De hertog van Alva,
een genuanceerd portret

« De hardvochtige dwingeland », « de bloedhond van de inquisitie », « de beul van de Nederlanden »... Het heeft Fernando Álvarez de Toledo, hertog van Alva (1507-1582), nooit ontbroken aan de meest hatelijke bijnamen, die hem vooral door zijn calvinistische vijanden gegeven werden. Wie was de veldheer die in Spanje bekend staat als « de grote hertog » in werkelijkheid ? De Britse historicus Henry Kamen publiceerde in 2004 een interessante biografie die een evenwichtiger portret schetst van de man die hoe dan ook zijn stempel op de geschiedenis van de Lage Landen gedrukt heeft : The Duke of Alba (Yale University Press, 204 pp.).

IN zijn Woord vooraf schrijft Kamen : « Dit boek is een poging om te begrijpen wat de hertog deed en waarom hij het deed, geplaatst tegen de achtergrond van zijn leven, zijn reizen en zijn militaire en politieke loopbaan, en waar mogelijk verhaald in de woorden van zijn eigen briefwisseling ». Verklaren in plaats van te veroordelen, dat is de opdracht van elke ernstige geschiedschrijver. Het is goed om weten dat die nog bestaan, in een tijd waarin pseudo-historici het verleden te lijf gaan met opvattingen van vandaag.

EEN CASTILIAANS EDELMAN

Fernando werd in 1507 geboren in Piedrahita, een dorp dat eigendom was van de adellijke familie Álvarez de Toledo. Hij groeide op in het kasteel dat zijn ouders bezaten in Alba de Tormes, een kleine stad op 15 km van Salamanca. Zijn opvoeding was er op gericht van hem een Castiliaanse grande te maken, een edelman die zich bewust diende te zijn van zijn waardigheid en meer nog van zijn maatschappelijke plicht. In het spoor van alle leden van zijn geslacht moest hij in zijn leven maar één doel nastreven : het handhaven van de eer van zijn huis door het dienen van de Kroon.

Fernando Álvarez de Toledo op rijpere leeftijd.
Schilderij door Titiaan.

Na de onverwachte dood van zijn vader op het slagveld was het zijn grootvader, Fadrique, die zich om de toekomst van de jonge Fernando bekommerde. Hij vergezelde hertog Fadrique toen deze in 1520 samen met andere edelen de jonge Spaanse koning Karel van Habsburg begeleidde naar Aken voor zijn kroning tot Rooms keizer : Karel V werd op dat ogenblik de machtigste vorst van de christenheid, de heerser over een reusachtig rijk. De schitterende ceremonie moet op de 14-jarige Fernando een onuitwisbare indruk gemaakt hebben.

In 1531 werd hij de derde hertog van Alva en dankzij de aanwezigheid van een oom aan het hof van de keizer kon hij snel carrière maken. Hij huwde, dankzij kerkelijke dispensatie, met een volle nicht, een huwelijk dat zijn welstand deed toenemen en dat een gelukkige verbintenis zou blijken : María schonk hem vijf kinderen en zou heel zijn leven zijn steun en toeverlaat zijn.

Hij was leergierig en legde zich toe op talenkennis ; hij beheerste uitzonderlijk goed het Latijn, sprak Frans en Italiaans en had een rudimentaire kennis van het Duits. Ook reisde hij veel, vaak in het gevolg van de keizer, bij wie hij in 1532 voor het eerst zijn opwachting maakte en die al snel de kwaliteiten van de jonge Castiliaan leerde waarderen. « Zijn reizen doorheen heel West-Europa, van de Theems tot de Donau, van de Rijn en de Seine tot de Po, gaven hem een rijpheid en een ervaring die zijn positie als rechterhand van de keizer bevestigden » (Kamen p. 14). Want de hertog zou inderdaad als hoogste militair de steun en toeverlaat van Karel worden.

GENERAAL VAN DE KEIZER

Karel V was gedoemd om heel zijn leven oorlog te voeren : tegen de Turken, tegen de Fransen, tegen de protestantse vorsten binnen het Heilig Roomse Rijk. Als uiterst talentvol militair was Alva al vlug onmisbaar voor de campagnes van de keizer, te meer omdat de Castiliaanse edelman getuigde van een voorbeeldige loyauteit. Toen Karel in 1539 te maken kreeg met een opstand van de Gentenaars, maakte Alva deel uit van de kleine groep van twintig edelen die hij meenam op zijn strafexpeditie naar zijn geboortestad. Onderweg dineerde het keizerlijk gezelschap in Parijs bij de Franse koning ; Alva mocht aan de eretafel plaatsnemen. Karel sprak lovend over hem tegenover een Frans edelman : « Hij heeft de kwaliteiten van een goed generaal. Ik zal hem promoveren overeenkomstig zijn verdiensten, waarin ik grote hoop stel. »

De keizer trad in Gent met onverbiddelijke gestrengheid op – een voorbeeld dat Alva zou onthouden. Het gezelschap bleef meer dan een jaar in de Nederlanden, wat de hertog de kans gaf grondig kennis te maken met de plaatselijke politieke en godsdienstige toestand (en wat dus het verzinsel ontkracht dat Alva later als “ wereldvreemde Spanjaard ” naar Brussel zou gekomen zijn).

