BEROEP OP DE PAUS TEGEN DE PAUS

De prestigieuze Parijse universiteit Panthéon Sorbonne organiseerde samen met verschillende Franse rechtsfaculteiten op 30-31 maart 2017 in Sceaux een colloquium over « De afzetting van een paus vanuit theologisch, canoniek en constitutioneel standpunt. » Vijftien universitairen volgden elkaar op om dit moeilijk én verrassend onderwerp te behandelen. Na een historisch overzicht focuste het colloquium op de hedendaagse periode, meer bepaald op het geval van Paulus VI. De bijeenkomst was van groot belang omdat twee eminente juristen, Cyrille Dounot (hoogleraar rechtsgeschiedenis aan de universiteit van Clermont-Ferrand) en Olivier Échappé (raadsman aan het Hof van Cassatie) de wet van het stilzwijgen doorbraken door in alle openheid te spreken over het « Aanklachtenboek tegen paus Paulus VI wegens ketterij, schisma en schandaal » van onze vader, abbé Georges de Nantes.

BEIDE juristen aarzelden niet om de stichter van de CRC voor te stellen als « de voornaamste schrijver en denker over deze kwestie, de eerste die ze aangesneden heeft, de meest nauwkeurige in zijn bewijsvoeringen en tegelijkertijd ook de meest volhardende. »

Onze vader is inderdaad de enige theoloog die een moderne canonieke weg heeft gedefinieerd die toelaat om een paus die zou afwijken van de juiste katholieke leer af te zetten. Het voorbije colloquium geeft ons de gelegenheid om de studie te hernemen van het ongeziene proces dat hij aanspande daags na het Tweede Vaticaans Concilie, voor de eer van en de liefde tot Jezus, Maria en de Kerk, aangegrepen als hij was door de angst voor de redding van zovele zielen.

I. DE STRIJD VAN EEN ZOON TEGEN ZIJN VADER

« De H. Kerk heeft mij tot het priesterschap geroepen en mij gewijd op 27 maart 1948, om actief deel te nemen aan het dienstwerk van de leer, de sacramenten en de leiding van de zielen. Ondanks mijn ontelbare zonden, beledigingen en tekortkomingen heb ik nooit opgehouden deze katholieke Kerk, de enige die goddelijk is, de enige die heilig is, te bewonderen, lief te hebben en te dienen. Aan haar dank ik alles en aan haar is heel mijn leven voorgoed gewijd.

Abbé de Nantes met de eerste broeders van zijn communauteit bij het Maison Saint-Joseph in 1964. Op de achtergrond staat het beeld van Onze-Lieve-Vrouw dat zijn parochianen hem bij zijn gedwongen vertrek geschonken hadden.

« Gedurende het eerste deel van mijn priesterleven ben ik op mijn weg heel wat obstakels en contradicties tegengekomen : die van het vlees, van de wereld en van de duivel, wat normaal is. Ik heb gevochten en geleden voor het geloof, zonder me te verbazen over de dwalingen en ongeregeldheden waarmee ik geconfronteerd werd, zowel in de anderen als bij mezelf » (Brief aan mijn vrienden nr. 231, juli 1966).

De ongeregeldheden in de anderen... Dat waren het progressisme en het modernisme dat de oudere Missiebroeders van het platteland (Frères missionnaires des campagnes) voor het leven hadden opgelopen en waartegen onze vader de jonge broeders probeerde te beschermen... waardoor hij weggestuurd werd. Het waren ook de avantgardistische liturgie en pastoraal van de parochie van de H. Bruno in Grenoble, waarvan het enige tastbare resultaat de vernietiging was van het dynamische caritatief netwerk dat de vorige pastoor ontwikkeld had “ onder Pétain ”. « Hun formele afwijzing van de encycliek Humani generis [van Pius XII, uit 1950] leek me niet te verzoenen met het katholiek geloof ; ik zei hen dat, maar het werd me niet in dank afgenomen. » En men verzocht hem om niet meer terug te komen...

Die ongeregeldheden waren ook de twijfelachtige connecties tussen de christendemocratie en het communisme, aangeklaagd door abbé de Nantes tijdens een publieke conferentie in 1952. Dat kwam hem te staan op zijn verwijdering uit het bisdom Parijs en het blokkeren van zijn benoeming tot hoogleraar theologie aan het grootseminarie van Grenoble. Tenslotte ging het ook om het uitleveren van Frans Algerije aan de islam en de communistische barbaren, waarbij kerkelijke prelaten het op een dramatische manier eens waren met De Gaulle om die Afrikaanse christenheid te verraden. Onze vader klaagde het onrecht aan, waarop hij door de bisschop van Troyes op 11 maart 1963 weggestuurd werd uit de drie plattelandsparochies waarvan hij pastoor was.

TEGENSTAND TEGEN DE HERVORMING

« Toen begon voor mij een tweede etappe. Dwalingen en ongeregeldheden, tenminste toch datgene wat tot dan toe door de Kerk als dusdanig was aangeduid, werden plots voorgesteld als de nieuwe waarheid en het goed van vandaag, in naam van de noodzakelijke Evolutie en op gezag van de kerkelijke autoriteit » (ibid.).

Omdat hij net doorgestuurd was als pastoor, kon hij met aandacht de werkzaamheden van het Concilie volgen, op het moment dat dit de beslissende richting uitging. Onze vader had zich dankzij de Voorzienigheid kunnen voorbereiden op die studie omdat hij in 1950 een grote campagne had geleid tegen het beruchte boek « Vraie et fausse réforme dans l’Église » (« Waarachtige en verkeerde hervorming in de Kerk ») van de dominicaan Yves Congar... dat het charter van Vaticanum II zou worden. Tussen 1959 en 1963 had Georges de Nantes bovendien een theologische studie over het progressisme gepubliceerd onder de titel « Het mysterie van de Kerk en de antichrist ».

