De H. Juliana van Cornillon 
en het feest van Sacramentsdag

Op heel veel plaatsen in de wereld wordt het feest van Sacramentsdag nog altijd luisterrijk gevierd. In Sevilla draagt men in de processie de enorme zilveren monstrans mee die Juan de Arfe in de 16de eeuw vervaardigde. Hoog verheven boven de gelovigen trekt Jezus-Hostie alle blikken en hopelijk ook alle harten tot Zich. Op de achtergrond links de Giralda.

Hoewel de devotie tot Jezus-Hostie altijd levendig is geweest in de Kerk, werd ze in de 13de eeuw toch op een bijzondere wijze nieuw leven ingeblazen met de instelling van het feest van Corpus Christi of Sacramentsdag. De oorsprong van deze plechtige viering van het H. Sacrament is te vinden in de goddelijke openbaringen aan een Luikse kloosterzuster, de H. Juliana van Cornillon, die buitengewone genaden ontving als uiting van een dwingende wilsbeschikking van God voor de universele Kerk.

Het is waar dat de geopenbaarde geloofsschat afgesloten werd met de dood van de laatste apostel. In de loop van de geschiedenis van de Kerk heeft God echter nog steeds ingegrepen door middel van wonderen en bijzondere openbaringen. Al te vaak worden die verwaarloosd en zelfs verworpen door zogenaamde theologen die ze censureren om niet gestoord of tegengesproken te worden in hun routine of hun “ pastoraal ”. Maar als de Allerheiligste Drie-eenheid, de Onbevlekte Moeder van God of zelfs heiligen van het hemelse hof aan bevoorrechte zielen authentieke boodschappen meedeelden, dan was dat om het dogma van het geloof te verdedigen tegen ernstige ketterijen, voor de invoering van nieuwe liturgische feesten of voor de verwezenlijking van een groot plan van genade en barmhartigheid van de goddelijke Voorzienigheid.

Toen in de 12de en 13de eeuw de waarachtige, fysieke aanwezigheid van Jezus in het H. Sacrament des Altaars werd aangevallen door de ketterse Albigenzen, vertrouwde Onze Heer Jezus Christus aan de H. Juliana (1193-1258) een providentiële zending toe om het feest van Corpus Christi in te stellen.

De eerste biografie van de heilige, de Vita Julianae, werd geschreven door een anonieme tijdgenoot. Dit werk is een waardevolle historische bron, ook al komt de precieze chronologie van haar leven er niet duidelijk in naar voren. In 1927 publiceerde Emile Denis, priester van het bisdom Luik, een kritische studie van alle bronnen over het leven en de werken van de heilige, getiteld Sainte Julienne et Cornillon. In 1935 volgde van zijn hand een boeiende biografie : La vraie histoire de sainte Julienne de Liège et de l’institution de la Fête-Dieu (Casterman, Librairie du Sacré-Cœur).

WEES BIJ DE AUGUSTINESSEN

De H. Juliana werd geboren aan het einde van de 12de eeuw, rond het jaar 1193, in het dorpje Retinne, op negen kilometer van Luik. Haar ouders waren welgestelde boeren, die veel baden en aalmoezen gaven in de hoop op kinderen. Hun wens werd verhoord toen ze binnen de tijdspanne van twee jaar twee dochtertjes kregen : Agnes en Julienne. Maar Julienne was amper vijf jaar oud toen haar vader en moeder kort na elkaar stierven.

De familieraad vertrouwde de twee meisjes toe aan de hospitaalzusters van de leprozerie van Mont Cornillon in Luik, die gesticht was om mensen op te vangen die bij hun terugkeer uit Palestina besmet bleken met lepra ; er was ook een dergelijke instelling geleid door broeders. De erfenis van Agnes en Julienne voorzag beide hospitia jarenlang van de middelen die ze nodig hadden. In ruil daarvoor werden de meisjes toevertrouwd aan een van de religieuzen, zuster Sapientia, die een boerderij in de buurt moest beheren. Zij werd een tweede moeder voor de beide weeskinderen.

Al op jonge leeftijd toonde Julienne verbazingwekkende kwaliteiten, deugden en gaven. Ze was zeer intelligent en vurig van aard, maar toch zachtaardig, gehoorzaam, volgzaam en plichtsgetrouw.

Op een dag werd haar de legende van Sinterklaas voorgelezen. Daarin staat dat de toekomstige heilige, toen hij nog een baby was, weigerde om op woensdag en vrijdag meer dan één keer melk van zijn moeder te drinken. Julienne besloot daarop in het geheim te vasten. Maar haar adoptiemoeder merkte het en veinsde grote woede. Ze nam haar bij de arm en zette haar buiten in de sneeuw : « Omdat je zonder mijn toestemming hebt gevast, zul je hier je straf ondergaan. » Het kind toonde niet het minste ongeduld en was, zonder een traan te laten, oprecht berouwvol. Zuster Sapientia, die haar stiekem gadesloeg, maakte een einde aan het incident door tegen Julienne te zeggen dat ze snel naar de kerk moest gaan om te biechten. Geraakt door de openhartigheid van het kind, beval de priester haar terug te keren om te ontbijten met een ei. En dat deed ze gehoorzaam !