In 1542 braken opnieuw de vijandelijkheden met Frankrijk uit. De keizer stuurde Alva naar Navarra om de staat van de verdediging te inspecteren, een taak die de hertog met grote efficiëntie uitvoerde. Hetzelfde deed hij vervolgens in Catalonië, waar hij bij wijze van spreken dag en nacht actief was omdat de plaatselijke troepenmacht hem niet opgewassen leek tegen de situatie. « De twee maanden die hij er besteedde, bewezen zijn leiderschapskwaliteiten, zijn feilloos militair instinct en zijn bekwaamheid om de trouw van zijn manschappen te winnen en te behouden » (Kamen p. 26).

Maar ook zijn grootste gebrek kwam er aan het licht : zijn ongeduld met collega’s die zijn mening niet deelden, wat als arrogantie ervaren werd. Hij tolereerde nooit tegenspraak omdat hij ervan overtuigd was altijd gelijk te hebben. Het leverde hem weinig vrienden op, maar de keizer waardeerde zijn openhartige manier van spreken en benoemde hem tot hoofd van de keizerlijke huishouding.

Toen Karel in 1543 naar de Duitse landen vertrok waar zijn aanwezigheid niet kon gemist worden, stelde hij zijn 16-jarige zoon Filips aan tot regent van Spanje. Alva maakte deel uit van de driekoppige regentschapsraad. In een privé-brief gaf de keizer persoonlijk advies aan Filips en raadde hem aan niet afhankelijk te worden van een van hen. Wat Karel over de hertog zegt, getuigt van diep menselijk inzicht :

« In de periode dat hij in mijn dienst is, heb ik in hem grote ambitie onderscheiden en het verlangen om zo hoog mogelijk op te klimmen, hoewel hij heel nederig en zachtmoedig begonnen is. Let er voor op, zoon, dat hij je niet domineert, want je bent veel jonger. Wees voorzichtig dat hij of andere hoge edelen geen stevige voet aan de grond krijgen in de regeringszaken, want ze zullen alle middelen waarover ze beschikken aanwenden om de controle over jou te verwerven ; en achteraf zal je daar spijt van krijgen. Los daarvan : maak gebruik van hem, eer hem en begunstig hem, want hij is de beste generaal die we vandaag in onze gebieden hebben. »

TEGEN DE PROTESTANTSE VORSTEN

In 1545 riep de keizer Alva naar het Heilig Roomse Rijk om te beraadslagen over de actie die moest ondernomen worden tegen de lutherse vorsten en rijkssteden van de Schmalkaldische bond, die de kant van de opstandige monnik gekozen hadden en zijn ketterij erkend wilden zien ; zij hadden hun oog laten vallen op de eigendommen van de Kerk die zij dankzij het protestantisme konden confisqueren. De hertog pleitte onomwonden voor een oorlog om het verzet de kop in te drukken ; Karel V trad hem bij, waarop de veldtocht werd voorbereid. De keizer maakte van de aanwezigheid van Alva gebruik om hem samen met 21 anderen te ridderen in de prestigieuze orde van het Gulden Vlies.

In de slag bij Mühlberg (1547), waarin Alva een doorslaggevende rol speelde, behaalden de keizerlijke troepen een verpletterende overwinning op het protestantse leger. Karel leek te zullen slagen in zijn voornemen om het Rijk te herstellen in de eenheid van het katholiek geloof, al zou die droom uiteindelijk niet uitkomen : de Franse koning kwam de lutherse vorsten ter hulp en sloot in 1552 met hen een militair verbond. Het was het begin van de eeuwenlange anti-Habsburgse politiek van Frankrijk waarvan de protestanten de vruchten plukten.

Het jaar daarop verwierf de hertog een nieuwe waardigheid : hij kreeg de leiding over het huishouden van de kroonprins en alles wat ermee te maken had, van het recht om Filips op officiële missies te vergezellen tot dat om alle audiënties te regelen. « Met zijn grote ervaring in politieke en militaire aangelegenheden kon hij terecht het gevoelen koesteren onmisbaar te zijn » (Kamen p. 34).

AAN DE ZIJDE VAN DE KROONPRINS

De keizer, oud geworden vóór zijn jaren, wou dat zijn zoon de Nederlanden zou bezoeken en in elke provincie zou ingezworen worden als troonopvolger. Dat gebeurde in 1549-1550 en natuurlijk was Alva erbij. Opnieuw kon hij goede indrukken opdoen van hoe de situatie ter plekke was. In Rotterdam bezocht het doorluchtig gezelschap het geboortehuis van Erasmus, boegbeeld van het humanisme.

In die jaren versterkte de hertog ook zijn vriendschapsbanden met Antoine Perrenot, de toekomstige kardinaal Granvelle, die de voornaamste raadgever van de keizer was. Maar er daagde ook concurrentie op voor Alva in de persoon van de Portugese edelman Ruy Gómez da Silva, een vriend van Filips die het bracht tot prins van Eboli en kamerheer van de toekomstige vorst. De bittere rivaliteit tussen de clan van Alva en die van Eboli zou het politieke leven aan het Spaanse hof voor jaren verzieken.

