Paus Paulus III en het Heilig Concilie van Trente

Paus Paulus III
Paus Paulus III (1534-1549) was een van de bekwaamste Opperherders die de Kerk ooit gekend heeft. Zijn ontembare energie, prachtig uitgedrukt in dit schilderij door Titiaan, effende het terrein voor het Concilie van Trente. 

ONDER het pontificaat van de zwakke Medici-paus Clemens VII (1523-1534), « een schip zonder roer in volle storm » 1, waren Kerk en christenheid door de ene ramp na de andere getroffen geweest. In 1523 voerde Zwingli zijn nieuwe ketterse belijdenis in Zürich in ; andere Zwitserse kantons zouden van daaruit aangetast worden. Nog in dat jaar brak de Zweedse koning Gustaaf Vasa met Rome, eigende zich de bezittingen van de Kerk toe en legde zijn land het lutheranisme als staatsgodsdienst op. In 1526 verbrak Albrecht von Brandenburg, grootmeester van de Teutoonse Orde, met de goedkeuring van Luther zijn geloften, legde de hand op het gebied van de orde en stichtte het erfelijk hertogdom Pruisen. In hetzelfde jaar ging het koninkrijk Hongarije in de vreselijke veldslag van Mohács onder het geweld van de Turkse sabels ten onder en lag de weg naar Wenen voor de ongelovigen open. In 1527 werd Rome getroffen door de verschrikkelijke Sacco di Roma : de rebellerende lutherse landsknechten van Karel V plunderden de Eeuwige Stad en begingen de meest barbaarse en godslasterlijke wandaden, terwijl de Paus machteloos moest toekijken vanuit de Engelenburcht waar hij zich verschanst had. In 1533 huwde de Engelse koning Hendrik VIII, na vruchteloos geprobeerd te hebben zijn wettig huwelijk door de Paus te doen ontbinden, in het geheim met zijn bijzit Anna Boleyn, een verbintenis die geratificeerd werd door het Parlement en uitliep op het schisma van de Engelse Kerk.

Het conclaaf dat na de dood van Clemens VII bijeenkwam, koos met een haast nooit geziene eensgezindheid en op één dag tijd de 66-jarige kardinaal Alessandro Farnese tot Opperherder. Hij nam de naam Paulus III aan en zou één van de grote hervormers van de Kerk worden (1534-1549).

Niets in de jeugd van Farnese liet voorzien dat hij zo’n overtuigd vernieuwer zou worden. Geboren in 1468, leidde hij een allesbehalve voorbeeldig leven. Zijn creatie tot kardinaal in 1493, op 25-jarige leeftijd, had hij te danken aan de Borgia-paus Alexander VI, die een affaire had met Alessandro’s zus Giulia. In 1509 werd Farnese tot bisschop van Parma benoemd, en pas tien jaar later – hij had ondertussen drie zonen en een dochter – liet hij zich tot priester wijden. Vanaf dan begon hij echter een geregeld leven te leiden.

« Alexander Farnese was tot in de toppen van zijn vingers een man van de Renaissance, gecultiveerd, vriend van de kunsten, liefhebber van pracht en praal, en dat zou hij op de Stoel van de H. Petrus blijven. Maar hij had ook een uitzonderlijk krachtig karakter dat gepaard ging met een uiterst bezonnen intellect. [...] Hij begreep het immense drama waarin het christendom verwikkeld was, en dankzij hem zou de Kerk de beslissende ommekeer maken die al zolang verwacht werd. » 2

De uitverkiezing van kardinaal Farnese werd in heel Europa met blijdschap begroet. « In de meest verwijderde landen, meer bepaald in Duitsland, genoot de nieuwe Paus een grote en gunstige reputatie, want zijn uitspraken ten gunste van een Concilie waren er bekend. De humanisten in Italië en Frankrijk, zelfs zij die in min of meerdere mate doordrongen waren van protestantse ideeën, betoonden hun vreugde door brieven en gedichten. Vanuit Padua schreef Pietro Bembo aan de uitverkozene dat hij zich verheugde over diens verheffing, voor heel de christenheid en in het bijzonder voor de Romeinen die zo wreed beproefd waren door het lot : “ Want als u het roer in handen hebt, zullen we niet voor een schipbreuk moeten vrezen en zal het schip niet afwijken van zijn vaste koers » 3

DE MOEIZAME WEG NAAR HET CONCILIE

Heel Europa verwacht dat Rome, geconfronteerd met de aanblik van haar eigen ruïnes ten gevolge van de plundering van 1527, zal ontwaken en zal begrijpen dat de hervorming noodzakelijk en dringend is, dat ze geen zaak van woorden alléén maar van krachtige daden moet zijn.