Onze heilige kreeg een uitstekende opleiding. Ze was begaafd met een zeer goed geheugen en onthield alles wat ze las. Nadat ze Latijn had geleerd, kende ze al snel het brevier uit haar hoofd. Daarnaast nam ze in alle nederigheid deel aan het gewone leven van de communauteit. Ze voerde bij voorkeur de minst geliefde taken uit en vroeg bv. om voor het vee te zorgen, hoe zwaar dat ook was. Van zodra het ene karweitje geklaard was, haastte ze zich om een ander werk voor haar rekening te nemen. Maar haar toch al zwakke gezondheid leed daar wel onder.

Omdat ze een reputatie van heiligheid had verworven, wilden bezoekers haar leren kennen en haar ondervragen, wat haar bescheidenheid kwetste. Aan één van hen antwoordde ze : « Ik ben maar een keukenmeid, een dienares van de zusters. Ik weet hoe ik de koeien moet melken en de kuikens moet voeren, of soortgelijke ondergeschikte taken ; vraag me niet meer dan dat. Maar omdat u goed thuis bent in geestelijke zaken zou ik willen dat u me onderricht ; ik zal graag naar u luisteren. »

PRIORIN VAN EEN OPSTANDIGE COMMUNAUTEIT

Ze had een speciale devotie voor Jezus in de Eucharistie en leed onder het feit dat ze niet elke dag de Mis kon bijwonen. Zuster Sapientia hielp haar daarom een klein oratorium op te zetten waar ze zich kon terugtrekken om geestelijk verenigd te zijn met het H. Misoffer op het moment dat dit in de kerk werd opgedragen.

Het was duidelijk dat het meisje geroepen was tot het religieuze leven en ze trad dan ook binnen in de gemeenschap die haar had verwelkomd en waar ze zo’n goede vorming had gekregen. Ze nam de naam van zuster Juliana van Cornillon aan.

Toen zuster Sapientia priorin was geworden, streefden sommigen van de jonge nieuwkomers een steeds grotere onafhankelijkheid na en namen zij de gebruiken van de oudere zusters alsmaar minder in acht. Ze verwaarloosden de zieken, vertrouwden hen toe aan ingehuurde dienstmeiden en onderhielden wereldse relaties : ze gingen steeds vaker uit buiten het klooster. Kortom, hun leven was niet erg stichtelijk en moeder Sapientia, inmiddels op leeftijd, was niet in staat om hier iets aan te doen. De oorspronkelijke religieuze geest van de gemeenschap dreigde voorgoed verloren te gaan.

Na de dood van de priorin kozen de religieuzen zuster Juliana als hun nieuwe overste. Die zag in dat een hervorming van het gemeenschapsleven nodig was, maar hoe kon dit worden bereikt ? Haar aanvankelijke zachte vermaningen hadden weinig effect. De kersverse priorin, die er niet meer kon van slapen, onderwierp het klooster dag en nacht aan toezicht. Rebelse zusters verspreidden hun gemor en protesten tot buiten de muren, in het klooster van de broeders van Mont Cornillon. Daar vonden zij steun, ondanks de oude prior Godfried die een man van grote deugd was en die moeder Juliana met zijn gezag steunde. De heilige besefte dat met de dood van de vereerde prior alle duivels zouden ontbonden worden en dat zij « wreed zou worden achtervolgd door de vijanden van de zielen ».

DE GROTE OPENBARING VAN EEN NIEUW EN PLECHTIG FEEST

Telkens als Juliana begon te bidden, verscheen haar al van jongs af aan « een verbazingwekkend licht. Ze zag een heel heldere maan, maar in de schijf ervan zat een donkere vlek » (Emile Denis, La vraie histoire de sainte Julienne de Liège et de l’institution de la Fête-Dieu, p. 59).

Sint-Juliana van Cornillon beeld in de kerk St. Gordianus en Epimachus te Merazhofen, nabij de stad Leutkirch im Allgäu, Duitsland.

Ze maakte zich hier zorgen over en stelde alles in het werk om verlost te worden van wat ze als een illusie beschouwde. Ze bad en vroeg zelfs aan haar trouwe vrienden om met haar en voor haar te bidden, om bevrijd te worden van haar beproeving, maar zonder hen te vertellen waarover het ging. Niets hielp. Uiteindelijk realiseerde ze zich dat in plaats van de Hemel te smeken dit vreemde fenomeen ongedaan te maken, het beter zou zijn de genade te vragen om te weten wat het betekende.

Toen sprak de Heer tot haar ziel en openbaarde haar « dat de maan de militante Kerk voorstelde en dat Hij met de zwarte inkeping de noodzaak wilde aangeven van een nieuw feest dat Hij door zijn gelovigen op aarde wilde zien vieren, voor hun welzijn. Het was zijn wens dat, voor de groei van het geloof, de instelling van het sacrament van zijn Lichaam en Bloed elk jaar op een meer plechtige en speciale manier herdacht zou worden dan op Witte Donderdag, wanneer de liturgie zich meer richt op de gebeurtenissen van de Passie. Dit nieuwe, plechtige feest zou ook als doel hebben het dagdagelijkse gebrek aan ijver en de verwaarlozing ten opzichte van het Allerheiligste Sacrament te herstellen » (Denis pp. 60-61).

