De heilige en de sultan

Was Sint-Franciscus een voorloper
van de oecumene?

«IN de levensbeschrijvingen van de H. Franciscus van Assisi vinden we de oproep terug tot een absolute onthechting en een eenvoudig leven als in een teruggevonden Aards Paradijs, de totale overgave aan God als aan een vader, de grenzeloze liefde voor Christus die zelfs aanzet tot dwaasheden – zoals toen Franciscus in 1219 aankwam in het kruisvaarderskamp bij Damietta en, tot sprakeloze verbazing van de ridders en zelfs de pauselijke legaat, ging preken tot de sultan van Egypte ! » (sermoen van abbé de Nantes, 14 oktober 1979).

John Tolan

De « levensbeschrijvingen van de H. Franciscus » vormen precies het onderwerp van een boek van de historicus John Tolan : Le Saint chez le Sultan. La rencontre de François d’Assise et de ­l’Islam. Huit siècles d’interpré­tations, Parijs, 2007 (later verscheen ook een Engelse versie : Saint Francis and the Sultan : The Curious History of a Christian-Muslim Encounter, Oxford, 2009). In dat werk buigt Tolan zich over de manier waarop de biografieën de ontmoeting van de Poverello met sultan Malik Al-Kamil in 1219 behandelen, een ontmoeting waarvan de schrijver het belang onderstreept in de geschiedenis van de franciscaanse orde en die van de Kerk in haar geheel.

Nog onlangs was het de 800ste verjaardag van deze ontmoeting die goed uitkwam om de reis van paus Franciscus naar Abu Dhabi (februari 2019) en Rabat (maart 2019) te rechtvaardigen. In de hoofdstad van het emiraat ondertekende de paus samen met de grootimam van de universiteit van Al-Azhar een Document over de broederlijkheid onder de mensen voor wereldvrede en voor het samenleven ; in Rabat zette hij met de Marokkaanse koning zijn handtekening onder een Oproep over de stad Jeruzalem. Tijdens zijn twee bezoeken predikte paus Franciscus een onvoorwaardelijke verzoening met de islam – wat door broeder Bruno van Jezus-Maria een « verloochening » genoemd wordt – onder het applaus van nagenoeg de ganse kerkelijke hiërarchie en de internationale opinie, die beweren dat dergelijke “ historische ” daden geïnspireerd zijn door de evangelische geest van Sint-Franciscus van Assisi.

We moeten ons dus de vraag stellen of paus Franciscus inderdaad de trouwe leerling van de Poverello is. Ligt het document van Abu Dhabi helemaal in de lijn van de prediking van de heilige tot de sultan in 1219 ? Zet de oproep van Rabat om de heilige plaatsen broederlijk onder de godsdiensten te verdelen een definitieve streep onder de kruistochten ? En is Sint-Franciscus in feite de voorloper van de conciliaire oecumene ?

DE MIDDELEEUWSE KIJK OP DE ONTMOETING

De Amerikaan John Tolan bekleedt een leerstoel geschiedenis aan de universiteit van Nantes in Frankrijk. Hij is gespecialiseerd in de cultuurgeschiedenis van de mediterrane wereld en meer bepaald in de betrekkingen tussen christenheid en islam. Zoals veel moderne geschiedkundigen interesseert hij zich meer voor de perceptie en de manier waarop het verleden voorgesteld wordt dan voor de objectieve reconstructie van de feiten : « Eerder dan te pretenderen de verloren gegane historische waarheid te herstellen van wat zich afgespeeld heeft tussen beide mannen in de tent van de sultan in september 2019, stel ik in dit boek voor om te bekijken hoe de zich voortdurend wijzigende voorstelling van deze ontmoeting een beeld schetst van de vrees en de hoop die zij wekt in het christelijke Europa en het mohammedaanse Oosten » (Fr. versie p. 34).

Sint-Franciscus daagt de islamitische geestelijken van de sultan uit tot de vuurproef.

Fresco door Giotto in de bovenkerk van de Basilica di San Francesco in Assisi.

In het 500 pagina’s dikke boek komen zo bronnen en documenten van allerlei aard en uit alle periodes aan bod : kronieken, brieven, gedichten, pamfletten, fresco’s, schilderijen, retabels enz. De auteur bestudeert ze in hun context om die « acht eeuwen aan interpretaties » te begrijpen. Meer in het bijzonder wil hij de uitwerking van de traditionele katholieke visie op het leven van de H. Franciscus in het licht stellen. Bepalend daarvoor was de verspreiding van de twee officiële teksten van de franciscaanse orde : om te beginnen de Vita Prima en de aanvullingen er op, waarvoor Gregorius IX opdracht gaf aan Thomas van Celano ter gelegenheid van de heiligverklaring van de Poverello in 1228 ; en vervolgens de Legenda Major van Sint-Bonaventura, generaal overste van de orde, die het werk van Celano hernam en vervolledigde in 1263. Beide boeken liggen aan de basis van alle latere voorstellingen van het leven van de heilige.

Die voorstellingen doen ons begrijpen in welke mate Sint-Franciscus echt de ziel van zijn eeuw was, zoals onze vader, abbé de Nantes, het uitlegde : « Er is in heel de geschiedenis van de Kerk geen enkele heilige die zo bemind is geweest door de Kerk in haar geheel en in het bijzonder door de gewone christenen, het arme christenvolk, in die mate dat paus Benedictus XV heeft kunnen zeggen dat niemand van dichterbij Jezus Christus heeft nagevolgd als Franciscus. Veel theologen hebben zelfs de stelling verdedigd dat de H. Franciscus van Assisi om zo te zeggen de nieuwe incarnatie van Christus voor de middeleeuwen was ! » (sermoen van 14 oktober 1979).

