CONQUISTADORES

Het ware verhaal van de verovering van Mexico

In nauwelijks vijftig jaar tijd slaagde Spanje er in om Midden- en Zuid-Amerika – met uitzondering van de Portugese kolonie Brazilië – te ontdekken, te doorkruisen en er een reusachtig rijk van te maken. De eer daarvoor komt toe aan de "veroveraars", de conquistadores. De moderne geschiedschrijvers veroordelen hen « voor hun wreedheid en uitbuiting, als mannen die de oude beschavingen van Azteken en Inca’s decimeerden en afschuwelijke gruwelijkheden uitvoerden in hun zoektocht naar goud en roem ». Wij willen aantonen dat die negatieve voorstelling de waarheid geweld aandoet en baseren ons daarvoor op de meest recente wetenschappelijke studie die over het onderwerp verschenen is : Conquistadores. A New History door Fernando Cervantes (uitg. Allen Lane, 2020 ; 491 pp.).

MISSIE EN KOLONISATIE

IN tegenstelling tot de  gangbare opinie betekende de 16de eeuw niet het einde van de vruchtbaarheid en het dynamisme van de middeleeuwen. Integendeel, de bovennatuurlijke vurigheid van de christenheid vertaalde zich toen in een groot elan van verovering van de wereld dat we kunnen samenvatten in twee begrippen : missie, dat wil zeggen geestelijke verovering, en kolonisatie of verovering op aards vlak. Beide waren onafscheidelijk van elkaar ; het ene ondersteunde het andere.

De landing van Cortés in Mexico in 1519.
16de-eeuws manuscript bewaard in de British Library ( Londen).

Verovering met welk doel ? In functie van een totalitair imperialisme ? Helemaal niet : verovering voor Christus, volgens de ­opdracht die de Heer aan zijn apostelen gaf : « Gaat dus heen, onderwijst alle volkeren en doopt ze in de naam van de Vader en de Zoon en de H. Geest. » Hetzelfde elan dat heiligen als Ignatius van Loyola en Teresia van Avila naar de hoogten van de spirituele ervaring voert, drijft een hele reeks waarachtige helden de land- en zeewegen op om heel de mensheid de heilsboodschap te brengen.

Waarom worden de conquistadores dan zo vaak in een slecht daglicht geplaatst ? Dat komt door het protestantisme, dat precies in dezelfde tijdsperiode gestalte kreeg. Anders dan ons in de geschiedenishandboeken wordt wijsgemaakt, betekenden de leerstellingen van Luther, Calvijn enz. voor de christenheid geen vooruitgang, maar stagnatie en achteruitgang. In plaats van de soevereiniteit van Christus over een samenleving die helemaal doordrongen was van het Evangelie, kwamen laag-bij-de-grondse drijfveren : materialisme, economisch profijt, eigenbelang. Bij de protestanten is geen sprake van een missionaire bezieling : het is dwaasheid de andere schapen ver weg te willen opzoeken, want ofwel zijn ze voorbestemd tot de hel, ofwel zorgt Christus zelf wel voor het openen van de schaapsstal voor wie Hij wil.

De protestanten, die zich op zichzelf terugplooiden, konden echter de katholieke bekerings­ijver niet verdragen. Vandaar tegenwerking, ondermijning en laster. Het edele streven van Spanje en Portugal, de twee enige landen die in de 16de eeuw dankzij de Inquisitie gespaard bleven van het protestantse virus, werd verdacht gemaakt en neergehaald. En ondertussen maakte het Engeland van Elisabeth I zich klaar om op zijn beurt aan de verovering van de wereld te beginnen, maar voor de triomf van het mercantilisme en om het werk van de katholieke missionarissen en kolonisten te dwarsbomen en te vernietigen.

Het is onmogelijk om binnen het bestek van dit artikel over alle Spaanse conquistadores te spreken. We beperken ons daarom tot de beroemdste onder hen : Cortés, de veroveraar van Mexico. Het relaas van zijn leven en zijn daden dat de Mexicaanse geschiedschrijver Fernando Cervantes brengt, wordt gekenmerkt door iets wat we in onze dolgedraaide moderne wereld helemaal uit het oog verloren zijn : respect voor het historisch kader. « We mogen de complexe rijkdom van de wereld van de conquistadores niet herleiden tot een karikatuur », schrijft hij. « Hun wereld was niet de wrede, achterlijke, obscurantistische en onverdraagzame wereld die mythen en legenden ervan gemaakt hebben, maar de laatmiddeleeuwse kruisvaarderswereld die getuige was van de verwijdering van de laatste restanten van de moslimoverheersing in continentaal Europa » (p. XVII). Het is omdat wij niet meer de moeite doen om ons te verplaatsen in de mentaliteit van de Spaanse veroveraars dat wij hen niet meer begrijpen : « Geloof en roem gingen voor hen hand in hand en ze legden zich toe op vormen van politieke organisatie waarin elke scheiding tussen tijdelijke en geestelijke aangelegenheden als absurd werd beschouwd [...] Hun verhaal kan enkel naar waarde worden geschat als wij open staan voor een culturele wereld die ons misschien heel vreemd kan toeschijnen, maar die uiteindelijk even menselijk en even feilbaar was als die van onszelf » (p. XVIII).

WIE WAS HERNÁN CORTÉS ?