Wat een geruststelling moet deze langverwachte verklaring in het hart van de vrome zuster gebracht hebben ! Maar haar blijdschap ging al snel gepaard met een nieuwe bezorgdheid : God vertelde haar dat Hij haar had uitverkoren om zijn wil kenbaar te maken en te vragen om de instelling van het feest waartoe de H. Drie-eenheid had besloten. Juliana was onthutst : « Ze mat de afstand die er volgens haar was tussen de verheven zending en haar eigen zwakheid. Ze begreep het niet, nee, ze zou nooit zelf de reden van Gods keuze kunnen begrijpen. En net zoals ze eerder had gebeden om van het visioen verlost te worden, bad ze nu om God ervan te overtuigen, als ik het zo mag zeggen, deze onderneming aan anderen toe te vertrouwen : aan geleerde geestelijken, aan heiligen naar wie geluisterd zou worden, aan prelaten die geloofwaardigheid genoten – maar niet aan haar, vooral niet aan haar, een nietige, zwakke vrouw van wie de nederigheid in gevaar was en die nooit wat dan ook zou kunnen verwezenlijken ! » (Denis p. 63).

Jezus hield evenwel voet bij stuk : ja, er zouden andere werktuigen van zijn wil zijn, maar het was van haar dat de eerste aankondiging van het plechtige feest moest uitgaan, want de Allerhoogste had haar aangewezen om zijn boodschapster te zijn. Juliana deinsde terug, smeekte van niet. « Door haar nederigheid beschouwde ze de last die God haar oplegde als een bittere kelk en Hij scheen genoegen te scheppen in haar houding. Twintig jaar lang, twintig lange jaren, zou ze dit verpletterende geheim in haar hart meedragen en vechten om het niet te moeten onthullen » (Denis p. 63).

Op een dag toen ze haar smeekbeden hernieuwde, hoorde ze de stem van de Heer uiteindelijk zeggen : « Ik dank U, Vader van Hemel en aarde, omdat Gij aan de kleinen en de nederigen hebt geopenbaard wat Gij voor de verstandigen en wijzen van deze wereld verborgen hebt gehouden. Je vergist je niet, je bent klein, je mist de middelen van de menselijke wijsheid en voorzichtigheid. Maar het is door dit teken dat mijn handelen herkend zal worden ; zoals je hoort, wordt er in de Schrift gezegd dat dit de wegen van de Voorzienigheid zijn. »

Juliana’s ziel lichtte op. Het antwoord op haar bezorgde nederigheid leek helder en eenvoudig.

De stem hervatte met nog meer nadruk, psalm 89 citerend : « De Heer legde mij een nieuw lied in de mond en ik bood geen weerstand ; ik begroef uw gerechtigheid niet in mij, Heer, noch uw barmhartigheid, maar ik bracht uw verlossende wil over aan de menigte. » En nu gaf Juliana zich gewonnen in totale gehoorzaamheid.

IN VERTROUWEN GENOMEN

Voor het eerst ging ze erover spreken met een kluizenares genaamd Eva, met wie ze al lang bevriend was. Laten we enkele woorden wijden aan deze kluizenares die Juliana heel haar leven onvoorwaardelijk zou steunen.

Aan het begin van de 13de eeuw was het kluizenaarschap een vrij gebruikelijke instelling. Men bouwde een klein huisje naast een kerk, met een muuropening die uitkeek op het koor zodat de kluizenaar de diensten kon bijwonen ; via een andere muuropening op de buitenwereld kon hij of zij alles wat nuttig was ontvangen. De heremiet nam bezit van zijn kluis tijdens een ceremonie waarbij de clausuur werd uitgesproken en de deur voor altijd werd afgesloten. Zo was het ook gegaan met Eva, die op aansporen van Juliana ingegaan was op Gods bijzondere oproep en die woonde in een kluis bij de collegiale kerk van Sint-Martinus in Luik.

Onze heilige, die Eva beloofd had haar minstens één keer per jaar te bezoeken en zo een sterke spirituele band met haar ontwikkeld had, legde haar dus op een dag voor wat haar al jaren dwars zat : « Mijn zorgen hebben te maken met een bepaalde plechtige viering ter ere van het H. Sacrament. Deze kwestie bezwaart me al heel lang en tot nu toe heb ik het niemand verteld. Ik weet niet of ik de woorden kan vinden om uit te leggen wat God van me wil. Ik zal je vertellen wat ik er kan over zeggen. » En zo vertrouwde zij de vrome kluizenares meer bepaald toe dat dit plechtige feest « altijd al in het plan van de H. Drie-eenheid had bestaan ».