In 1554 zeilde een indrukwekkende Spaanse vloot uit naar Engeland, waar Filips in het huwelijk trad met de katholieke koningin Mary, de dochter van Hendrik VIII en Catharina van Aragon. Alva begeleidde hem en week geen ogenblik van zijn zijde. Een jaar later vertrokken beiden : de hertog voor een militaire zending in de Middellandse Zee, de prins om in Brussel de troonsafstand van zijn vader bij te wonen. Karel stelde Filips aan tot soeverein van Spanje, de Nederlanden en de overzeese kolonies. Vanaf dat ogenblik diende Alva een nieuwe vorst, met dezelfde trouw als die waarmee hij de keizer gediend had.

OP HET ITALIAANSE SCHAAKBORD

De bemoeienissen van Frankrijk op het Italiaanse schiereiland noodzaakten een ingrijpen van de Habsburgers in wat zij van oudsher als een onvervreemdbaar deel van het Heilig Roomse Rijk beschouwden. Uiteraard was het alweer Alva die uitgestuurd werd, met de functie van kapitein-generaal, gouverneur van Milaan en onderkoning van Napels. De Venetiaanse ambassadeur in Londen merkte op dat daarmee aan de grote hertog « een gezag werd verleend zoals er wellicht nog nooit aan een minister of prins toegekend was ; hij kreeg de absolute macht alsof hij de koning in persoon was. »

Koning Filips II geschilderd door Sofonisba Anguissola, een Italiaanse portretschilderes en een van de weinige vrouwelijke figuren in de kunstgeschiedenis.

In Madrid staken zijn tegenstanders hem echter voortdurend stokken in de wielen. De fondsen die hij vroeg om zijn troepen te betalen en van het nodige oorlogsmateriaal te voorzien, arriveerden maar niet. Niettemin beloofde hij zijn soldaten op zijn woord van eer dat hij alles zou doen wat in zijn macht lag om hen te helpen « te verkrijgen waarop hun goede diensten recht gaven ».

Het was in Italië dat Alva de reputatie kreeg een meedogenloos veldheer te zijn. « Zijn meedogenloosheid lijkt nochtans niet het gevolg te zijn geweest van doelbewuste brutaliteit, maar eerder van een ongenadige toepassing van de oorlogsregels » (Kamen p. 46). Vijandelijke troepen kregen vaak het aanbod dat zij bij vrijwillige overgave op genade konden rekenen ; als ze dat aanbod afwezen en verslagen werden, kende Alva geen medelijden. Tijdens zijn campagne in Toscane in 1555 schreef hij : « Ik ben nu begonnen met de oorlog te voeren zoals hij moet gevoerd worden, want ik hang hen op en zend de overlevenden naar de galleien. Dat kan ik niet doen met de infanteriesoldaten, dus die laat ik executeren. » Het was nochtans geen wreedheid, maar militaire logica. Hij kon het zich tegenover zijn soldaten, die elke dag hun leven riskeerden, niet permitteren om zachtmoedig te zijn.

Toen de nieuwe paus, Paulus IV, in zijn afkeer van de Habsburgers zover ging om Filips II zijn titel van koning van Napels af te nemen, was Alva verplicht om tussenbeide te komen. Als diepgelovig katholiek voerde hij niet graag oorlog tegen de H. Stoel, maar zijn plicht kwam op de eerste plaats : « Wij hebben het recht onszelf te verdedigen. Het doel van oorlog is simpelweg zelfverdediging en we zullen de wapens neerleggen van zodra Zijne Heiligheid ons voldoende garanties geeft » (augustus 1556). Een Frans leger drong Napels binnen met de zegen van de paus. De hertog paste een tactiek toe die hem later in de Nederlanden ook voordeel zou opleveren : hij vermeed een rechtstreekse confrontatie en putte de Fransen, die ver van hun bevoorradingsbasis waren, zozeer uit dat ze zich moesten terugtrekken. Alva trok zegevierend Rome binnen, waarop Paulus IV zich haastte de Spaanse vorst in zijn rechten te herstellen.

RAADGEVER VAN FILIPS II

Tijdens de afwezigheid van de hertog had de groep rond Eboli meer invloed aan het Spaanse hof verkregen. Omdat hij zich niet kon vinden in een tweederangsrol trok een nukkige Alva zich terug in zijn familiekasteel. De koning kon hem echter niet missen en twee maanden later keerde de hertog terug op het voorplan, machtiger dan ooit.

De graven van Egmont en Hoorn, terechtgesteld wegens landverraad op bevel van Alva.

Rond die tijd begon de toestand in de Nederlanden serieuze zorgen te baren. De machtige steden, Antwerpen op kop, hingen een godsdienstig liberalisme aan omdat de handel daar wel bij voer. De hoge adel – Oranje, Egmont, Hoorn – wou geen bemoeienis van Spanje met hun interne zaken. Doorn in het oog was kardinaal Granvelle, de invloedrijke raadgever van de landvoogdes, Margaretha van Parma : hij pleitte voor een steviger aanpak van de calvinisten en voor de loyale toepassing van de koninklijke politiek. Uiteindelijk stelden de Nederlandse edelen een ultimatum aan Filips II door het ontslag van Granvelle te eisen.