De grootste van de Spaanse veroveraars werd geboren in 1485 in Medellin, een stadje in Extremadura, waar de geest van de Reconquista – de christelijke herovering van Spanje op de Moren – nog bijzonder levendig was. Van zijn vader erfde hij wilskracht, eerbesef en een diep geloof. Hij studeerde rechten aan de universiteit van Salamanca, wat van hem een gecultiveerd man maakte gehecht aan wet en orde. Van jongs af droomde hij ervan om in de voetsporen van Colombus naar de Nieuwe Wereld te trekken om er « dappere daden te stellen voor God en voor de Koning ». Die koning was Carlos  I, die in 1519 keizer van het Heilig Roomse Rijk zou worden als Karel V.

Diaz del Castillo, de biograaf van Cortés, onderstreept zijn vroomheid : « Elke ochtend zei hij zijn gebeden in een getijdenboek en woonde hij devoot de mis bij. Zijn voorkeurspatroon was de Maagd Maria, wat voor elke goede christen het geval zou moeten zijn ; hij beschouwde haar als zijn beste voorspreekster. » Ongetwijfeld is hij vaak op bedevaart gegaan naar het beroemde klooster van Guadalupe bij Cáceres, waar Onze-Lieve-Vrouw als beschermster van de Hispanidad vereerd wordt.

Als avonturier reist hij naar Hispaniola, het eiland dat Colombus in 1492 ontdekte, en neemt er deel aan militaire expedities onder het bevel van de gouverneur van Cuba, Diego Velázquez. Die merkt al snel de intelligentie en daadkracht van Cortés op en stelt hem aan tot zijn privésecretaris. Wanneer enkele jaren later het plan wordt opgevat om het gebied ten westen van Cuba te exploreren, vertrouwt Velázquez de leiding van de expeditie toe aan Cortés. Naar de Castiliaan uit Extremadura kijkt iedereen op ; hij heeft een natuurlijk gezag waarnaar iedereen zich schikt. Met hem zal er nooit sprake zijn van rebellie, hij is de onbetwiste leider die door zijn manschappen op handen gedragen wordt.

Het opzet van de gouverneur is bescheiden : een verkenningstocht om goud en slaven te zoeken. De 34-jarige Cortés ziet het veel grootser, want in de lijn van Colombus is hij ervan overtuigd dat China vlakbij ligt en via een westelijke route kan bereikt worden. Hij formeert een indrukwekkend eskader van elf schepen en 530 man. Zijn staf bestaat uit veteranen van vorige ontdekkingstochten en een aalmoezenier, pater Olmedo, reist mee. Op de vlag van Cortés prijkt een groot kruis met de woorden In hoc signo vinces, het devies van Constantijn de Grote : het is werkelijk een kruistocht die hij aanvat. Er ontstaat wrijving tussen Velázquez en zijn ondergeschikte, met het gevolg dat de gouverneur hem op het laatste nippertje het bevel geeft de expeditie af te gelasten. Maar Cortés is niet meer te houden en zeilt midden in de nacht uit met zijn armada voor de onderneming van zijn leven : de verovering van Mexico.

IN HET LAND VAN DE MAYA’S

In februari 1519 bereikt de expeditie het eiland Cozumel tegenover Yucatan en ontmoet er de eerste Maya-inboorlingen. Cortés heeft een duidelijke politiek : tegenover de indianen begint hij altijd met een vredesaanbod, met het oog op goede betrekkingen. Aan zijn soldaten verbiedt hij ten strengste elke vorm van onrechtvaardigheid ; zo wordt een Spanjaard die op een dag een kip steelt zwaar gestraft. Maar hij gaat verder dan het streven naar verstandhouding, want hij probeert het stamhoofd, de cacique, ervan te overtuigen de afgodsbeelden te vernietigen. De Spanjaard wil niet alleen nieuwe gebieden veroveren, hij wil ook de indianen bekeren.

Daarbij gaat hij niet via omwegen te werk. Met behulp van een tolk (een landgenoot die acht jaar de gevangene van de Maya’s geweest is) legt hij aan de autochtone leiders uit wat de katholieke godsdienst is, die zij dienen te aanvaarden als ze niet naar de hel willen gaan. Daarop geeft hij enkele mannen de opdracht om de afgodsbeelden boven op de piramide van Cozumel naar beneden te gooien ; in de plaats komen een altaar, een groot kruis en een beeltenis van de H. Maagd.

De Duitse schilder Christophe Weiditz schetste in 1528, acht jaar na de verovering van Mexico, een portret van Cortés dat waarschijnlijk het meest natuurgetrouwe is dat we van hem bezitten.

Wat was de reactie van de heidenen ? We weten dat Cortés, toen hij enkele weken later naar het eiland terugkeerde, constateerde dat de christelijke symbolen nog op hun plaats stonden en zelfs geëerd werden. Veel historici zijn sceptisch over dit getuigenis, maar « dit was slechts het eerste van veel incidenten waarbij Spaanse veroveraars heidense idolen vernietigden en vervingen door christelijke beelden zonder dat er schijnbaar sprake was van enige oppositie » (Cervantes p. 123). De Spanjaarden waren daar zelfs niet verwonderd over : ze waren ervan overtuigd dat « van zodra de christelijke boodschap aan de indianen zou verkondigd zijn, dezen hun dwaling onmiddellijk zouden inzien. [...] Dat ze mensen waren, daarover bestond geen twijfel ; daarom kon er ook niet getwijfeld worden aan hun ingeboren ontvankelijkheid voor de goddelijke genade » (p. 124).

Voor de 16de-eeuwse Europeanen hadden de inboorlingen een anima naturaliter christiana, “een van nature uit christelijke ziel”. Het volstond hen de waarheid voor te houden opdat ze die ook zouden herkennen. De echte vijand waren de heidense priesters, die werktuigen van de duivel waren en met opzet de geesten vertroebelden om ze te kunnen domineren.