« Paulus III was zich ten volle bewust van de gevaren die de Kerk en de christenheid bedreigden. Hij was daarom vastbesloten om zijn toevlucht te nemen tot een buitengewoon middel : de bijeenroeping van een oecumenisch Concilie » (CRC nr. 334, juni 1997, p. 17). Want « alleen een algemene Kerkvergadering was in staat om de enorme taak op te lossen van de hervorming van een zo groot organisme » (Pastor, op. cit., p. 492).

De kathedraal van San Vigilio in Trente
De kathedraal van San Vigilio in Trente, waar veel zittingen van het Concilie doorgingen.

Maar de Europese vorsten zitten niet te wachten op dit Concilie : « Dubbelzinnige houding van Karel V. Met zijn Spaanse onderdanen vraagt hij de hervorming van de Kerk. Maar terzelfdertijd brengt hij katholieken en protestanten in Duitsland in onderhandelingen bijeen. Lopen de onherroepelijke dogmatische beslissingen van een concilie geen gevaar op brutale wijze de verwachtingen van deze nieuwe politiek te vernietigen ? Meer cynische hardnekkigheid van [de Franse koning] Frans I, bondgenoot van de Turk en van de protestantse vorsten. Dient de Paus zijn Italiaanse belangen ? Waarom zou hij dan op zijn beurt een onderneming begunstigen waarvan het resultaat wellicht het einde van de Duitse godsdienstige anarchie – zijn voornaamste kracht tegen zijn rivaal – zou zijn. Schuchterheid of apathie van de andere vorsten. Openlijke oorlog tenslotte, tot tweemaal toe, tussen de koning en de Keizer. » 4

Voorstelling van het Concilie van Trente door Pasquale Cati (1588). De decreten die de concilievaders stemmen, herstellen de Kerk in haar aloude glorie; aan haar voeten ligt, verpletterd, de protestantse ketterij.

En waar moet zo’n Concilie gehouden worden ? In de Pauselijke Staat ? Dat zou al te veel critici tegen Rome innemen. Op keizerlijk grondgebied ? Geen Fransman die in dat geval komt. In Frankrijk ? Dat zou Karel V nooit toelaten. Achtereenvolgens worden zo Mantua, Turijn, Piacenza, Bologna, Vicenza en zelfs Kamerijk als locatie overwogen.

Paulus III is echter een bijzonder hardnekkig man die zich niet laat ontmoedigen door tegenslagen. Hij is bovendien uitstekend op de hoogte van de ingewikkeldheid van de Europese politiek. Tien jaar lang levert hij een intense diplomatieke strijd om het beoogde Concilie te doen plaatsgrijpen. Zijn nuntii doorkruisen het continent. Driemaal roept een convocatiebul de bisschoppen op ; driemaal moet de ope-ningsdatum noodgedwongen verschoven worden. Zo moeten de pauselijke legaten die in mei 1538 in Vicenza aankomen om het Concilie voor te zitten, noodgedwongen weer vertrekken : er zijn slechts vijf bisschoppen opgedaagd...

HERVORMING « IN HOOFD EN LEDEMATEN »

In afwachting werkt de Paus aan de Hervorming van de Kerk « in capite et in membris », « in het hoofd en in de ledematen ». En eerst en vooral in het Romeinse Hoofd ! « Wanneer ons eigen huis schoongemaakt is », verklaart de H. Vader, « zullen wij gemakkelijker in staat zijn ook de andere huizen schoon te maken. » 5