Alva adviseerde de koning om voet bij stuk te houden : « Onder geen beding mag Granvelle verwijderd worden. » De hertog voorzag dat zwakheid de problemen alleen maar zou vergroten, vooral omdat de Franse hugenoten van de situatie misbruik zouden maken en de rebellie zouden oppoken. Uiteindelijk volgde Filips de lijn van Alva niet en riep hij Granvelle terug. Dat belette de hertog niet om zijn vorst te blijven bestoken met pleidooien voor een hard optreden. Dat deed hij ook toen hij de koning vertegenwoordigde bij een onderhoud in Bayonne met de Franse koningin-moeder, Catharina de’ Medici ; hij bekritiseerde haar politiek om de balans tussen katholieken en protestanten in evenwicht te houden in plaats van « Frankrijk te bevrijden van de verderfelijke sekte van de hugenoten ». Doorzag hij haar sluwheid om met die evenwichtstactiek haar eigen positie als feitelijk staatshoofd veilig te stellen ? Allicht wel, want Alva had een scherp doorzicht.

EEN DREIGENDE CATASTROFE

Ondanks het opstappen van Granvelle bleef de toestand in de Lage Landen verder verzieken, net zoals Alva voorspeld had. De landvoogdes stond onder steeds grotere druk om de koninklijke “ plakkaten ” tegen het calvinisme terzijde te schuiven en aan de hoge adel ruimere bevoegdheden te geven. Predikanten uit Genève en Frankrijk maakten gebruik van de tolerantiepolitiek om in de Nederlanden binnen te dringen en overal op het platteland hagenpreken te houden, waarin tot oproer werd opgeroepen en waarbij voortdurend meer gewapende personen aanwezig waren.

Geconfronteerd met die evolutie besloot Filips, na lang aarzelen, om geen compromissen meer te sluiten. Toen hij in die zin naar Margaretha schreef, leidde dat in Brussel tot groot protest. Het gerucht werd verspreid dat de koning de Spaanse Inquisitie bij ons wou invoeren, hoewel het vaststaat dat hij dat helemaal niet zinnens was. Filips en Alva waren ervan overtuigd dat elke toegeeflijkheid op godsdienstig vlak zou leiden tot een chaotische situatie zoals in Frankrijk. « Waar het werkelijk om ging was opstand, veel meer dan ketterij » (Kamen p. 69). De koning overwoog meer en meer om zelf naar de Nederlanden te reizen. Vanuit zijn ballingsoord moedigde Granvelle hem daartoe aan : de persoonlijke aanwezigheid van de soeverein zou de onrust doen ophouden.

Midden in die gespannen toestand barstte in 1566 de Beeldenstorm los. Bendes die betaald waren door de calvinistische kerkraden trokken een spoor van vernieling dwars door de Nederlanden, van zuid naar noord ; alleen al in West-Vlaanderen werden op zijn minst 400 kerken en kloosters zwaar beschadigd en geplunderd. De overheid trad niet op, integendeel, in het najaar stemde Oranje voor Antwerpen toe in een ongelimiteerde protestantse godsdienstuitoefening zowel binnen als buiten de muren.

In Spanje reageerde men ontzet. In een dramatische vergadering van de kroonraad hechtte de koning zijn goedkeuring aan het voorstel dat Alva op tafel legde : « een leger zenden om de voornaamste aanstokers te straffen, de rest vergiffenis schenken en de weg plaveien voor een bezoek door de koning, die door middel van kwijtschelding en gunsten zijn positie zou verstevigen » (Kamen p. 71). De hertog zou dus de “ severitas ” uitoefenen, wat hem op het lijf geschreven was ; na hem zou Filips II komen om via de “ clementia ” verzoening te bewerken.

Wie zou dat leger aanvoeren ? Filips dacht aan iemand die geen Spanjaard was, zoals de hertog van Savoye, om de gevoelens van zijn Nederlandse onderdanen te ontzien. Maar uiteindelijk kwam hij toch weer terecht bij Alva, hoewel die ondertussen zestig was geworden en ernstig aan jicht leed. De hertog dacht er echter niet aan om zijn leeftijd of gezondheid in te roepen om te verzaken aan wat hij als zijn plicht beschouwde. Op 29 november 1566 ondertekende de koning Alva’s benoeming en in de lente van het jaar daarop vertrok de grote hertog naar het noorden.

DE RAAD VAN BEROERTEN

Alva kwam aan in Brussel op 22 augustus 1567. Hij had tienduizend schitterend uitgedoste Spaanse soldaten bij zich. Zijn reputatie was hem vooraf gegaan en veel oproerkraaiers waren over de grenzen gevlucht. De prins van Oranje was halsoverkop naar het Duitse rijk vertrokken. De ijzeren hertog, zoals hij hier genoemd werd, stuurde een vernietigend rapport naar de koning over de toestand die hij bij zijn aankomst aantrof ; hij raadde de vorst aan nog enkele maanden te wachten met zijn voorgenomen reis naar de Nederlanden, totdat de situatie volledig onder controle zou zijn.

