DE H. PIUS V 
redder van de christenheid

SINT-DOMINICUS EN DE ROZENKRANS

OP 12 september 1213 bevond Domingo de Guzman of Sint-Dominicus (1170-1221), de stichter van de dominicanen, zich in het plaatsje Muret bij Toulouse in de Languedoc. De Paus had hem daarheen gestuurd om de cisterciënzers bij te staan in hun strijd tegen de ketterij van de katharen of Albigenzen. In de buurt van Muret had zich een reusachtig leger verzameld: koning Pedro II van Aragon was de Pyreneeën overgestoken om de katharen en hun beschermheren, de baronnen van het zuiden, te steunen in hun strijd tegen de Kerk en de Franse kroon. Terwijl het schamele aantal van 800 rechtgelovige ridders onder leiding van Simon van Montfort moedig ten aanval trok tegen een verpletterende overmacht van 34.000 vijanden, baden de H. Dominicus en enkele plaatselijke geestelijken in het kerkje van Muret zonder ophouden de rozenkrans.

De H. Dominicus ontvangt van Onze-Lieve-Vrouw de rozenkrans.
De H. Dominicus ontvangt van Onze-Lieve-Vrouw de rozenkrans. Paneel van de pilaartroon (1688) in de Antwerpse Sint-Pauluskerk.

Waarom de rozenkrans? Om de Moeder Gods te eren en haar bijstand af te smeken. De katharen, die de aardse werkelijkheid misprezen als het werk van een boze god, weigerden te aanvaarden dat God zich zou “vernederd” hebben door mens te worden. Weg dus met de Menswording, en weg met de Verlossing op het kruis. En weg dus ook met de H. Maagd Maria, Moeder van God! De moderne geschiedenisboekjes, die het in koor opnemen voor die “arme, onschuldige” katharen, zwijgen natuurlijk zedig over de godslasteringen waarvan Onze-Lieve-Vrouw het mikpunt was, zoals ze ook met geen woord reppen over het immoreel gedrag van de zogezegde « zuiveren »...

De ridders van Simon van Montfort behaalden die dag bij Muret een briljante en waarlijk miraculeuze overwinning. Pedro II sneuvelde en zijn troepen sloegen in de grootste wanorde op de vlucht. De H. Maagd had voor deze triomf gezorgd, en “haar” gebed, de rozenkrans, werd van dat ogenblik af het geduchte wapen in de strijd tegen de vijanden van de Kerk. Sint-Dominicus en zijn dominicanen propageerden dit « gebed van de eenvoudigen » in heel Europa.

Driehonderd vijftig jaar later zou het rozenkransgebed opnieuw voor een onverwachte en schitterende overwinning zorgen. De man die door zijn onwankelbaar geloof aan de basis van deze triomf lag, was een heilige paus: Pius V, een dominicaan.

EEN VROEGE ROEPING

Michele Ghislieri, de latere H. Pius V, zag het levenslicht op 17 januari 1504 in het dorp Bosco bij Alessandria, in het toenmalige hertogdom Milaan. Zijn verarmde maar door de beproeving gelouterde ouders gaven hem een voorbeeldige christelijke opvoeding. Al op veertienjarige leeftijd hunkerde Michele ernaar zich volledig aan de dienst van God te kunnen wijden, maar dit verlangen hield hij voor zich. Toen op een dag twee geestelijken van de orde van Sint-Dominicus door Bosco passeerden, werden zij door de jongen aangeklampt. Zij waren verrast door de rijpheid die uit de vragen en reacties van Michele bleek:

« De geestelijken vroegen hem of hij met hen wilde verder gaan. Ze beloofden hem dat ze hem zouden inwijden in hun studies en zelfs dat ze hem zouden laten intreden in hun orde, als hij zich dit later waardig betoonde. De jongen, die ontroerd was dat het geheime verlangen van zijn jeugdig hart op deze manier aan het licht gekomen was, nam hun aanbod vol vreugde aan. Hij liep naar zijn vader en moeder, knielde, vroeg om hun zegen en volgde daarop met kordate stappen de beide dominicanen » (burggraaf de Falloux, Histoire de Saint Pie V, 1844, heruitg. Chiré 1978, p. 26).

De jonge Ghislieri begon zijn noviciaat in de orde van de H. Dominicus in het klooster van Voghera. In 1521 werd hij geprofest, en na zijn studies in de filosofie en de theologie werd hij door zijn oversten bekwaam geoordeeld om de godgeleerdheid te onderwijzen in Pavia. Hij was amper twintig jaar!