Alle elementen uit het leven van de Poverello werden dan ook begrepen als een voortzetting van het Evangelie. De verbazingwekkende ontmoeting van de heilige met de Egyptische sultan maakt daar geen uitzondering op. Op middeleeuwse kunstwerken zien we Franciscus verschijnen als een “ tweede Christus ” (alter Christus) die naar het Oosten vertrokken is om zijn leven te geven voor het heil van de ongelovigen, naar het voorbeeld van zijn Meester.

Een tafereel dat zeer veel uitgebeeld wordt en dat afkomstig is uit de Legenda Major is de vuurproef, een godsoordeel waartoe Franciscus de islamitische geestelijken uitdaagde. De eerste en mooiste van al die uitbeeldingen is het fresco door Giotto in de bovenkerk van de Basilica di San Francesco, dat dateert uit 1295-1299 en alle latere kunstenaars inspireerde. Daarmee werd op het eind van de 13de eeuw de traditionele katholieke visie definitief vastgelegd.

DE PROTESTANTEN OPENEN DE VIJANDELIJKHEDEN

Het is de Reformatie die in haar afkeer van de Kerk de aanval op de religieuze orden inzet. Tolan toont aan hoezeer de valse hervormers van de 16de eeuw Sint-Franciscus – de échte hervormer van de Kerk in de 13de eeuw – gehaat hebben en hoe zij geprobeerd hebben hem op alle mogelijke manieren zwart te maken.

De meest bittere aanval kwam van de lutheraan Erasmus Alberus, die in 1542 een satire publiceerde onder de titel Alcoranum Franciscanorum. Daarin steekt hij de draak met een werk van de franciscaan Bartolomeo da Rinonico uit Pisa, De Conformitate (1385), waarin deze broeder de overeenkomst tussen het leven van Franciscus en dat van Jezus aantoonde. Alberus drijft er de spot mee en noemt het een « tweede Koran » of Alcoran van franciscanen die afgodendienaars zijn geworden en die Christus en zijn Evangelie vervangen hebben door Sint-Franciscus en hun Regel. Alle mirakels van de heilige zijn voor de lutheraan ridicule legenden – en al zeker de buitengewone genade van de stigmata.

Wat de ontmoeting van 1219 betreft, spot Alberus met de illusie van de franciscanen dat zij de moslims zouden kunnen bekeren. Hij is daarin de spreekbuis van Luther en zijn vreselijke theologie die alle ongelovigen en heidenen als verdoemd beschouwt. De opstandige monnik van Wittenberg heeft trouwens een voorwoord op het werk geschreven waarin hij zijn walging uitdrukt over de cultus van de heiligen, het religieuze leven, de beoefening van de deugd en de goede werken. Voor hem zijn de franciscanen fanatici die niet moeten onderdoen voor de moslims. En de Poverello was een naïeveling die beter zou gehuwd zijn in plaats van te vechten tegen de verleidingen...

VOLTAIRE EN DE VERLICHTING

De continuïteit tussen de protestantse Hervorming en de filosofen van de Verlichting is opvallend, aldus Tolan : « Verschillende gereformeerde schrijvers gaan verder met hun polemieken tegen Franciscus en de minderbroeders, in werken die gretig gelezen worden door de filosofen » (p. 363). Die laatsten noemen de man van Assisi een fanaticus, een dwaas, een bijgelovige, een analfabeet... Vergeten we niet dat de franciscaanse orde in de 18de eeuw nog zeer machtig was in Europa en in het bijzonder in Frankrijk. Bovendien was Franciscus een heel aparte heilige, omwille van de grote volksdevotie waarvan hij genoot en het uitzonderlijk karakter van zijn leven.

Het verst in zijn kritiek gaat Voltaire. Hij minacht de religieuze orden en trekt van leer tegen Sint-Franciscus, die hij de liefde voor de armoede en de praktijk van de verstervingen verwijt. Hij misprijst ook de kruistochten en de kruisvaarders als de incarnatie van het katholiek fanatisme. In zijn Essay over de zeden (1756) legt hij zich toe op de rehabilitatie van Saladin en Al-Kamil als voorbeelden van tolerantie en vredelievendheid tegenover het christelijk fanatisme : « Saladin heeft nooit iemand vervolgd voor zijn godsdienst. Hij was tegelijkertijd een veroveraar, een humanist en een filosoof. » Die lof van de verdraagzaamheid en het humanisme van de moslimvorsten en dat misprijzen voor het christelijk “ integrisme ” lijken een aankondiging van de geest die twee eeuwen later tot in de Kerk zelf zal triomferen...

IN DE NEGENTIENDE EEUW

Sommige rationalisten zien een overeenkomst tussen de H. Franciscus en Luther in hun gemeenschappelijke wil tot hervorming, maar de vergelijking is onhoudbaar en de strijdbijl wordt voor een bepaalde tijd begraven.

Tolan wijdt dit hoofdstuk vooral aan wat hij de « oriëntalisten » noemt, « zij die de superioriteit van de Europeaan ten opzichte van de oosterling verkondigen en zo ook de macht van de eerste over de tweede ». Veel aandacht gaat naar de Geschiedenis van de kruistochten door Joseph-François Michaud, een monumentaal werk (1812-1822) dat in die tijd een echte bestseller was. Deze schrijver stelt de « onschuldige kruistocht » van Sint-Franciscus naar de sultan en de franciscaanse missies in het voetspoor ervan voor als onvruchtbaar als er geen echte militaire kruistocht aan voorafgaat. We moeten bedenken dat in de 19de eeuw de kolonisatie de nieuwe kruisvaart is ; om de moslimvolkeren de beschaving te schenken, moeten missie en kolonisatie hand in hand gaan.