Een van Alva’s eerste maatregelen was de oprichting van een speciale rechtbank, de Raad van Beroerten, die al diegenen die betrokken waren bij het oproer van 1566 moest vonnissen. Egmont, Hoorn en verschillende andere edelen werden gearresteerd. « Vandaag », schreef hij op 16 september aan de koning, « ben ik begonnen met het inkijken van de rapporten en de bekentenissen. Er komen veel zaken aan het licht en ik ben er zeker van dat er heel wat bewijsmateriaal zal zijn om het proces van de beschuldigden te rechtvaardigen. »

Toch vergist men zich als men denkt dat Alva van plan was een bloedige repressie door te voeren. In een brief aan don Requesens, zijn toekomstige opvolger, bevestigde hij dat de arrestaties bewust beperkt werden gehouden : « Het is niet de bedoeling van Zijne Majesteit bloed te vergieten en van nature uit ben ik daar ook niet voor gewonnen. Als het mogelijk zou zijn deze kwestie op een andere manier op te lossen, zouden we dat doen. Want de intentie is niet om deze wijngaard te vernietigen, maar om hem te snoeien. »

Drie maanden na zijn aankomst waren de Lage Landen grotendeels gepacificeerd en mocht hij de gelukwensen van de koning in ontvangst nemen. Zijn troepen hield hij wel in een voortdurende staat van paraatheid, want hij was er zeker van – en de feiten zouden hem gelijk geven – dat de moeilijkheden in de Nederlanden vooral veroorzaakt werden vanuit Frankrijk, Genève en het Duitse rijk. Margaretha van Parma had ontslag genomen en Alva had het speelveld voor zich alleen, wat echter niet overeenkwam met het oorspronkelijk plan : hij was gekomen met een strikt militaire opdracht, maar moest nu ook het bestuur uitoefenen. Daarvoor was hij aangewezen op Nederlanders die hij niet kende en van wie de methodes hem vaak niet aanstonden. Het was het perfecte recept voor wrijving en ongenoegen.

ORANJE IN DE TEGENAANVAL

Willem van Oranje had ondertussen in het buitenland een strategisch plan op punt gesteld om « de vrijheid van religie en geweten van iedereen » in de Nederlanden te realiseren. Voor de uitvoering van dat plan deed hij uitsluitend een beroep op protestanten. Vier verschillende legers moesten op vier verschillende punten binnenvallen. Vanuit het zuiden zou een Frans hugenotenleger oprukken, een leger uit het Engeland van koningin Elisabeth zou Vlaanderen overvallen en luthers-Duitse troepen zouden een invasie verrichten vanuit Limburg in het oosten en Friesland in het noorden. Alle strijdmachten zouden in het binnenland de hulp krijgen van calvinistische partizanen, de Bos- en Watergeuzen, die berucht waren om hun haat tegenover alles wat “ paaps ” was [zie het artikel De martelaren van Gorcum in Hij is verrezen ! nr. 44 van maart-april 2010].

Het opzet mislukte volkomen. Niet alleen slaagde Oranje er niet in de invallen gelijktijdig te laten gebeuren, maar de protestantse troepen die de grens overstaken, vonden geen enkele stad bereid zich aan hun kant te scharen. De door Alva uitgezonden Spaanse tercio’s, de beste regimenten van hun tijd, rekenden snel af met de afzonderlijke legers. De hertog zelf trok naar Groningen en hakte in Jemmingen aan de Eems het noordelijk invasieleger van Oranjes broer Lodewijk van Nassau in de pan : achtduizend doden, tegenover slechts tachtig aan Spaanse kant.

De prins probeerde nog een inval in Brabant, maar zonder succes. Hij moest afdruipen richting Frankrijk. Wat er nog over was van de oppositie tegen de hertog stuikte volledig in elkaar. Maar de invasies bezegelden wel het lot van Egmont en Hoorn : op 5 juni 1568 werden zij op de Grote Markt in Brussel wegens hoogverraad onthoofd.

HET BEWIND VAN DE HERTOG

Alva was gekomen om te “ snoeien ”, maar hij snoeide wel drastisch. De Raad van Beroerten behandelde tussen 1567 en 1573 zo’n twaalfduizend gevallen. Ongeveer duizend personen werden terechtgesteld, negenduizend anderen werden bestraft met inbeslagname van hun goederen. Het ging om de iconoclasten van de Beeldenstorm, protestantse predikers en oproerkraaiers, geuzen van de “ vijfde colonne ” en edelen of burgers die daadwerkelijk de opstand gesteund hadden. Alva woonde alle zittingen bij : « Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik zeven uur, in de ochtend en in de namiddag, doorbreng in de Raad » (aan de koning, 18 september 1567).

Werden de Nederlanden onder de ijzeren hertog herschapen in één groot knekelhuis ? « Dat beeld leeft voort in de volksherinnering en in de geschiedenisboeken, maar het moet krachtig verworpen worden », schrijft Kamen (p. 92). De schuldigen waren bang en hadden daar alle reden toe, maar de overgrote meerderheid van de bevolking was totaal onschuldig en had dan ook niets te vrezen. We moeten daarbij nog aanstippen dat op 16 juli 1570 in Antwerpen een “ generaal pardon ” werd uitgesproken over iedereen die met de protestantse oproerlingen had geheuld, maar nu terug paus en koning erkende : zij werden beschermd tegen alle vervolging wegens hun fout.