Na zijn priesterwijding in Genua deed de jonge dominicaan zich in 1543 opmerken op het provinciaal kapittel van zijn orde in Parma, door in dertig stellingen de opkomende lutherse ketterij te weerleggen. Zijn reputatie, niet alleen als intellectueel maar evenzeer als heilig en voorbeeldig kloosterling, nam zo'n hoge vlucht dat hem steeds belangrijker verantwoordelijkheden werden toevertrouwd – die hij, in zijn opmerkelijke nederigheid, slechts onder dwang aanvaardde. Zo werd hij in 1550 op aanbeveling van de kardinalen van het H. Officie, die zich grote zorgen maakten over het binnendringen van de ketterij ten zuiden van de Alpen, aangesteld tot inquisiteur voor het bisdom Como.

Ghislieri gaf in deze belangrijke functie blijk van uitzonderlijke toewijding en plichtsbesef voor de verdediging van de zuiverheid van het geloof: « Vanaf het moment dat hij zijn ambt opgenomen had, bezocht hij alle steden en dorpen van zijn jurisdictie zonder zich te laten afschrikken door valstrikken of gevaren. Hij aarzelde niet om ‘s nachts dapper door vlakten en gebergten te trekken, en hij delegeerde aan zijn ondergeschikten enkel wat hij zelf niet kon uitvoeren. Liever dan laaghartige verklikking aan te moedigen drong hij zelf op eigen risico binnen in de huizen van de ketters. [...] Van dan af ontplooide het karakter van Michele Ghislieri de onpartijdige en kalme onbuigzaamheid die samen met hem de hoogste verantwoordelijkheden zou doorlopen en zich uiteindelijk zou installeren op de pauselijke troon » (ibid., pp. 30-31).

OP DE HEILIGE STOEL

In 1551 werd Ghislieri benoemd tot commissaris-generaal van de Inquisitie. Paulus IV Carafa wijdde hem tot bisschop en creëerde hem kardinaal in 1557. Het jaar daarop werd de dominicaan aangesteld tot Algemeen inquisiteur van de christelijke wereld, om leiding te geven aan de strijd tegen de vele soorten ketterse doctrines die de Kerk langs alle kanten belaagden. Michele Ghislieri vervulde deze functie zonder zich ooit te laten intimideren door bedreigingen en zonder ook maar één keer te buigen voor druk van derden, hoe hooggeplaatst ze ook waren. Hij bleef ondertussen wie hij was: hij droeg nog altijd de witte pij van zijn orde, onderhield zijn gewone strenge levenswijze en leefde in alles volgens de eenvoud van het klooster. Aan één van zijn nichten schreef hij:

« ... De rang die ik in de Kerk bekleed moet voor jou een motief zijn om God te danken, en een nieuwe verplichting om vooruit te gaan in de deugd. Vraag voor mij de genade om de rang waartoe de Plaatsvervanger van Jezus Christus mij verheven heeft te ondersteunen door een heilig leven. Je mag niet wensen dat God me nog hoger verheft in deze wereld. Je ziet slechts de schittering van mijn nieuwe waardigheid, en je weet niet tot welke zorgen, ongerustheid en verdriet ze me verplicht; in het klooster was ik daarvan gelukkig bevrijd » (26 maart 1558).

In 1563 werd de laatste zitting van het Concilie van Trente, het grote concilie van de katholieke Contrareformatie, met een plechtig Te Deum besloten. Drie jaar later, op 7 januari 1566, werd Michele Ghislieri met de steun van de H. Carolus Borromeüs tot paus gekozen. Hij nam de naam Pius V aan.

« Niemand had tot op dat moment gedacht dat hij zou uitverkozen worden op de pauselijke troon, en nog het minst van al de kardinaal zelf, in zijn grote eenvoud en nederigheid. Toen hem zijn uitverkiezing duidelijk werd, aarzelde hij zelfs een ogenblik om ze te aanvaarden. Het besef van de verantwoordelijkheid, dat hem bang maakte voor elke toename van zijn waardigheid, deed hem niettemin besluiten in te gaan op de wens van de kardinalen, want hij wou niet weerstaan aan de roepstem van God. Toch zag hij in de opperste waardigheid een obstakel voor zijn eeuwig heil en beschouwde hij de tiara als een zwaar kruis waaronder hij vreesde verpletterd te worden, als er niet zijn rotsvast vertrouwen in de steun van de Almachtige was geweest » (Ludwig von Pastor, Geschichte der Päpste seit dem Ausgang des Mittelaltars, Franse ingekorte vertaling 1972, p. 794).