Cortés zeilt rond het schiereiland Yucatan en bereikt in maart de plaats Potonchan, waar de inboorlingen vijandig reageren en hem aanvallen, maar voor de aan land gebrachte kanonnen al snel op de vlucht slaan. Enkele dagen later zijn het de Spaanse paarden, totaal onbekend aan de indianen, die een nieuwe aanval in de kiem smoren. De cacique capituleert en biedt Cortés niet alleen gouden voorwerpen aan, maar ook twintig vrouwen, die door de Spaanse aalmoezenier gedoopt worden en christelijke namen krijgen. Een van hen is de intelligente Malinali, die doña Marina wordt en van uitzonderlijk belang zal blijken voor de veroveraars : ze spreekt Maya en Nahuatl, de algemene omgangstaal van Centraal-Amerika, en beheerst snel het Castiliaans. Haar loyauteit aan de zaak van Cortés, van wie zij de geliefde wordt (want de veroveraar was geen heilige), zal nooit wankelen.

De Spanjaarden vervolgen hun route langs de kust en gaan aan land op 22 april. Ze komen aan in een stad van het volk van de Totonaken, die hen goed ontvangen. Het is Pasen ; Cortés laat een altaar plaatsen waarop zijn aalmoezenier een plechtige mis opdraagt. Enkele dagen later laat de bevelhebber de afgodsbeelden vernietigen, wat de autochtonen zeer verontrust. Maar Cortés stelt hen op hun gemak : « Omdat jullie je goden hebben verloren en bedroefd zijn, zal ik een grote Dame bij jullie achterlaten die jullie bemiddelaarster zal zijn. » En hij laat in de van bloed gezuiverde piramidetempel een beeld van Onze-Lieve-Vrouw plaatsen.

Net op dat ogenblik arriveert een indiaanse hoogwaardigheidsbekleder, gezonden door niemand minder dan Moctezuma, de keizer van de Azteken, die op de hoogte gebracht is van de landing van de vreemde indringers.

De route van de veroveraars van de kust naar Tenochtitlan (maart-november 1519 )

DE DWINGELANDIJ VAN DE AZTEKEN

De Mexica, zoals ze zichzelf noemden, verschenen pas betrekkelijk laat op het hoogland van Midden-Mexico en zij beschouwden zichzelf dan ook slechts als de erfgenamen van de grote beschavingen die aan hen waren voorafgegaan. Hun oorsprong is bescheiden : wanneer zij na hun lange zwerftochten in het begin van de 14de eeuw een vestigingsplaats zoeken, wijzen hun machtige buren hen enkele drassige eilandjes toe in de lagune van het grote Texcocomeer. De Azteekse hoofdgod Huitzilopochtli, de verschrikkelijke oorlogsgod die mensenoffers eist, belooft hen via zijn priesters echter een grote toekomst, gesymboliseerd door een teken bij de lagune : een arend die zittend op een cactus een slang verscheurt. Daar stichten zij hun hoofdstad, Tenochtitlan, het latere Mexico-stad.

Hun onstuitbare opgang voltrekt zich in minder dan tweehonderd jaar. De militaristische Azteken – de Spartanen van Centraal-Amerika – onderwerpen de een na de ander de verschillende stammen en stadstaten op het hoogland tot enkel nog Texcoco en Tlacopan overblijven. Met die steden sluiten zij een “Triple Alliantie”, een driehoofdige liga, die na verloop van tijd evolueert naar een statenbond onder Azteeks oppergezag. Belasting en handel brengen een eindeloze stroom van producten uit alle streken naar het op heipalen in de moerassen gebouwde Tenochtitlan, het Venetië van de Nieuwe Wereld, waar midden in de stad de grote piramidetempel van Huitzilopochtli verrijst, die in 1484 ingehuldigd wordt met het offeren van de uitgesneden harten van duizenden krijgsgevangenen.

De heerschappij van de Azteken is gebaseerd op dwang, geweld en bloed. Hun juk weegt zwaar op alle onderworpen stadstaten. Met zijn beperkte troepenmacht had Cortés nooit de overwinning kunnen behalen als hij geen gebruik had kunnen maken van de vrijheidsdrang van de tot slaven gedegradeerde volkeren van Mexico. Maar dan nog had de scherpzinnige Castiliaan al zijn politiek en militair talent nodig om de riskante onderneming tot een goed einde te brengen.

Om de afgezant van keizer Moctezuma te imponeren demonstreert Cortés voor hem de kracht van zijn artillerie en laat hij zijn paarden opdraven. De hoogwaardigheidsbekleder is diep onder de indruk. Vervolgens verzekert de conquistador dat hij enkel vreedzame bedoelingen heeft en stuurt de afgezant weg met geschenken voor de Azteekse heerser.

KAPITEIN-GENERAAL VAN DE SPAANSE KROON

Volgens de indianen die een generatie later de kroniekschrijver Bernardino de Sahagún informeren, werd Moctezuma gegrepen door grote vrees. « Wat zal er met ons gebeuren ? » zou hij gezegd hebben. De diepste reden voor die vrees was van religieuze aard en had te maken met de onheilspellende gelijkenis tussen Cortés en Quetzalcoatl, de Gevederde Slang. « Volgens de legende was Quetzalcoatl een van de stichters van de Tolteekse heilige stad Tollan, waaruit hij echter verdreven werd door vijandige goden onder wie Huitzilopochtli, mogelijk als resultaat van zijn veronderstelde tegenstand tegen mensenoffers. Quetzalcoatl was op een vlot van slangen verdwenen over de oostelijke zee [de Atlantische Oceaan] » (p. 129). En nu kwamen over diezelfde zee vreemdelingen naar de keizer toe die radicaal gekant waren tegen mensenoffers en die bovendien gekleed waren in het zwart, de kleur van de Gevederde Slang (want de Spanjaarden waren aan land gegaan op Goede Vrijdag en hadden hun kledij aan de gelegenheid aangepast) !