Eva antwoordde : « Ik smeek je, moeder Juliana, bid voor mij tot de Heer. Vraag Hem mij te laten voelen wat jij voelt voor het H. Sacrament. » – « O neen, zuster kluizenares », riep de heilige uit, « dat zal ik nooit doen, want je zou het niet kunnen verdragen zonder in bezwijming te vallen. Het heeft mijn krachten uitgeput en mijn gezondheid volledig ondermijnd. Wel zal de Goede God ervoor zorgen dat jij en andere vrienden van Hem er juist het nodige van voelen om nuttig te zijn in deze onderneming. »

Later zou Eva getuigen dat ze zo gehecht was geraakt aan de zaak van Corpus Christi dat ze zich echt gekweld voelde omdat ze die niet sneller zag zegevieren.

De heilige nam ook Isabella van Hoei in vertrouwen, die zich onlangs bij de gemeenschap van Cornillon had aangesloten. Juliana, die zich voorstelde dat Isabella heiliger was dan zijzelf, vermoedde dat zij ongetwijfeld de nodige verlichting had ontvangen om de wegen van de Heer onmiddellijk te herkennen. Maar hoe teleurgesteld was ze toen Isabella antwoordde : « Maar wat vieren vrome harten elke dag anders dan het H. Sacrament van onze altaren ? De Eucharistie wordt al voldoende geëerd in de dagelijkse missen. Wat is het nut van een nieuw feest ? » Ontdaan door deze tegenwerping was Juliana’s ontroering zo groot dat haar gelaatstrekken samentrokken van pijn. Isabella merkte het en was verontrust. Ze nam zich voor de Hemel dringend te vragen om inzicht in het belang van deze openbaring.

Een jaar ging voorbij. Op een dag, toen Isabella de kerk van Sint-Martinus binnenging en zich neerboog voor het kruisbeeld, raakte ze in vervoering en zag hoe de hemelse falanx God dringend smeekte om eindelijk, voor het welzijn van de gelovigen in een bedreigde wereld, de instelling van een plechtig feest voor het Lichaam van Christus te bespoedigen. Isabella voelde zich meteen ontvlammen in een grote ijver voor deze zaak.

Bovendien vertelde moeder Juliana over haar openbaringen aan Jan van Lausanne, kanunnik van de collegiale kerk van Sint-Martinus, die een grote theologische kennis en een reputatie van heiligheid bezat. Die polste op zijn beurt andere theologen : de dominicaan Hugo van Saint-Cher, die kardinaal en pauselijk legaat zou worden, en Jacob Pantaleon van Troyes, aartsdiaken van Luik en de toekomstige paus Urbanus IV. Alle geraadpleegde theologen waren van mening dat de instelling van dit feest alleen maar kon bijdragen aan de glorie van God en het heil van de zielen.

Ondertussen had Juliana, ongeduldig om Gods wil vervuld te zien, aan de nederige broeder Jan van Cornillon gevraagd om een officie van het H. Sacrament samen te stellen. Jan protesteerde, maar de heilige stond erop en beloofde hem de hulp van haar gebeden... en haar medewerking indien nodig. Zoals iedereen die met de kloosterlinge in contact kwam, twijfelde de jonge broeder niet aan haar macht over het Hart van God. Geconfronteerd met haar verzekering dat hij van Boven verlichting zou krijgen, gaf hij toe en ging vastberaden aan het werk, terwijl de heilige haar gebeden uitstortte. Het officie van het H. Sacrament werd sneller en gemakkelijker voltooid dan iemand had kunnen hopen !

DE ZONEN VAN DE HOOGMOED

Omdat kanunnik Jan van Lausanne een aantal theologen had geraadpleegd, werden de openbaringen van de H. Juliana bekend in Luik en begon men erover te praten. Terwijl ze enthousiast onthaald werden door een groot deel van de gelovigen en de geestelijkheid, kwam er verzet vanwege een aantal ongelovige personen die hun misprijzen uitten voor de boodschapster van de Heer en haar beschuldigden van hallucinaties...

Haar anonieme biograaf ziet er het optreden in van « de duivel die al deze mensen aanvuurt : oefent de vijand van het menselijke ras zijn macht niet uit over de zonen van de hoogmoed ? Juist de mensen op wie Juliana zonder voorbehoud had moeten kunnen rekenen, de leden van het kapittel van de Sint-Lambertuskathedraal, waren het meest meedogenloos in hun strijd tegen haar : de overvloed aan kerkelijke inkomsten had hun geest verblind en hun hart gesloten ; ze gingen volledig op in hun ijdele pseudowetenschap en waren meer bezig met hun pleziertjes dan met de dingen van God. Alle naastenliefde veronachtzamend bespotten ze de heilige en beweerden dat ze “ haar dromen voor openbaringen aanzag ” » (aangehaald in Denis, p. 94).

De bisschop van Luik, Robrecht van Thourotte, die onder de indruk was van het verzet van zijn kapittel en een deel van de clerus, toonde geen enthousiasme om het feest van Corpus Christi in te stellen en nam een afwachtende houding aan.