In zijn eerste consistorie na zijn uitverkiezing sprak de 64-jarige Opperherder tot de kardinalen volgende woorden:

« Wij zullen de voortgang van de ketterij slechts een halt kunnen toeroepen als wij het hart van God kunnen beroeren. Het is onze opdracht, wij die het licht van de wereld en het zout der aarde zijn, om de geesten te verlichten en de harten in beweging te brengen door het voorbeeld van onze heiligheid en onze deugden. »

Pius V bracht dit programma zelf op een opmerkelijke manier in de praktijk. Het mondaine Rome vernam tot zijn grote verbazing dat de nieuwe paus in een kloostercel leefde, alleen maar water dronk en uren achtereen doorbracht met bidden. Hij sliep weinig en vastte streng. Telkens als hij een belangrijke beslissing moest nemen bad Pius V met een bijzondere vurigheid, zonder zich iets van de aanwezigen aan te trekken. Tijdens de Goede Week trok hij zich bijna volledig terug om te mediteren over het Lijden van Christus. Op Sacramentsdag liet de Opperherder zich niet zoals zijn voorgangers in een draagstoel meevoeren tijdens de processie: hij liep te voet en blootshoofds terwijl hij met de grootste eerbied zelf de monstrans droeg. Hij bracht ook een aloude devotie terug in zwang: de bedevaart langs de zeven belangrijkste kerken van Rome, een zware voettocht die hij tweemaal per jaar ondernam.

Elke donderdag en zondag ging een publieke audiëntie door waarop vooral de armen van Rome welkom waren. Met een eindeloos geduld aanhoorde Zijne Heiligheid de vragen en klachten van de mensen, soms tien uur aan een stuk zonder dat zijn aandacht ook maar één moment verslapte.

Alle ooggetuigen waren het roerend eens: de nieuwe paus was een heilige. En met dezelfde eensgezindheid onderstreepte men dat de Kerk geen betere Opperherder kon hebben om de beslissingen en decreten van het Concilie van Trente in de praktijk te brengen.

DE PAUS VAN DE CONTRAREFORMATIE

Reliekbuste van de H. Pius V
Reliekbuste van de H. Pius V in beschilderd palissanderhout (ca. 1690).
Antwerpen, Sint-Pauluskerk.

« Door toedoen van Pius V werd het pausdom de gids en de verpersoonlijking van de katholieke hervorming » (Pastor, op. cit., p. 698).

De Paus verplichtte de geestelijkheid om zich te schikken naar de letter en de geest van de decreten van Trente. De Curie werd gereorganiseerd op basis van gezonde principes; gedaan met simonie en nepotisme. Aan zijn dominicaanse confraters, die zich graag in zijn omgeving ophielden, maakte hij duidelijk dat ze in hun klooster moesten blijven; hij zou hen wel laten roepen als hij hen nodig had. De bisschoppen waren verplicht hun vaste verblijfplaats te nemen in hun diocees, bij de kudde waarover ze aangesteld waren; wie in Rome bleef rondhangen riskeerde opsluiting in de Engelenburcht!

Pius V nam zich ook voor de gelovigen het goede geestelijk voedsel te schenken dat het Concilie had aanbevolen. In september 1566 publiceerde hij de Catechismus van Trente, vrucht van jarenlange arbeid door de bekwaamste theologen en voortaan het fundament voor een eenvormig onderricht. In 1568 kondigde hij het herziene Romeins breviarium af, waarmee een einde werd gemaakt aan het bestaan van uiteenlopende en onderling te zeer verschillende versies, waarvan sommige bovendien allerlei onaanvaardbare nieuwlichterijen bevatten, zoals mythologische hymnen! Twee jaar later keurde hij het nieuwe missaal goed waardoor de H. Mis in een definitieve vorm gegoten werd « opdat iedereen overal de tradities van de Heilige Roomse Kerk, moeder en lerares van de andere Kerken, zou omhelzen en opvolgen. »

Ondertussen had de Opperherder de H. Thomas van Aquino, van wie hij de leer beschouwde als « een stabiel bruggenhoofd waarop alle stormen vruchteloos inbeuken », in 1567 uitgeroepen tot kerkleraar. Twee dominicanen kregen de opdracht om de definitieve tekst van de Summa theologica vast te leggen, en de universiteiten mochten nog enkel het thomisme onderwijzen.

Tenslotte moedigde de Paus de vernieuwing van de kerkmuziek aan door de geniale Palestrina aan te stellen tot meester van de pauselijke kapel.

Engelen met de rozenkrans
Engelen met de rozenkrans. Twee van de prachtige beelden die de biechtstoelen in de Antwerpse Sint-Pauluskerk sieren (1658-1660).