Hij vernieuwt daarom de samenstelling van het college van kardinalen, waarin hij uiterst bekwame, integere en geleerde medewerkers benoemt die zijn hervormingspolitiek ten volle zullen steunen. Het zijn « de zuilen van de toekomstige heropbouw », zoals een Poolse bisschop het uitdrukt : Jacques Sadolet, humanist, auteur van theologische werken en voorbeeldig bisschop van Carpentras ; Nikolaus von Schönberg, dominicaans theoloog en polyglot met een indrukwekkende staat van dienst als pauselijk legaat ; John Fisher, de bisschop van Rochester die zijn verzet tegen de schismatieke plannen van Hendrik VIII met de marteldood zal moeten bekopen ; Reginald Pole, een groot Engels humanist die later als aartsbisschop van Canterbury zal ijveren voor het herstel van het katholicisme in Engeland ; Gasparo Contarini, een leek uit Venetië, befaamd als humanist en theoloog, en grondig op de hoogte van de Duitse kwestie ; Marcello Cervini, de latere Paus Marcellus II, verstandig en deugdzaam, en een gedreven hervormer ; Gian Pietro Carafa, de latere Paus Paulus IV, medestichter van de orde van de theatijnen en zeer hervormingsgezind. « De waardigste senaat van het pausdom sinds eeuwen » : zo wordt het vernieuwde kardinalencollege geestdriftig omschreven door alle gelovigen die de renaissance van de Kerk in hun hart dragen.

In zijn consistories met deze kardinalen beslist Paulus III tot een hele reeks hervormende maatregelen met betrekking tot de Romeinse geestelijkheid : strengere voorwaarden op het vlak van moraal en bekwaamheid voor toekomstige clerici ; dwingende aanbeveling tot het veralgemeend dragen van het religieus habijt ; herinnering aan de verplichting van het breviarium ; waardiger bewaring en toediening van het H. Sacrament ; verbod om speelhuizen, theaters en cabarets te bezoeken of om deel te nemen aan het karnaval ; verplichting voor de priesters om tenminste eens per maand [!] de Mis te lezen ; enz. « De Paus », aldus Contarini in een brief aan zijn geestesgenoot Reginald Pole, « heeft het werk van de hervorming ter hand genomen en is begonnen in zijn eigen diocees » (12 mei 1537).

Het is eveneens onder dit pontificaat dat, in 1542, de impuls wordt gegeven tot de instelling van een inquisitierechtbank onder het rechtstreeks gezag van de H. Stoel : het is het Heilig Officie, dat moet waken over de naleving van de rechtlijnigheid van de katholieke leer en dat bijgevolg – zoals de stichtingsbul het uitdrukt – moet optreden « tegen iedereen die afwijkt van het katholiek geloof of het aanvalt ».

Op naam van Paulus III staat ook een andere vernieuwing, namelijk de invoering van de Index. De Paus is zich terdege bewust van de grote rol die de boekdrukkunst speelt bij de verspreiding van de ketterijen. Het is dus noodzakelijk om te beletten dat valse leerstellingen langs die weg overal kunnen doordringen. Daarom worden lijsten van schadelijke boeken opgesteld, en verkopers van die veroordeelde geschriften riskeren straffen gaande van geldboetes tot verbanning.

De H. Ignatius van Loyola
De H. Ignatius van Loyola (1491-1556), stichter van de jezuïeten, werd als het ware het symbool van de katholieke Contrareformatie. Schilderij door Rubens.

Een eensgezinde en grondig hervormde christenheid moet in de ogen van de Paus bovendien dringend het grote gevaar te lijf gaan dat het Westen bedreigt : de opmars van de Turken. De basisvoorwaarde voor een succesvolle campagne is natuurlijk het herstel van de vrede tussen Frankrijk en de keizer. Paulus III ontmoet Frans I en Karel V in Nice in 1538, maar het wederzijdse wantrouwen tussen beide monarchen is te groot en er wordt geen tastbaar resultaat geboekt. De Franse koning blijft gehecht aan zijn bondgenootschap met de ongelovigen. En Karel V wil eerst het godsdienstig geschil in het Duitse Rijk oplossen.