Toch kan niet ontkend worden dat de mensen weinig opgezet waren met de aanwezigheid van zoveel Spanjaarden, die ook nog eens geneigd waren in elke Nederlander een potentiële ketter te zien. Aan alles werd men gewaar dat Spanje zijn eigen visie wou opleggen. Overeenkomstig de wil van de koning voerde Alva administratieve wijzigingen door om het bestuur van de Zeventien Provincies meer te stroomlijnen, wat natuurlijk indruiste tegen de zo hartstochtelijk verdedigde plaatselijke « costuymen ». Hij gaf opdracht om het strafrecht te uniformiseren en minder afhankelijk te maken van het gewoonterecht, dat overal verschillend was.

De stap te ver was echter de invoering van de Tiende Penning, een belasting van 10 % op alle handelstransacties in onroerende goederen. De hertog had dringend geld nodig om zijn soldaten te betalen, want het Spaanse hof was niet bereid daarvoor de schatkist aan te spreken. De provinciale staten weigerden de heffing goed te keuren, vooral omdat het geld niet door hen zou geïnd worden, maar door nieuw te benoemen ambtenaren van de centrale regering in Brussel. Een woedende Alva dreef daarop toch zijn zin door... en leek daardoor meer dan ooit een echte despoot. Het gevolg was dat kooplieden en winkeliers overal in staking gingen. Handel en industrie dreigden stil te vallen en de onvrede werd met de dag groter.

De hertog zelf sukkelde met zijn gezondheid en had veel last van het vochtig klimaat in onze gebieden. « Er gaat geen enkele nacht voorbij zonder dat ik naar bed ga in de overtuiging de volgende ochtend niet meer te kunnen opstaan », schreef hij aan een Spaanse kardinaal. Hij verlangde naar huis. Al in de lente van 1569 had hij aan Filips II laten weten : « Het werk hier is volbracht, sire. God zij dank ! » Maar de koning maakte geen aanstalten om, zoals afgesproken was, naar de Nederlanden af te reizen. Hij had het te druk met de Ottomaanse dreiging, het oproer van de Moriscos (de gekerstende Moren) en de geestesziekte van zijn zoon don Carlos. En dus zat Alva noodgedwongen en zeer tegen zijn zin vast in Brussel.

DE TWEEDE OPSTAND

Op 1 april 1572 veroverde een bende Watergeuzen « in naam van Oranje » het Zuid-Hollands vestingstadje Den Briel. Daarmee had de prins zijn “ La Rochelle ” in handen : een versterkte plaats aan de Hollandse wateren die als uitvalsbasis zou dienen voor de opstand tegen Alva en Spanje. Andere steden en stadjes in het noorden volgden, want de afkeer van de Spanjaarden en hun Tiende Penning was groter dan de onzekerheid over de slaagkansen van Oranje. Eind mei veroverden de soldaten van Lodewijk van Nassau de Henegouwse hoofdstad Bergen en moest Alva plots op twee fronten vechten. Hij koos ervoor het zuiden te verdedigen tegen de Franse dreiging en trok zijn troepen uit Holland terug. Maar toen viel een ander leger vanuit het Duitse rijk de oostelijke provincies aan ; binnen de zes weken waren Drenthe, Overijssel en een groot deel van Friesland in handen van de Oranjeaanhangers.

De hertog was ervan overtuigd dat de Franse hugenotenleider Coligny, die de zwakke koning in Parijs domineerde, een hand in het spel had. Dat bleek te kloppen, want Lodewijk van Nassau stuurde vanuit Bergen een koerier naar Coligny met de vraag om de geplande grootscheepse invasie te starten. Een Spaans-Franse oorlog kon elk ogenblik uitbreken. Alva verliet Brussel om Bergen te ontzetten. Niet veel later viel Oranje Brabant binnen en openden Tienen, Leuven en Mechelen voor hem hun poorten.

En toen werden de kaarten plots grondig geschud. Tijdens de Bartholomeüsnacht, 24 augustus 1572, liet Catharina de’ Medici Coligny en tweeduizend vooraanstaande calvinisten ombrengen. Het bloedbad sloeg daarna over naar andere Franse steden, zodat het protestants gevaar in een oogwenk geneutraliseerd was. Bergen was gered voor Spanje en de hertog kon zijn geluk niet op : « Het heeft mij grote voldoening gegeven te zien wat er met die ketters gebeurd is », luidde zijn commentaar. Minder blij was Willem van Oranje : « Ik had al mijn hoop op Frankrijk gevestigd... »

Alva keerde zich nu tegen de steden die op de kar van Oranje gesprongen waren. « Hij koos voor een politiek van selectieve brutaliteit » (Kamen p. 110) door Mechelen in het vizier te nemen. Zijn zoon Fadrique, die al even ongenadig was als zijn vader, kreeg toelating om de stad te plunderen. Vier dagen lang was Mechelen het toneel van een afschuwelijk bloedbad. Het beoogde effect werd bereikt, want de andere opstandige steden konden niet snel genoeg zijn om zich aan de Spanjaarden over te geven. Oranje zelf vluchtte naar Holland.