In zijn omgang met de wereldlijke heersers nam Pius V geen blad voor de mond. Als hun politiek overeenstemde met de belangen van Kerk en geloof kregen zij zijn volle steun. Als zij geneigd waren tot compromissen die nadelig waren voor het katholicisme zette de Paus hen zonder pardon op hun plaats. De hertog van Alva, die in de Nederlanden tegen de calvin isten streed, kreeg aanmoediging en zegeningen, net als Sigismund II van Polen, die probeerde weerwerk te bieden tegen de infiltratie van het lutheranisme in zijn land. Maar toen keizer Maximiliaan II zinnens leek om katholieken en protestanten in het Rijk op gelijke voet te plaatsen, bedreigde de Paus hem prompt met excommunicatie. Wat Frankrijk betreft, doorzag Pius snel de dubbelhartige politiek van Catharina de' Medici, « het Serpent » (abbé de Nantes), die katholieken en hugenoten tegen elkaar uitspeelde om zelf aan de macht te kunnen blijven; de Paus berispte haar in scherpe bewoordingen en verschafte zelf troepen en geld aan de katholieke legers. Onnodig te zeggen tenslotte dat Elizabeth I van Engeland, die in haar land een schismatieke staatskerk uitbouwde, ogenblikkelijk geëxcommuniceerd werd en dat haar katholieke onderdanen ontslagen werden van hun eed van trouw.

Maar terwijl Pius V zich dag en nacht wijdde aan het herstel van het katholieke bouwwerk verloor hij niet uit het oog dat de christenheid ook van buitenaf bedreigd werd door een onverzoenlijke vijand van het kruis van Christus: de Ottomaanse Turken.

HET TURKSE GEVAAR

Sultan Süleyman de Prachtlievende had in 1520 het sein gegeven voor een grootscheepse aanval op het christelijke Europa. Zijn landleger nam in 1521 Belgrado in, de poort naar de Hongaarse laagvlakte, en zijn vloot veroverde een jaar later het eiland Rhodos op de hospitaalridders. In 1526 ging het Hongaarse koninkrijk ten onder in de slag van Mohacs, en in 1529 stonden de Turken voor de eerste keer voor de poorten van Wenen. Zij trokken zich terug, maar een panische angst voor het onoverwinnelijk geachte Ottomaanse leger had zich van de christenen meester gemaakt. In 1538 versloeg de vloot van Süleyman die van de Spanjaarden in de zeeslag van Preveza, waarna de Turken één na één de verschillende Griekse eilanden onderwierpen. Tegelijkertijd breidde het Ottomaanse rijk zich uit over grote delen van Noord-Afrika, in een reusachtige omsingelingsbeweging...

Selim II volgde zijn vader op in 1566. Hij zette zijn zinnen op het eiland Cyprus, de meest vooruitgeschoven post van het Venetiaanse zeerijk: als het eiland in zijn handen zou vallen zou het gehele oostelijk deel van de Middellandse Zee onder Ottomaanse heerschappij komen en lag de weg naar Zuid- en West-Europa open. In het voorjaar van 1570 was alles klaar voor een grote invasie van het eiland.

De Paus, die van de plannen van de vijand op de hoogte was en zich bewust was van het immense gevaar, riep het college van kardinalen in spoedzitting bijeen en maakte hen zijn plannen duidelijk: hij zou ijveren voor de oprichting van een Heilige Liga tegen de ongelovigen en een nieuwe kruistocht!

Voor zulk een liga moest Pius V zich allereerst verzekeren van de volle steun van de machtigste vorst van de christenheid: Filips II van Spanje. Op 8 maart 1570 schreef hij de Katholieke Koning een brief:

« ... Selim, troonsopvolger en erfgenaam van de haat van zijn vader Süleyman, maakt zich op voor een bloedige oorlog tegen de christenen. Hij heeft al een machtige vloot te water gelaten en talrijke troepen gelicht, infanterie zowel als cavalerie. Hij heeft op een laffe manier de vrede die hij de Venetianen gezworen had geschonden en bedreigt nu in zijn hoogmoed alle christelijke heersers met de ondergang, het platteland met verwoesting en de steden met brand en plundering.