Er waren nog meer verontrustende gelijkenissen. « Het jaar van de aankomst van Cortés, 1519, was het jaar 1-Riet van de Mexicaanse kalender. Men geloofde dat Quetzalcoatl geboren was in 1-Riet en dat hij na precies een “eeuw” van 52 jaar (overeenkomstig de heilige kalender van de Mexica) ook in 1-Riet gestorven was » (p. 129). Tot overmaat van ramp stond dit jaar ook bekend als een bijzonder slecht jaar voor vorsten...

De keizer stuurt nu de ene ambassade na de andere, altijd met kostbare geschenken, met de bedoeling de indringers het verder oprukken te ontraden. Maar de giften hebben het tegenovergestelde effect : welke schatten moet de hoofdstad wel herbergen ? Toch zijn de Spanjaarden verdeeld, want de sympathisanten van gouverneur Velázquez vinden dat Cortés te veel risico’s neemt en ongehoorzaam is aan zijn overste als hij verder oprukt.

Wat de conquistador dan doet, is een knap staaltje van juridische spitsvondigheid. Hij verklaart dat hij in de beste Castiliaanse traditie aan de kust een stad wil stichten, Villa Rica de la Vera Cruz, waarvan al zijn manschappen burger zullen worden. Vervolgens laat hij een gemeenteraad verkiezen waarin zijn medestanders tot magistraat worden aangesteld. Deze alcaldes stellen officieel vast dat de missie van Cortés zoals verwoord door de gouverneur van Cuba volbracht is en dat hij dus ontslag moet nemen... waarop zij hem prompt benoemen tot kapitein-generaal van het koninklijk leger en dus vertegenwoordiger van de Spaanse vorst.

Cortés heeft een onderhoud met een inlands stamhoofd, waarbij doña Marina hem helpt als tolk. Illustratie uit de Lienzo de Tlaxcala, een codex over de geschiedenis van de Tlaxcalanen (ca. 1582 ).

In een collectieve brief aan de koning (waarbij Cortés natuurlijk de pen vasthoudt) rechtvaardigt de gemeenteraad zijn daad van ongehoorzaamheid aan Velázquez « door te onderstrepen dat, hadden ze besloten zijn instructies te volgen in de bijzondere omstandigheden waarin zij zich bevonden, zo’n daad dan was neergekomen op het verkiezen van het privébelang boven dat van de Kroon en de ruimere gemeenschap » (p. 133). Met andere woorden : waar de gouverneur enkel uit is op zelfverrijking, daar hebben Cortés en zijn bondgenoten het hoger belang van de monarchie op het oog. De aanhangers van de gouverneur stribbelen nog wel tegen, maar hun aanhankelijkheid aan de Kroon is te groot ; bovendien laat de sluwe Cortés hun voorman tot burgemeester aanstellen. Zijn initiatief is een succes over de hele lijn en zijn wettige positie is voortaan veiliggesteld.

Kort daarna arriveren boodschappers van de Totonaken die de Spanjaarden een bondgenootschap aanbieden. Ze zouden blij zijn de tirannie van de Azteken te kunnen afwerpen, die van hen niet alleen zware belastingen eisen, maar ook een jaarlijks contingent jongeren die in Tenochtitlan geofferd worden. Dit aanbod, waardoor de kans op een overwinning plots veel reëler wordt, trekt de laatste sceptische Spanjaard over de streep. Maar om zeker te zijn dat er voor niemand een weg terug is, doet Cortés iets ongehoords : hij laat al zijn schepen aan de grond lopen en onbruikbaar maken. De stoutmoedigheid, om niet te zeggen de roekeloosheid van de conquistador kan slechts op één manier verklaard worden : hij gelooft vast dat hij voorbestemd is om het grote land waar hij doorheen trekt te veroveren, ook al beschikt hij slechts over een handvol getrouwen midden in een oceaan van vijanden.

DE OPMARS NAAR TENOCHTITLAN

Op 15 augustus 1519 trekken de Spanjaarden op naar de hoofdstad, vergezeld van 800 Totonaakse krijgers. De tocht loopt door een ijzige hoogvlakte aan de voet van besneeuwde bergtoppen ; de veroveraars lijden verschrikkelijk onder het barre klimaat. Na verloop van tijd bereiken ze Tlaxcala, de hoofdplaats van « een dicht bevolkte keten van nederzettingen, waar zo’n 120.000 mensen woonden verdeeld over verschillende autonome staten die samen een militaire federatie tegen de Mexica vormden » (p. 138), maar door hen economisch worden gewurgd. Ook met de Tlaxcalanen sluit Cortés een verbond : zij zeggen hem hun volledige strijdmacht toe. Zijn politiek van “divide et impera” werpt vruchten af, want kort daarna verschijnt een nieuwe, van kostbare geschenken voorziene delegatie van Moctezuma. De keizer heeft besloten vazal van de monarch van Castilië te worden, maar raadt de Spanjaarden de « verraderlijke » weg naar Tenochtitlan ten zeerste af.