De visie van Michaud betekent hoe dan ook een rehabilitatie van de Poverello. Met Tolan moeten we trouwens onderstrepen dat de Kerk zich de hele tijd al verdedigd had tegenover de aanvallen van haar tegenstanders. Zo antwoordde de Ierse minderbroeder Luke Wadding op Erasmus Alberus door een grote kroniek van de franciscanen te schrijven (8 delen, 1625-1654) op basis van nauwgezet onderzochte bronnen. In 1662 was het Bossuet die de heilige in zijn Panegyriek van Sint-Franciscus van Assisi afschilderde als een voorbeeld van goddelijke dwaasheid tegenover de wijsheid van de wereld.

In de 18de eeuw past de bollandist Constantijn Suyskens op het leven van Franciscus de wetenschappelijke methode van de jezuïeten toe voor de eer van de Kerk : « het leven van de heiligen op papier zetten door zich te baseren op een zo volledig mogelijke studie van de documenten » (Tolan p. 387). Honderd jaar later is het katholieke referentiepunt het werk van pater Girolamo Golubovich, franciscaan in Jeruzalem ; hij bestudeert in het bijzonder de franciscaanse aanwezigheid in de Levant.

VREDESAPOSTEL ?

Twee Franse auteurs zijn in de twintigste eeuw het meest gezaghebbend : broeder Damien Vorreux en pater Théophile Desbonnets. Zij bevestigen de traditionele katholieke visie, maar hun werk verdrinkt in een oceaan van de meest uiteenlopende en gewaagde publicaties en interpretaties. Wat uiteindelijk de bovenhand haalt, volgens Tolan, is de visie van een Franciscus die vredesapostel is en voorloper van de dialoog tussen de godsdiensten. Die zienswijze haalt het binnen de orde zelf en later in de schoot van de katholieke hiërarchie.

Tolan verwijt de moderne auteurs terecht deze vervorming van de heilige. Maar jammer genoeg breidt hij zijn kritiek uit tot alle schrijvers van alle tijden. Zijn besluit is dat het onmogelijk is om de historische waarheid van de gebeurtenis vast te stellen. Volgens hem heeft elk tijdperk zichzelf in het gebeuren geprojecteerd en het geïnterpreteerd volgens de eigen bekommernissen : de apologeet om een heilige te fabriceren, de kruisvaarder om de kruistochten te rechtvaardigen, de overste om zijn richtlijnen te onderbouwen, de rebel om zijn opstandigheid te verklaren...

Een onuitroeibaar vooroordeel dicteert zijn conclusie : « De historische waarheid over wat zich tussen beide mannen in de tent van de sultan heeft afgespeeld in september 1219 is voorgoed verloren » (p. 34). Dat komt er op neer de Kerk ervan te beschuldigen dat ze zich achthonderd jaar lang vergenoegd heeft met legenden – mooie legenden weliswaar, maar zonder fundament ! Dat is een volkomen gratuite aanklacht. Het resultaat van zijn werk is dan ook rampzalig : voor de katholieke lezer komt het neer op veralgemeende twijfel over heel het leven van de heilige, terwijl de ongelovige bevestigd wordt in zijn verwerping van de Kerk.

Wij mogen daar niet aan toegeven, want we hebben met het boek van Tolan alle bronnen tot onze beschikking om de geschiedkundige waarheid vast te stellen.

DE HISTORISCHE WAARHEID OVER EEN VURIGE PREDIKING

Het eerste feit waar we niet omheen kunnen is de standvastigheid, doorheen de eeuwen, van de traditionele katholieke visie op de ontmoeting. Alle schrijvers spreken ons over de reis van een katholieke geestelijke die vervuld is van het verlangen om het geloof te verkondigen aan de ongelovigen om hen te redden. En zelfs de auteurs die er het meest op gebeten zijn de Kerk en de heiligheid van Franciscus te vernietigen, zijn ondanks hun spot verplicht die visie te volgen. Voor zo’n standvastigheid moet een verklaring zijn.

De katholieke zienswijze is gebaseerd op twee schrijvers. De eerste is Fra’ Tommaso da Celano, die de heilige tijdens zijn leven heeft gekend ; in opdracht van de paus schreef hij zijn Vita prima in 1228, toen de Poverello – twee jaar na zijn overlijden – heilig werd verklaard. Een tweede biografie (Vita secunda) kwam tot stand in 1245 en negen jaar later voegde hij daar nog een boek over de wonderen van de heilige aan toe.

Tolan stipt aan dat Celano « probeert om Franciscus voor te stellen niet alleen als een model voor de broeders van de orde, maar ook als een uitzonderlijke heilige die de verering van de pelgrims waardig is » (p. 105). Hij is dus een hagiograaf en dat uitgangspunt maakt dat hij niet klaar ziet in de ontmoeting van 1219 : « In zijn beschrijving van de zoektocht naar het martelaarschap die Franciscus drijft, past hij zijn verhaal automatisch aan de stijl van de hagiografie aan, namelijk aan de “ passiones ” die spreken over het lijden en de dood van vroegere martelaars, meestal door de hand van de heidense vervolgers uit de Romeinse oudheid » (p. 110). Bovendien is Celano niet nauwkeurig ; hij spreekt niet over de politieke en militaire context, hij geeft geen historische toelichting bij het personage van de sultan enz.

Nog verwijtender is Tolan met betrekking tot de tweede schrijver over Sint-Franciscus, de H. Bonaventura (Giovanni di Fidanza). Die was van 1257 tot 1274 generaal van de orde en kreeg van het algemeen kapittel van Narbonne de opdracht een officiële biografie te schrijven ; zij moest in de plaats komen van alle min of meer legendarische verhalen die toen circuleerden en vrede brengen binnen de orde, die verdeeld was over de nagedachtenis van de heilige.

Met betrekking tot het relaas over 1219, dat in de Legenda Major veel langer is dan in de levensbeschrijving door Celano en waarin voor de eerste keer de vuurproef vermeld wordt, gaat Tolan zelfs zo ver dat hij de generaal van de franciscanen beschuldigt van uitvindsels « om beter de vurigheid van de liefde van Franciscus te illustreren » (p. 207).

