Sint-Patrick en de kerstening van Ierland
Het zijn niet de Kelten die Ierland geschapen hebben : dat is een theorie van Ierse nationalisten uit de 19de eeuw. De grondlegger van Ierland, dat wil zeggen van de bij uitstek katholieke natie die op het eiland vorm gekregen heeft, is de H. Patrick (389-461). Zelden heeft één man zo’n verregaande invloed uitgeoefend op de totstandkoming van een land en een beschaving. Het loont daarom zeker de moeite om het leven van de grote missionaris te verhalen, waarbij we ons baseren op het meesterlijke boek van Edith Delamare : Conquérant de l’Irlande : Saint Patrick (Mame, 1963).
DE ONTVOERING VAN EEN JONGE BRIT
SINT-PATRICK heeft twee eigen geschriften nagelaten, waarvan de authenticiteit niet in twijfel getrokken wordt ; het belangrijkste ervan is de Belijdenis (Confessio). Verder hebben we twee biografieën die een monnik, Muirchu, en een bisschop, Tirechan, rond 670 opstelden en waarvoor zij bewaard gebleven documenten uit de tijd van Patrick konden gebruiken. Latere levensbeschrijvingen uit de 9de tot de 12de eeuw moeten met grote omzichtigheid benaderd worden omdat het relaas naar de smaak van de tijd aangedikt is met allerlei legenden, waardoor waarheid en fictie nog moeilijk te onderscheiden zijn.
Patrick werd naar eigen zeggen geboren in Britannia, dat wil zeggen het door de Romeinen veroverde en geromaniseerde zuiden van Groot-Brittannië. Zijn naam was Patricius – “ uit een edele vader geboren ” – en hij zag het levenslicht in (waarschijnlijk) 389. Over zijn geboorteplaats tasten we in het duister. Hijzelf spreekt over Bennaventaberniae, een naam samengesteld uit een Keltisch deel (Bennaven betekent “ monding ”) en een Latijns deel (Taberniae betekent “ kruispunt van land- of waterwegen ”). Waarschijnlijk ging het dus om een havenstad(je), misschien het door de Romeinen gestichte Venta Silorum aan de kust van Wales (vandaag Caerwent) ; maar zekerheid hebben we niet.
Zijn vader was een christelijke diaken, Calpurnius, en zijn moeder Concessa was volgens biograaf Muirchu een vrouw van Frankische afkomst. Calpurnius was bovendien een decurio of stadsmagistraat, een ambt dat door keizer Constantijn in 319 erfelijk was gemaakt met de bedoeling het Rijk een houvast van zich verantwoordelijk voelende notabelen te geven.
Als enige mannelijke erfgenaam werd Patricius in de watten gelegd, met kwalijke gevolgen : in plaats van te studeren glipte hij weg om te jagen, te vissen en zich in het balspel te bekwamen ! En ook ’s avonds kwamen de boeken er niet meer aan te pas, want dan moest hij zich laten masseren en parfumeren in de openbare baden waar hij met zijn kameraden de laatste nieuwtjes uitwisselde. Ook zijn religieuze vorming stelde blijkbaar niet veel voor, want hij schrijft zelf : « Ik was vijftien jaar en ik geloofde niet in de levende God. » Over die nonchalante en losbollige jeugd geeft hij achteraf toe : « Vandaag schaam ik me en ik ben bang dat mijn onbekwaamheid aan het licht komt : ik heb niet gestudeerd. »
De jeugd van Patricius verliep in peis en vree, want Britannia genoot in die tijd van de Pax Romana. Maar het was de stilte voor de storm. Helemaal in het oosten van het Imperium naderden de gevreesde Hunnen de Donau en dreven de Germaanse volksstammen voor zich uit, het Romeinse Rijk in, met alle chaotische verwikkelingen die daar het gevolg van waren. Onze toekomstige heilige moet een jaar of zestien geweest zijn toen de Saksen een eerste (mislukte) raid op Britannia ondernamen en de provinciale overheid Rome dringend om versterking vroeg.
Op hetzelfde moment kwam ook gevaar opzetten vanuit het westen : de Scoti, de Keltische heidenen die Ierland bevolkten, staken de Ierse Zee over en begonnen aan bloedige plundertochten. Huizen werden in brand gestoken, de inwoners vermoord of in slavernij weggevoerd. Het was tijdens een van hun razzia’s dat Patricius gevangen genomen werd en als slaaf over de zee werd meegenomen naar het angstaanjagende Hibernia, het onbekende eiland buiten de Romeinse wereld dat nu Ierland heet en dat de bewoners zelf Éire noemden.
Een druïde uit het woeste Connacht, Miliucc mac Cuboin, kocht Patricius op de slavenmarkt. Ongetwijfeld heeft de getrainde blik van de druïde onder de lompen, het vuil en de ketenen het adellijke voorkomen bespeurd van een jongeman die niet in slavernij geboren was. Miliucc had er genoegen in om Rome te vernederen in zijn patriciërs... En zo braken voor de zoon van magistraat Calpurnius vreselijke jaren aan.
