De H. Odilia, patrones van de Elzas
Is de Elzas Frans of Duits ? Acht eeuwen lang, vanaf 870, maakte het gebied deel uit eerst van Oost-Francië en later van het Heilige Roomse Rijk en had het cultureel gesproken nauwe banden met het Rijnland ; pas in de 17de eeuw kwam het bij Frankrijk en na de Revolutie van 1789 begon een doorgedreven verfransingsproces. In de 19de en 20ste eeuw was de Elzas een twistappel tussen Duitsland en Frankrijk en legden beide rivalen er om beurten beslag op. Een ingewikkelde geschiedenis dus...
Het antwoord ligt op een ander vlak. Eerder dan “ Frans ” of “ Duits ” te zijn, kenmerkt de Elzas zich in de allereerste plaats door zijn katholieke karakter. Die katholieke ziel heeft het heel zijn geschiedenis door proberen te bewaren en daarom bood het fel weerstand tegen zowel de antiklerikale drijverijen van de Franse Republiek als de pogingen tot protestantisering vanuit het door Pruisen gedomineerde Duitsland. Dat katholieke verzet kristalliseert zich in de grote verering voor de H. Odilia, van oudsher de beschermvrouwe van dit uitzonderlijke territorium.

EEN “ VITA ” DIE PERFECT GEDOCUMENTEERD IS
IN 1856 publiceerde Karl Roth, een protestant uit Bazel, een kritische studie over de oorsprong van de H. Odilia en de Odilienberg of Mont Sainte-Odile, de berg die aan haar is gewijd. Volgens Roth moest Odilia gewoon uit het boek van de geschiedenis geschrapt worden en was er alle reden om te twijfelen aan het bestaan van een hertogdom van de Elzas in de Merovingische tijd.
Het boek veroorzaakte in de Elzas een storm van verontwaardiging. Nog in 1869 was de emotie voelbaar in de woorden van pastoor Winterer, een toekomstig lid van de katholieke Zentrum-partij in de Duitse Reichstag : « De verwoester heeft zijn hand opgeheven tegen het historische beeld van Sint-Odilia ; maar laten we er geen doekjes om winden : het is geen Elzasser, maar een [protestantse] Zwitser die tegen de geschiedenis van onze heilige heeft ondernomen wat de barbaren ooit tegen het klooster van Hohenburg hebben gedaan. Hij heeft de H. Odilia ontroofd aan onze devotie, onze geschiedenis en zelfs aan de Hemel. »
De meer erudiete katholieke Elzassers gingen aan de slag en in 1866 verschenen de twee delen van het monumentale werk Histoire de la ville d’Obernai door de geleerde prelaat Joseph Meinrad Gyss, waarmee het eerste wetenschappelijke antwoord werd gegeven op de kritiek van de protestantse rationalist. Sindsdien is de geschiedschrijving vooruitgang blijven boeken. In feite heeft ze niet op Roth gewacht, want aan het einde van de 17de eeuw, net toen de Elzas weer Frans werd, publiceerde Dom Mabillon de oudste Vita Otiliae, geschreven in de 10de eeuw.
Het in 1938 verschenen boek Die Heilige Odilia, Schutzherrin des Elsass, Ihr Kult in Volk und Kirche - Sainte Odile, patronne de l’Alsace, son culte dans le peuple et dans l’Église van Mgr. Médard Barth, hoogleraar aan het bisschoppelijke college in Straatsburg, markeerde een belangrijke fase in onze kennis van het leven van de H. Odilia. En meer recent waren er de publicaties van Marie-Thérèse Fischer (in het bijzonder Treize siècles d’histoire au Mont Sainte-Odile, 2006) die vrijwel een einde maakten aan de controverse. Odilia, dochter van de hertog van de Elzas Adalrik, heeft wel degelijk bestaan en de Vita Sanctae Otiliae Virginis, geschreven door een monnik uit Hohwald aan de hand van bronnen die we niet meer bezitten, is betrouwbaar.
Het feit dat we veel van de vrome legenden moeten opgeven die door de eeuwen heen op deze Vita zijn geënt, brengt ons geloof en onze toewijding aan de grote heilige van de Elzas niet aan het wankelen. De waarheid is honderd keer te verkiezen boven de mooiste legenden. Dit kritische onderscheidingsvermogen weerhoudt ons er niet van om al onze genegenheid voor onze voorouders te behouden, « die niet naïef waren, noch rationalistisch, maar door en door godsdienstig » (abbé de Nantes) en om in hun geloof te delen.
« JE ZAL HAAR DE NAAM ODILIA GEVEN »
Het leven van onze heilige speelde zich af in de nadagen van de Merovingische koningen, op het einde van de 7de eeuw. Tussen de Vogezen en de Rijn lag een bestuurlijk gebied dat toen al de Elzas werd genoemd, opgericht om als buffer te dienen tussen het Frankische koninkrijk en het kerngebied van de Germaanse Alemannen aan de overkant van de Rijn (waarbij we moeten opmerken dat veel Alemannen zich tevoren al in de Elzas gevestigd hadden en het Frankische gezag respecteerden – nvdr).
De Elzas werd geregeerd door een gouverneur die de titel van hertog had en de naam Adalrik of Eticho droeg (ca. 640-690). Hij was een vriend van de machtige Frankische hofmeier Pepijn van Herstal en bestuurde de grote vlakte ten westen van de Rijn, waarvan de dorpen bevolkt werden door krijgers die in vredestijd arbeiders waren geworden, maar die niettemin bereid waren om de wapens op te nemen als hun leider hen riep. Monniken hadden hun zielen veroverd toen zij in de Elzas verschenen als landontginners en missionarissen.