EERHERSTEL VOOR DE H. BONAVENTURA

In de lijn van een groot specialist als broeder Damien Vorreux (1922-1998) moeten we Sint-Bonaventura rehabiliteren. De heilige schrijft in zijn proloog : « Om zeker te zijn aan hen die ons volgen slechts de authentieke en zuivere waarheid aangaande het leven [van Franciscus] over te leveren, ben ik gegaan naar de plaatsen waar de heilige geboren is, geleefd heeft en gestorven is ; ik heb zorgvuldig de herinneringen verzameld van zijn metgezellen die nog in leven zijn, vooral van enkelen die het best zijn heiligheid begrepen en nagevolgd hebben en in wie men alle vertrouwen kan hebben, vermits de waarachtigheid van hun woorden en hun deugd erkend is. »

De H. Bonaventura. Portret door Paolo Morando, 16de eeuw.

Onder die gezellen is het volgens de franciscaanse historici vooral « broeder Illuminato, een verstandig en moedig man » (LM 9, 8) van wie de herinneringen de H. Bonaventura geholpen hebben in het vervolledigen van het relaas van Celano. We vinden deze broeder ook terug nadat Sint-Franciscus de stigmata ontvangen heeft, als een van hen die de heilige het meest nabij stonden en aan wie hij die uitzonderlijke genade toevertrouwt.

Aangaande de H. Bonaventura merkt Vorreux op : « Zijn werk is geen “ biografie voor toekomstige historici ”. [...] Afgezien van het feit dat Sint-Bonaventura de enige is die ons op de hoogte stelt van bepaalde details of episodes, is hij ook de enige die ons er zo diep doet in doordringen. We mogen het voorwerp van de geschiedenis niet beperken tot simpele “ feiten ” ; de kennis van de “ zielen ” van de personen uit het verleden is nog veel interessanter voor wie wil opklimmen tot de oorsprong. Om ons te helpen in dat onderzoek, waarvan de authenticiteit van ons franciscaans leven afhangt, is de H. Bonaventura een onvervangbare en nooit geëvenaarde meester » (Leven van Sint-Franciscus, p. 12).

De algemeen overste kopieert Celano letterlijk voor de beschrijving van de twee eerste pogingen van de heilige om naar de ongelovigen te trekken ; pas in het relaas over het initiatief van 1219 brengt hij nieuwe elementen aan. Er is niets vreemds aan dat hij daarvoor toegang heeft gehad tot een getuigenis, al dan niet rechtstreeks, van iemand die dicht bij de heilige stond en het gebeuren heeft meegemaakt. We moeten ook onderstrepen dat Bonaventura regelmatig opnieuw gesproken heeft over die vuurproef, in zijn preken of in zijn lessen aan de Parijse universiteit, tot in 1273 (het jaar voor zijn dood), zonder ooit te zeggen dat het slechts om een persoonlijke meditatie of een vroom uitvindsel zou gegaan hebben.

Wij hebben daarom alle reden om te geloven dat de H. Bonaventura werkelijk het getuigenis heeft gekregen van broeder Illuminato, die de Poverello vergezelde tot bij de sultan, en dat zijn toevoegingen waarheidsgetrouw zijn.

We kunnen het relaas van Thomas van Celano en van Sint-Bonaventura, die hem vervolledigt, met des te meer vertrouwen lezen omdat het bevestigd wordt door een indirecte getuige, iemand die gekend is door alle historici van de kruisvaarten : Jacob van Vitry, bisschop van Akko. Hij was aanwezig in Damietta en heeft over de ontmoeting tussen Franciscus en Al-Kamil geschreven in een brief uit februari of maart 1220. Vitry is overigens geen onvoorwaardelijk sympathisant van de franciscanen : hij ziet met lede ogen hoe geestelijken in zijn omgeving de stap naar de nieuwe orde zetten en stoort zich ook aan de geloofsijver van de jonge franciscanen. Dat maakt zijn getuigenis nog geloofwaardiger.

In de brief van de bisschop lezen we : « Zij [de nieuwe orde] lijkt ons heel gevaarlijk, want niet alleen de volmaakten, maar ook de jonge broeders en de onvolmaakten, die enige tijd onderworpen zouden moeten zijn aan de beproeving van de monastieke discipline, verspreiden zich twee aan twee in heel de wereld. Toen hun meester en ordestichter in ons leger is gekomen, brandend van geloofsijver, schrok hij er niet voor terug om doorheen het leger van de vijand te trekken ; en na enkele dagen het woord Gods tot de Saracenen gesproken te hebben, bereikte hij maar weinig... » (aangehaald door Tolan, p. 43).

DE HISTORISCHE CONTEXT VAN DE VIJFDE KRUISTOCHT

Uit CRC nr. 314 citeren we volgende samenvatting : « Paus Innocentius III, die de vierde kruistocht gepredikt had, sterft op 16 januari 1216. Honorius III zet zijn werk verder ; niet alleen laat hij in het Westen een nieuwe kruisvaart prediken, maar hij geeft de welbespraakte aartsbisschop van Akko, Jacob van Vitry, de opdracht om de ijver van de Franken in Syrië terug op te wekken. De prediking door Jacob van Vitry was niet vruchteloos : overal [...] verklaarde de grote massa zich tot de kruistocht bereid. Jan van Brienne, die toen “ koning van Jeruzalem ” was, nam de draad terug op van de basisdoelstelling van de vorige kruisvaart : hij besloot tot een expeditie naar Egypte. Op 29 mei 1218 ging hij aan land tegenover Damietta » met de bedoeling die stad in te nemen.

De deelnemers aan de vijfde kruistocht – let op het kruis waarmee zij zichzelf getekend hebben – ontschepen bij Damietta in Egypte.