Omdat ze merkte dat alle menselijke hulp uitbleef, ondernam Juliana bedevaarten om van de Hemel de genade te verkrijgen dat haar verzoeken zouden ingewilligd worden. Ondertussen ging ze verder met haar gebruikelijke devotionele praktijken. Ze eerde de Maagd Maria door negen keer per dag het Magnificat te reciteren. Ze bracht hele nachten door met bidden voor de zielen in het vagevuur. En wat een boetedoeningen deed ze, ondanks haar steeds slechter wordende gezondheid ! De laatste dertig jaar van haar leven vastte ze door dagelijks slechts één maaltijd te nemen, bestaande uit een beetje gekookte vis en wat smakeloos voedsel.

Haar gebeden en boetedoening wierpen tenslotte hun vruchten af. Begin 1245 was de bisschop van Luik tot andere inzichten gekomen. Hij verklaarde dat hij overtuigd was van de voordelen die een plechtig feest van het Lichaam van Christus zou voortbrengen : « Enige tijd geleden, zuster Juliana, vertelde u mij dat de plechtigheid van het H. Sacrament in hoge mate zou bijdragen tot de glorie van God en de geestelijke vooruitgang van zijn uitverkorenen. En ik antwoordde altijd dat ik het wilde geloven, maar vandaag ben ik er zeker van. Ik geloof het niet alleen, maar ik wéét het door een gunst van God » (Denis, p. 98).

In 1246 stelde de prelaat een decreet op waarin hij alle priesters in zijn diocees beval het feest van het H. Sacrament te vieren. Hij maakte melding van de tegenwerpingen van de tegenstanders ervan en zei : « Kan men er iets op tegen hebben wanneer we, naast de dagelijkse herdenking tijdens de H. Mis, voorschrijven dat alle gelovigen één keer per jaar worden herinnerd aan de instelling van dit kostbare, eerbiedwaardige en onuitsprekelijke sacrament door er een speciaal feest voor in het leven te roepen ? [...] Deze plechtigheid zal als extra voordeel hebben dat ze helpt om de dagelijkse fouten, onachtzaamheden en weglatingen in de viering van dit aanbiddelijke mysterie goed te maken » (Denis, p. 101).

Jammer genoeg overleed Robrecht van Thourotte onverwacht op 16 oktober 1246, alvorens hij het decreet had kunnen afkondigen.

Het heiligdom van Mont Cornillon bij Luik bevindt zich op de plek van de oude leprozerie waar Juliana als wees opgevangen werd door de religieuzen die de melaatsen verzorgden. De romaanse kapel werd nog tijdens het leven van de heilige opgetrokken. Op zondag 8 oktober 2017 nam een communauteit van clarissen afkomstig uit Bujumbura (Burundi) haar intrek in het heiligdom en schonk het zo nieuw godsdienstig leven.

VERVOLGING EN BALLINGSCHAP

Zijn opvolger, Hendrik van Gelre, was het kapittel van de kathedraal volledig toegewijd en kantte zich bijgevolg fel tegen het plechtige feest. Bovendien greep hij niet in toen de burgers van Luik de communauteiten van hospitaalbroeders en -zusters van Mont Cornillon onder hun gezag wilden brengen. Op basis van een vervalst document, waarin stond dat de burgerij beide instellingen altijd financieel ondersteund had, werd broeder Jan als overste afgezet. Toen moeder Juliana liet weten dat zij hem niettemin als wettige prior bleef erkennen, ontketenden de Luikenaars, met de steun van het kapittel, een echte vervolging tegen haar.

Een bende gewapend met houwelen drong het vrouwenklooster binnen en begon de kapel af te breken. De heilige en haar medezusters zochten hun toevlucht in de slaapzaal. « In navolging van de eerste martelaar die gestenigd werd voor Christus, bad ze voor haar vervolgers en vroeg ze de Heer om degenen die hun heiligschennende daden uitvoerden te behoeden voor een ongeluk. Ze stopte niet met bidden voor hen totdat het lawaai van de pikhouwelen en het geschreeuw ophielden » (Denis p. 112).

« Het zal jullie wel duidelijk zijn », sprak ze tot haar medereligieuzen, « dat ik alleen maar onrechtvaardige haat opwek ; men is erop uit om mij te doden. Ik kan niet doorgaan met hun woede uit te lokken en roekeloos mijn leven te riskeren. Ik vertrek en zal proberen elders een vrediger thuis te vinden. » – « We laten u niet alleen », antwoordden de andere zusters, « en zullen u volgen waar u ook gaat. » Maar Juliana toomde hun geestdrift in : « Neen, ik weet nog niet waar ik heen ga. Ik kan jullie niet allemaal meenemen. Laat de dappersten hier blijven en hun plicht doen tot betere tijden. God zal hen helpen. »

Ze nam drie metgezellinnen mee, onder wie Isabella van Hoei, en verliet, zonder een cent op zak, het huis van Cornillon waar ze vijftig jaar eerder welstand had gebracht en dat ze nooit meer zou terugzien. Zo begon voor haar, op die korte, koude winterdagen, een pijnlijke zwerftocht door het bisdom. Nauwelijks waren ze ergens aangekomen of de machinaties van de stad bereikten hen zodat ze gedwongen werden om verder te vluchten.