De Voorzienigheid levert Paulus III en de Kerk in die jaren ook de geestelijke strijdmacht die nodig is om met succes het protestantisme te bekampen en de katholieke renaissance te bewerkstelligen. De Bask Ignatius van Loyola sticht in Parijs op Montmartre de Compagnie van Jezus en trekt in 1537 met zijn metgezellen naar Rome. Zij worden eerst met argwaan bekeken : gaat het hier niet om de zoveelste nieuwlichterij en ketterij ? Een formeel proces bewijst echter de rechtgelovigheid van Ignatius, en in 1540 verleent de Paus de Sociëteit officiële erkenning. « Zij strijden voor God onder de vlag van het Kruis, en willen alleen ten dienste staan van Christus, hun opperste leider, en de Paus van Rome, zijn vertegenwoordiger op aarde », zegt de bul « Regimini militantis Ecclesiæ ». Naast de geloften van gehoorzaamheid, armoede en kuisheid leggen de jezuïeten nog een vierde gelofte af : onvoorwaardelijke militaire gehoorzaamheid aan de Opperherder van de Kerk op alle gebieden waar zij ingezet zullen worden.

Aldus is het terrein voorbereid. Nu Rome het goede voorbeeld gegeven heeft, riskeert het ook niet meer dat een Concilie het gezag van de H. Stoel nog in vraag zou stellen. « De spontane Contrareformatie, aangemoedigd door Paulus III, moest nu gevolgd worden door een meer geordende en met nog meer gezag beklede beweging : een “ hiërarchische ” Contrareformatie, door de zo plechtig mogelijke veroordeling van de ketterij met behulp van de anathema’s van een oecumenisch Concilie » (CRC nr. 334, juni 1997, p. 17).

« LÆTARE JERUSALEM » !

Wanneer in Crépy-en-Valois in 1544 buiten alle verwachting dan toch de vrede tussen Frans I en Karel V ondertekend wordt, kan de Paus eindelijk zijn grote plan ten uitvoer brengen : het Concilie, « waarnaar ontelbare personen sedert zoveel jaren verlangd hadden, maar waaraan velen nog altijd bleven twijfelen, werd tenslotte werkelijkheid » (L. von Pastor, op. cit., p. 530). Het lijkt echt een mirakel !

De bul « Lætare Jerusalem » van 19 november 1544 « roept vorsten, bisschoppen en theologen van de christenheid bijeen om een einde te maken aan de godsdienstige onenigheden die de eenheid van de Kerk verdelen, het christelijk volk te hervormen, de vrede tussen de staten te bevestigen en de kruistocht te bevorderen » (de Plinval en Pittet, op. cit., p. 72). Op 13 december 1545, de zondag « Gaudete », derde zondag van de Advent, wordt het oecumenisch Concilie met de zang van het « Veni Creator Spiritus » plechtig geopend in Trente, een kleine keizerlijke stad in Tirol, tegelijk Duits en Italiaans. In processie begeven de prelaten en theologen zich naar de Sint-Vigiliuskathedraal, waar kardinaal del Monte een plechtige H. Mis opdraagt en in opdracht van de Paus een volle aflaat aan alle aanwezigen verleent.

Volgens de bul heeft het Concilie tot taak « de duisternis van de ketterij te verjagen » en « de zaken te hervormen die nood hebben aan hervorming ». Maar in welke volgorde moeten deze doelstellingen behandeld worden ? « Twee opvattingen over de bedoelingen en de werkzaamheden van het concilie stonden tegenover elkaar : die van de Curie en die van de vorsten. De vraag was of eerst de oorzaak van de ketterij, de ontaarding en verwildering van de Kerk, onder ogen moest worden gezien of dat eerst diende te worden opgetreden tegen de gevolgen van de revolutie in Duitsland en de aanranding van de dogma’s. De vorsten wilden het eerste, de Paus verlangde het laatste. » 6

Het meningsverschil is van kapitaal belang. « Paulus III, die meer dan tien jaar gevochten had om het Concilie te doen plaatsvinden, was niet bereid de dogmatische veroordeling van de ketterijen die heel de christenheid bedreigden nog langer uit te stellen. Moest de Kerk tegenover de dwalingen van Luther en de andere protestanten niet het meest plechtige oordeel uitspreken dat mogelijk is, namelijk een oordeel dat uitgaat van een oecumenisch Concilie, waar de bisschoppen van heel de Kerk zich verenigen met de Paus ? Maar de prelaten van Spanje en Napels, die de zaak van de Keizer toegewijd waren, wilden de lutheranen niet frontaal aanvallen » (CRC nr. 334, p. 17). Zij proberen een formele veroordeling op de lange baan te schuiven en vragen dat het Concilie zich eerst zou bezighouden met de hervorming van de moraal en de discipline.