Dankzij de Franken had de katholieke godsdienst zich in de provincie geworteld, zonder nog ooit uitgeroeid te kunnen worden. « Weliswaar bleven de Elzassers, ondanks hun bekering tot het christendom, ruige en half barbaarse krijgers. Maar hun echtgenoten namen de rol op zich van vredestichtsters en doeltreffende werktuigen van de christelijke beschaving, die alleen tot bloei kan komen onder de wet van de liefde. We kennen het verhaal van Clothilde, de vrouw van Clovis ; dat van Bereswinde lijkt er sterk op » (Léontine Zanta, Sainte Odile, 1931, p. 33).
Odilia, die deze naam nog niet droeg, was de dochter van hertog Adalrik en Bereswinde. Ze werd geboren rond 660, maar was blind bij haar geboorte. Toen hij dit hoorde, werd haar vader, die zijn politieke hoop had gevestigd op een zoon aan wie hij zijn naam en zijn ambt zou kunnen doorgeven, woedend en beval dat de pasgeboren dochter zou worden gedood. Maar haar moeder redde haar door het meisje toe te vertrouwen aan de zorg van een toegewijde min. Later, om Odilia helemaal voor haar vader te verbergen, liet Bereswinde haar naar een plek brengen die “ Palma ” heette – misschien het klooster van Baume-les-Dames bij Besançon ? – en waarvan de abdis familie van haar was.
KIND VAN HET LICHT
De religieuzen voedden haar liefdevol op en leerden haar de gebruiken van het gemeenschapsleven. Op een dag kwam Erhard, bisschop van Regensburg in Beieren, door de Hemel gezonden naar het klooster om haar te dopen in de naam van de H. Drie-eenheid, want « als je niet eerst in de Hemel geboren wordt, kan je het koninkrijk van God niet zien » (Jo 3, 3). Hij gaf haar de naam Odilia, wat sommigen vertalen als “ kind van het licht ”. « Hij nam het kleine meisje », zegt de Vita, « en dompelde haar onder in het doopwater. Toen hij haar uit het water tilde, zalfde hij haar ogen met het heilige chrisma en onmiddellijk, bevrijd van haar blindheid, wendde ze een heldere blik naar het gezicht van de bisschop. »
Op zekere dag wilde Odilia terugkeren naar het huis van haar vader en schreef dit aan haar jongere broer Hugo, wiens goede gevoelens ze had leren kennen. Hugo nam de taak op zich om zijn zus terug te brengen, in de hoop dat er een einde zou komen aan de woede van hun vader. Maar het zat hem niet mee : toen hertog Adalrik hoorde dat Odilia naar hem terugkeerde, sloeg hij zijn erfgenaam met een grote stok zo hard op het hoofd dat Hugo stierf. Odilia werd slechts noodgedwongen ontvangen en verplicht tot dienstwerk in het vaderlijke huis. Lange jaren werd ze genegeerd en vernederd, maar ze aanvaardde alles en trof altijd wel ellende aan die groter was dan die van haarzelf om te verzachten. Zo werd, naar Gods welbehagen, de moedige en tedere ziel van zijn dienares gesmeed.
Toen haar vader voelde dat zijn einde nabij was en zijn geweten begon op te spelen, wilde hij het begane onrecht goedmaken. Hij schonk zijn dochter zijn vesting Hohenburg, gelegen op een berg die bijna 800 m boven de vlakte oprijst. Odilia maakte er meteen een klooster van en stichtte er een gemeenschap van gewijde maagden om God te loven en voor de armen te zorgen. Adalrik stelde één voorwaarde : dat zij en haar gemeenschap voor hem zouden bemiddelen bij God voor de misdaden die hij had begaan. Hij leefde niet lang meer en toen, vermeldt de Vita, « kreeg Odilia een hemelse openbaring : haar vader was op de plaats van de bestraffing, vanwege de zonden waarvoor hij in deze wereld niet voldoende boete had gedaan ».
Ze vergaf alles, ging waken, vasten en bidden en wist uiteindelijk, door een andere openbaring, dat haar vader uit het vagevuur was verlost : « Odilia, geliefde van God, stop met treuren, want je hebt van de Heer vergeving gekregen voor de zonden van je vader. Hij is verlost en de engelen nemen hem mee om in het koor van de patriarchen geplaatst te worden. »
« SUPER MUROS TUOS, JERUSALEM »
Odilia gebruikte een deel van de goederen die haar vader had nagelaten om een tweede klooster te stichten, deze keer aan de voet van de berg, zodat pelgrims en zieken erheen konden gaan zonder naar de top te moeten klimmen. Het werd Niedermünster genoemd. Het aantal religieuzen, afkomstig uit heel Europa, groeide nog tijdens het leven van de stichteres aan tot honderddertig ! Het was geen geringe prestatie om zo’n gemeenschap in stand te houden, maar Odilia, met haar serene en zuivere ziel, haar medelevende en geduldige hart, slaagde erin om het geheel te doen bloeien, zonder ooit rekening te houden met haar vermoeidheid en gesteund door een innerlijk leven dat haar soms falende krachten vertienvoudigde.
« Ze volhardde in het gebed », zegt de Vita, « en was aandachtig bij het lezen van de Schrift, gematigd in haar spreken en opmerkelijk in haar onthouding, zozeer zelfs dat ze, behalve op plechtige feestdagen, niets anders at dan gerstebrood en groenten. Ze gebruikte een berenvel als bed en legde haar hoofd op een steen als kussen. » Voor de zielenzorg zou er naast deze grote vrouwelijke gemeenschap een kleine groep monniken en priesters zijn geweest (zie Dom René Bornert, o.s.b., Nouveau Dictionnaire de biographie alsacienne, p. 2895).