Ondertussen was in juni een nieuwe Spaanse gouverneur-generaal in Brussel aangekomen : de hertog van Medinaceli, een vriend van Alva’s rivaal Eboli. Vanaf het begin boterde het niet tussen beide gezagsdragers. Medinaceli uitte scherpe kritiek op de harde aanpak van Alva, maar die bleef op zijn standpunt : « Gestrengheid is de enige oplossing voor het oproer. Als het vuur niet van bij het begin gedoofd wordt, zal het enkel in kracht toenemen. » Hoewel Alva zo vaak gesmeekt had om te mogen vertrekken, hield hij nu vast aan zijn militair commando en negeerde hij straal de opinie van zijn plaatsvervanger ; die had trouwens weinig manoeuvreerruimte, want volgens de koninklijke instructies moest hij in alles Alva’s raad opvolgen. Misnoegd keek Medinaceli toe hoe de stad Zutphen hetzelfde lot onderging als Mechelen. Maar het gevolg was wel dat de noordoostelijke provincies weer onder koninklijk gezag kwamen. Alleen grote delen van Holland en Zeeland waren nu nog in handen van de opstandelingen.

De protestantse propagandamachine produceerde heel wat gravures en zelfs schilderijen waarop Alva als een bloeddorstige despoot werd voorgesteld, zoals deze « Afbeeldinghe van den ellendighen staet der Nederlanden onder de wreede tijrannije van den Hertoghe van Alba » uit 1627. De duivel houdt de pauselijke tiara en de keizerskroon vast, want Kerk en Staat steunen de hertog. Granvelle blaast hem wraak en moordlust in, de Zeventien Provincies zitten geketend aan zijn voeten en Margaretha van Parma vist in een bloedrode vijver naar de bezittingen van de veroordeelden.

DE OMMEZWAAI VAN DE KONING

De openlijke onenigheid tussen beide hertogen dwong Filips II tot meer duidelijkheid over de politiek die hij in de Nederlanden wenste te voeren. Al de voorbije jaren had de vorst zijn generaal verdedigd en gesteund, maar uiteindelijk begon hij zich af te vragen of de agressieve strategie van Alva wel het gewenste resultaat opleverde. De oorlog in de Nederlanden kostte handenvol geld en het was zonneklaar dat Spanje zich niet kon permitteren om eindeloos te blijven strijden. Niettemin bleef de koning zoals gewoonlijk aarzelen, wachtend op een beslissende gebeurtenis.

Willem van Oranje
geschilderd door Adriaen Thomasz Key in 1580.

Die gebeurtenis kwam er in de zomer van 1573, maar anders dan de koning (en Alva) het verwacht hadden. De 66-jarige hertog, die zwaar ziek te bed lag, had zijn zoon Fadrique de opdracht gegeven de Oranjestad Haarlem op de knieën te dwingen. Het beleg duurde eindeloos lang, want Haarlem bood heldhaftig weerstand. Alle pogingen van Oranje om de stad te ontzetten, mislukten. Uiteindelijk gaven de uitgehongerde verdedigers zich op 12 juli over, na schriftelijke waarborgen gekregen te hebben dat ze zouden gespaard worden. Zo zag Alva het echter niet : hij beval zijn zoon de burgers te ontzien, maar heel het garnizoen te executeren. Tweeduizend soldaten van Oranje werden methodisch omgebracht door hen de keel over te snijden of twee aan twee vastgebonden in de rivier het Spaarne te gooien.

Haarlem was een keerpunt. Na de vergeldingsacties daar was er geen enkele stad meer die zich zonder strijd aan de Spanjaarden wou overgeven. Tot overmaat van ramp begonnen de tercios, die nog maanden soldij te goed hadden, te muiten : ze waren het beu zonder enige vergoeding in koude en vochtigheid hun leven te moeten riskeren. In oktober weigerden ze om Alkmaar te bestormen, zodat de aanval moest afgeblazen worden. Alleen door zichzelf als gijzelaar aan zijn mannen aan te bieden tot ze betaald zouden zijn – wat uiteindelijk twee weken later gebeurde – kon Alva verdere escalatie voorkomen. Maar zijn vijanden staken overal de kop op en verhevigden hun pogingen om de gehate “ Spanjolen ” te verdrijven.

Toen het nieuws over de slachtpartij van Haarlem het Spaanse hof bereikte, waren veel koninklijke raadgevers ontzet. Ook traditionele bondgenoten van de ijzeren hertog vonden dat hij deze keer te ver was gegaan. Granvelle gaf als commentaar : « Ik heb nooit opgehouden bij de hertog van Alva te pleiten dat hij zijn politiek zou wijzigen en clementie zou betonen, want zeven jaar lang heeft hij uit eigen ervaring kunnen vaststellen dat een strenge aanpak niet de meest geschikte is. »

De koning besloot tenslotte om knopen door te hakken. Hij benoemde Luis de Requesens tot landvoogd én kapitein-generaal van de Nederlanden. Zowel Medinaceli als Alva kregen de opdracht naar Spanje terug te keren.

DE OVERWINNING VAN DE REBELLEN

Requesens, die pas in november in Brussel arriveerde, kon gedurende zijn eerste weken weinig anders doen dan vertrouwen op Alva’s advies. De oude hertog bleef onwrikbaar bij zijn standpunt : de oorlog moest onverminderd verdergezet worden. Ook nadat Alva tenslotte de Lage Landen definitief verlaten had, bleef hij zijn opvolger bestoken met brieven vol raadgevingen.