Haar oudste biograaf zegt : « O Heer, wat een ontberingen heeft uw dienares voor U doorstaan. Vervolgd worden door haar eigen volk, verdreven worden uit haar eigen huis en land, weg moeten gaan van de vrienden die haar verwelkomd hadden ; geen dak boven haar hoofd, gebrek aan alles. Ach, als er al iets onvolmaakts in deze ziel was achtergebleven, dan heeft die zware beproeving alles uitgezuiverd... Wie had kunnen denken dat zo’n volharding en zielenkracht gevonden konden worden in zo’n broos lichaam ? » (cf. Denis, p. 119).

Toen ze uiteindelijk in Namen aankwamen, leidden ze een ellendig bestaan voordat ze werden opgevangen door de abdis van het cisterciënzerklooster van Salzinnes. Verschillende jaren gingen voorbij. De gezellinnen van Juliana stierven en werden in het klooster begraven. Zo ging in vervulling wat de heilige op een dag gezegd had toen de drie anderen ongerust waren over haar zwakke gezondheid : « Maak jullie geen zorgen, ik zal de laatste zijn die vertrekt. »

DE LEGAAT KEURT HET FEEST GOED

In Salzinnes bleef Juliana bidden en offers brengen opdat God zou zegevieren over zijn vijanden en opdat de plechtigheid van Corpus Christi zou worden ingesteld. Ondanks het feit dat ze nu veraf woonde, slaagde ze erin haar passie over te brengen op heilige zielen. Haar zaak werd die van de dominicanen, van kanunnik Jan van Lausanne, van de vrome Eva in haar kluis.

Kardinaal Hugo van Saint-Cher, een dominicaan die pauselijk legaat was geworden en die als theoloog ooit haar verzoek had goedgekeurd, verbleef in 1251 drie weken in Luik. Omdat hij geen frontale botsing met de tegenstanders wilde, besloot hij de viering van het feest en het officie van het H. Sacrament niet op te leggen, maar gewoon toe te staan. Ter ondersteuning van zijn decreet zat hij zelf de eerste plechtige viering van het officie in de Sint-Martinuskerk voor. Op de afgesproken dag stroomden geestelijken en leken vanuit alle delen van de stad toe om de kerkvorst te zien en te horen. Hij hield een vurig sermoen over de instelling van het feest en nodigde tot slot de gelovigen uit om elk jaar op deze plechtige feestdag tot de heilige tafel te naderen.

Vlak voor zijn vertrek ondertekende de legaat een nieuw decreet dat aflaten verleende aan iedereen die de viering van Corpus Christi bijwoonde. Acht maanden later, bij zijn terugkeer naar de stad, maakte hij deze viering verplicht in heel het H. Roomse Rijk, waartoe het prinsbisdom Luik behoorde.

Maar de opposanten gaven zich niet gewonnen. Nog maar nauwelijks was de legaat in 1253 naar Stavelot vertrokken of het kapittel van de kathedraal verbood het feest. Het bekwam de kanunniken echter slecht : de felste tegenstanders stierven de een na de ander in helse pijnen. De eerste biograaf van onze heilige, die haar tijdgenoot was, zag er de hand van God in.

Ondertussen waren de beproevingen van Juliana evenwel niet voorbij. Er brak een opstand uit tegen de graaf van Namen, van wie de echtgenote nauwe betrekkingen onderhield met de abdis van Salzinnes. Van het een kwam het ander en al snel was de abdij waar onze heilige verbleef niet meer veilig. De voorzichtigheid gebood de religieuzen om zich te verspreiden. Zo kwam Juliana terecht in Fosses, op 20 km ten zuiden van Namen, dat de laatste etappe zou zijn van haar bewogen leven.

« ZALIG ZIJ DIE STERVEN IN DE HEER »

Ze werd steeds zwakker en vroeg herhaaldelijk om kanunnik Jan van Lausanne te zien, want ze wilde hem meer vertellen over de openbaringen die haar waren gedaan. Maar de geestelijke kon de reis niet maken omdat de wegen te onveilig waren. Bovendien dacht hij dat het vals alarm was, zoals al eerder was gebeurd : ze zou allicht opnieuw herstellen. En zo zou een voorspelling die Juliana had gedaan uitkomen, namelijk dat ze in haar laatste momenten niet de troost zou hebben omringd te zijn door haar beste vrienden van vroeger.

Biograaf Emile Denis wijst erop dat ze tijdens haar hele leven altijd zeer discreet is geweest over haar openbaringen. Dat is een kenmerkend teken van authentieke boodschappers van de Hemel. Denis bewondert haar nederigheid enorm : « Hebben we voldoende gemerkt hoe zorgvuldig ze het vermeden heeft om over haar visioenen te praten, in de campagne die ze ondernam voor de zaak die ze moest winnen ? Ze nam alléén de kluizenares Eva in vertrouwen. Toen ze daarna met Isabella sprak, was dit met de heimelijke hoop dat ze het argument van Gods duidelijke wil niet naar voren zou moeten brengen. En wat de bisschop betreft : lijkt het er niet op dat ze nooit over de openbaringen heeft gesproken om hem te overtuigen ? Ze nam er genoegen mee hem te zeggen “ dat de plechtigheid van het H. Sacrament meer glorie aan God en vooruitgang aan de uitverkorenen zou brengen ” ; voor de rest wachtte ze geduldig op de begunstiging die op een dag de aarzelende bisschop in een ijverige propagandist zou veranderen » (pp. 160-161).