DE KELTISCHE “ BESCHAVING ”
Het Ierse nationalisme van de 19de eeuw heeft de Keltische voorouders verheerlijkt om de eigenheid van ras en beschaving te onderstrepen. In navolging van de Franse rationalist Ernest Renan beweren veel schrijvers dat het christendom in Ierland een vruchtbaar terrein van natuurlijke deugdzaamheid aangetroffen heeft, waarop het haast probleemloos kon opbloeien. Niets is minder waar. De heidense Kelten waren allesbehalve een voorbeeld van “ beschaving ” : alle auteurs uit de Romeinse tijd drukken hun afschuw uit over de barbaarsheid van de autochtone bewoners van de Keltische wereld.
Om de goden te ondervragen, raadpleegden de Grieken en de Romeinen de ingewanden van vogels. De Kelten gingen op zoek in menselijke ingewanden. Diodorus van Sicilië beschrijft deze ceremonie als volgt : « Als de priesters de offers consulteren in verband met een of andere belangrijke gebeurtenis, hebben ze een vreemde en onvoorstelbare gewoonte : ze offeren een man door een mes onder zijn middenrif te steken. Ze voorspellen dan de toekomst door te kijken naar de manier waarop het slachtoffer valt, zijn stuiptrekkingen en hoe het bloed vloeit. » Plinius, Strabo en Diodorus beschuldigen de Kelten van kannibalisme. Ammianus Marcellinus noteert dat hun dorst naar bloed zo groot is dat zij in hun moordpartijen alle zin voor maat verliezen.
Overdrijven deze auteurs ? De historicus Tacitus beschrijft wat hij met eigen ogen gezien heeft toen hij zich in het jaar 60 samen met het Romeinse leger vóór het eiland Mona (Anglesey in Wales) bevond dat bezet was door Scoti. « Tussen de krijgers door liepen onophoudelijk vrouwen rond die leken op furiën ; ze hadden rouwkleren aan, hun haar was in de war en ze droegen toortsen. Rond hun leger stonden druïden die hun handen omhoog geheven hielden en verschrikkelijke verwensingen uitbraakten. [Na de veldslag] vernietigden de onzen de bossen die gewijd waren aan hun vreselijk bijgeloof, want zij (de Kelten) beschouwen het als een godsdienstige daad om het bloed van hun gevangenen over de altaren uit te smeren en de goden te raadplegen in menselijke ingewanden. »
Het gemeenschappelijke kenmerk van heel het Keltische ras is volgens Strabo dat het « gemakkelijk in woede ontsteekt, altijd klaar staat voor de strijd en verzot is op oorlog ». Ierland was zo verzot op oorlog voeren dat het zichzelf geleidelijk aan het uitroeien was. Archeologen hebben berekend dat het eiland in het begin van onze tijdrekening vijf miljoen inwoners moet geteld hebben ; toen de Anglo-Normandiërs er in de 12de eeuw ontscheepten, telde Éire nog slechts één miljoen zielen (cf. Delamare p. 58). De verschillende Keltische familieclans, geleid door “ koningen ” – tweehonderd in het totaal – voerden van generatie tot generatie vendetta’s waarbij het er op aankwam de anderen uit te moorden of tot slaaf te maken. En wat dan met de Ard Rí, de “ High King ” die regeerde van op de heuvel van Tara ? Vóór de tijd van de Vikingaanvallen in de 9de eeuw was de macht van deze opperkoningen eerder beperkt en plaatselijk ; hoogstens konden zij militaire hulp of oorlogsbuit afdwingen van cliënt-“ koningen ”. Al de rest is Keltische legende.
De ware macht was in handen van de Drui, wat “ zieners ” betekent. Hun gezag ontleenden zij aan hun kennis van natuurkrachten en astrologie, maar vooral aan hun aanspraak dat zij de spreekbuis van het goddelijke waren. Zij kozen de koningen en hadden in elk overleg altijd het eerste en het laatste woord. Wat voor alle heidense “ priesters ” in de pre-christelijke culturen geldt, was ook van toepassing op de druïden : zij waren werktuigen van Satan en konden spectaculaire toverkunsten verrichten, waardoor zij het hele volk terroriseerden en onder de knoet hielden. Het populaire beeld van de sympathieke grijsaards die in de eikenbomen met een sikkel maretakken afsnijden, moet naar het rijk van de fantasie verwezen worden !
UIT DIEPTEN VAN ELLENDE...
Aan die harde meesters moet Patricius voortaan gehoorzamen. Miliucc, de druïde van wie hij de slaaf is, draagt hem op een kudde varkens te hoeden, zonder zich verder om zijn lot te bekommeren. « Ik leed onder de honger en de naaktheid, elke dag opnieuw. » Hij moet ook afgezien hebben van de clangenoten van de machtige druïde en van alle horigen die zich ophielden in de hutten binnen de grote cirkelvormige omheining, waar armoede, smerigheid en promiscuïteit heersten. Voor iemand die zo’n verfijnde opvoeding genoten heeft, is het een zware beproeving.