Onderweg naar Spanje schreef hij op 2 januari 1574 een brief aan de koning, waarin hij een interessante samenvatting gaf van zijn ambtstermijn in de Nederlanden. « Uiteindelijk ben ik tot de conclusie gekomen dat het probleem van de opstand in wezen een probleem van ketterij is. Zowel de rebellie van 1566 als die van 1572 zijn eigenlijk één en dezelfde opstand en in beide ging het om hetzelfde godsdienstig doel. Het opzet van alle opstandelingen is altijd godsdienstig geweest. Wat eerst een politiek probleem leek te zijn, was in werkelijkheid van ideologische aard. De strijd die ik gevoerd heb tegen de opstand was een strijd tegen de ketterij. »

Bij zijn terugkeer aan het hof werd Alva eervol ontvangen door de koning. « Er was totaal geen sprake van ongenade » (Kamen p. 126). Maar met zijn mening over hoe de Nederlanders moesten aangepakt worden, stond de hertog nu alleen. De situatie van de schatkist ging steeds verder achteruit, wat Filips de verzuchting ontlokte : « Ik geloof dat we de Nederlanden, zoals ik altijd al gevreesd heb, wegens geldgebrek zullen moeten opgeven » (18 juli 1574). Hij maakte geen bezwaar toen Requesens verzocht om officiële vredesonderhandelingen met de rebellen te mogen beginnen. In Breda werd ei zo na een akkoord bereikt, maar de gesprekken liepen vast op de godsdienstkwestie – net zoals Alva voorzien had. Oranje en zijn calvinistische bondgenoten wilden vrijheid voor het protestants geloof, wat de Spaanse koning weigerde.

Op 1 september 1575 ging Spanje de facto failliet. Dat betekende automatisch dat er geen cent meer naar de Nederlanden kon gaan. Toen zij het nieuws vernamen, ontstaken de Hollanders grote vreugdevuren. Filips was verplicht om over de hele lijn bakzeil te halen. In 1576 maakte een koninklijk decreet een einde aan de Raad van Beroerten en aan de Tiende Penning en later op het jaar stemde hij in met een politiek compromis, de Pacificatie van Gent, die bepaalde dat de Spaanse troepen de Nederlanden moesten verlaten, dat alle opstandelingen amnestie kregen en dat Oranje regeringsleider werd onder het gezag van “ den Coninck van Hispangien ”.

ALVA’S LAATSTE JAREN

De laatste opdracht die de hertog voor zijn vorst moest vervullen had te maken met Portugal. Op 4 augustus 1578 was het Portugese leger ten onder gegaan in een veldslag tegen de Berbers ; de jonge en kinderloze koning Sebastiaan had daarbij het leven gelaten. Filips II was een neef van hem en kon daardoor aanspraak maken op de Portugese kroon, waardoor heel het Iberisch schiereiland onder een en hetzelfde gezag zou komen. Maar in Lissabon waren er kapers op de kust verschenen die niet wilden weten van Filips als hun vorst.

Een militaire campagne was noodzakelijk om de rechten van de Spaanse koning te doen gelden alvorens het buitenland er zich zou mee moeien. Alle raadgevers waren het erover eens : alleen iemand met het prestige van Alva kon zo’n veldtocht snel en vakkundig tot een goed einde brengen. Ook de soldaten, die altijd groot respect voor hem betoond hadden, wilden hem aan hun hoofd. De nu 73-jarige generaal ontving het commando in februari 1580 en in de zomer was de klus geklaard. Op 12 september werd Filips in de hoofdstad plechtig uitgeroepen tot koning van Portugal.

Het was in Lissabon dat Alva zijn laatste ziekte doormaakte. Op zijn sterfbed kreeg hij het bezoek van de koning, tot wie hij zei : « Er zijn drie zaken die ik tot Uwe Majesteit moet zeggen. Ten eerste dat ik altijd uw belangen vóór de mijne heb geplaatst. Ten tweede dat ik meer zorg heb gedragen voor uw financiële kwesties dan voor de mijne. En ten derde dat ik u nooit voor een bepaalde functie een man heb voorgesteld die daar bij mijn weten niet het meest geschikt voor was. »

Fernando Álvarez de Toledo stierf op 12 december 1582. Zijn zoon Fadrique volgde hem op als vierde hertog van Alva.

« Lang nadat de hertog van het toneel was verdwenen, verwezen Engelse polemisten naar hem als het archetype van het kwaad. Weinig generaals in de geschiedenis hebben zo’n ongunstige publiciteit gekregen als hij gedurende zijn jaren in de Nederlanden. Het was het eerste grote tijdperk van de ideologische propaganda en het machtige Spanje was het eerste slachtoffer. Behendig gebruik van de drukpers en de graveerkunst in Noord-Europa leidde tot de productie van boeken en pamfletten die het publiek vertrouwd maakten met de vermeende misdaden van de Spaanse politiek » (Kamen p. 169). Alva, de hooghartige Castiliaanse edelman, de ijzervreter die een afkeer had van politiek en compromissen, was een gemakkelijk slachtoffer.

Wat ook zijn tekorten mogen geweest zijn, hij was een overtuigd verdediger van de katholieke zaak en een trouwe uitvoerder van de bevelen van de vorsten die hij diende.

redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 110, maart-april 2021