De 60-jarige abdis stierf in 720, op 13 december, het feest van de H. Lucia. Een latere tekst vermeldt dat haar laatste woorden een aansporing tot nederigheid voor haar dochters waren : « Mijn zusters, jullie hebben geen tijd te verliezen, het leven is kort. God schenkt zijn genade aan oprechte en nederige zielen, soepel in alles en onderdanig aan wat Hij verlangt. Trots en egoïsme zullen jullie verbannen uit het Koninkrijk der Hemelen... Roep alstublieft Onze Heer Jezus Christus aan voor mij, onwaardige zondares, en vergeet diegenen van mijn familie niet die hier begraven liggen en die ons geholpen hebben. »
De kostbare beker van haar laatste communie bleef geruime tijd bewaard, maar verdween tijdens de godsdienstoorlogen. De heilige stichteres werd begraven in de abdij van Hohenburg, in de kapel van Sint-Jan de Doper die ze had laten bouwen ter ere van de Voorloper en Vriend van de Bruidegom. In die kapel rust ze nog altijd in haar sarcofaag van roze zandsteen, al dertien eeuwen onaangeroerd ! Acht dagen lang werd het klooster overspoeld door een heerlijk parfum afkomstig van het lichaam van de heilige. De gelovigen kwamen al snel bij haar graf bidden, terwijl haar geestelijke dochters, die de titel van kanunnikessen droegen, voortgingen met het zingen van Gods lof, zonder onderbreking acht eeuwen lang.
Niets kan ons beter doordringen van de roeping van de patroonheilige van de Elzas, daar op de top van het rotsachtige voorgebergte dat over de vlakte uitkijkt, dan de prachtige liturgische antifoon : « Super muros tuos, Jerusalem, constitui custodes. Op uw wallen, Jeruzalem, heb ik wachters geplaatst. Onafgebroken verkondigen zij dag en nacht hun lofprijzing van de Naam van de Heer. Zij prediken mijn macht aan het volk en verkondigen mijn glorie aan de heidenen. » God is de verdediger van zijn volk, zei abbé de Nantes, en de beschermer van zijn heilige stad, die niets te vrezen heeft zolang op haar wallen dag en nacht de geestelijken bidden. Gebed, lof van God en prediking tot het volk : het is daaraan dat Jeruzalem behoefte heeft.
DE EERSTE BEDEVAARTEN
Al in de 9de eeuw wordt melding gemaakt van pelgrimstochten « naar de berg waar Odilia in de kapel van Sint-Jan ligt ». In dezelfde eeuw krijgt de heilige dochter van de hertog van de Elzas een liturgische cultus. De Vita vertelt ons dat « er verschillende wonderen gebeurden bij haar graf, door de goedheid van God en de verdiensten en voorspraak van de H. Maagd Maria », ondanks drie opeenvolgende verwoestingen door barbaren uit Midden-Europa !

schonk aan het Sint-Odiliaziekenhuis van Straatsburg waar zijn echtgenote verzorgd was.
In het midden van de 11de eeuw ging de H. Leo IX, de “ Elzasser paus ” van wie de wereldlijke naam Bruno van Eguisheim was en die de eer had familie te zijn van onze heilige, naar de Hohenburg. Hij had dat trouwens al gedaan toen hij bisschop van Toul in Lotharingen was, om de abdij uit haar as te doen verrijzen en de nieuwe abdijkerk in te zegenen. Nadien publiceerde hij de bul Parentum nostrorum (17 december 1050), waarin de regels voor de verering van Sint-Odilia werden vastgelegd. Daarom staat hij afgebeeld in een van de twee gebrandschilderde ramen in het koor van de huidige kerk, naast de H. Lodewijk IX van Frankrijk.
Maar de volgende eeuw begon slecht : de abdij raakte verwikkeld in de beruchte Investituurstrijd tussen de paus en de Duitse keizer. Omdat de meeste Elzassers de kant van de paus kozen, plunderden soldaten van de Zwabische hertog Frederik Eenoog, van de familie Hohenstaufen, de provincie en brandden het klooster in 1120 plat. Dit weerhield de pelgrims er niet van om te blijven bidden bij het graf van de heilige. De zoon van hertog Frederik, die niemand minder was dan Frederik Barbarossa, wilde de misdaad van zijn vader goedmaken en liet het klooster van Hohenburg heropbouwen, waarbij hij een nieuwe en uitstekende abdis installeerde, Relinde, die rechtstreeks uit Beieren was overgekomen.
EEN “ BEELDENTUIN ” IN DE LENTE VAN DE ELZAS
Relinde, die geprezen werd om haar wijsheid en religieuze geest, werd volgens haar wens in 1167 opgevolgd door een andere uitstekende abdis, Herrad, die ook bekend stond om haar intelligentie en vroomheid en van wie men zei dat ze « actief en levendig als een bij » was. Onder deze twee oversten, die zich beiden beriepen op « onze heilige moeder Odilia », beleefde het klooster van Hohenburg – dat bekend geraakte als Odilienberg of Mont Sainte-Odile – een buitengewone vitaliteit en mystiek.
De Hortus deliciarum of “ Tuin der kostelijkheden ” vormt daarvan een mooi getuigenis : « de mooiste schat van de Elzas », zoals hij wordt genoemd, een echte « beeldentuin in de lente van de Elzas », is een van de rijkst verluchte teksten van de middeleeuwen. Het gaat om een bloemlezing van 1165 Latijnse teksten, afgewisseld met gedichten in een liturgisch ritme, ingedeeld van de Schepping tot de Wederkomst en volledig geïllustreerd met historische of allegorische scènes. De Hortus deliciarum vat de antieke én toenmalige kennis samen, de gewijde zowel als de profane, als een soort “ catechismus van de christenheid ” voor de vorming van religieuze zielen. « Als pedagogisch werk was het bedoeld om de monialen, van wie de meesten van hoge adel waren, te onderwijzen in de H. Schrift en in de deugden die het “ rechte pad ” aangeven dat gevolgd moet worden om het “ vuur van de hel ” te vermijden. »
Dit meesterwerk werd door de Revolutie aan de Kerk ontstolen en overgebracht naar de bibliotheek van Straatsburg, waar het jammer genoeg verloren ging in de brand die ontstond toen de Pruisen de stad bestookten in augustus 1870, tijdens de Frans-Duitse oorlog. Gelukkig waren vooraf gedeeltelijke kopieën van de tekst en een facsimile van de illustraties gemaakt. Na vele decennia van intensieve arbeid kon het Warburg Institute in 1979 een reconstructie van het handschrift publiceren.