« Zijn wij dan alleen maar op deze wereld om de toeschouwers te zijn van een zo bloedige tragedie? Staren wij naar de rampen die de christenheid overstelpen zonder er iets aan te doen? Maar wat kunnen wij in ons eentje doen, wetend dat onze krachten zo ongelijk zijn en te zwak om zo'n machtige vijand tegemoet te treden? Het rijk van de Turken heeft zich wegens onze lafheid dusdanig kunnen uitbreiden dat wij haast niet meer in staat zijn ons te verzetten tegen hun brutale gebiedshonger – tenzij de christelijke vorsten belangrijke inspanningen leveren, zich met elkaar verbinden tegen de gemeenschappelijke vijand en hem tegemoet treden met machtige land- en zeelegers. »

Filips II betuigde de Paus zijn diep respect, maar gaf ook te kennen dat hij het initiatief voor een liga niet kon goedkeuren zonder eerst met zijn kroonraad overlegd te hebben.

Met zijn gewone energie ging Zijne Heiligheid ondertussen tot de actie over. Hij liet onmiddellijk de galeien van de Pauselijke Staat in gereedheid brengen en bracht ze onder het commando van Marcantonio Colonna. Een Venetiaans eskader vervoegde deze schepen in juli in de haven van Messina.

Pas eind juli bereikten vijftig Spaanse galeien, die de koning onder het bevel van de Genuese admiraal Giovanni Andrea Doria had geplaatst, de vlootbasis. Meteen begon het gekrakeel. De Venetianen waren misnoegd over de keuze van de Spaanse koning, omdat Genua hun erfvijand was. Doria van zijn kant was van oordeel dat Venetië alleen uit was op het behoud van de eigen macht, en bereid daarvoor Spaanse troepen op te offeren. De drie bevelhebbers discussieerden tot 13 september, en toen verklaarde Doria dat hij de Spaanse schepen terugtrok om in te kwartieren voor de winter... Kostbare tijd was nutteloos voorbijgegaan, want op 8 september was de hoofdstad van Cyprus, Nicosia, voor de Turkse overmacht bezweken. In een orgie van bloed en haat werden twintigduizend inwoners afgeslacht en werden alle kerken met de grond gelijk gemaakt.

DE EENZAME STRIJD VAN PIUS V

Men kan zich licht de ontgoocheling van Pius V over deze mislukking voorstellen. Maar de Opperherder was er de man niet naar om de moed op te geven. Hij stuurde onmiddellijk nieuwe boodschappers uit naar alle vorstelijke hoven van Europa om met nog meer aandrang tot de Heilige Liga op te roepen.

Wederzijdse argwaan, jaloezie en trots bleven stokken in de wielen van de pauselijke onderneming steken. Terwijl Pius V zich enkel door het belang van de christenheid en het geloof liet leiden, waren Spanje en Venetië vooral met louter menselijke berekeningen en machtspolitiek bezig. De Allerdoorluchtigste Republiek dacht er op een gegeven moment aan om het op een akkoord te gooien met Selim II en Cyprus op te offeren, zodat de handelsbelangen van de Dogenstad gevrijwaard zouden blijven.

De andere grote mogendheden lieten verstek gaan. Het Heilig Roomse Rijk had een vredesverdrag gesloten met de Turken en wou dat niet opzeggen. Frankrijk weigerde ten strijde te trekken tegen het sultanaat waarmee Frans I ooit een bondgenootschap was overeengekomen. De Paus schreef de Zeer Christelijke Koning een strenge brief:

« ... Wat de vriendschap betreft van uw voorvaderen, de illustere koningen van Frankrijk, met de ongelovigen, waarvan Uwe Majesteit ons schrijft dat hij ze wil behouden in het algemeen belang van de christenen, wij zijn van mening dat hij zich volkomen vergist. Men mag nooit het kwade doen opdat het goede eruit zou voortkomen. Waarom inderdaad vriendschap aanknopen met hen die de Heer haten? Waarom zijn vertrouwen vestigen op een mens, en dan nog een ongelovige, in plaats van zijn heil te zoeken in de Voorzienigheid van onze Verlosser? God straft soms ook de zonen voor de fouten van hun ouders; hoeveel te meer zal hij zijn gerechtigheid uitoefenen tegen hen die denken dat ze zelf de handelwijze van hun voorouders moeten navolgen... »

De H. Pius V krijgt in Rome het visioen van de overwinning het van Lepanto.
De H. Pius V krijgt in Rome het visioen van de overwinning op het moment waarop de christelijke vloot de Ottomaanse Turken verslaat in de baai van Lepanto, 7 oktober 1571. Schilderij vervaardigd voor de Lepantokapel in de Antwerpse Sint-Pauluskerk.

Pius aarzelde zelfs niet om op 10 augustus 1570 een schrijven te richten aan de Russische tsaar Ivan de Verschrikkelijke om hem in te lichten over zijn plannen voor een liga. Hij drong er op aan dat Rusland zich daarbij zou aansluiten, in het belang van het rijk zelf, en nam de gelegenheid te baat om te onderstrepen met hoeveel welwillendheid de Latijnse Kerk de tsaar zou ontvangen als hij in haar armen zou willen terugkeren.