Op een nacht ontsteken de druïden een groot vuur in de vlakte van Magh Slécht (op de grens tussen Connacht en Ulster), waar zich twaalf sinistere menhirs verheffen rondom een dertiende, met goud behangen staande steen die Cromm Cruaich, de vruchtbaarheidsgod, voorstelt. Om een goede oogst en melk in overvloed af te smeken werpen de Drui het ene kind na het andere in de vlammen. Patricius kijkt van op een afstand toe en is ontzet. « De Ieren vereren van oudsher afgoden en afschuwelijke voorwerpen. Zij hebben nooit enig begrip van God gehad », tekent hij later op.
En hijzelf, de zoon van een diaken ? « Wij werden gestraft zoals we verdienden, want we hadden ons verwijderd van God. We onderhielden zijn voorschriften niet en luisterden niet naar de priesters die ons onderrichtten over ons heil. [...] Zo bleef ik in de dood en het ongeloof tot ik voldoende gestraft en vernederd was. » In de miserie komt de jonge varkenshoeder tot inkeer : « Te midden van de heidenen herinnerde ik mij mijn fouten en met heel mijn hart keerde ik mij tot Hem. » Hij begint te bidden. « De Heer mijn God wierp een blik op mijn nederigheid. Hij kreeg medelijden met mijn jeugd en onwetendheid, Hij sterkte en troostte mij zoals een vader met zijn kind doet. »
De eigen zoon van Miliucc raakt geïntrigeerd over wat hij hoort vertellen over de varkenshoeder : dat “ Catrick ” – zo noemt men hem, want de p en de s krijgen de Kelten niet uitgesproken – in weer en wind midden in de nacht een tijd verdwijnt naar het nabijgelegen woud van Focclut. Hij volgt hem en bij het ochtendgloren ontdekt hij de slaaf die zijn armen in kruisvorm uitgestrekt houdt en het hoofd naar de hemel gericht. « Bid jij tot de zon ? » klinkt het nieuwsgierig. Eerst is de toekomstige apostel bang : hij weet dat hij geseling met ijzeren roeden en de brandstapel riskeert. Maar hij vermant zich en zegt : « De zon die je daar ziet, komt elke dag op het bevel van mijn God op. » De volgende dagen blijft Miliuccs zoon hem met vragen bestoken : « Welke god aanbid jij ? » Daarop wordt voor de eerste keer op Ierse bodem de Naam uitgesproken die boven alle namen verheven is : « Ik aanbid de ware zon, Christus. »
Op een keer ligt hij te sluimeren in het woud van Focclut wanneer plots een stem weerklinkt : « Patricius ! » Verbaasd richt hij zich op. Wie is op deze heidense plek in staat om die zoete Latijnse naam uit te spreken ? Opnieuw hoort hij de mysterieuze stem : « Patricius, binnenkort zal je terugkeren naar je vaderland. »
DOORHEEN EEN LEEGGEBLOED LAND
Korte tijd later laat de geheimzinnige stem zich terug horen : « Je schip ligt klaar. » Voor Patricius is het nu een uitgemaakte zaak dat hij na zes jaar slavernij zal vluchten. Menselijk gesproken is dat pure dwaasheid : het is hartje winter en het is een slaaf nog nooit gelukt om uit de greep van de druïden te ontsnappen. Maar Patricius bereidt zich zorgvuldig voor door geduldig mondvoorraad te verzamelen op een geheime plaats. Bovendien heeft hij een grenzeloos vertrouwen in God. « De zee was niet vlakbij, misschien tweehonderdduizend passen. Ik was nog nooit die kant uitgegaan en ik kende er niemand. Maar ik ging op weg, door de kracht van God die me de goede richting uitstuurde tot ik bij dat schip aankwam. » Na enig aandringen neemt men hem aan boord en drie dagen later doemt de kust van Gallië op. Hij is gered.
De meeste historici zijn het erover eens dat Patricius aan land gegaan is in Bordeaux. Maar het schouwspel dat hem daar wacht, is ontmoedigend : uitgebrande boten in de haven, lege kaden en verwoeste huizen. We schrijven 411. Vijf jaar eerder is de Romeinse limes bij Mainz gevallen en zijn Boergonden, Alemannen, Vandalen en Herulen de Rijn overgestoken. Gallië is ten prooi aan het geweld van de Germaanse barbaren.
Samen met de heidense bemanning van het schip dat hem naar Gallië gebracht heeft, gaat onze toekomstige apostel op tocht door het leeggebloede land – hij gebruikt de term solitudo, “ woestenij ” – op zoek naar een veilig onderkomen. « Wij dwaalden door de woestenij gedurende 28 dagen en de nacht dat we bij mensen aankwamen, hadden we werkelijk geen levensmiddelen meer. » Die mensen zijn de bewoners van een klein eiland in de Middellandse Zee, vlak tegenover Cannes : het Île Saint-Honorat. De vreemde invallers hebben het links laten liggen. « Ik heb God als gids gehad tijdens mijn reis door Gallië tot aan de eilanden van de Tyrrheense Zee » (zo werd dat deel van de zee toen genoemd).