In de tijd van abdis Herrad werd de abdijkerk van Hohenburg bediend door de benedictijnen van Ebersmünster. Maar omdat die laatste abdij ver van de Odilienberg lag, werden er twee priorijen onderaan de berg gesticht om de liturgische diensten voor de kanunnikessen te verzorgen. Tegelijkertijd namen de bedevaarten verder toe. Het is spijtig dat de opeenvolgende branden in het klooster de bewijzen en zelfs de herinnering hebben vernietigd aan « de ontelbare wonderen die Odilia dagelijks op de berg verrichtte », zoals geschreven staat in het boek van de benedictijnen van Moyenmoutier, in de buurt van Saint-Dié, dat ook verbonden was met de Elzasser abdij.
VANUIT HEEL DE CHRISTENHEID
In 1277 verwoestte een nieuwe brand, dit keer accidenteel, het klooster, maar het werd onmiddellijk herbouwd omdat de mensen in de Elzas er rotsvast van overtuigd waren dat « Sint-Odilia de beschermster en het toevluchtsoord van de Elzas is, waar alle volkeren komen schuilen ». Inderdaad kwamen mensen uit heel het Duitse Rijk, Zwitserland, Oostenrijk, de Lage Landen, Engeland en Frankrijk tot haar bidden. We moeten ons de dichte drommen voorstellen die over de beboste paden kwamen om de heilige van Hohenburg te vragen niet alleen om genezing of de genade van een goed gezichtsvermogen, maar vooral om het spirituele licht van het geloof en het eeuwige licht van de Hemel.

vinger de H. Hostie aanwijst.
In het midden van de 14de eeuw, in mei 1354, kwam keizer Karel IV persoonlijk naar de Odilienberg, vergezeld door de bisschop van Straatsburg, met als doel relikwieën te verkrijgen voor de kathedraal van Praag, de hoofdstad van zijn erfland Bohemen. Hij slaagde in zijn opzet en het lichaam van de heilige, dat tot op die dag intact was gebleven, verloor daarbij de rechterarm. Andere koningen en vorsten kwamen op hun beurt op bedevaart en mengden zich onder het gewone volk dat van overal toestroomde. Gelukkig vroegen ze niet allemaal om relikwieën ! Mensen zongen liederen die ter ere van de heilige waren gecomponeerd en die haar leven samenvatten, ze baden vurig en brachten dankoffers in de vorm van ex-voto’s, vaak twee ogen in zilver of goud, die boven het graf werden gehangen.
Er waren een paar periodes van gebrek aan discipline onder de kanunnikessen, maar de bisschoppelijke autoriteit maakte daar snel een eind aan. In een werk uit 1518, aan de vooravond van de Reformatie, staat dat « onze Odilia schittert op de top van de berg door haar wonderen ». De Elzasser humanist Jérôme Gebwiller, een tegenstander van het protestantisme, schreef een biografie van de heilige die in 1521 in Straatsburg werd gepubliceerd. Daarin lezen we : « Het is met grote devotie dat de christenen het graf van Sint-Odilia bezoeken en haar hun offers en gebeden aanbieden in hun noodwendigheden, in het bijzonder voor bescherming of om hun gezichtsvermogen terug te krijgen. Zij is hun middelares bij God. »
HET VUURBAKEN VAN DE KATHOLIEKE ELZAS
De 16de eeuw was misschien wel het treurigste tijdvak in de geschiedenis van de Odilienberg. Een brand, opnieuw per ongeluk, verwoestte de abdij van Niedermünster in 1540 en vervolgens, in 1546, die van Hohenburg, wat leidde tot het wegtrekken van de laatste kanunnikessen. Het dient gezegd dat er niet zo veel religieuzen meer overgebleven waren en dat ze niet uitblonken door hun vroomheid en soberheid... De “ dochters van Sint-Odilia ” zouden nooit meer terugkeren naar de heilige berg.

De norbertijnen namen de fakkel over en vestigden zich in de ruïnes om er een religieuze dienst te verzekeren. Marie-Thérèse Fischer vertelt hoe de norbertijn Jacques Mollet er twee maanden na de brand aankwam, ongerust over het lot van het graf van de heilige. Godzijdank was het intact. Hij dwaalde door het puin en ging binnen in wat er over was van de kerk. Aan de voet van het hoofdaltaar raapte hij een halfverbrand blad op, afkomstig uit een missaal, en las een deel van een introïtus : « Alles wat Gij hebt gedaan, Heer, hebt Gij gedaan in uw ware gerechtigheid, omdat wij tegen U gezondigd hebben en uw geboden niet gehoorzaamd hebben. » Verderop vond hij een ander blad, met een fragment van psalm 47 : « Groot is de Heer en zeer prijzenswaardig in de Stad van mijn God op zijn heilige Berg. » Voor de vrome kloosterling volstond dit om dapper zijn post te betrekken en het klooster dat “ voor de helft in puin lag ” te herstellen !
Het waren moeilijke tijden : een groot deel van de Elzas was overgegaan naar het protestantisme, vaak onder dwang, en de eilandjes van katholieke trouw werden onderdrukt. Niettemin ging de H. Odilia door met “ werken ” : in mei 1591 kwam een lid van de protestantse Raad van Vijftien uit Straatsburg, Israël Bock genaamd, naar Hohenburg ; hij leed aan een pijnlijke oorontsteking en hoopte op genezing, die hij ook verkreeg. Dankzegging, bekering. Andere wonderen volgden, zozeer zelfs dat paus Paulus V, getroffen door de wonderbaarlijke vitaliteit van de bedevaart die elke keer uit de as herrees en alle catastrofes leek te weerstaan, nieuwe aflaten verleende aan hen die de pelgrimstocht ondernamen.