Op 22 januari 1546 stelt de bisschop van Feltre, Campeggio, een compromis voor dat door de Vergadering aanvaard wordt : « Men kan moeilijk zeggen », aldus de prelaat, « of de slechte zeden en de misbruiken voortkomen uit een verkeerde leer, of omgekeerd de verkeerde doctrine een gevolg is van verdorven zeden. Maar dit is mijn getuigenis : toen ik Duitsland na een onderbreking van twintig jaar heb teruggezien, heb ik het land niet meer herkend wegens het verderf van de zeden als gevolg van het verderf van de dogma’s. Mijn advies is dus om in dezelfde mate te handelen over het dogma én over de hervorming van de zeden. »

De Paus geeft zijn akkoord : er zal beurtelings over de leer en over de discipline gesproken worden, maar op voorwaarde, zo preciseert hij, dat de kwesties van het geloof altijd éérst onder ogen gezien worden.

Een wijze beslissing ! Want daarmee heeft het Concilie vanaf het begin een gevaarlijke valkuil ontweken, namelijk « om de redding enkel en alleen te verwachten van een ándere “ hervorming ”, parallel aan de subversieve Hervorming die eigenlijk een Revolutie was, in een soort van “ vreedzame coëxistentie ” tussen beide. » De Kerkvergadering « heeft de redding allereerst gezocht in een krachtige operatie van Contrareformatie en Contrarevolutie, om “ tabula rasa ” te maken zodat de Kerk weer ruimte zou hebben voor het heilige werk van zuivering van haar leden en haar instellingen, dat altijd al haar voortdurende bekommernis is » (abbé de Nantes, CRC nr. 4, jan. 1968, p. 5).

« EEN ONVERGELIJKBAAR WERK »

Van december 1545 tot mei 1547 houdt het Concilie acht zittingen, waarin schitterend werk wordt geleverd. « De overgrote meerderheid van de Vaders, die met hun verschillende temperamenten samenwerkten aan een grandioze opdracht, was bezield door de overtuiging dat zij bezig waren met een werk dat beslissend zou zijn voor het heil en de redding van de Kerk » (Daniel-Rops, op. cit., p. 104).

Het eerste dogmatisch decreet, over de bronnen van de Openbaring, valt de protestantse ketterij aan de wortel aan. Tegen Luther in, die met zijn « sola Scriptura » de H. Schrift tegenover de dogma’s van het leergezag geplaatst heeft, bevestigt het Concilie dat niet alleen het Oude en het Nieuwe Testament maar ook de apostolische Traditie – de leer die van Christus via de apostelen en hun opvolgers op ingeving van de H. Geest tot ons gekomen is – een bron van het geloof is.

Zes maanden van intense arbeid zijn nodig om het dogmatisch decreet over de leer van de Rechtvaardiging op punt te stellen, « een meesterwerk van theologie dat helder en krachtig de katholieke waarheid formuleert » (Pastor, p. 557) en de protestantse dwalingen klaar en duidelijk veroordeelt. « Zoals nagenoeg alle dogmatische decreten van het Concilie van Trente bestaat ook deze tekst uit twee delen : een eerste, “ positief ” deel waarin de ware leer wordt uiteengezet, en een tweede deel met canons – drieëndertig in dit geval – waarin de aan de leer tegengestelde dwalingen kernachtig worden samengevat en met de banvloek (anathema) geslagen. De doctrine van Luther over de rechtvaardiging door het geloof alleen, zonder de werken, wordt in dit decreet in al zijn aspecten veroordeeld » (CRC nr. 334, p. 17).

De definities van Trente « bevestigen de heerschappij van de goddelijke Predestinatie en de genade, volgens Sint-Paulus en Sint-Augustinus, maar zonder de vrijheid van de mens te verwerpen noch de mogelijkheid van goede werken en de verdienste daarvan. Zowel het sterke optimisme van Sint-Bernardus, het christelijk humanisme van Sint-Thomas van Aquino als de oproep van Sint-Ignatius tot inspanning en actie komen tot hun recht in de tridentijnse leer. Een nieuw charter van katholieke eenheid was tot stand gebracht, dat tegelijkertijd de bevestiging betekende van al wat in de Kerk sedert het begin van de eeuw aan de gang was – lang vóór Luther en zonder zich om hem te bekommeren – voor het herstel van de heiligheid en de leer » (abbé de Nantes, CRC nr. 95, p. 4).