De H. Honoratus, die als kluizenaar naar dit eiland getrokken was, vangt er allerlei vluchtelingen op. Ook het gezelschap waarvan Patricius deel uitmaakt, krijgt een onderkomen. Omdat Honoratus niet wil weten van ledigheid zet hij iedereen aan het werk. De nieuwkomers krijgen les van enkele intellectuelen die vroeger al op het Île Saint-Honorat hun toevlucht hebben gezocht, onder meer de H. Vincentius van Lérins. Dankzij hem leert Patricius niet alleen opnieuw Latijn, maar krijgt hij ook grondig onderricht in de christelijke godsdienst. Hij verblijft verschillende jaren op deze plek die een oase van vrede is.
In de apocalyps waarin de Romeinse wereld ten onder gaat, meer bepaald in Gallië, zijn het de plaatselijke bisschoppen die redden wat er nog te redden is. Zij staan aan het hoofd van de steden en na de doortocht van de barbaren bouwen zij de beschaving weer op zo goed als mogelijk is. Nieuws daarvan dringt door op het eiland van Honoratus. Ongeveer tien jaar nadat hij uit het ouderlijke huis « geroofd was en gedwongen tot een bestaan van tranen » neemt Patricius afscheid van de heilige aan wie hij zoveel te danken heeft. Hij wil op zoek gaan naar zijn ouders in Britannia. En wonder boven wonder, hij vindt hen gezond en wel terug en het ouderlijke huis blijkt nog overeind te staan. Verdere details over de odyssee van onze heilige door Gallië en naar zijn heimat geeft de Confessio niet. We kunnen ons de verbazing en het geluk van Calpurnius en Concessa voorstellen wanneer zij hun dood gewaande zoon, die nu een jaar of 26 is, weer aan hun hart kunnen drukken.
DE STEM VAN IERLAND
In een droom – maar was het slechts een droom ? – brengt een raadselachtige man Patricius een pak brieven. Hij opent er een die begint met de woorden : « De stem van Ierland... ». Op hetzelfde moment hoort hij klaaglijke stemmen die uit het woud van Focclut lijken te komen : « O heilig kind, kom terug in ons midden leven... » Tijdens andere nachten zijn het zelfs de ongeboren Ierse kinderen in de moederschoot die hem smeken naar hen toe te komen om hen te redden van het ellendige bestaan dat hen wacht.
Eerst denkt hij dat hij hallucineert en misschien zelfs gek aan het worden is. Hij denkt na en bidt. Is het God die hem op die manier roept tot het apostolaat in het afschuwelijke Hibernia waaraan hij zoveel vreselijke herinneringen overhoudt ? Maar kan hij anderzijds als christen de zielen in de steek laten die hij midden in de nacht hoort weeklagen ? « Wie ben ik, Heer, dat Gij uw ogen op mij richt ? Wat is mijn roeping ? » Hij begrijpt niet dat hij, « een zondaar en een onwetende », zou uitgekozen zijn « om zo’n vroom en schitterend werk te verrichten ». Tenslotte spreekt Jezus zonder omwegen tot hem : « Ik ben degene die zijn leven voor jou heeft gegeven. » Van dat ogenblik af aarzelt Patricius niet meer. Hij neemt afscheid van zijn ouders en vertrekt opnieuw naar Gallië, want hij wil zich grondig voorbereiden op zijn levenstaak.
Zijn eerste halte is Marmoutier (Martini monasterium) aan de voet van de Vogezen. In die abdij bestudeert hij de bekeringsmethode van Sint-Martinus, de grote apostel van Gallië. De soldaat Martinus ging op militaire wijze te werk : een stuk land veroveren (lees : kerstenen), ter plaatse een regiment achterlaten (lees : een priester en enkele onderlegde monniken), verder vooruit trekken en regelmatig terugkeren om te controleren en waar nodig bij te sturen. Patrick prent het in zijn geheugen.
Vervolgens trekt hij naar Auxerre, waar bisschop Amator iets unieks heeft gesticht : een seminarie avant la lettre, het enige dat op dat ogenblik bestaat. Na een degelijke opleiding wordt hij door de heilige bisschop tot priester gewijd. Dat moet gebeurd zijn vóór 418, het sterfjaar van Sint-Amator. Zijn opvolger op de bisschopszetel, Germanus, behandelt de jonge geestelijke met evenveel welwillendheid, maar moet plots op bevel van paus Celestinus naar Britannia vertrekken waar de ketterij van Pelagius woedt (met zijn theorie dat de mens perfect in staat is om zélf zijn heil te verwerven, zonder de genade).
De Opperherder kijkt ook verder dan Britannia : het wordt hoog tijd om werk te maken van de kerstening van Hibernia, het woeste eiland dat nooit de Romeinse beschaving gekend heeft. De H. Germanus, die in Britannia een verbazend succes heeft geboekt tegen de ketters en daardoor een groot aanzien geniet, stelt aan de paus Patrick voor als kandidaat voor een missie naar de Keltische heidenen. De eerste biografen, Muirchu en Tirechan, bevestigen allebei dat Patrick inderdaad naar Ierland wordt gezonden door Celestinus, die de beloftevolle Brit waarschijnlijk ook in Rome eerst tot bisschop heeft gewijd (al kan dat ook door Germanus gebeurd zijn).
