespannen voet met zijn echtgenote dat hij ten einde raad een scheiding overwoog. Maar vanaf het moment dat hij toezegde de restauratie te betalen, kwam alles in orde : hij kreeg van de keizerlijke administratie een aanzienlijk bedrag uitbetaald voor bewezen diensten en de vrede keerde terug in zijn huishouden.

De karmelieten besloten daarop om het volledig herstelde beeldje te vereren in een speciale kapel. Die bevond zich achter de kloosterkerk, binnen in het slot van de paters. Ondertussen echter was het wedervaren van Daniël Wolf in heel Praag bekend geraakt. En het verhaal van een nog groter mirakel deed in de stad de ronde : een adellijke dame die op sterven lag, was opnieuw gezond en wel geworden nadat pater Cyriel het beeldje ter verering tot bij haar ziekbed gebracht had.

Zoals te verwachten was, kregen de geestelijken alsmaar meer vragen van gelovigen om het wonderbaarlijke beeldje te mogen vereren. Omdat de locatie dat niet toeliet, brachten de paters het tijdens grote plechtigheden over naar de kerk. De mensen verdrongen zich dan aan de voet van het Kindje Jezus om vol vertrouwen hulp te vragen, en toen zij verhoord werden nam de devotie natuurlijk nog toe. Weldra stroomde men vanuit heel Bohemen naar het Praagse klooster.

De paters begrepen dat het miraculeuze beeldje een vaste plaats moest krijgen in de kloosterkerk zelf. Net op dat moment kregen zij een genereus aanbod van een welgestelde barones, die door het Goddelijk Kind verhoord was geweest : zij wilde een prachtig altaar voor het beeldje bekostigen. De geestelijken gingen verheugd op het voorstel in en op 14 januari 1644, op het feest van de Heilige Naam Jezus, droeg de prior de eerste mis op het nieuwe altaar op.

PRAAG NOG EENMAAL IN DE VUURLINIE

Vier jaar later werd het altaar van het Kindje Jezus plechtig gezegend door de kardinaal aartsbisschop van Praag. In zijn persoon was het de Kerk die officieel de eredienst van het wonderbaarlijke beeldje goedkeurde.

Vervolgens kwamen veel hooggeplaatste persoonlijkheden neerknielen aan de voet van het Jezuskind, dat zijn zegeningen ruim verspreidde. Een groots moment was de bedevaart van de nieuwe keizer Ferdinand III, die zijn vader in 1637 opgevolgd was en eer wou betuigen aan de Koning der Koningen.

De Dertigjarige Oorlog liep ondertussen stilaan ten einde, maar toch zou Praag nog één keer in de vuurlinie van de protestantse vijand terechtkomen.

Op 26 juli 1648 nam een Zweeds leger het westelijk deel van de stad in, met de burcht en de wijk Mala Strana, die aan plundering ten prijs vielen. Ter hoogte van de Karelsbrug werden de Zweden echter tegengehouden door de troepen van veldmaarschalk Rudolf von Colloredo, prior van de orde van Malta. Een tweede Zweeds leger bereikte de stad in augustus. Ondanks massale bombardementen hielden de keizerlijken niettemin stand, met de hulp van de Praagse burgerij, de studenten van de jezuïetenuniversiteit én de plaatselijke Joden.

In september kwam de Zweedse kroonprins Karel Gustaaf, aan het hoofd van een derde leger, zich met de veldslag bemoeien. Maar ook hij kon geen doorbraak forceren : het hart van Praag, de Oude stad, bleef buiten het bereik van de vijand die nochtans aanval na aanval lanceerde.

Het karmelietenklooster, dat in Mala Strana lag, werd door de Zweden opgeëist als militair hospitaal ; 160 gewonde soldaten vonden er een onderkomen. Maar niemand van deze protestanten durfde het aan om de spot te drijven met het beeld van het Kindje Jezus of met de paters die doorgingen met aan de voeten ervan te ­bidden. De Zweedse kroonprins in eigen persoon wilde het mirakelbeeldje komen bekijken ; hoewel hij een protestant was, maakte het op hem zo’n diepe indruk dat hij vijftig dukaten schonk en aan de geestelijken beloofde zo vlug mogelijk aan de bezetting een einde te maken.

In november kreeg Karel Gustaaf het bericht dat katholieken en protestanten op 24 oktober in Münster en Osnabrück de vrede van Westfalen ondertekend hadden : de oorlog was voorbij. De Zweden maakten rechtsomkeer en verlieten Bohemen voorgoed.