Tijdens de vijfde zitting wordt gesproken over de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Kardinaal Pacheco heeft een definitie voorbereid, waarin hij gesteund wordt door de theologen van de Paus, de jezuïeten Laynez en Salmeron. Maar de tegenstand van een groot aantal Vaders maakt duidelijk dat het nog te vroeg is voor de afkondiging van dit grote dogma...

Dan bemoeit de politiek zich opnieuw met het Concilie. Karel V verneemt de inhoud van de dogmatische decreten en ontsteekt in grote woede. Zijn compromispolitiek met de lutheranen komt in het gedrang ! Zonder blikken of blozen eist hij dat het Concilie niet meer verder gaat in hetzelfde spoor. Net op dat moment, in de lente van 1547, breekt plots een besmettelijke ziekte uit in Trente. De werkzaamheden moeten stilgelegd worden, en bepaalde prelaten die de machtige vuist van de Keizer vrezen, nemen de kans te baat om met stille trom te vertrekken. In februari 1548 verhuist het Concilie officieel naar Bologna, maar het zijn alleen Italianen die daar verschijnen...

Op 10 november 1549 sterft de oude Paus, vol ongerustheid over de toekomst van het grote werk dat hij begonnen is. Het conclaaf kiest als opvolger kardinaal del Monte, de voorzitter van het Concilie, die de naam Julius III aanneemt. Ondertussen is de politieke toestand weer verslechterd, en staan Frankrijk en het Rijk opnieuw op voet van oorlog. Het Concilie wordt terug samengeroepen in Trente, maar de Fransen krijgen verbod van hun koning om ernaar toe te gaan.

Al deze moeilijkheden beletten echter niet dat een beperkte groep concilievaders een heel jaar lang, van mei 1551 tot april 1552, met grote ernst doorwerkt aan de dogmatische decreten over de sacramenten. Daartoe bezorgen de legaten hen lijsten van dwalingen die voorkomen in de boeken van Luther, Calvijn, Melanchton en Zwingli. « De zitting van 15 oktober 1551 werd met een buitengewone plechtigheid gevierd : men kondigde er de definitie van het dogma van de Eucharistie af, tegen de ontkenningen van de zogenaamde hervormers. Het decreet telde elf canons waarin de protestantse ketterijen gebanvloekt werden » (CRC nr. 334, p. 18).

Dan worden alle activiteiten voor twee jaar opgeschort omdat de stad bedreigd wordt door militair geweld !

Wanneer deze termijn verstreken is, ontbreekt het Julius III echter aan energie om een nieuw initiatief te nemen. Hij overlijdt in 1555. Velen in de christenheid beginnen zich luidop af te vragen of een Concilie, met alle discussies en traagheid vandien, wel het geschikte middel is om de geloofsproblemen op te lossen. Zou één man die alleen optreedt niet efficiënter zijn ? Zo denkt ook de man die op Hemelvaartsdag 1555 de Troon van de H. Petrus bestijgt : Gian Pietro Carafa, Paus Paulus IV (1555-1559).

DE EENMANSPOLITIEK VAN PAULUS IV « DE VERSCHRIKKELIJKE »

Paus Paulus IV (1555-1559), bijgenaamd "de Verschrikkelijke", wou de hervorming helemaal alleen doorvoeren, maar mislukte daarin jammerlijk.

Kardinaal Carafa is bijna tachtig jaar wanneer hij met de pauselijke tiara gekroond wordt. Hij is een lange, magere man met scherpe gelaatstrekken en ogen als gloeiende kolen, autoritair en nog boordevol energie. Een tijdgenoot vergelijkt hem met « een pijl die gedurig aan op het punt staat afgeschoten te worden, met de bedoeling ráák te schieten », en iemand anders zegt « dat zijn uitbarstingen even verschrikkelijk en onvoorspelbaar zijn als die van de Vesuvius ». 7

« Sedert zestig jaar al had Gian Pietro Carafa alle talenten van zijn geest, geheel de kracht van een ijzeren wil en al de gestrengheid van een karakter dat geen enkele tegenstand duldde aan één enkel doel gewijd : het doen herleven van het prestige, de macht, de zuiverheid en de waardigheid van de Kerk » (Pastor, op. cit., p. 637). Maar daartoe vertrouwt hij meer op het individuele initiatief dan op collectieve ondernemingen... zoals het Concilie.