Patrick, die de barbaren van Ierland maar al te goed kent, bereidt zich zorgvuldig voor op zijn missie. Hij stelt een gezelschap samen van in het totaal vierentwintig personen, priesters en monniken, die hij uitkiest op basis van hun kennis, hun ijver voor de zielen en hun doorzettingsvermogen. De Ieren zullen later opmerken dat Ons Heer twaalf apostelen nodig had om de wereld te kerstenen, maar het dubbele aantal voor Ierland alleen !
Op de heuvel van Tara heerst op dat moment als opperkoning Lóegaire mac Neill. Hij beraamt een oorlog tegen vijandige clans die hem geen belasting willen betalen en consulteert de druïden over de mogelijke afloop daarvan. Het antwoord dat zij in menselijke ingewanden vinden verbaast iedereen, want het heeft niets te maken met oorlog voeren. Het is een profetie, die door de monnik Muirchu en de oudste Vitae van Sint-Patrick overgeleverd is : « Over de zee zal een man met kaalgeschoren kruin komen, zijn mantel heeft een opening voor het hoofd en zijn stok een gebogen uiteinde. Hij zal zijn Tafel oprichten in het oosten, daar waar de Zon opgaat, en al de zijnen zullen hem antwoorden : Amen ! Amen ! »
OPNIEUW ONDER DE BARBAREN
Biograaf Tirechan vermeldt dat een zekere Palladius de allereerste missionaris van Ierland zou geweest zijn. Zijn kortstondig verblijf zou geëindigd zijn met zijn marteldood. Toch is deze Palladius nooit door Rome onder de martelaren gerekend en veel geleerden twijfelen eraan of hij wel bestaan heeft.
Wat Patrick en zijn volgelingen betreft, zij bereiken in 431 de Ierse oostkust. Een eerste poging om aan land te gaan mislukt, waarop zij noordwaarts varen en uiteindelijk voet aan wal zetten in Ulster, aan de zee-inham van Strangford. Ze trekken door het desolate landschap zonder een levende ziel te ontmoeten. Maar een herder merkt hen op en verwittigt Dichu, heer van deze streek, die met zijn krijgslieden op de indringers afstormt. Hoe loopt de confrontatie af ? Met een wolf die in een lam verandert, want Dichu is zo onder de indruk dat hij de missionarissen de toelating geeft om op zijn land een kerk te bouwen : de wieg van het Ierse christendom staat in het huidige dorp Saul in Noord-Ierland.
Toch mogen we ons niet inbeelden dat alles van een leien dakje loopt. Andere clanleiders veroordelen de welwillendheid van Dichu en willen van Sint-Patrick en zijn gezellen af. Een zekere Maccuil zet een sluwe valstrik op. Een van zijn mannen zal zich te bed leggen en koorts veinzen, terwijl een andere Patrick moet opzoeken voor hulp. Wanneer de vreemde indringer zich dan over het bed buigt, moet de “ zieke ” hem vastgrijpen waarop zijn medeplichtigen Patrick kunnen neersteken. Muirchu verhaalt wat er gebeurt :
« Maccuil zond dus een van de zijnen naar Patrick : “ Iemand van onze clan is ziek ”, zei deze. “ Kom vlug om over hem de magische woorden van jouw godsdienst uit te spreken zodat hij geneest. ” Patrick ging mee. Hij nam voorzichtig het kleed weg dat over het hoofd van de zieke geslagen was en sloeg een kruis : de man was dood. Maccuil en zijn handlangers waren stomverbaasd. Bevend kwamen zij uit het donker tevoorschijn en bekenden hun boosaardig plan. “ Ik kan niet oordelen ”, zei Patrick, “ God zal oordelen. Werp jullie wapens weg en verlaat dit land dat jullie verdrukken. De wind en de golven zullen jullie brengen naar waar de Voorzienigheid het wil. ” Maccuil antwoordde dat hij zou gehoorzamen en vroeg wat er met de dode moest gebeuren. “ Hij zal leven en zonder pijn verrijzen ”, zei Patrick. En op hetzelfde moment wekte hij hem opnieuw tot leven. »
Allicht staan we sceptisch tegenover dit mirakel. Dan moeten we echter bedenken dat Patrick onmogelijk kon triomferen op een eiland dat in de machtige greep van Satan was als Christus hem geen bijzondere krachten gaf. Verrichtte Petrus ook geen wonderbare genezingen toen hij en zijn medeapostelen de menselijk gesproken onmogelijke opdracht kregen om het Evangelie te verkondigen tot aan de uiteinden van de aarde ?