GEBED
VAN PATER CYRIEL VAN DE MOEDER GODS

Goddelijk Kind Jezus, tot U neem ik mijn toevlucht.

Ik smeek U, door de bemiddeling van uw heilige moeder Maria, sta mij bij in mijn nood (vermeld hier wat je verlangt te verkrijgen). Ik geloof vast dat uw Godheid mij kan ter hulp komen.

Met vast vertrouwen hoop ik uw bijstand te bekomen. Ik bemin U uit geheel mijn hart en met al de krachten van mijn ziel.

Ik haat en verfoei al mijn zonden en op mijn knieën smeek ik U, goede Jezus, mij de nodige sterkte te geven om ze niet opnieuw te bedrijven.

Ik wijd me helemaal aan U toe. Ik maak het vast voornemen U nooit meer te beledigen en liever alles te lijden dan U nog ooit te mishagen.

Voortaan zal ik U trouw dienen. Uit liefde tot U, goddelijk Kind Jezus, zal ik mijn naaste beminnen zoals mezelf.

Almachtige Jezus, opnieuw smeek ik U : sta me bij in mijn nood (vermeld nogmaals die nood).

Schenk mij de genade om eeuwig in uw gezelschap te mogen zijn, U samen met Maria en Jozef te mogen zien en U te loven en te danken met alle engelen in de Hemel.

Amen

 ZEGEN EN HEIL

In 1647 was een eerste kopie van het miraculeus beeldje vervaardigd. De Praagse prior liet het overbrengen naar Solnitz (nu Solnice), een stadje op 100 km van de hoofdstad. Daar werd het al snel een bron van opzienbarende wonderen, te beginnen met de bekering van de protestantse bevolking in dat deel van Bohemen.

Al vlug was er een toenemende vraag naar kopieën. Beeldjes in was of in hout werden, na aanraking met het oorspronkelijk beeldje, overal heen gezonden. Missionarissen droegen er zelfs mee naar India en China. Schilderijen, prenten en medailles werden bij duizenden verspreid. Overal opende het Goddelijk Kind wijd zijn handjes om zegeningen en weldaden te verlenen. De geschiedenis bevestigt het : daar waar het Kindje Jezus van Praag, in welke reproductie ook, vereerd wordt, ondervinden de gelovigen op zeer merkwaardige en zichtbare wijze zegen en heil.

In 1651 bracht de generaal van de ongeschoeide karmelieten een canoniek bezoek aan de kerk van Onze-Lieve-Vrouw van de Overwinning om zijn officiële goedkeuring te geven aan de eredienst van het Kindje Jezus van Praag. Toen werd het beeldje ook in processie rondgedragen langs alle kerken van de Gouden Stad : een ware triomftocht !

Vier jaar later werd het beeldje plechtig gekroond door de aartsbisschop in aanwezigheid van een jubelende menigte. Pater Cyrillus van de ­Moeder Gods maakte het gebeuren mee, diep ontroerd dat zijn gebeden na zoveel jaren verhoord waren. Tot aan zijn dood op 85-jarige leeftijd zou hij in naam van het Jezuskind nog veel ongelovigen bekeren, duivels uitdrijven en stervenden terug tot leven wekken.

Ondertussen bleek de oorspronkelijke kapel van het Jezuskind, bij het binnenkomen van de kerk links, steeds meer een ongelukkige locatie te zijn : de dichte drommen bedevaarders blokkeerden letterlijk de toegang. In 1741 besloten de paters daarom tot een verhuis van het beeldje naar het midden van het kerkschip, aan de rechterkant. Daar is het dat men het Kindje Jezus van Praag tot op vandaag kan vereren, als een kostbaar kleinood gevat in een schitterend altaar uit 1776.

DE PAUSEN EN HET JEZUSKIND

Verschillende Opperherders bewezen het Jezuskind bijzondere eer.

In 1896 stichtte paus Leo XIII de sodaliteit van het Kindje Jezus van Praag. Hij verbond aan de devotie een volle aflaat.

De H. Pius X richtte op 30 maart 1913 de confraterniteit van het Jezuskind van Praag op, onder de canonieke leiding van de karmelietenorde.

In opdracht van Pius XI werd het beeldje op 27 september 1924 plechtig gekroond door kardinaal Rafael Merry del Val.

Paus Benedictus XVI bracht in september 2009 een apostolisch bezoek aan de Tsjechische republiek, waarbij hij ook de kerk van Onze-Lieve-Vrouw van de Overwinning aandeed. Hij schonk bij die gelegenheid een magnifieke gouden kroon, die sindsdien door het Kindje Jezus gedragen wordt.

redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 87, mei-juni 2017