15de-eeuwse boekverluchting.

John Tolan gaat in op de toestand ter plekke op het moment dat Franciscus, die vertrokken is uit Ancona op het einde van de maand juni van het daaropvolgende jaar, in Damietta aankomt : « In september 1219 kampeerden de troepen van de vijfde kruistocht al een jaar en vier maanden in het zand voor Damietta, tussen de Middellandse Zee en een arm van de Nijl. De kruisvaarders slaagden er niet in om de Egyptische stad te veroveren en evenmin om het leger van Al-Kamil, dat opgetrokken was om Damietta te ontzetten, onschadelijk te maken. Wellicht was het in augustus 1219, op het ogenblik waarop de frustratie en de wanhoop zich aan beide kanten scherp deden voelen, dat Franciscus van Assisi in het kruisvaarderskamp toekwam. » Een providentiële aankomst dus !

Tegen het advies van de heilige in wagen de kruisridders op 29 augustus een beslissende aanval. Thomas van Celano beschrijft in zijn Vita secunda hoe Franciscus hun nederlaag voorspelt : « De heilige zei tot zijn metgezel : “ Als het treffen vandaag plaats heeft, dan zal het niet in het voordeel van de christenen zijn, zo openbaart de Heer mij. Maar als ik dat zeg, zal ik doorgaan voor een dwaas ; en als ik zwijg, zal de fout op mijn geweten wegen. Wat vind jij dat ik moet doen ? ” Zijn gezel antwoordde : “ Vader, hecht geen enkel belang aan het oordeel van de mensen ; het zal vandaag niet de eerste keer zijn dat u doorgaat voor een dwaas. Ontlast uw geweten en vrees God eerder dan de mensen ! ” Onmiddellijk sprong de heilige op, sprak de christenen toe en waarschuwde hen om hen te redden. Hij verbood hen te gaan vechten, lichtte hen in over het gevaar... Zij hielden wat maar al te waar was echter voor kletspraat, verhardden hun hart en wilden er niet van horen. »

Wat te verwachten was, gebeurt : het christelijk leger wordt uiteengeslagen en verliest zesduizend man aan gesneuvelden en gevangenen. « De heilige had veel medelijden met hen, terwijl zij berouw toonden omdat ze zo ongelovig geweest waren » (Celano, Vita secunda). Door enkel bekleed met de wapenrusting van het geloof doorheen de vijandelijke gelederen te trekken zal Sint-Franciscus dus het voorbeeld geven van de christen die niet op zijn eigen krachten rekent.

Na zijn klinkende overwinning stelt Al-Kamil onderhandelingen voor : « De sultan bood de kruisvaarders de teruggave van Jeruzalem aan en de nodige fondsen om de stad herop te bouwen, samen met verschillende kastelen rond de hoofdstad. In ruil zouden de kruisridders Egypte verlaten. [...] Het is in die context van wapenstilstand en onderhandelingen tussen beide kampen dat Franciscus van Assisi door de vijandelijke linies zou getrokken zijn om met de sultan te spreken. Een daad van heldenmoed of onbezonnenheid die hem, zo dacht men in het kruisvaarderskamp, het leven zou kosten » (Tolan p. 22).

WAT HEEFT FRANCISCUS GEDREVEN ?

Wat was de drijfveer van de man uit Assisi om de zee over te steken tot in Egypte en vervolgens de vijand te trotseren ? De H. Bonaventura antwoordt : de liefde tot Christus, voor de redding van de zielen ! Tweemaal al had hij geprobeerd om tot bij de ongelovigen te geraken om het Evangelie te verkondigen en de martelaarspalm te plukken, maar zonder succes. « De man Gods begreep toen dat hij nog in leven moest blijven voor de geestelijke familie die hij gesticht had en hij keerde terug om te zorgen voor de schapen die hem toevertrouwd waren. Maar de vurigheid van zijn naastenliefde liet zijn ziel niet gerust. Een derde keer poogde hij bij de ongelovigen door te dringen om, door zijn bloed te vergieten, de uitbreiding van het geloof in de H. Drie-eenheid te begunstigen » (Legenda Major 9, 7).

En deze keer lukte het hem, zoals Jacob van Vitry ons bevestigt. In het gezelschap van broeder Illuminato wordt Franciscus gevangen genomen door de Saraceense soldaten. « Tenslotte [...] brachten ze hen, overeenkomstig de beschikkingen van de goddelijke Voorzienigheid, voor de sultan : dat was namelijk wat de man Gods verlangd had. De vorst vroeg hen wie hen zond [...] waarop de dienaar van Christus, Franciscus, antwoordde dat hij van over de zee gestuurd was niet door een mens, maar door de Allerhoogste God om aan de sultan en zijn volk de weg van het heil bekend te maken en hen het Evangelie te verkondigen, dat de waarheid is » (LM 9, 8).

WAT HEBBEN HIJ EN DE SULTAN ELKAAR KUNNEN ZEGGEN ?

Ondanks wat Tolan daarover schrijft, kennen wij met zekerheid de inhoud van de prediking door Sint-Franciscus. Hoe dan ? Om te beginnen door het voorbeeld van heel zijn leven, vervolgens door het relaas van de H. Bonaventura en ten derde vooral door de Regula non bullata – de Regel die de paus niet goedgekeurd had omdat hij « meer te maken had met spirituele leiding dan met canonieke wetgeving » (Desbonnets, p. 54) – die de heilige zelf opstelde in 1221 ; artikel 16 ervan is gewijd aan « hen die naar de Saracenen en andere ongelovigen trekken » :

Een “ geïslamiseerde ” voorstelling van Sint-Franciscus en Al-Kamil, door de franciscaan (!) Robert Lenz (°1946). De vuurproef is omgevormd tot “ vuur van heiligheid ” en onderaan prijkt een Koranvers : « Lofprijzing aan God, Heer van de werelden ! »