Toch is de goddelijke waarheid van haar openbaringen onbetwistbaar : « Wat critici en ongelovigen ook mogen zeggen, het volgende staat boven elke twijfel vast : de realisatie van de openbaringen ondanks de tegenspraak en de strijd ; de eenvoud en openhartigheid van haar die ze rapporteerde ; de heiligheid en heldhaftige deugd van Juliana, door de Kerk erkend ; en de betrouwbare getuigenissen van zeer ernstige mensen » (Eugène Couet, Miracles historiques du Saint-Sacrement, 1898, p. 210).

We zijn op het einde van de Vastentijd 1258. Nadat ze op Goede Vrijdag opnieuw haar devotie voor de Passie van Ons Heer had getoond, vertrouwde ze haar medezuster Ermentrudis toe : « Morgen zou ik graag naar de kerk gaan om een laatste keer afscheid van Hem te nemen, want daarna zal het niet meer mogelijk zijn. » Op Paasdag ging haar wens in vervulling. Na de metten, de lauden en verschillende missen bijgewoond te hebben en Jezus-Hostie te hebben ontvangen, bleef ze in de kerk in gebed achter tot het vallen van de avond... Bij haar terugkeer in haar kamer vroeg ze om het H. Oliesel.

Het corporale van Bolsena, bevlekt met het Kostbaar Bloed van onze Verlosser, wordt vereerd in de Dom van Orvieto.

Ze was er toen zo slecht aan toe dat alles wees op haar naderende dood. De abdis van Salzinnes, die zich bij haar had gevoegd met enkele cisterciënzerinnen, wilde de nacht bij haar doorbrengen om te waken. Juliana drong er verschillende keren bij haar op aan om te vertrekken en wat te rusten. Toen ze haar niet kon overhalen om te gaan, zei ze haar : « Moeder, u hoeft niet bang te zijn, ik zeg u dat ik vandaag en zelfs morgen niet van deze wereld zal heengaan. » De abdis, die haar voorspellingen al zo vaak had zien uitkomen, twijfelde niet langer : volkomen gerustgesteld ging ze slapen.

Op donderdagochtend had Juliana niet genoeg kracht meer om het officie te reciteren. Ze herhaalde het vers uit de Apocalyps : « Beati qui in Domino moriuntur. Zalig zij die sterven in de Heer. » De dag daarop bracht een priester haar het viaticum : « Hier is uw Verlosser die voor u geboren wilde worden en wildesterven. Bid tot Hem dat Hij u mag verdedigen tegen uw vijanden en uw gids mag zijn ! » – « Amen », antwoordde de heilige ; en daarop viel haar hoofd achterover en gaf zij de geest.

Ze werd begraven in de cisterciënzerabdij van Villers in het hertogdom Brabant.

HET EUCHARISTISCHE MIRAKEL VAN BOLSENA

In 1261 werd Jacobus Pantaleon van Troyes gekozen tot paus ; hij nam de naam Urbanus IV aan. Hoewel hij op de hoogte was van de openbaringen aan de H. Juliana, deed hij tijdens de eerste drie jaren van zijn pontificaat niets om het feest van Sacramentsdag in te stellen. Pas na een groot eucharistisch wonder besloot hij tot actie over te gaan.

In de basiliek van de H. Christina in Bolsena bewaart men fragmenten van het altaar waarop bloedvlekken getuigen van het eucharistische wonder dat er plaatsvond in 1263.

Het mirakel vond plaats in 1263 in Italië, in de buurt van Orvieto, net toen de paus daar was met de Romeinse curie. De priester Petrus van Praag was de mis aan het opdragen in het gehucht Bolsena bij het graf van de Romeinse maagd en martelares Sint-Christina. In die tijd werd hij gekweld door twijfels over de werkelijke Tegenwoordigheid van Christus in de Eucharistie. Op het moment van de consecratie werd de Hostie plots een stuk rood vlees waaruit druppels bloed vloeiden, maar zonder de handen van de priester te bevlekken. Totaal ondersteboven legde de priester de Wonderhostie in de kelk, bedekte deze met het bebloede corporale en bracht ze naar de sacristie. Hij had nog maar één wens : zijn twijfel opbiechten en vergeving krijgen voor zijn zonde. Om dit te doen, moest hij het wonder onthullen.

Paus Urbanus IV werd onmiddellijk op de hoogte gebracht en liet het wonder authentificeren door een bisschop uit zijn gevolg, die zich naar Orvieto begaf in het gezelschap van vooraanstaande theologen, onder wie de H. Bonaventura en de H. Thomas van Aquino. Bij hun terugkomst nam de Opperherder de kostbare voorwerpen over van de bisschop, toonde het volk het met bloed bevlekte corporale en droeg alles in processie opnieuw naar Orvieto, te midden van de algemene emotie.