Tussen 1605 en 1621 werd de abdij Hohenburg herbouwd onder het episcopaat van Karel van Lotharingen en daarna van Leopold van Oostenrijk. Met Straatsburg in protestantse handen werd de Odilienberg het centrum van de Contrareformatie in de Elzas. « Hohenburg op zich is een bevestiging van de cultus van de heiligen en de abdijkerk is gewijd aan de Maagd Maria. De Vita spreekt over tussenkomst voor de doden (Odilia’s gebed voor haar vader) en de Eucharistie (Odilia’s laatste communie). Al deze onderwerpen stonden centraal in de controverse met de protestanten. De Mont Sainte-Odile werd zo het vuurbaken van de katholieke Elzas » (Fischer, p. 101). De “ Engelenkapel ” op het terras werd herbouwd en boven de toegangsdeur, in het wapenschild van de bisschop, lezen we de inscriptie die de datum van de restauratie vastlegt : 1617, precies een eeuw na de opstand van Luther !
BEKERING VAN PROTESTANTEN
Deze mooie ontwikkeling werd opnieuw verstoord door het vernietigende optreden van protestantse benden. In 1622, aan het begin van de Dertigjarige Oorlog die zoveel verwoesting aanrichtte in de Elzas, trok de sinistere Ernst von Mansfeld met zijn troepen plunderend door de regio naar Hohenburg en legde het klooster in de as. Opmerkelijk genoeg werd het graf van Odilia niet ontheiligd en overleefde het de brand intact. Bisschop Leopold van Oostenrijk gaf onmiddellijk opdracht om de abdij te herbouwen, ondanks de oorlogsperikelen en de daaruit voortvloeiende economische crisis. De Odilienberg was echt heel belangrijk !
Twee jaren waren niet verstreken toen de wreedaardige Zweden in de Elzas opdoken. In die rampzalige tijden werd Sint-Odilia vurig aanroepen. Men vertelt dat een Zweedse soldaat, ingekwartierd in Obernai, zijn zoon bij zich had die blind was vanaf zijn geboorte. De vader leed daar verschrikkelijk onder en zijn gastheer, bewogen door medelijden, vertelde hem over de bedevaart naar Hohenburg en de wonderen die de heilige verrichtte. De vader vertrok onmiddellijk naar de wonderbaarlijke bron en waste de ogen van zijn zoon, die plotseling het gezicht verkreeg. Vol dankbaarheid zong de vader in Obernai de lof van de heilige, totdat hij prompt uit de compagnie werd gezet door zijn kapitein, een fanatieke lutheraan.
Na het vertrek van de Zweden verliepen de pelgrimstochten rustiger en ordelijker, met de publicatie van boeken, afbeeldingen en wonderen op voorspraak van Sint-Odilia. Tussen 1660 en 1699 – de Elzas was toen onder de Zonnekoning geleidelijk aan bij Frankrijk ingelijfd – werden niet minder dan driehonderd protestanten bekeerd ! Onder leiding van de ijverige bisschop van Straatsburg, Frans van Lorreinen, en dankzij de toewijding van de norbertijnen die trouw op post bleven, werd de bedevaart steeds meer een centrum van uitstraling van het katholicisme in de Elzas. Na de wederopbouw van de kerk werden er in drie jaar tijd tweeëndertigduizend communies uitgedeeld.
De bedevaarten vormden een zuivere uiting van volksreligie en waren zeer stichtelijk. Om naar de Mont Sainte-Odile te gaan, meestal te voet en niet te paard, trokken mensen over ondergelopen of besneeuwde paden en trotseerden de stormen in hartje winter, terwijl ze de rozenkrans baden, hymnen zongen en zich voorbereidden op de biecht. Ze stopten alleen om te knielen en te bidden bij de staties van de kruisweg. Toen de top eindelijk was bereikt, volgde een nacht van waken in de kapellen of de kloosterkerk ; de volgende dag, bij zonsopgang, biechtte men, woonde de Mis bij en ging te communie.
Niet alleen de norbertijnen, maar ook de jezuïeten van Molsheim speelden een belangrijke rol in deze pelgrimstochten door hun prediking en als biechtvaders. Vaak aanriep men de H. Odilia voor de lijdende zielen in het vagevuur. In 1750, in het tijdperk van de Verlichting die een grote ravage in Frankrijk aanrichtte, werd een broederschap van de Mont Sainte-Odile gesticht met als doel de bekering van de ongelovigen : « Mochten door de voorspraak van de heilige maagd Odilia allen verlicht worden die buiten de ware Kerk ronddwalen, opdat zij zouden zien wat voor hun ogen verborgen is, namelijk het licht van het enige geloof dat redt. »
DOOD EN VERRIJZENIS
In 1789 breekt de Franse Revolutie uit. Kort daarop wordt de Elzas opgedeeld in twee departementen : de Bas-Rhin en de Haut-Rhin. Na de secularisatiewet van 2 november 1789 dienen de parochies van de Elzas een verzoek in bij Parijs om het heiligdom van de H. Odilia te mogen behouden, maar tevergeefs. Een priester die de eed aan de Republiek afgelegd heeft, verwerft Hohenburg. Hij is geen achtenswaardig persoon, eerder een ongelovige zelfs, maar hij staat de gelovigen toe om de relikwieën van de heilige in veiligheid te brengen tijdens de herfst van 1793, om ze te beschermen tegen de godsdiensthaat van de jakobijnen. Het is de eerste keer in haar lange geschiedenis dat de stichteres haar klooster verlaat ! Wanneer de republikeinse fanatici het graf komen ontheiligen, is het leeg.