Zes dagen na zijn uitverkiezing houdt Paulus IV zijn eerste consistorie, waarin hij met geen woord rept over het Concilie. De kardinalen bekijken elkaar veelbetekenend : ze hebben het begrepen. De nieuwe Opperherder wil duidelijk een andere koers varen.

Gedurende vijf jaar regeert de Paus met een ijzeren vuist om de hervormingen die hij noodzakelijk acht door te voeren. Bisschoppen en kardinalen worden ongezouten op hun plichten van staat gewezen, al te mondaine geestelijken worden publiekelijk tot de orde geroepen, de Vaticaanse diensten worden grondig gereorganiseerd, de inquisitie krijgt uitzonderlijke volmachten, pauselijke bullen en decreten volgen elkaar op. Maar Paulus IV krijgt te maken met duizend en één moeilijkheden die zijn werk ondergraven. « Zijn verdediging van het geloof en zijn gevecht tegen de wanordelijkheden waren te zeer getekend door het exclusieve van zijn persoonlijk gezag om door heel de Kerk aanvaard te worden » (CRC nr. 334, p. 18). Uiteindelijk loopt deze eenmanspolitiek uit op een mislukking.

« Zijn dood wordt als een opluchting gevoeld. Het volk in Rome verwoest het gebouw van de inquisitie, vernielt zijn standbeeld en drijft op de grofste manier de spot met het afgeslagen hoofd met de tiara » (Bernhart, op. cit., p. 199).

Abbé de Nantes trekt volgende les uit het falen van Paulus IV :

« De grote dwalingen, de grote perioden van ketterij en decadentie werden nooit rechtgezet door het individuele optreden van pausen, hoe energiek ze ook waren, maar door Concilies waarop de bisschoppen van de hele wereld zich samen met de Paus en onder diens impuls engageerden in het grote werk van de noodzakelijke vernieuwing » (CRC nr. 46, p. 2).

DE APOTHEOSE

Paus Pius IV (1559-1565) had de wijsheid om het Concilie opnieuw bijeen te roepen en voerde het tot een goed einde.

Pius IV (1559-1565), de nieuwe Paus, heeft de wijsheid en de verdienste het Concilie van Trente opnieuw te openen in januari 1562. Tien volle jaren hebben de werkzaamheden stilgelegen... Van overal stromen de prelaten en de theologen toe, talrijker in aantal nu dan in de beginjaren : tweehonderd vijftig Concilievaders zullen de laatste decreten in 1563 stemmen.

Tijdens één van de zittingen wordt het H. Misoffer duidelijk gedefinieerd, tegen de ontkenningen van Luther in : elke mis is, op zichzelf, een offer, in de letterlijke en niet in de figuurlijke zin ; het misoffer hernieuwt het offer van Christus op het Kruis ; Christus is priester én slachtoffer tegelijkertijd.

Het Concilie schrijft alle bisschoppen ook voor dat zij seminaries moeten stichten – een nieuwe instelling waarvan de vruchten onberekenbaar groot zullen zijn !

« Niets symboliseert wellicht beter de grootsheid van het werk dat ten koste van zoveel tijd en inspanningen werd tot stand gebracht dan de ontroering van de laatste uren van het concilie » (de Plinval en Pittet, op. cit., p. 76). We schrijven 4 december 1563. Van op de ambo leest de bisschop van Catania alle dogmatische en disciplinaire decreten voor die uitgevaardigd zijn onder de pontificaten van Paulus III, Julius III en Pius IV. Na elk decreet roepen de Concilievaders luid : « Placet ! Placet ! », « Het behaagt ons, wij gaan akkoord ! »