De Caxtilteca (Castilianen), zoals Moctezuma hen noemt, negeren zijn verzoek en komen in oktober aan in Chollollan, een vazalstad van de Azteken. Het is een prachtige plaats, « mooier dan welke stad in Spanje ook », oordeelt Cortés. Overal rijzen tempels op, die door de conquistador “moskeeën” worden genoemd : « Het was duidelijk dat er voor Cortés en zijn volgelingen een naadloos verband was tussen de Reconquista in eigen land en wat zij in de Nieuwe Wereld deden » (p. 143).

Mensenoffers op de top van een Azteekse piramide.
De priester sneed met een mes van obsidiaan het hart uit een levend slachtoffer om het aan de godheid op te dragen. Afbeelding uit de in Firenze bewaarde Codex Magliabechiano, ca. 1550.

De Spaanse aanvoerder heeft om diplomatieke redenen het Tlaxcalaanse leger teruggestuurd, op 6000 strijders na die van hem buiten de stad moeten blijven. Chollollan ontvangt de vreemdelingen schijnbaar welwillend, maar tijdens hun verblijf bemerken de Spanjaarden dat de inwoners grote stenen op de daken stapelen en dat de straten geblokkeerd worden : ze zitten in de val ! Onmiddellijk houdt Cortés krijgsraad en men besluit dat de aanval de beste verdediging is. De bevelhebber laat de leiders van Chollollan weten dat hij wil vertrekken en hen graag bijeenroept op het binnenplein van de hoofdtempel om afscheid te nemen. Van zodra de Chollollanen daar verzameld zijn, sluiten de Spanjaarden de poorten. Cortés maakt de indianen duidelijk dat hun houding verraad van de Spaanse Kroon betekent, waarop de doodstraf staat. Daarop volgt een slachtpartij, waarbij ook de Tlaxcalanen zich niet onbetuigd laten : zij grijpen de gelegenheid aan om hun vijanden uit te roeien en de stad te plunderen.

Het bloedig gebeuren is Cortés de eeuwen door op veel kritiek komen te staan, maar Cervantes merkt op dat « dit vooral het gevolg was van het huiveringwekkend relaas van de feiten door Bartolomé de las Casas [de dominicaan die fel gekant was tegen de veroveraars] dat hij decennia later schreef in een poging om het Spaanse hof te choqueren. Las Casas stelde Cortés voor als een nieuwe Herodes, die vrolijk populaire ballades zong terwijl hij mensen afslachtte » (p. 145). De overgrote meerderheid van de ooggetuigen, aldus Cervantes, verklaarde aan de latere kroniekschrijvers dat zij de excessen betreurden, maar het toch een gepaste straf voor het gepleegde verraad vonden.

Omdat hij beducht is voor nieuwe hinderlagen kiest Cortés nu voor een moeilijke route over een hoge bergpas. Links en rechts rijzen twee machtige vulkanen op, de Iztaccihuatl (“Witte Vrouw”) en de Popocatepetl (“Rokende Berg”) ; die laatste spuwt sinds enkele maanden vuur en stenen uit, nog een onheilspellend voorteken. Dan dalen de Spanjaarden af naar de vallei van Mexico. Hun vastberadenheid maakt grote indruk op de bewoners van de steden, de ene al prachtiger dan de andere, die zij passeren. Op 8 november bereiken zij tenslotte de hoofdweg naar Tenochtitlan. Cortés geeft zijn mannen de opdracht hun wapenrusting op te poetsen en zich te formeren voor een plechtige optocht ; ook zo’n tweeduizend inlandse bondgenoten, beschilderd in oorlogskleuren, sluiten zich aan.

MOCTEZUMA IN TWEESTRIJD

Wat zich nu voor hun ogen ontvouwt, is met niets dat zij ooit gezien hebben te vergelijken. In termen van uitgestrektheid en bevolkingsdichtheid kan geen enkele stad in Europa tippen aan Te­nochtitlan, dat schitterend in het water ligt met zijn torenhoge piramides en luxueuze paleizen. Terwijl de veroveraars gefascineerd over de dammen marcheren, komen duizenden kano’s naderbij gevaren over het reusachtige meer. Langs de weg staan de indianen zich in dichte drommen te vergapen aan het spektakel. Allerlei edelen komen de vreemdelingen tegemoet en voegen zich in hun gezelschap om hen tot bij de keizer te brengen.

Aan het eind van de hoofddam komt Moctezuma, op een draagstoel en onder een baldakijn van veren, Cortés tegemoet. In de personen van de keizer en de Castiliaan staan de Nieuwe en de Oude Wereld op deze historische dag, 8 november 1519, oog in oog met elkaar. Volgens Sahagún, die ingelicht werd door indianen die bij de ontmoeting aanwezig waren, sprak de keizer woorden van diep respect : « O Heer, onze Heer, met hoeveel moeite hebt U gereisd om ons te bereiken, bent U aangekomen in dit land, uw land, uw eigen stad, om te zitten op uw mat, uw stoel, die ik al deze tijd voor U heb bewaard... » Het is overduidelijk dat Moctezuma in Cortés de reïncarnatie ziet van Quetzalcoatl. Het is de enige verklaring voor zijn passiviteit de hele tijd van de opmars van de veroveraars. Hij is als verlamd, want wat kan een mens, ook al is hij keizer van een machtig volk, tegen een godheid beginnen ?