De paus voldeed toen aan het decreet dat in 1215 was aangenomen tijdens het Concilie van Lateranen, waarin Innocentius II had bevolen dat alle relikwieën met betrekking tot eucharistische wonderen op geheime plaatsen bewaard moesten worden. Dus verborg hij de relieken. Pas vier eeuwen later, in 1658, werden ze ontdekt door paus Alexander VII en opnieuw aangeboden aan de devotie van het volk. In een omslag van karmozijnrode tafzijde werden bloederige en witte fragmenten gevonden. Na reconstructie werd de vorm van een grote rode hostie verkregen, waarbij de witte delen overeenkwamen met de plekken die door de vingers van de priester waren aangeraakt. Het met bloed bevlekte corporale en ander altaarlinnen werden ook teruggevonden.

Wetenschappers bestudeerden deze relikwieën in 1949 en stelden vast dat ze dateerden uit de tijd van het wonder. In de Dom van Orvieto wordt nog steeds het bebloede corporale bewaard, terwijl men in de kerk van Bolsena fragmenten van het stenen altaar kan vereren waarop vlekken met het Kostbaar Bloed te zien zijn.

DE INSTELLING VAN CORPUS CHRISTI

Na het eucharistische wonder van 1263 schreef paus Urbanus IV de bul Transiturus de hoc mundo, gedateerd 11 augustus 1264. Hoewel hij geen melding maakte van Bolsena, bevatte de bul wel een toespeling op de openbaringen van de H. Juliana : « Bovendien hebben wij er vroeger, toen wij nog een bescheidener ambt uitoefenden, kennis van gehad dat aan bepaalde katholieken was geopenbaard dat een dergelijk feest in de Kerk gevierd moest worden. »

De paus stelde dus het feest in, met grote devotie en liefde voor Jezus in de Eucharistie : « O bijzondere en bewonderenswaardige vrijgevigheid, waarin de Gever overgaat in de gave en waar het gegevene hetzelfde is als Hij die geeft ! Daarom hebben Wij het, voor de versterking en verheffing van het katholieke geloof, terecht nodig geacht om een jaarlijkse herdenking van dit grote Sacrament te organiseren. Daartoe wijzen wij een specifieke dag aan, namelijk de donderdag na het octaaf van Pinksteren. Laten dan op deze dag de gelovigen talrijk en met grote vurigheid in de heiligdommen samenkomen ; laten de geestelijkheid en het volk getuigen van hun geluk met lofzangen ; laten allen heilige hymnen zingen, niet alleen in de geest en in het diepst van hun hart, maar ook met hun lippen en monden. Laat het geloof uitbarsten in dankzeggingen, laat de hoop opspringen van vreugde, laat de naastenliefde van blijdschap trillen ! »

Een paar weken later schreef de paus aan de oude heilige kluizenares Eva :

« Wij weten, liefste dochter, hoe je ziel ernaar verlangde dat het plechtige feest van het H. Lichaam van Onze Heer Jezus Christus in de Kerk van God zou worden ingesteld om door de gelovigen van alle tijden te worden gevierd. Tot je vreugde laten wij je daarom weten wat wij, ter versterking van het katholieke geloof, gepast hebben geacht : dat er, naast de dagelijkse gedachtenis die de Kerk aan dit bewonderenswaardige sacrament wijdt, een meer bijzondere en plechtige herdenking moet worden gehouden [...].

« Weet dat wij zelf dit plechtige feest hebben gevierd met al onze broeders, de kardinalen van de H. Kerk, in aanwezigheid van alle aartsbisschoppen, bisschoppen en andere prelaten van de Kerk die op dat moment aanwezig waren bij de apostolische Stoel, om alle getuigen een idee te geven van het grote belang van dit feest.

« Laat je ziel de Heer verheerlijken en laat je geest zich verheugen in God, je Verlosser, omdat je ogen de wonderen van het heil hebben aanschouwd die wij voor alle volken hebben verricht ! »

Met de brief zond de paus ook het officie van het H. Sacrament mee dat de H. Thomas van Aquino had opgesteld, een meesterwerk van theologische kennis. Hij droeg Eva op het manueel te vermenigvuldigen en in ons land te verspreiden.

Pas in 1318 zou het feest van Corpus Christi effectief in heel de Kerk gevierd worden. Dat was dus meer dan honderd jaar nadat de goddelijke wil aan de H. Juliana was geopenbaard. De boodschapster van Jezus had de instelling van het plechtige feest van zijn H. Lichaam niet tijdens haar leven meegemaakt. Maar door de gebeden en het lijden dat zij geofferd had, verdiende ze na haar dood de triomf van de eucharistische cultus. Die triomf heeft standgehouden tot in onze moderne tijd, ondanks de lutherse en modernistische ketterijen... tot aan de rampzalige hervorming van het Tweede Vaticaans Concilie.

Wanneer de nieuwe eucharistische theologie van onze vader, abbé de Nantes – die al door grote heiligen zoals de H. Pierre-Julien Eymard geschetst werd – zal begrepen worden en officieel onderwezen door de hiërarchie van de Kerk, zal de eucharistische eredienst met nog grotere pracht herboren kunnen worden in de hele christenheid.

broeder François van Maria ter Engelen