VAN ULSTER NAAR MEATH
Patrick en zijn getrouwen trekken steeds verder noordwaarts en bereiken het territorium van de koning van Airgíalla (Oriel), aan wie zij een terrein aan de voet van de heuvel Armagh vragen. Na veel aarzelen willigt het clanhoofd deze wens in. De christenen bakenen een cirkelvormige ruimte af die zij omgeven met een aarden wal : Armagh, de latere hoofdzetel van de katholieke Kerk in Ierland, is gesticht. Langzaam maar zeker volgen er bekeringen, eerst van de leiders, dan van hun ondergeschikten. Omdat de horigen in alles volledig afhankelijk zijn van de machthebbers, gaat de kerstening vaak snel. Zoals de H. Alfonsus van Liguori later zal opmerken : « Als ik er in slaag om een koning te winnen, zal ik meer gedaan hebben voor de zaak van God dan wanneer ik honderden of duizenden missies gepreekt had. »
Tirechan vermeldt een bijzonderheid : « Alvorens te vertrekken gaf Patrick de bekeerlingen of hun herders een elementa of abgitorium in handen. » In een latere Vita lezen we : « Patrick schreef eigenhandig tenminste 365 abgitoria. » Volgens sommigen ging het om een samenvatting van de christelijke leer, een soort catechismus waarvan onze heilige het voorbeeld zou aangetroffen hebben op het eiland van de H. Honoratus. Maar konden de neofieten lezen ? De Ierse druïden gebruikten vrijwel zeker een alfabet – van hun Gallische tegenhangers schrijft Caesar dat zij in “ Griekse letters ” schreven – maar die kennis hielden zij hoogstwaarschijnlijk geheim. Daarom vermoeden andere geleerden dat de abgitoria van Patrick beknopte woordenlijstjes waren waarmee hij de nieuwe christenen wou bevrijden uit de tirannie van hun religieuze meesters.
Volgens de traditie zou de grote apostel veertien jaar doorgebracht hebben met de evangelisatie van Ulster. Hij bereikte er opmerkelijke resultaten. Rond 445 richt de nu 56-jarige Patrick zijn blik op het gebied van Midé (Meath), het “ rijk van het midden ”, dat onderworpen is aan de reeds vernoemde koning Lóegaire mac Neill. Met vijftien van zijn gezellen – de anderen waken over de stichtingen in het noorden – zet Patrick zich bij het begin van het voorjaar op weg.
Het is de avond van Stille Zaterdag. Op de heuvel van Slane, in vogelvlucht zo’n 14 km van de heuvel van Tara waar Loégaire zijn machtsbasis heeft, ontsteekt de heilige het paasvuur. Terwijl de vlammen omhoog schieten, spreekt Patrick in deze trant : « O God, die door uw Zoon, de ware hoeksteen, aan de gelovigen het vuur van uw stralend licht hebt gebracht, zegen deze vlam die schittert in de duisternis. Mochten overal waar men dit gewijde vuur heen brengt de boosheid en de listen van de duivel bezworen worden, om plaats te maken voor de macht van uw Majesteit. Door Christus onze Heer... »
Dan klinkt plots het donderende geluid van naderende strijdwagens. Ze houden op een afstand halt en achttien mannen komen met getrokken zwaarden op de christenen af. Muirchu legt uit wat er aan de hand is : vanaf Tara hadden de heidense machthebbers het vuur zien oplichten, terwijl het net die nacht aan eender wie verboden was een vuur te ontsteken ; het was het feest van Beltane, de terugkeer van de lente, waarop alleen de druïden vuur mochten maken dat vervolgens aan alle familiehoofden doorgegeven werd (Caesar beschrijft als ooggetuige een gelijkaardig ritueel in Gallië). De druïden hadden Lóegaire gewaarschuwd aangaande het initiatief van Patrick : « Als dit vuur niet wordt gedoofd, zal het op dit eiland nooit meer uitgaan ! »
Maar zoals de tempelwachters die Jezus in de Hof van Olijven moesten arresteren plots terugdeinsden en op de grond vielen (cf. Jo 18, 6), zo vervult de aanblik van de man Gods de krijgers van Lóegaire met paniek. Patrick slaat hen met verblinding zodat ze op elkaar inhakken en tenslotte halsoverkop de vlucht nemen. Het paasvuur wordt niet gedoofd...
HET KLAVERTJE-DRIE VAN TARA
De Belijdenis van Sint-Patrick verhaalt geen enkel mirakel, in tegenstelling tot de eerste biografen die beschrijven hoe de heilige het in een echt godsoordeel opneemt tegen de druïden van Tara. Ondanks hun verbluffende magie moeten zij het finaal tegen de apostel afleggen. In zijn boek Les Chrétientés celtiques (Parijs, 1911) noteert de grote specialist Dom Louis Gougaud : « Het kwam er op aan een bijgelovig volk los te rukken uit de magische krachten van de druïden, die uiteraard konden rekenen op occulte machten en zo een formidabel prestige genoten. De redding van een volk is de opperste wet. Dat daarvoor veel wetten van de natuur moesten wijken, dat geloven wij vast. »
Diep onder de indruk van het optreden van Patrick verlaat koning Lóegaire de heuvel. Daarop keert de heilige zich tot de verzamelde Kelten, die vanuit het hele eiland toegestroomd zijn om het feest van Beltane te vieren en nu, zegt Muirchu, « vervuld van vrees » afwachten wat er gaat gebeuren. « Het was daar », vervolgt de monnik, « in de vlakte van Tara op de zondag van Pasen, dat Patrick aan zijn voeten een klavertje-drie plukte en aan de Scoti het mysterie van de Ene God in drie Personen leerde. » Van de nederige shamrock zal Ierland zijn symbool maken.