De conquistadores worden binnengeleid in de stad en ondergebracht in het prachtige paleis van Axayacatl dat van alle comfort voorzien is. Toch zijn ze niet op hun gemak. « Tenochtitlan mocht dan wel een prachtige stad zijn, ze was door haar ingenieurs ook toegerust voor de verdediging : de bruggen waarover de hoofdweg liep, bestonden uit verwijderbare houten balken. Die dienden in de eerste plaats om kano’s toe te laten van de ene kant van het meer naar de andere te varen, maar het mogelijk gebruik voor defensieve doeleinden was overduidelijk » (p. 149). Loopt het binnen in de stad verkeerd af, dan zitten de Spanjaarden als ratten in de val.

Op een dag brengt de keizer met Cortés en zijn kapiteins een bezoek aan de grote piramide. Op de top « werden zij geconfronteerd met de vreemde liggende figuur van een chac-mool, die steunend op een elleboog een cuauhxicalli vasthield : de stenen schaal waarop geofferde mensenharten gelegd werden. Iets verder [...] stond de techcatl, de groene executiesteen waarover de beelden van Huitzilopochtli en Tezxatlipoca waakten en die bedekt was met menselijk bloed. Ernaast stonden vuurpotten waarin de nog warme harten lagen van mensen die eerder op de dag geofferd waren » (p. 151).

De vallei van Mexico in 1519.
De Azteken hadden dwars door het Texcocomeer een dam aangelegd om het drinkbare water te scheiden van het brakke water. Op drijvende tuinen of  chinampas kweekten zij groenten.

Een van afgrijzen vervulde Cortés berispt de keizer streng, maar die reageert onverwacht boos. Allicht is het een bewijs van de innerlijke strijd die Moctezuma verscheurt : zijn hoofdgod Huitzilopochtli heeft in een ver verleden Quetzalcoatl verjaagd ; hoe zal die oppermachtige god reageren nu de keizer de reïncarnatie van Gevederde Slang zo onderdanig in de hoofdstad onthaald heeft ? Is hij niet de speelbal geworden van een strijd tussen kosmische krachten die hem ver te boven gaan ?

Enige tijd later verneemt Cortés dat een vijandige indianenstam de Spanjaarden in Villa Rica de la Vera Cruz aangevallen heeft en dat een van zijn mannen ritueel ter dood gebracht is, waarna zijn hoofd naar Moctezuma is gezonden. Verontwaardigd roept de bevelhebber de keizer ter verantwoording ; hij wil hem enkel vergiffenis schenken als hij hem op staande voet volgt naar het paleis van Axayacatl – en zich dus onder zijn gezag plaatst. Na een lange discussie capituleert de mentaal uitgeputte vorst. Tegen zijn hovelingen en wachters zegt hij dat zijn beslissing hem in een visioen ingegeven is door niemand minder dan Huitzilopochtli zelf...

In een van zijn brieven aan Karel V schrijft Cortés zijn overtuiging neer « dat hij, als een nieuwe Mozes, de Mexica weggevoerd heeft uit hun lange ballingschap in de wildernis van hun heidendom naar het beloofde land, dankzij hun aanvaarding van het christelijk geloof en hun onderwerping aan de keizer van het Heilig Roomse Rijk. Moctezuma’s eerbiedige en gehoorzame houding waren in de geest van Cortés duidelijke signalen van dit proces » (p. 155).

DE “NOCHE TRISTE”

Dan vernemen zowel de keizer als Cortés dat aan de kust een grote Spaanse vloot geland is, gestuurd door gouverneur Velázquez. De bevelhebber van de vloot laat weten dat hij de opdracht heeft de conquistador, die een rebel is, gevangen te nemen. Moctezuma staat perplex, maar Cortés besluit tot een gewaagde actie : hij haast zich met tachtig man naar Vera Cruz terwijl hij zijn rechterhand Pedro de Alvaredo de taak opdraagt Moctezuma in huisarrest te houden.

Met zijn radde tong slaagt Cortés er in om de door Velázquez gezonden troepenmacht, die natuurlijk geen schriftelijke orders van de keizer zelf bij zich heeft, om te praten en zijn kant te doen kiezen. Maar in Tenochtitlan loopt het ondertussen fout. De Spanjaarden in de stad laten hun hebzucht de vrije loop en beginnen onderling te ruziën over het goud. Zijn het dan geen medestanders van een godheid, maar ordinaire dieven ? De sfeer ten opzichte van de Caxtilteca wordt grimmiger. Wanneer de Azteken beginnen met de voorbereiding van een belangrijk feest voor Xipe Totec, waarbij priesters zich hullen in de huid van hun levend gevilde slachtoffers, waarschuwen de Tlaxcalaanse bondgenoten van Cortés de conquistadores dat men van plan is hen te offeren...

Pedro de Alvaredo panikeert. Op het ogenblik dat honderden Azteekse edelen op het hoofdplein van de stad een rituele dans aanvatten, laat hij de drie toegangen tot het plein afsluiten. Wat volgt is een complete uitmoording, waarbij volgens ooggetuigen « het bloed als water vloeide ». Daarop begint boven op de grote piramide het bonzen van de trommels, die de Azteekse massa oproepen tot een tegenaanval. De Spanjaarden barricaderen zich in hun paleis, mét de keizer.

De Azteekse hoofdstad Tenochtitlan zoals afgebeeld in de Latijnse uitgave van de tweede brief van Cortés aan Karel V, gepubliceerd in Neurenberg in 1524.
De gedetailleerde schoonheid van de kaart is een goede indicatie voor de fascinatie die de verovering van Mexico in Europa teweegbracht.