Van zodra de Terreur voorbij is, keren de pelgrims terug en bidden op hun knieën in de kapel. « Het verdriet was op hun gezicht af te lezen. » Pas in 1800 worden de relikwieën teruggebracht naar het heiligdom.
Tussen 1800 en 1853 gaat de site door verschillende handen. In 1836 geeft de bisschop van Straatsburg toestemming om de tombe te openen en het gebeente van de heilige te onderzoeken. Haar stoffelijke resten worden vervolgens opgeborgen in een reliekschrijn tijdens een plechtige ceremonie die massa’s volk aantrekt uit de Elzas, Lotharingen en het land van Baden.
Het bisdom Straatsburg verwerft de Mont Sainte-Odile in 1853 in eeuwigdurende en niet-overdraagbare eigendom. Na zoveel jaren van verwaarlozing is het werk dat moet worden uitgevoerd aanzienlijk, maar dankzij kanunnik Nicolas Schir wordt de restauratie van de abdij voltooid – een ware wederopstanding ! Zusters van de Congrégation de la Miséricorde stemmen ermee in om voor het onderhoud te zorgen en het land te bewerken. Hun overste, zuster Odilia, die door het nageslacht Frau Mutter is gedoopt, blijft tot 1897 op de berg. Het klooster is gered en daarmee ook de bedevaart. Er wordt een weg geopend om de toegang te vergemakkelijken voor pelgrims en de eerste toeristen...
“ ODILIANEN ” ALS ANTWOORD OP DE KULTURKAMPF
Na de nederlaag van Frankrijk in de oorlog met Pruisen in 1870 annexeert het nieuwe Duitse keizerrijk de departementen Bas-Rhin, Haut-Rhin en Moselle (een deel van Lotharingen) en maakt er het Reichsland Elsass-Lothringen van. De Fransen zijn er het hart van in en Sint-Odilia wordt in zekere zin het symbool van de hoop op een spoedige terugkeer van de Elzas naar Frankrijk. Maar bovenal wordt door de pelgrims op Hohenburg gebeden en boete gedaan opdat de Elzas zijn katholieke ziel zou behouden.
Want Bismarck heeft zijn Kulturkampf ontketend tegen de katholieke Kerk en al wie zich durft verzetten moet de gevolgen dragen. Vicaris-generaal François-Ignace Rapp, de vaandeldrager van de weerstand van de clerus van het bisdom Straatsburg tegen de politiek van de IJzeren Kanselier, moet in 1873 op last van de Duitse administratie in ballingschap gaan. Hij wordt het symbool van de Pruisisch-protestantse verdrukking van de Elzas en vindt uiteindelijk een toevlucht bij de bisschop van Angers, Mgr. Charles-Emile Freppel. Deze « meest beroemde onder de zonen van de Elzas », naar het getuigenis van de Elzassers zelf, onderneemt in 1876 zijn eigen bedevaart naar de Mont Sainte-Odile.
In 1884 werd onder de bescherming van de grote benedictijnse aartsabdij Sankt Ottilien in Beieren een nieuwe congregatie gesticht : de congregatio Ottiliensis Ordinis Sancti Benedicti. Deze “ Odilianen ” waren monniken-missionarissen – net zoals de congregatie van de Kleine Broeders van het H. Hart, opgericht door abbé de Nantes ! – die het kloosterleven combineerden met missiewerk. Dom Ildefons Schober, abt van Seckau in Oostenrijk, had de taak gekregen de Beierse aartsabdij te hervormen ; moeder Maria van het Goddelijke Hart (gravin Maria Droste zu Vischering), overste van het klooster van de Goede Herder in Porto, steunde hem met haar gebeden en offers (zie zuster Muriel van het Goddelijke Hart, Le secret de la Bienheureuse Marie du Divin Coeur, 2014, pp. 253-254).
Dertien jonge missionarissen trokken in 1893 naar Hohenburg met de belofte hun eerste missieposten onder het patronaat van Sint-Odilia te plaatsen en het eerste meisje dat ze zouden dopen de naam van de heilige te geven !
« Als beschermheilige van de Elzas », schrijft Mgr. Médard Barth, « is de H. Odilia ook de spiegel van de ziel van haar volk. Vuur noch verwoesting heeft de stroom pelgrims naar haar graf kunnen stoppen. De heilige volgt de Elzas zoals een moeder haar kind volgt. [...] Ze is het spirituele gelaat van de Elzasser ziel. »
MAGNIFIEKE FEESTELIJKHEDEN
Dat de berg het « spirituele gelaat » van de Elzas was, kon men opnieuw vaststellen in 1920 ter gelegenheid van de feestelijkheden voor het twaalfde eeuwfeest van Odilia’s afsterven en geboorte tot het eeuwige leven. De Wapenstilstand van 1918 had de Elzas opnieuw aan Frankrijk toegewezen. Haar generaals die de oorlog gewonnen hadden, beklommen de Mont Sainte-Odile : Castelnau, Gouraud, Fayolle, Foch, Pétain. De nieuwe bisschop van Straatsburg, Mgr. Ruch, die een voormalig militair aalmoezenier was, organiseerde zelf de plechtigheden en kondigde ze aan in volgende bewoordingen : « De naam van de H. Odilia verenigt in zich de eminente deugden die bloeiden onder de Elzasser hemel : rotsvast geloof, diepe en vurige vroomheid, kinderlijke gehoorzaamheid aan het ouderlijke gezag, engelachtige zuiverheid, naastenliefde bezield door de geest van opoffering. Haar relieken rusten sedert lang in een graftombe, maar toch gaat er ook vandaag nog een wonderbaarlijke kracht van uit... »
De Elzassers reageerden op de oproep van de bisschop met een enthousiasme en een vastberadenheid die alle verwachtingen overtroffen. Tijdens het octaaf van 4 tot 11 juli 1920 kwamen naar schatting zestigduizend pelgrims opdagen. Hohenburg was prachtig versierd met vaandels waarop aan de ene kant Sint-Odilia en het wapen van de Elzas prijkten en aan de andere kant de H. Jeanne d’Arc en het blazoen van de bisschop. Er werd gebeden voor de families, de doden, de parochies, het zegevierende vaderland, de christenheid. Er klonk gejuich : « Lang leve Sint-Odilia ! Lang leve de christelijke Elzas ! Lang leve Christus die de Franken liefheeft ! » En de Elzas werd in december van dat jaar opnieuw toevertrouwd aan zijn patroonheilige tijdens een triduüm in Straatsburg.