We vernemen ook dat Patrick de beide dochters van de koning bekeerde en doopte, net als een druïde die tot in het diepst van zijn wezen geraakt was door de persoon en het optreden van de apostel : Erc mac Dega. « Hij geloofde en men schoor zijn hoofd », schrijft Tirechan. Patrick wijdde hem tot de eerste bisschop van Slane en later zou hij het zuidwesten van Ierland kerstenen. Zijn bekering zette de andere druïden er echter toe aan om de ondergang van het jonge christendom te beramen : « Als je toelaat dat hun leer zich verspreidt », zeiden ze tot Lóeghaire, « zal je geen enkel gezag meer hebben over het volk. »
De koning, een gewillig werktuig in de handen van de Drui, verbant de heilige en zijn gezellen uit zijn gebied. De Voorzienigheid doet Patrick een zekere Enda ontmoeten, de zoon van de koning van Connacht, die er in toestemt de apostelen te ontvangen in zijn vaderland, « voorbij het woud van Focclut ».
TERUG NAAR HET WOUD VAN FOCCLUT
Geïntrigeerd gaat Patrick met zijn volgelingen op weg naar het onherbergzame Connacht, de streek waar hij zes jaar slavernij gekend heeft. Bij zijn aankomst in het “ verre westen ” wordt hij plots overvallen door grote ontmoediging. « Het was noodzakelijk dat God hem opbeurde door hem de vrucht van zijn inspanningen te tonen », aldus Tirechan. Patrick laat zijn volgelingen achter en beklimt heel alleen de 750 meters van de Crochan Aigli, de Adelaarsberg in het graafschap Mayo die sindsdien naar de heilige genoemd is.
Alvorens de evangelisatie van het gebied waaraan hij pijnlijke herinneringen bewaart aan te vatten, vast hij op de top gedurende veertig dagen, naar het voorbeeld van de Meester. Op de laatste dag verschijnt boven zijn hoofd een zwerm witte vogels die snel aangroeit. Tirechan : « God deed hem begrijpen dat die grote witte vogels de zielen waren die door Patrick aan de dood ontrukt waren. Ze kwamen van overal toegevlogen, uit het zuiden en het noorden, het oosten en het westen. Hun aantal was zo groot dat het daglicht erdoor verduisterd werd. Toen stond Patrick, vervuld van moed, terug recht en daalde af naar de zijnen. »
De vijand beloert de missionarissen langs alle kanten : wanneer enkelen onder hen door onzichtbare boogschutters geveld worden, besluit Patrick om nog enkel tijdens de nacht voort te marcheren en zich overdag te verbergen. Eindelijk bereiken de overlevenden de plaats van afspraak bij de Shannon, waar Enda en zijn mannen hen opwachten. Bij valavond doemt het woud van Focclut op. Is het gevaar nu geweken ? Allerminst : Rechrad, de hoofddruïde van Connacht, verspert de christenen de weg. Hij heft de armen ten hemel en laat een bliksemschicht vóór hun voeten inslaan.
De mannen van Enda vluchten in paniek en de jongeman zelf trekt bleek van schrik zijn zwaard. « Laat af », fluistert Patrick hem toe. Ook de heilige roept nu het vuur uit de hemel, zoals eertijds de profeet Elias deed toen hij met de priesters van Baäl te maken had. Een vuurbol stort zich vanuit de hoogte op de druïde en verandert hem in een laaiende toorts... Satan delft het onderspit.
Veertig jaar nadat hij zijn slavenbestaan ontvlucht is, staat Patrick opnieuw voor de woonplaats van de druïde Miliucc mac Cuboin. Zijn oude kwelgeest leeft nog en herkent onmiddellijk in de majestueuze eenvoud van de heilige bisschop de jonge aristocraat van vroeger. Patrick stapt op hem toe en haalt een lederen beurs tevoorschijn : « Hier is het geld terug waarmee je me betaald hebt. » Zwijgend strekt de druïde zijn hand uit, neemt de beurs aan en verdwijnt weer in zijn woning. Patrick maakt rechtsomkeer. Wanneer hij later op de dag zijn medechristenen en Enda terugvindt, stijgt van de heuvel waarop zich het fort van Miliucc verheft een zwarte rookpluim omhoog : de vernederde druïde heeft huis en hutten in brand laten steken om samen met zijn horigen de vuurdood te sterven.