Op 24 juni 1520 is Cortés terug in Tenochtitlan, om vast te stellen dat Alvaredo alles verknoeid heeft. Wanneer de Azteken vervaarlijk komen opdringen, eist de Spaanse bevelhebber dat Moctezuma zijn volk toespreekt om het te kalmeren. Maar op het moment dat de vorst, die in de ogen van zijn onderdanen alle gezag verloren is, op het terras van het paleis verschijnt, wordt hij onthaald op een regen van projectielen. Zwaargewond wordt hij afgevoerd en sterft korte tijd later.

De dagen van de Spanjaarden lijken geteld. De enige optie die hen nog overblijft, is vluchten uit de stad. De terugtocht in westelijke richting, naar het vasteland, begint in het holst van de nacht en onder een stromende regen. Alle bruggen zijn door de Azteken weggehaald, maar Cortés heeft met balken uit het paleis een soort pontonbrug laten maken. Alles gaat goed tot plots opnieuw de trommels weerklinken : ze zijn ontdekt. Onmiddellijk is het meer bezaaid met kano’s vol woeste krijgers. De Spanjaarden « die niet door pijlen gedood werden, verdronken door het gewicht van de meegevoerde kanonnen en hun goud. Zij die er toch in slaagden het vasteland te bereiken, moesten daarvoor zelfs niet zwemmen : ze kropen gewoon over de opgehoopte lijken » (p. 166). Zeshonderd Spanjaarden en verschillende duizenden Tlaxcalanen laten het leven.

Op de ochtend van 1 juli weent Cortés bittere tranen over de ramp die zich in de “trieste nacht” voltrokken heeft. De overlevenden zijn met amper vierhonderd. Ze verwachten achtervolgd te worden, maar dat gebeurt niet. De verklaring is allicht dat de Azteken volop bezig zijn met het offeren van de buitgemaakte gevangenen aan hun oorlogsgod ; alleen als die gunstig gestemd wordt, is het volgens hun godsdienst mogelijk de voortvluchtige vreemdelingen de genadeslag toe te brengen.

DE VAL VAN MEXICO

Het lijkt ongelooflijk, maar Cortés is vastbesloten om de stad alsnog te heroveren. Gelijk wie anders zou geprobeerd hebben zijn hachje te redden, maar de conquistador is van een uitzonderlijk kaliber. In een van zijn brieven aan Karel V schrijft hij « dat het ergste wat zij konden doen erin bestond een teken van zwakheid te tonen. Ze waren christenen die moesten vertrouwen op de goedheid en barmhartigheid van God. Bovendien zou het opgeven van de onderneming niet alleen neerkomen op een persoonlijke vernedering, maar zou zo’n lafheid ook een onvergeeflijke daad van hoogverraad ten opzichte van Uwe Majesteit zijn » (aangehaald door Cervantes, p. 171).

Hij keert via de noordelijke route rond het meer terug naar Tlaxcallan, terwijl hij voortdurend het hoofd moet bieden aan guerrilla-aanvallen in opdracht van de opvolger van Moctezuma. In de stad van de Tlaxcalanen vinden de Spanjaarden eindelijk beschutting en rust en bereidt Cortés zijn tegenoffensief voor. Zijn scherpe geest had de zwakheid van Tenochtitlan doorgrond. De stad leefde als een enorme parasiet op wat geproduceerd werd door de vazalsteden in de wijde omtrek, maar kende zelf nauwelijks enige vorm van landbouw. Als de veroveraars er zouden in slagen de economische aanvoerlijnen naar de hoofdstad af te snijden, konden ze haar uithongeren.

Gesteund door duizenden indiaanse krijgers voert Cortés een bikkelharde campagne, waarbij hij de ene stad na de andere verovert en wegkijkt wanneer de Tlaxcalanen hun wreedheid botvieren op de overwonnenen. De bewuste genadeloosheid doet haar werk : tegen de herfst van 1520 is Cortés heer en meester over Centraal-Mexico en is Tenochtitlan een bedreigde stad. Zijn reputatie vergroot nog door toedoen van een onverwacht fenomeen : de pokken, meegebracht door Spaanse soldaten en onbekend bij de inheemse volkeren, richten een ravage aan onder de indianen. « Wat zij al snel opmerkten, was dat de ziekte de Spanjaarden niet leek te treffen, die zo omhuld leken met een mysterieuze aura van onoverwinnelijkheid » (p. 173). Onder de doden is ook de opvolger van Moctezuma.

Wanneer dan vanuit Hispaniola versterking aankomt in de vorm van extra manschappen, paarden en munitie, is Cortés gereed voor het laatste bedrijf. Hij laat schepen vervaardigen die in onderdelen tot bij het meer gebracht worden en verdeelt zijn troepenmacht over de toegangswegen naar Tenochtitlan. Midden juni 1521 is de blokkade voltooid. In de hoofdstad begint men honger te lijden, maar de nieuwe heerser, Cuauhtemoc, wil van geen overgave weten.

Langzaam maar zeker rukken de veroveraars op, waarbij ze systematisch alle gebouwen vernietigen en het puin gebruiken om de plekken waar de bruggen lagen voorgoed op te vullen. Keer op keer vraagt Cortés om de overgave ; keer op keer weigert Cuauhtemoc, al sterven steeds meer Azteken de hongerdood. De inlandse geallieerden van de Spanjaarden koelen ondertussen hun wraak op hun voormalige meesters. Cortés ziet het met afgrijzen aan : « Op de duur werd het voor ons moeilijker om onze bondgenoten te beletten op zo’n wrede manier te moorden dan zelf tegen de indianen te vechten. Hun woeste wreedheid was volkomen vreemd aan welke natuurlijke orde ook » (aangehaald door Cervantes, p. 188). Uiteindelijk wordt de laatste Azteekse vorst gevangen genomen en voor de Spaanse bevelhebber geleid, die hem – tot grote verbazing van alle indianen – met respect en grote affectie ontvangt.