« De broeders die daarheen gaan, kunnen onder hen op twee manieren geestelijk leven. De eerste manier is geen twistgesprekken houden, maar onderworpen zijn aan elk menselijk schepsel omwille van God en belijden dat zij christen zijn. De andere manier bestaat er in om, als zij zien dat het de Heer behaagt, het Woord Gods te verkondigen opdat de ongelovigen zouden komen tot het geloof in de Almachtige God, Vader, Zoon en H. Geest [...] en opdat zij gedoopt zouden worden en christen worden, want wie niet herboren wordt uit het water en de H. Geest kan het Rijk Gods niet binnengaan... Alle broeders, waar zij ook zijn, zullen zich herinneren dat zij zichzelf gegeven hebben en dat zij hun lichaam geschonken hebben aan de Heer Jezus Christus. En voor zijn liefde moeten zij zich blootstellen aan de vijand, de zichtbare zowel als de onzichtbare, want de Heer zegt : “ Wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het redden. ” »

De tweede manier van prediking was duidelijk die van Sint-Franciscus : « Hij predikte tot de sultan de Drie-ene God en Jezus, de Verlosser van de wereld, met zoveel zielskracht en met zo’n vurige geest dat in hem waarlijk op schitterende wijze volgend Evangelievers gestalte kreeg : “ Ik zal u een taal en een wijsheid geven die geen uwer tegenstanders zal kunnen weerstaan of weerspreken ” » (H. Bonaventura).

Het is volkomen aanvaardbaar dat de heilige, aangestoken door het vuur van de H. Geest en in zijn verlangen naar het martelaarschap, aan de sultan de vuurproef heeft voorgesteld :

« “ Als u eraan twijfelt de wet van Mohammed te verlaten voor het geloof in Christus, geef dan het bevel een grote vuurhaard aan te steken, waarin ik zal binnengaan samen met uw priesters. Dan zult u weten welk van beide geloofsovertuigingen de meest zekere en de heiligste is en die u dus moet aanhangen. ” » De sultan, die aarzelde voor zo’n gevaarlijk voorstel en die merkte hoe een van zijn geestelijken op de vlucht sloeg, antwoordde : « “ Ik twijfel eraan of een van mijn priesters zich voor zijn geloof wil blootstellen aan het vuur of een andere foltering wil ondergaan. ” De heilige zei daarop : “ Als u mij wil beloven, in uw naam en die van uw volk, dat u allemaal zal overgaan tot de eredienst van Christus wanneer ik zonder verwondingen uit de vlammen tevoorschijn kom, dan zal ik helemaal alleen het vuur trotseren. Als ik verbrand, wijt dat dan uitsluitend aan mijn zonden ; maar als de macht van God mij beschermt, erken dan als enige ware God Christus, Heer en Verlosser van alle mensen, macht en wijsheid van God ! ” » (LM 9, 8).

Broeder Illuminato, die bij Franciscus was, vertelde achteraf nog enkele “ anekdotes ” die opgetekend zijn in het manuscript Verba fr. Illuminati en die helemaal in de lijn en de geest liggen van de Legenda Major. We halen er één aan die belangrijk is in verband met de moderne interpretaties van de ontmoeting :

« Dezelfde sultan legde hem volgend probleem voor : “ Uw Heer heeft in zijn Evangelies onderwezen dat men geen kwaad met kwaad mag vergelden en zijn mantel niet mag weigeren aan wie het onderkleed zou willen nemen. Dus zouden de christenen toch niet mogen binnendringen in ons land ? ”

« De heilige antwoordde : “ Het lijkt er op dat u het Evangelie van onze Heer Jezus Christus niet volledig gelezen hebt. Want op een andere plaats zegt Hij : Als uw rechteroog u ergert, ruk het dan uit en werp het van u weg. Daarmee wou Hij ons onderwijzen dat elke mens, hoe dierbaar en nabij hij ons ook is en hoe kostbaar hij voor ons ook is zoals onze oogappel, toch moet weggeduwd en verdreven worden als hij ons probeert af te leiden van het geloof en de liefde tot onze God. Daarom is het terecht dat de christenen binnenvallen in het land dat u bewoont, want u lastert de naam van Christus en probeert iedereen van zijn eredienst weg te houden. Maar als u de Schepper en Verlosser zou erkennen, belijden en aanbidden dan zouden de christenen u liefhebben zoals zichzelf ” » (aangehaald door Desbonnets, p. 1332).

Dat is werkelijk de openbaring van het hart van Sint-Franciscus : zijn liefde voor elk schepsel wordt verlicht en geleid door zijn liefde voor zijn Schepper en Verlosser. De ware naastenliefde bestaat er in te erkennen dat alle mensen broeders zijn op voorwaarde dat zij allemaal Christus « belijden en aanbidden ».

WAT WAS HET RESULTAAT VAN DE ONTMOETING ?

De sultan ontvangt Franciscus « met voorkomendheid » (Celano) en aanhoort hem « met genoegen, hem aansporend zijn verblijf bij hem te verlengen » (Bonaventura). De heilige blijft inderdaad verscheidene dagen en het debat wordt op het scherp van de snee gevoerd, tot het aanbod van een godsoordeel toe om de waarheid van het katholiek geloof te bewijzen.

Al-Kamil heeft zeker bewondering voor de man Gods die al zijn prachtige geschenken weigert en die vurig en moedig is. « Hij voelde het woord van de heilige tot zich doordringen » (Celano). De twee franciscaanse auteurs alluderen in hun woordkeuze bewust op het Marcusevangelie over de verhouding tussen Herodes en Sint-Jan de Doper : « Want Herodes had ontzag voor Johannes, daar hij wist dat hij een rechtschapen en heilig man was ; en hij beschermde hem. Telkens wanneer hij hem hoorde, raakte hij in grote verlegenheid ; toch luisterde hij gaarne naar hem » (Mc 6, 20).