HET EINDE VAN CROMM CRUAICH
De evangelisatie van Connacht zal niet door Sint-Patrick gebeuren, maar door zijn opvolgers. De heilige ziet het als zijn prioriteit om zijn medeapostelen in veiligheid te brengen in het vreedzamer gestemde Ulster. Maar waar komt plots al dat volk vandaan dat net als zij op weg lijkt naar het noorden ? Het is zomerzonnewende : zoals elk jaar hebben de druïden verzamelen geblazen in de vlakte van Magh Slécht om er kinderoffers te brengen ter ere van Cromm Cruaich, de bloeddorstige god van de oogst.
De Voorzienigheid heeft gewild dat Patrick op deze sinistere avond de confrontatie zou aangaan met de demonen die het oude Ierland in hun greep houden. Rondom de kolossale menhir, waarvan de gouden amuletten schitteren in de ondergaande zon, heeft zich een grote massa verzameld : Lóegaire mac Neill en zijn edelen, de barden van de koning, zijn onderdanen – allemaal vervuld van vrees voor de druïden in hun lange gewaden, die geheimzinnig prevelend het vuur van de brandstapel oppoken.
« Plots wijken de omstaanders uiteen voor een man die met hooggeheven bisschopsstaf en vlammende blik recht naar de menhir loopt. Lóeghaire, stomverbaasd, grijpt instinctmatig naar zijn zwaard terwijl hij de druïden aankijkt. Maar het bevel waarop hij wacht, komt niet : de leider van de magiërs heeft onder de werktuigen voor het offerritueel een lang tweesnijdend mes gegrepen. In dit beslissende duel tussen heidendom en christendom is het niet aan de profane heerser om op te treden ; de Drui zullen zelf de rekeningen vereffenen.
« Maar alvorens de druïde kan toeslaan is Patrick al door de kring van de twaalf menhirs gelopen tot vóór Cromm Cruaich. Met al de kracht die hij bezit, slaat hij met zijn staf op de grote menhir. Het stenen monster begint te wankelen op zijn formidabel fundament, alsof het door een onzichtbare hefboom opgeheven wordt. “ Weg, duivel ! ” roept de heilige. “ Keer terug naar de eeuwige afgronden waaruit je tevoorschijn gekomen bent ! ” Kreten van afschuw en doodsangst stijgen op uit de menigte wanneer op hetzelfde moment de aarde openscheurt en de dertien menhirs opgeslokt worden... » (Edith Delamare, Conquérant de l’Irlande : Saint Patrick, pp. 170-171).
Is het werkelijk zo gebeurd ? We weten het niet, maar zonder de kracht van de Hemel zou Sint-Patrick Ierland niet hebben kunnen bevrijden uit de klauwen van Satan. Feit is dat men vlakbij het stadje Killycluggin, in de vlakte van Magh Slécht, onder de grond een in stukken gebroken en gedecoreerde menhir heeft teruggevonden die zich binnen een cirkel van verzonken staande stenen uit de Bronstijd bevond. Deze enorme, van boven afgeronde steen met een omtrek van bijna 4 meter vertoont nog, zo zegt men, de sporen van de geweldige slag die de heilige toebracht.
Gedurende de laatste jaren van zijn leven slaagde Sint-Patrick er in om verschillende gebieden in Ierland te kerstenen. In zijn Confessio schrijft hij dat hij « duizenden mensen doopte » en overal kerken stichtte. Hij wijdde priesters om die te bedienen en de christengemeenschappen leiding te geven. Bijzondere nadruk legt hij op het feit dat hij welgestelde vrouwen bekeerde en vervolgens de sluier oplegde : zo vestigde hij de eerste communauteiten van vrouwelijke religieuzen in een maatschappij die fel gekant was tegen de maagdelijkheid, want het “ verhandelen ” van zijn dochters was voor een vader een te winstgevende zaak.
Patrick overleed in Saul, waar hij de eerste kerk op Ierse bodem opgericht had, op 17 maart 461. Deze datum komt voor in de Annalen van Ulster en er is geen enkele reden waarom wij er zouden aan twijfelen. In de Confessio lezen we nog volgende woorden die we kunnen beschouwen als zijn geestelijk testament of beter nog zijn Magnificat :
« Door toedoen van mijn dienstbetoon heeft de Heer medelijden getoond met duizenden en duizenden zielen. Mijn God heeft niemand anders dan mij voor deze missie aanvaard en Hij heeft me gekozen om een van de minste onder zijn werktuigen te zijn. Tevoren hadden de mensen van dit land geen enkele kennis van God en ze aanbaden tot op vandaag afgoden en onreine dingen. Maar nu zijn zij het volk van de Heer geworden en noemen wij hen kinderen van God. De zonen van de Scoti en de dochters van de koningen zien wij vandaag als monniken en maagden van Christus ! »
Mocht Ierland, dat de afgelopen decennia op zijn beurt ten prooi is gevallen aan de grote geloofsafval, zich herinneren dat het alles te danken heeft aan het labeur en de offers van de heilige bisschop Patrick. Mocht het terug de Weg, de Waarheid en het Leven vinden door zich opnieuw te keren naar Jezus Christus, van wie Patrick de onversaagde heraut was !
redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 126, november-december 2023