Vóór Frankrijk, ja, maar tégen de manoeuvres van de antiklerikale politici die er aan de macht waren. Toen het linkse kartel in 1924 terug de seculariseringswetten wilde activeren, kwamen de katholieken van de Elzas massaal bijeen voor de zegening van de nieuwe klokken. Ze waren niet zinnens ook maar een duimbreed toe te geven aan de republikeinse “ laïcité ”! Vicaris-generaal Marie-Joseph Kolb gaf de toon aan : « Het aloude geloof van de H. Odilia is levend gebleven in de Elzas ! Wanneer de Elzassers vandaag de dag in opstand komen tegen de gevaren die hun geloof bedreigen, is het opnieuw de geest van Sint-Odilia die ons sterkt in de strijd. »
En de aartsbisschop van Algiers, Mgr. Leynaud, liet niet na om de katholieken van de Elzas te feliciteren met de standvastigheid van hun geloof : « Net als de martelaren van Carthago lang geleden zullen de Elzassers standvastig blijven in hun heilige geloof. Laten we hier, op de heilige plaatsen, vastbesloten zijn om te strijden en zo nodig te sterven voor ons geloof en voor het welzijn van ons geliefde vaderland. »
Voor het enorme beeld van de heilige dat Alfred Klem realiseerde, nam hij als model zijn eigen dochter, die op 19 maart 1925 toetrad tot de congregatie van de zusters van Niederbronn. In de kromming van de staf sculpteerde hij het embleem dat al 1300 jaar het embleem is van de steenhouwers van de kathedraal van Straatsburg. Om de plechtigheden van die gedenkwaardige inhuldiging af te sluiten zong de menigte, volgens de goede Elzasser traditie, de hymne « Grosser Gott, wir loben dich. Gij zijt het, grote God, die wij loven... »
In 1931 richtte Mgr. Ruch een broederschap op voor de eeuwigdurende aanbidding van het H. Sacrament op de Mont Sainte-Odile, waarvan de statuten luidden :
« De eeuwigdurende aanbidding op de Mont Sainte-Odile vindt plaats in naam van heel de katholieke Elzas. Alle decanaten van het bisdom moeten er een erezaak van maken erin vertegenwoordigd te zijn. In een tijd van lauw geloof en corrupte zeden heeft paus Pius X de stelregel afgekondigd : “ Alles herstellen in Christus ”. Gemotiveerd door een grote liefde voor het H. Hart van Jezus en een grote ijver voor de triomf van zijn H. Kerk en het heil van de menselijke samenleving, zullen de leden van de broederschap zich wijden aan de eeuwigdurende aanbidding op de heilige berg, om op voorspraak van Sint-Odilia de zegeningen van het Eucharistische Hart van Jezus af te smeken over de gezinnen, de parochies en het hele land en om te verkrijgen dat de christelijke geest er wordt vernieuwd, dat Jezus er heerst als Koning. » Ook vandaag nog wisselen aanbidders elkaar dag en nacht af aan de voet van het H. Sacrament.
Op 21 juli 1935 ging in Straatsburg een Eucharistisch Congres door dat eindigde op de Mont Sainte-Odile in aanwezigheid van zeven bisschoppen, talrijke priesters en vierduizend pelgrims. Mgr. Ruch preekte over het verband tussen het Eucharistisch Congres, de Mont Saint-Odile – een soort Montmartre van de Elzas – en Odilia’s laatste communie, waarover de Vita zo ontroerend vertelt. De dag daarop trokken allen naar het heiligdom van Thierenbach, waar kardinaal Verdier een stormachtig applaus ontketende toen hij de wens uitsprak om van de H. Odilia de tweede patrones van Frankrijk te maken, op gelijke voet met de H. Jeanne d’Arc.
EEN HEIDENSE MUUR ?
Sedert 1924 werd de Mont Sainte-Odile geleid door een gezagvolle rector met een groot geloof, kanunnik Joseph Brunissen. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, diende het klooster eerst als Frans militair hospitaal. Duitse soldaten vielen er eind juni 1940 binnen met hun wapens in de aanslag, maar de kanunnik bood hun energiek weerstand. De nazi’s wilden de heilige berg veranderen in een Mekka van het moderne Germanendom en een school voor de SS, vanwege de fameuze “ heidense muur ” die de berg omringde (een omheining van grote blokken steen die nog altijd bestaat) en waarvan zij wilden bewijzen dat hij “ Germaans ” was. De meest recente ontdekkingen wijzen er echter op dat de muur dateert uit de periode van de Frankische hertogen van de Elzas !
Brunissen moest zich met hand en tand verzetten en weigerde categorisch om het portret van de Führer in de abdij op te hangen. In maart 1943 arriveerden tweehonderd meisjes, weeskinderen die aan de bombardementen in Duitsland waren ontsnapt en werden begeleid door partijleden. De spanningen liepen soms hoog op, maar zuster Reine, die de leiding had over de refter, bleef onverstoorbaar kalm. Toen de nazi-kaderleden haar begroetten met een « Heil Hitler ! », antwoordde ze kalm : « Geloofd zij Jezus Christus ! »
Op een dag maakte een Duitse officier zijn opwachting. « Hij wilde de klokken aan een muzikaal onderzoek onderwerpen om te beslissen of ze mochten blijven of omgesmolten moesten worden. Hij liet ze één voor één luiden. Daarna luisterde hij naar de beiaard. Hij ging zelfs naar de plek waar het klokkenspel zijn mooiste klank voortbracht... en raakte op zijn beurt in de ban van de klokken van de Mont Sainte-Odile, die van bovenaf hun zegen over het bos uitstortten. Daarop verordonneerde hij dat ze niet aangeraakt mochten worden » (Fischer, p. 477).