Eeuwige waarheid van het Evangelie ! Juist zoals eertijds Herodes en Pilatus wordt de sultan wel aangetrokken door de waarheid, maar tenslotte luistert hij niet naar de heilige. Al-Kamil weigert de vuurproef en bekeert zich niet. Jacob van Vitry, de bisschop van Akko, legt er de reden van uit in zijn Historia occidentalis : « Uiteindelijk was hij bang dat leden van zijn eigen leger, bekeerd tot de Heer door het doeltreffende woord van de heilige, zouden overlopen naar het christelijk leger. Hij gaf opdracht hem terug te brengen, eervol en veilig, tot in ons kamp en zei hem op het eind : “ Bid voor mij opdat God zich zou verwaardigen mij de wet en het geloof te openbaren die Hem het meest behagen. ” » Het zijn de liefde voor de macht en de vrees voor represailles die de sultan ervan weerhouden zich te bekeren, zelfs als hij in de heilige een man Gods erkent.

Franciscus heeft niet bereikt waarop hij gehoopt had : de marteldood en de bekering van de vijand. De reis van de Poverello loopt dus uit op een mislukking. Maar een providentiële mislukking, want het was absoluut noodzakelijk dat hij terugkeerde naar Italië om de conflicten in de schoot van de orde, die tijdens zijn afwezigheid dramatische afmetingen hadden aangenomen, te regelen. Hij moest bij zijn broeders zijn en in hun midden sterven, opdat de orde hem zou overleven en trouw zou blijven aan haar roeping. De martelaarspalm werd hem niet geschonken, maar hij verdiende door zijn moed en liefde een nog meer volmaakte eenwording met zijn Heer : de bijzondere genade van de stigmata, onbetwistbaar merkteken van zijn heiligheid.

Wat uit alle bronnen die wij bestudeerd hebben tevoorschijn komt, is het feit dat Sint-Franciscus heel goed wist wat er ontbrak aan de islam : tussen die religie en het katholiek geloof gaapt een afgrond die naar het verderf leidt en die rechtvaardigt dat men zijn leven geeft om de arme zielen daaraan te onttrekken. De H. Drie-eenheid, het Kruis van Jezus Christus, zijn Verrijzenis en de sacramenten van de Kerk : dat is wat aan de islam ontbreekt en wat men aan de moslims moet verkondigen. Een vurige heilige als de Poverello kon niet verdragen dat een hele beschaving onbekend was met de Naam van Jezus. Daarom ondernam hij zijn eigen kruisvaart, enkel met de wapens van het geloof, de hoop en de liefde.

En wat de militaire kruisvaarten betreft, er bestaat geen enkel spoor van een afkeuring ervan door de heilige, integendeel, het is juist dankzij de kruistochten dat hij zijn missie van prediking kan vervullen. De passage waarin Franciscus de nederlaag van de kruisridders voorspelt wegens hun zelfgenoegzaamheid (zie hierboven) wordt soms gebruikt als argument tegen de kruistochten, maar Tolan zelf merkt op dat de heilige enkel weent over de doden aan christelijke kant, zonder een traan te laten voor de mohammedaanse gesneuvelden...

EEN BREUK IN DE KATHOLIEKE TRADITIE

Meer dan zeven eeuwen lang heeft de katholieke traditie rond de ontmoeting van 1219 standgehouden, omdat het de enige is die trouw is aan het hart en de ziel van de heilige. Maar vanaf het midden van de twintigste eeuw, en vooral sedert het Tweede Vaticaans Concilie, is er een breuk in de historiografie over de gebeurtenis : Franciscus verschijnt plots als een « apostel van de vrede ». Tolan is zich bewust van die breuk en wijdt er zijn laatste hoofdstuk aan.

De historicus begint met kritiek te leveren op wat hij de « niet-franciscaanse auteurs » noemt : romanschrijvers, scenaristen, essayisten en geschiedschrijvers die « dat beeld van een vredesapostel uitgevonden hebben » en die in feite voortborduren op Luther en de Verlichting. « Op het einde van de 20ste en het begin van de 21ste eeuw krijgt de ontmoeting een heel andere inkleuring. Men prijst de kruistochten niet meer, maar klaagt ze aan als schadelijke manifestaties van geweld, roofzucht en fanatisme. En dus kan men zich niet voorstellen dat Franciscus van Assisi, die tot de vogeltjes sprak en de wolf van Gubbio temde, borg zou staan voor die moordpartijen. Men beeldt zich in dat hij er zich tegen verzet moet hebben. En omdat men geen enkele tekst vindt om die argumentatie op te steunen, beweert men dat de tijdgenoten van de heilige, verblind door hun kruisvaardersgeest, niet hebben willen toegeven dat Franciscus zich gekant heeft tegen die onderneming... Zo beelden verschillende schrijvers zich in dat de heilige naar Egypte zou gegaan zijn om een einde te maken aan de kruistocht, om een vredevol alternatief te onderhandelen, zelfs om geïnitieerd te worden in het soefisme ! » (p. 20).

Met een geamuseerde blik geeft Tolan een bloemlezing van citaten. Een Engelse dramaturg schrijft dat Franciscus na zijn ontmoeting vindt dat « de ongelovigen christelijker zijn dan de kruisvaarders ». Een Amerikaans mediëvist beweert dat hij tegen de kruisvaarten zou gepredikt hebben. Een Italiaanse historica durft op papier zetten dat de heilige « in stille onmin leefde met het standpunt van de Kerk die partij koos voor de gewapende kruisridders », waarop Tolan repliceert : « Vermits die onmin “ stil ” was, is zij niet verplicht er bewijzen van te leveren »! Een andere Amerikaan « stelt Franciscus voor als een mysticus die in de tent van Al-Kamil het soefisme zou aangeleerd hebben ». Romain Rolland en François Mauriac vergelijken de Poverello met Ghandi, nog anderen met de Egyptische president Assad die in 1977 naar Israël trok...