Op 25 mei 1571 zag Pius V zijn inspanningen eindelijk met succes bekroond. Op een bijzonder consistorie werd het verdrag dat de Heilige Liga in werking stelde voorgelezen en goedgekeurd door de Paus en de ambassadeurs van Spanje en Venetië. Het eerste artikel luidde dat « Paus Pius V, de Spaanse koning Filips II en de Republiek Venetië de offensieve en defensieve oorlog verklaarden aan de Turken, met de bedoeling alle plaatsen terug te winnen die de ongelovigen op onrechtmatige wijze van de christenen hadden afgenomen, zelfs Tunis, Algiers en Tripoli. » Het groothertogdom Toscane, de republiek Genua, de ridders van Malta en de hertogdommen Savoye, Urbino en Parma sloten zich kort daarna bij de Liga aan.

De Paus benoemde tot opperbevelhebber de 24-jarige Don Juan van Oostenrijk, bastaardzoon van keizer Karel V en halfbroer van Filips II. Marcantonio Colonna was luitenant-generaal. De Venetianen stonden onder het gezag van grootadmiraal Sebastiano Venier en over de Spaanse troepen voerde Don Requesens het bevel.

Terwijl Don Juan op weg was naar Napels stuurde hij een gezant naar Rome, die door de Paus hartelijk ontvangen werd: « Zijne Hoogheid moet zich voortdurend bewust zijn van de zaak die hij moet verdedigen », zei de Opperherder. « Als hij dat doet, mag hij verzekerd zijn van de overwinning, want die beloof ik hem vanwege God! »

« BID DE ROZENKRANS! »

Meer nog dan op de christelijke wapens stelde Pius V zijn hoop op de Hemel.

De Paus spoorde de kardinalen aan om één dag in de week te vasten en het geven van aalmoezen te verdubbelen. « Het is slechts door boete te doen dat wij in zo'n groot gevaar kunnen hopen op de barmhartigheid van God », zo zei hij. Zelf gaf hij het goede voorbeeld: « Zijne Heiligheid vast drie dagen per week en besteedt dagelijks verscheidene uren aan het gebed », schreef de Spaanse ambassadeur op 26 september. « Hij heeft ook opdracht gegeven dat er in alle kerken van Rome moet gebeden worden. »

Het gebed dat de Paus, een dominicaan, het nauwst aan het hart lag was de rozenkrans. In 1569 had hij het Weesgegroet aangevuld met een tweede gedeelte en het zo zijn definitieve vorm gegeven. In voorbereiding op de beslissende confrontatie met de ongelovigen gaf hij aan alle kloosterlingen in Rome de opdracht om het rozenkransgebed te bidden, waarbij ze elkaar onafgebroken moesten aflossen. De rozenkrans moest het geestelijk wapen zijn dat de christelijke zwaarden zou helpen om de overwinning te behalen!

Ondertussen was Don Juan in Napels aangekomen. Tijdens een plechtige mis op 14 augustus werd hem door kardinaal Granvelle de commandostaf overhandigd. Hij kreeg ook de speciale banier van de Heilige Liga die Pius V had laten vervaardigen, en waarop de gekruisigde Christus prijkte met daaronder de pauselijke sleutels, de wapenschilden van Spanje en Venetië en het blazoen van de generalissimus zelf.

Toen Don Juan geen aanstalten maakte om Napels snel te verlaten, schreef de Paus hem een persoonlijke brief om uiting te geven aan zijn grote ongerustheid over het getalm. Pius V had gelijk: op 1 augustus was Famagusta gevallen, de laatste vrije stad van Cyprus, na een beleg van elf maanden. De wraakzuchtige Turken, die eerst een eervolle aftocht aan het Venetiaanse garnizoen beloofd hadden, waren hun woord niet trouw. Ze grepen gouverneur Bragadini vast, sneden hem neus en oren af en lieten hem levend villen; de huid van de ongelukkige werd met stro opgevuld en aan een vlaggenmast opgehangen, als uitdaging aan de christelijke legers.