Nadat alle decreten voorgelezen zijn vertolkt de Franse kardinaal de Guise met luide stem wat de algemene mening is : « Dit is ons geloof, dit is onze eenstemmige overtuiging ! Allemaal tekenen wij deze decreten als getuigenis van eensgezindheid en aanvaarding. Dit is het geloof van de H. Petrus en van de apostelen, dit is het geloof van de concilievaders en van alle ware gelovigen ! »

Vier legaten, drie patriarchen, vijfentwintig aartsbisschoppen, 169 bisschoppen, zeven abten, zeven generaal-oversten en de ambassadeurs van alle katholieke landen zetten plechtig hun handtekening onder de decreten. « Ik heb zelf gezien », schrijft een getuige, « hoe op diezelfde zitting verschillende van de ernstigste prelaten weenden van vreugde, en hoe personen die elkaar tevoren meestal als vreemden behandelden elkaar toen hartelijk omhelsden. Op het moment van de toejuichingen, voor velen een onverwacht en nieuw gebeuren, ontstond er een golf van bewondering, handgeklap en vreugde. Er was niemand van wie het gelaat, de woorden, ja het gehele lichaam niet de uiterste opgewektheid uitdrukten, in de lofprijzing van God aan wie de eer, de kracht en de glorie behoort in de eeuwen der eeuwen » (uit het dagboek van Paleotti).

« Wat katholiek en wat niet katholiek was, daarover kon voortaan geen twijfel meer bestaan. De godsdienstige wazigheid, die zoveel geesten bij de katholieken in verwarring had gebracht en die zoveel activiteiten had lamgelegd, was voorbij » (Pastor, op. cit., p. 747).

Wanneer de oude en zieke Paus Pius IV, die zich in zijn paleis voortdurend op de hoogte liet houden van de vorderingen van het Concilie, wordt gelukgewenst met het succes door zijn intieme medewerkers Carolus Borromeus en Filippus Neri – allebei toekomstige heiligen – zegt hij alleen maar in alle nederigheid : « Alles werd bewerkstelligd door de ingeving van God. »

* * *

« De redding van de Kerk in de zestiende eeuw was het resultaat van twee acties, van mekaar onderscheiden maar tegelijkertijd samenlopend.

« De eerste verdient de naam van Contrareformatie : de katholieke oppositie en weerstand, de alsmaar krachtiger en beter georganiseerde reactie tegen de pretenties van de Nieuwlichters om de Kerk te veranderen ; deze weigering vindt haar hoogtepunt en haar leerstellige rechtvaardiging in de definities en de anathema’s van het Concilie van Trente. De tweede actie is de heiliging van de katholiek gebleven samenleving waartoe uiteindelijk besloten werd ; deze Kerkhervorming was het antwoord op het onheil dat voortvloeide uit de godsdienstoorlogen, en de machtige adem van de Contrareformatie droeg er krachtig toe bij : het was dringend nodig om mee te helpen aan de redding van de Kerk door de heiligheid.

« Het is de koppeling van deze twee acties, die van vijandigheid tegenover de goddeloze Hervorming van de Kerk en die van geestdrift voor de heilige hervorming van de gelovigen, die uiteindelijk, door de genade Gods, de mooie naam van Katholieke Restauratie in de zestiende eeuw opleverde » (abbé de Nantes, CRC nr. 4, jan. 68, p. 9).

redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 26, maart-april 2007


(1) Aldus de afgevaardigde van de markies van Mantua in een brief aan zijn opdrachtgever. Aangehaald in E. Rodocanachi, Histoire de Rome. Les pontificats d’Adrien VI et de Clément VII, Parijs, 1933.

(2) Daniel-Rops, L’Église de la Renaissance et de la Réforme, 2. Une ère de renouveau : la Réforme catholique, Parijs, 2de uitgave 1965, pp. 92-93.

(3) Ludwig von Pastor, Geschichte der Päpste seit dem Ausgang des Mittelalters, Franse ingekorte vertaling 1972, p. 473.

(4) G. de Plinval en Romain Pittet, L’Histoire illustrée de l’Église, Ned. vert. 1950, deel 3, p. 71.

(5) Aangehaald in CRC nr. 334, juni 1997, p. 17.

(6) Joseph Bernhart, Der Vatikan als Weltmacht, Ned. vert. De drievoudige kroon, 1953, p. 195.

(7) Aangehaald in Daniel-Rops, op. cit., p. 109.