In november 1944 bevrijdden de Marokkaanse troepen van generaal de Monsabert, de glorieuze overwinnaars van Monte Cassino en Garigliano, de Mont Sainte-Odile. En op 10 juni 1946 riep paus Pius XII de H. Odilia uit tot « eeuwige en hemelse beschermheilige van de hele Elzas ».

DE ENIGE REMEDIE TEGEN DE ONTROUW
En toch hebben de Elzassers zich na de oorlog langzaam maar zeker afgekeerd van hun hemelse beschermster... Uit ondankbaarheid ? Neen, maar omdat, althans in de hoofden van de elite, Europese en oecumenische belangen de godsdienst van hun voorouders vervangen hebben, waardoor het geloof verzwakte en de naastenliefde afnam.
Na WO II baande Charles de Gaulle zich met leugens en hersenspoeling een weg naar de macht. Met zijn hulp behaalden de christendemocraten een grote verkiezingsoverwinning in de Elzas en konden ze hun project van een eengemaakt Europa opleggen, dat in Londen en Algiers was opgesteld door Robert Schumann en Jean Monnet en lokaal werd uitgedragen door Pierre Pflimlin, ruim 25 jaar burgemeester van Straatsburg en meerdere malen minister in de Vierde en Vijfde Franse Republiek. In 1949 werd Straatsburg de zetel van de Raad van Europa. En deze apostelen van Europa beweerden van Sint-Odilia een “ Europese ” heilige te maken, die de eeuwenoude vijanden aan beide zijden van de Rijn verzoende en verenigde in een groot samenwerkingsproject. Abbé de Nantes heeft dit Europese project altijd aan de kaak gesteld als een hersenschim en een verraad, omdat het bedacht en opgezet werd door financiers, ideologen en technocraten zonder enige voeling met onze geestelijke, katholieke lotsbestemming.
Een tweede hersenschim drong zich op als een vorm van geloofsafval, wat de H. Odilia evenmin kon steunen : katholiek-protestantse oecumene en interreligieuze dialoog met Joden en moslims, om over de boeddhisten in de Elzas maar te zwijgen ! En ondertussen wint een ongezond nieuw soort heidendom elke dag terrein. Sint-Odilia is daar volledig vreemd aan : door haar maagdelijke toewijding getuigt zij van een volledig geloof, zonder enige ontrouw, in haar enige Heer en Bruidegom Jezus Christus. Dertien eeuwen lang was zij het bolwerk van het katholieke geloof van de Elzassers en ook, door haar missionarissen, degene die « de ogen opende » van zoveel ongelovigen en heidenen.
Waarin is de weg van de redding gelegen ? Hoe kunnen we het geloof van onze voorouders herstellen ? Een Elzasser dichter, Daniel Stoeber, legde deze verbazingwekkende woorden op de lippen van de H. Odilia : « Wie zou de ziekte van mijn land kunnen genezen ? Ik zal je beschermen als een moeder, want de Koningin van de Hemel, Onze-Lieve-Vrouw, heeft je aan mijn goede zorgen toevertrouwd. » De remedie vandaag, de enige redding, is om eindelijk onze ogen te openen voor het ware licht en te luisteren naar de boodschap van de Koningin van de Hemel, die naar Fatima kwam om ons te zeggen : « God wil de devotie tot mijn Onbevlekte Hart in de wereld vestigen. »
Ons aller Moeder en model is de Maagd Maria, aangekondigd als de volmaakte Bruid in het Bijbelse Hooglied. Dat is precies de meest mystieke betekenis die verbonden is aan de Hortus deliciarum, de “ Tuin der kostelijkheden ” van abdis Herrad in de 12de eeuw : « Laat mijn Geliefde zijn tuin binnengaan en er proeven van de heerlijke vruchten... Mijn Geliefde is neergedaald naar zijn tuin van geurige bloembedden om zijn kudde te voeden tussen de lelies » (Hooglied 4, 16 ; 6, 2).
Onze-Lieve-Vrouw was meesteres en soeverein in Hohenburg tijdens het bewind van de abdissen Relinde en Herrad, zoals blijkt uit een stele die bewaard is gebleven op de Mont Sainte-Odile. De ene kant toont Adalrik die Hohenburg schenkt aan Odilia, terwijl de andere kant Relinde en Herrad toont die de abdij aanbieden aan de H. Maagd (van wie het gezicht en dat van het Kindje Jezus helaas werden weggehakt door Franse revolutionairen). « Met andere woorden, zij is de “ Vrouwe ”, in de feodale betekenis van het woord, van de abdij en alles wat ermee samenhangt. Zij is het aan wie de abdijkerk sinds haar ontstaan is gewijd » (Fischer, p. 23).
Vandaag de dag is het Onbevlekte Hart van Maria, waarvan de H. Odilia ongetwijfeld de vurige dienares is, de ware “ Tuin der kostelijkheden ”, waar alle zielen zonder uitzondering wijsheid en kracht, jeugd en inzicht, genade en barmhartigheid kunnen herontdekken, volgens de mooie woorden van zuster Lucia van Fatima : « Wat mij betreft, terwijl ik geniet van de heerlijke vruchten van deze prachtige tuin, streef ik ernaar de toegang ertoe te vergemakkelijken voor de zielen, opdat zij hun honger en dorst naar genade, troost en hulp zouden kunnen stillen. »
Broeder Thomas van Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand
Hij is verrezen ! nr. 134, maart-april 2025