Op 24 augustus deed Don Juan eindelijk zijn intrede in Messina, en dan duurde het nog drie volle weken van onderlinge discussies en gehakketak vooraleer de vloot van de Heilige Liga op 16 september uitzeilde in de richting van Korfoe: 206 galeien, 6 galjassen – zware aanvalsgaleien van Venetiaanse makelij voorzien van extra kanonnen – 12.000 matrozen en 28.000 soldaten trokken ten aanval om de christenheid te bevrijden uit de tangbeweging van de halve maan. In de Golf van Korinthe wachtte de vijand: Ali Pasja commandeerde een reusachtige vloot van 230 galeien en 56 kleine, beweeglijke galjoten, het geheel bezet door bijna 50.000 strijders voor de overwinning van de Profeet. Aan de grote mast van het vlaggenschip van Ali Pasja wapperde de groene banier van de kaliefen, waarop in gouden letters de naam van Allah geborduurd was.

HET MIRAKEL VAN LEPANTO

In Rome werd Pius V volledig in beslag genomen door de gedachte aan de komende zeeslag. Alle andere zaken waren nu van ondergeschikt belang. Het grootste deel van de tijd bracht de Paus biddend door in zijn privé-kapel, ook ‘s nachts. Wanneer slaap hem overmande of dringende staatszaken zijn aanwezigheid vereisten duidde hij personen van een voorbeeldige vroomheid aan om in zijn plaats de Hemel met gebeden te bestormen.

« Op een dag kwam de schatbewaarder, genaamd Bussoti, overeenkomstig de plichten van zijn functie de H. Vader in het Vaticaan onderhouden en hem een belangrijk werk voorleggen in het bijzijn van verschillende prelaten. Plotseling legde Pius V hem met een handgebaar het zwijgen op. De Paus stond bruusk op, liep naar het venster, opende het en bleef daar enkele minuten staan verzonken in diepe beschouwing. Zijn gelaat en houding verrieden een heftige emotie. Toen draaide hij zich in vervoering om en riep uit: “ Laten we ophouden met over staatszaken te praten. Het is niet het moment! Ga heen om God dank te zeggen in zijn kerk: ons leger behaalt de overwinning! ” Nauwelijks uitgesproken stuurde de Paus de verbouwereerde aanwezigen weg, en nog voor ze allemaal de zaal verlaten hadden haastte hij zich in tranen naar zijn bidkapel om er op zijn knieën neer te vallen.

« Bussoti en de prelaten, die de begunstigde getuigen waren van dit mirakel, gingen het toevertrouwen aan de belangrijkste kardinalen in Rome en aan de personen die het meest uitmuntten in vroomheid. Allen samen noteerden de dag en het uur van het visioen van de H. Vader: zevende dag van oktober, vierde uur na de middag.

« Het waren inderdaad de dag en het uur waarop het Kruis triomfeerde in de baai van Lepanto » (Falloux, op. cit., pp. 394-395).

Op 6 oktober was de christelijke vloot vanuit het westen het nauwe kanaal binnengevaren dat de toegang vormde tot de Golf van Korinthe. In de voormiddag van de zevende oktober meldde de kapitein van een verkenningsschip dat de baai van Lepanto, even verderop, bezaaid was met vijandelijke schepen, een vloot zoals hij van zijn hele leven niet gezien had. Don Juan riep de verschillende bevelhebbers bij zich en deelde hen mee dat ze zich moesten klaarmaken voor de strijd. Hij liet een kanonschot afvuren, waarna de machtige banier van de Heilige Liga zich majesteitelijk aan de mast van het vlaggenschip ontplooide. Een dreunend « Vivat! » weerklonk op de Real en plantte zich voort van schip tot schip terwijl de slagorde werd gevormd.

Don Juan knielde neer voor het crucifix dat aan de mast van zijn schip bevestigd was en bad God dat Hij zijn moedige troepen, die klaar stonden om te strijden voor de eer van zijn heilige Naam, zou willen begunstigen. Op hetzelfde ogenblik gaven de geestelijken die elk op de voorsteven van een galei hadden plaatsgenomen, het teken voor het gebed. De ontelbare rangen soldaten vielen op hun knieën, richtten hun blikken op de omhoog geheven kruisbeelden en baden vurig. Zij kregen de algemene absolutie, waarna uit de tienduizenden kelen de luide kreet weerklonk: « Victorie! Leve Christus! »

De Ottomanen hadden niet verwacht dat de christenen het nog zouden wagen hun almacht over de wateren te trotseren en waren verrast door het verschijnen van hun tegenstanders. Maar ook zij formeerden onmiddellijk hun linie en gingen tot de aanval over. Precies op dat ogenblik draaide de wind, die tot dan toe gunstig was geweest voor de ongelovigen, in het voordeel van de christelijke vloot...