Tegen het einde van de vorige eeuw wordt de heilige van Assisi meer en meer gelaïciseerd. « Franciscus, help ons om mens te worden ! » roept een essayist in 1996 uit. De ontmoeting van Damietta wordt het antwoord op de aangekondigde “ botsing tussen de beschavingen ”, tussen islam en christenheid, vooral na 11 september 2001 en de oorlogen die de VS van George W. Bush lanceren – een “ nieuwe kruistocht ” volgens sommigen.

Al die interpretaties hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat zij zich volledig losmaken van de Kerk om zich een Franciscus naar eigen goeddunken te scheppen. Al het bovennatuurlijke wordt weggegomd en de onvergelijkelijke deugden van de heilige worden genaturaliseerd om er een pacifist van te maken.

DE CONCILIAIRE KERK VERRAADT SINT-FRANCISCUS

De opgesomde vervormingen van de Poverello zouden niet de bovenhand gehaald hebben als men ook in de Kerk die weg niet was uitgegaan.

De voorloper, volgens Tolan, is Louis Massignon, lid van de derde orde van de franciscanen, van wie de islamvriendelijke stellingen binnendringen in de orde zelf door toedoen van zijn leerling broeder Giulio Basetti-Sani. Die laatste komt tot het besluit « dat Mohammed door God geïnspireerd was en dat de islam een positieve rol speelt in de geschiedenis van het heil » (Tolan p. 461). In 1959 publiceert Basetti-Sani een boek waarin hij de heilige voorstelt als openlijk vijandig gezind tegenover de door de Kerk ondersteunde kruistochten. In 1975 volgt L’Islam e Francesco d’Assisi : La missione profetica per il dialogo, dat de ontmoeting van 1219 voorstelt als een « profetische zending voor de dialoog » tussen christenen en moslims.

Andere franciscanen gaan nog verder in artikels die verschijnen in de meest prestigieuze katholieke tijdschriften. Isaac Vasquez Janeiro bv. schrijft in Antonianum (1990) : « De kruistochten zijn zo buitensporig dat er een radicaal getuigenis moest gebracht worden voor de islam, dat er de radicale tegenhanger van is. Het martelaarschap is een vorm van gewetensbezwaar tegenover iedereen die zich beroept op de intolerantie van een heilige oorlog : het is de anti-kruistocht. » Allemaal beweringen waarvan geen spoor terug te vinden is in de geschriften van de 13de eeuw !

Sinds het Concilie is het in de Kerk al “ dialoog ” wat de klok slaat en Franciscus van Assisi is daar de vaandeldrager van geworden. In oktober 2001, vlak na de aanslagen van 11 september, luidt het in een toespraak van Giacomo Bini, generaal overste van de franciscanen : « Een bisschop, teken van hoop, heeft tot taak [...] aan te sporen om aanwezig te zijn op plaatsen van breuk, spanning en verdeeldheid, naar het voorbeeld van Franciscus van Assisi die ongewapend sultan Malek-El-Kamil ontmoette en er in slaagde met hem te dialogeren, terwijl de legers van de kruisvaarders van heel Europa er alleen maar aan dachten de vijand te overwinnen. » Tolan reageert echter kritisch op die stelling : « Die bewering veronderstelt dat het doel van de onderneming de dialoog was en niet de bekering van de sultan of het streven naar het martelaarschap » (p. 492).

Maar die nieuwe theorieën hadden het niet kunnen halen als de pausen zelf de traditionele visie bewaard hadden. Tolan onderstreept terecht dat Joannes-Paulus II « meer dan wie ook Assisi en Sint-Franciscus gepromoot heeft tot emblemen van de oecumenische dialoog » met de gebedsdagen voor de vrede in aanwezigheid van leden van alle religies (1986, 1993 en 2002). En kardinaal Ratzinger schreef in 2002 : « Franciscus begreep dat de kruisvaarten niet het juiste spoor waren om de rechten van de christenen in het H. Land te verdedigen. Als wij als christenen de weg naar de vrede inslaan volgens het voorbeeld van Sint-Franciscus, dan moeten we niet bang zijn om onze identiteit te verliezen ; het is precies zo dat we haar zullen terugvinden » (Lo splendore della pace di Francesco).

Wat paus Franciscus betreft, die sprak in Abu Dhabi of Marokko de Naam van Jezus Christus niet uit en had het niet over zijn Kruis. In het kader van de dialoog predikte hij verzoening en universele broederschap in naam van het geloof in Eén God, gemeenschappelijk aan christenen en moslims – een God zonder Zoon : Allah dus. De Opperherder veroordeelt de kruistochten en verklaart dat ze voorgoed tot het verleden behoren, zonder een onderscheid te maken tussen de jihad van Islamitische Staat en de kruisvaart van de H. Lodewijk IX.

Jezus heeft echter gezegd : « Zonder Mij kunt gij niets. » De vrucht van die valse verzoening is de voortdurend toenemende dreiging van « een Derde Wereldoorlog in bedrijven », zoals de paus zelf zegt, met Jeruzalem als epicentrum. En de teloorgang van de zielen, overeenkomstig de boodschap van Onze- Lieve-Vrouw van Fatima. « Niemand heeft God tot Vader die Maria niet tot Moeder heeft. » Sint-Franciscus had dat goed begrepen, hij die « met een onuitsprekelijke liefde hield van de Moeder van de Heer Jezus, want zij is het die ons de glorierijke Heer tot broer heeft gegeven en het is door haar dat wij erbarmen hebben verkregen » (Legenda Major 9, 3).

broeder Louis-Gonzague van de Bambina
Hij is verrezen ! nr. 104, maart-april 2020