« Toen dit opperhoofd was gevangen genomen, hield de strijd onmiddellijk op », schreef Cortés aan Karel V. « En zo behaagde het God onze Heer hem te beëindigen op deze dag, de 13de augustus 1521, vijfenzeventig dagen nadat wij voor het eerst het beleg voor de stad hadden geslagen. »

NIEUW-SPANJE

Projectie van de belangrijkste tempelpiramide van Tenochtitlan op het huidige centrum van Mexico-stad. Op wat de Spanjaarden de Templo Mayor noemden, bevonden zich twee heiligdommen : een voor de oorlogsgod Huitzilopochtli en een voor de regengod Tlaloc. Cortés liet de piramide, symbool van de dominantie van Satan over de Azteken, afbreken. De resten ervan kwamen tijdens verbouwingen in 1978 tevoorschijn, waarop de vrijmetselaarsregering van Mexico besloot om tot restauratie over te gaan « om de oorspronkelijke beschaving [ ? ] van het land in ere te herstellen ». Men schat dat op de piramide jaarlijks minstens twintigduizend mannen, vrouwen en zelfs kinderen (zoals bewezen door recente vondsten) ritueel geslacht werden.

Tenochtitlan was bijna helemaal verwoest. De piramiden stonden er nog, maar die bouwwerken van de duivel liet Cortés volledig afbreken. De brokstukken van huizen, paleizen en tempels verschaften het nodige materiaal voor de heropbouw van de stad, die nu een op en top Spaanse stad werd vol christelijke kerken : Mexico. De Azteken die in leven gebleven waren, keerden terug en namen in de nieuwe stad hun intrek.

Het gezag van de conquistador was zo groot dat de bevrijde vazalsteden er niet aan dachten hun onafhankelijkheid uit te roepen, maar keizer Karel V als hun opperste heer erkenden. Cortés stichtte verschillende andere steden, waar veel van zijn soldaten zich vestigden en die middelpunten werden van waaruit de Spaanse katholieke beschaving overal doordrong. In 1524 kwamen de eerste franciscanen toe om de kerstening ter hand te nemen.

De verspreiding van het christendom ging snel, maar de definitieve doorbraak kwam op 9 december 1531. Op die dag begaf een bekeerde indiaan, Juan Diego, zich naar de Mis in Tlatelolco, waar de franciscanen een soort van catechetisch centrum haden gevestigd. Op de heuvel van Tepeyac, ten noorden van de oude Azteekse hoofdstad Tenochtitlan, wordt hij aangesproken door een mooie jonge vrouw die zich openbaart als de H. Maagd... Juan Diego licht de bisschop van Mexico-stad in, Fray Juan de Zumárraga, die een teken vraagt. En dat krijgt hij ook : op aanwijzen van Onze-Lieve-Vrouw vult de indiaan op de Tepeyac zijn voorschoot met prachtige bloemen ; wanneer hij die uitstort in het bisschoppelijk paleis ziet de bisschop tot zijn grote verbazing de beeltenis van Maria afgedrukt op de voorschoot van Juan Diego.

Zo ontstaat de verering voor Nuestra Señora de Guadalupe, die een onuitwisbare stempel zal drukken op het land en het volk van Mexico. De Moeder Gods zelf daalde uit de Hemel neer om de indianen van Centraal-Amerika, die eeuwenlang gebukt waren gegaan onder de meest demonische religie die de wereld ooit aanschouwd heeft, het rijk van Jezus binnen te leiden. De verovering van Mexico door Cortés kreeg daarmee als het ware een mariale bekroning.

In 1522 had de conquistador brieven van Karel V ontvangen waarin zijn verovering werd erkend en elke mogelijke schuld ten overstaan van gouverneur Velázquez definitief werd kwijtgescholden. Cortés werd benoemd tot gouverneur en kapitein-generaal van Nieuw-Spanje. Maar er kwamen ook vier keizerlijke ambtenaren die de belangen van de vorst moesten behartigen en hem verslag uitbrengen. Daardoor was de veroveraar niet langer een onafhankelijk heerser, maar werd hij een functionaris binnen het Spaanse regeringsapparaat.

In zijn bestuur wou Cortés de fouten vermijden die op de eilanden Hispaniola en Cuba gemaakt waren, waar de jacht om snel rijk te worden veel geruïneerd had ten koste van de indianen. Hij wou de plaatselijke edelen als gelijken behandelen om zo hun medewerking te verkrijgen voor de uitbouw van Nieuw-Spanje. Dat wekte bij veel van zijn landgenoten wrevel en jaloezie op ; ze hingen een negatief beeld van hem op bij Karel V, wat ertoe leidde dat het gouverneurschap van Cortés werd afgenomen. Een van zijn laatste grote daden was zijn deelname aan de (mislukte) kruistocht tegen de Ottomaanse piraten van Algiers in 1541. Hij stierf in Sevilla in 1547.

Hernán Cortés was geen heilige en hij heeft ongetwijfeld fouten begaan – zoals wij allemaal. Maar hij was diepgelovig en vaderlandslievend en hij was zich ten zeerste bewust van zijn zending « voor God en de Koning », in het serene besef dat de Voorzienigheid via zijn persoon een immens en schitterend werk volbracht had.

redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 112, juli-augustus 2021