De zeeslag was drie uur aan de gang en nog altijd kon geen van beide partijen er aanspraak op maken aan de winnende hand te zijn. Het keerpunt kwam toen de christenen het vlaggenschip van Ali Pasja konden enteren, de vlag van de Profeet naar beneden haalden en er in slaagden de Ottomaanse opperbevelhebber te doden. Toen het hoofd van Ali Pasja, op een lange lans gestoken, de hoogte inging verloren de hevig ontstelde Turken de moed, terwijl de christelijke legers onder luid gejuich hun inspanningen verdubbelden. Het was vier uur in de namiddag, het ogenblik waarop de Paus begenadigd was met het visioen van de overwinning.

« NUNC DIMITTIS... »

De triomf van de Heilige Liga was compleet. De halve maan had de strijd tegen het Kruis verloren.

Het water van de baai van Lepanto was bezaaid met wrakstukken en lijken. Bijna twintigduizend Turken waren gedood, tienduizend werden er in gevangenschap meegevoerd. Vijftig vijandelijke galeien waren vernietigd, 117 schepen vielen in handen van de christenen. Daartegenover hadden de geallieerden slechts twaalf galeien verloren en telden zij 7500 doden en gewonden.

Veel moderne historici minimaliseren graag het effect van de christelijke overwinning van Lepanto, waarbij ze zich allicht vooral laten leiden door afkeer voor een zo duidelijk ingrijpen van de Hemel. Onweerlegbaar is nochtans wat Louis de Bonald in 1802 schreef: « Deze onsterfelijke dag brak de hoogmoed van de Ottomanen en opende de ogen van de wereld die geloofde in de onoverwinnelijkheid van de Turkse vloot » (De la législation primitive). Lepanto was voor het Ottomaanse rijk het begin van de gestage en onafwendbare neergang.

Het bericht van de triomf bereikte Rome pas op 21 oktober. De H. Vader ontving de boodschapper midden in de nacht, waarna hij op zijn knieën viel en uitriep: « God heeft het gebed van de nederigen aanhoord en hun smeken niet misprezen! » En, de woorden van de oude Simeon in de Tempel herhalend: « Heer, laat nu uw dienaar gaan in vrede. »

Om de overwinning van Lepanto te gedenken, en vooral om Haar te eren aan wie de overwinning te danken was, stelde Pius V het gedachtenisfeest van Onze-Lieve-Vrouw van de H. Rozenkrans in, te vieren op 7 oktober. Later zou dit feest uitgebreid worden over de hele Kerk.

Ondanks zijn diepe vreugde was de Paus er beducht voor dat de christenen na hun triomf op hun lauweren zouden rusten. Daarom ging hij vrijwel onmiddellijk weer tot de actie over en stuurde brieven rond om de vorsten aan te sporen tot de totale vernietiging van het Turkse gevaar. Op 16 november van hetzelfde jaar zond hij zelfs een schrijven in die zin aan de Sjah van Perzië, vijand van de sultans!

Maar de Voorzienigheid oordeelde dat Michele Ghislieri meer dan zijn plicht gedaan had. In de winter van 1571 werd hij ziek, en drie maanden later werd zijn ziekbed zijn sterfbed.

De Paus overleed op 1 mei 1572 op 68-jarige leeftijd. Zijn pontificaat had slechts zes jaar geduurd, maar wat een verwezenlijkingen op die korte tijd!

Pius V ligt begraven in de grote Mariabasiliek van Rome, Santa Maria Maggiore. Hij werd zalig verklaard in 1672 en heilig in 1711.

De reeks van 15 schilderijen die de mysteries van de Rozenkrans  in de Antwerpse Sint-Pauluskerk.
In 1571, het jaar van Lepanto, werd in de Antwerpse Sint-Pauluskerk, de kloosterkerk van de dominicanen, de broederschap van de H. Rozenkrans gesticht. Deze broederschap bestelde voor de noorderzijbeuk van de kerk een reeks van 15 schilderijen die de mysteries van de Rozenkrans moesten uitbeelden. Elf meesters uit de Antwerpse schildersschool, onder wie Rubens, Van Dyck, Jordaens en Teniers de Oude, voerden de panelen uit. Het resultaat is “een unieke suite in de geschiedenis van de schilderkunst” (R. Sirjacobs) en een hoogtepunt in de kunst van de Contrareformatie.
* * *

Op 29 januari 1965 gaf Paus Paulus VI aan de republiek Turkije de standaard terug die in Lepanto op de ongelovigen was buitgemaakt, met de woorden: « De godsdienstoorlogen zijn voorgoed voorbij... »

Kan men zich een grotere verblinding en een groter verraad voorstellen?

redactie KCR
Hij is verrezen! nr. 47, september-oktober 2010, pp. 3-9