De eerste zitting van het Concilie had de toekomst nog niet voorgoed belast, maar ze had blijk gegeven van een betreurenswaardige slechte geest. Tijdens de tweede zitting greep plaats wat pater Congar « een Oktoberrevolutie » noemde, bij de fameuze oriënterende stemmingen. Alles was nu mogelijk. « De derde zitting zag de reformistische stortvloed die de dogma ’s en structuren van de Kerk aan het wankelen bracht » (CRC nr. 110, oktober 1976). Alles ging met een sneltreinvaart. « En de vierde zitting bracht de verbrijzeling van de traditionalistische oppositie en een compleet liberaal laat-maar-gaan » (ibid.). Abbé de Nantes, die inzag wat er gebeurde, formuleerde de ene aanklacht na de andere tegen de ketterij die zich zonder schroom in de conciliaire aula installeerde : « een joods-maçonniek project, de instelling van een wereldwijde religieuze organisatie waarvan al de geestelijke energie moet ten dienste gesteld worden van een “ nieuwe, nog te construeren wereld ”, op de puinhopen van de huidige, in het teken van de eredienst van de Mens – de Masdu, “ Mouvement d’Animation Spirituelle de la Démocratie Universelle ” (“ Beweging voor Geestelijke Animatie van de Wereldwijde Democratie ”) » (Brief aan mijn vrienden nr. 231, juli 1966).

OPPOSITIE TEGEN DE PAUS

10 april 1973 : abbé de Nantes, vergezeld door zijn broeders en een groep vertegenwoordigers van de Liga voor katholieke Contrareformatie, brengt zijn « Aanklachtenboek » tegen paus Paulus VI naar Rome.

Parallel met zijn tegenstand tegen het Concilie moest onze vader « de strijd van een zoon tegen zijn Vader, van een priester tegen de Paus » aanvatten (CRC nr. 82, augustus 1974). Na de uitverkiezing van kardinaal Montini tot Opperherder behield abbé de Nantes een jaar lang al zijn vertrouwen in Paulus VI. Maar de encycliek Ecclesiam suam (6 augustus 1964) dwong hem om vast te stellen dat de H. Vader persoonlijk akkoord ging met het beginsel zelf van Congars hervorming. Klaar en duidelijk bleek dat de verdachte en zelfs absurde theorieën die zich verspreidden in de schoot van de meerderheid van de concilievaders en tenslotte in de Acta van Vaticanum II terechtkwamen, ook die van de paus waren.

Onze vader moest toen zijn lezers verwittigen dat een paus kan tekortschieten in zijn plicht van opperste herder en leraar. Hij legde in detail het trieste voorbeeld van paus Honorius uit (Brief aan mijn vrienden nr. 188, november 1964). Onder de pen van abbé de Nantes was dit een eerste stap die hem uiteindelijk zou brengen van kritiek op de paus tot oppositie en zelfs een proces tegen de paus.

Eén jaar na de sluiting van het Concilie was onze vader al in staat om de balans op te maken van een dwaas jaar waarin alle mogelijke ongeregeldheden zegevierden in een Kerk die meegesleurd werd door haar hersenschim van de Masdu. Op 6 januari 1967 schreef hij in zijn Brief aan mijn vrienden nr. 240 : « Voor de eerste keer in tien jaar valt mijn pen uit mijn hand. Ik sta op het punt om alle stukken van het dossier die dat rampzalig bilan illustreren op tafel te leggen. Ze tonen de realiteit van het verval aan, ze leveren het bewijs van het globaal karakter van de stroomversnelling waardoor de Kerk meegesleurd wordt. » Het besluit kan alleen maar zijn : « Er bestaat een akkoord tussen het hogere verantwoordelijk Gezag en de ondergeschikte uitvoerders van de hervorming “ voor de schepping van een nieuwe Kerk ten dienste van een nieuwe wereld ”. »

Het hogere verantwoordelijk Gezag binnen de Kerk kan alleen maar de paus zelf zijn, Paulus VI. Met dat uitgangspunt voor ogen neemt abbé de Nantes de beslissing om in het publiek de hervorming van Vaticanum II aan te klagen als een tweede Reformatie, « met de bedoeling alle welmenende mensen aan te moedigen om een Contrareformatie van de twintigste eeuw te voeren. »

Voor die strijd hanteert hij twee regels. De eerste is dat hij en de vrienden die hem willen volgen nooit mogen doen of zij alléén de Kerk vormen, « terwijl ze de post-conciliaire gereformeerde Kerk als schismatiek en ketters zouden verwerpen. » De tweede regel is dat ze binnen de Kerk « het sluipende schisma, de parasiterende ketterij, de onaanvaardbare nieuwlichterijen die haar goddelijke zuiverheid besmetten » moeten bekampen.

DE BRIEF AAN PAULUS VI

Abbé de Nantes neemt zich vervolgens voor om zich persoonlijk te richten « tot de H. Vader als Opperherder van de Kerk en tot onze hoogwaardige Bisschoppen, wettige herders van onze bisdommen, om van hun onfeilbaar leergezag de oplossing te vragen en te verkrijgen voor twijfels die onverdraaglijk zijn geworden » (ibid.). En hij vervolgt : « Het is omdat wij geloven in de Kerk dat wij in haar schoot blijven en met open vizier vechten tegen de afvalligen. Het is omdat ik geloof in de onwankelbaarheid van de apostolische Stoel dat ik me ga richten tot de Opperherder om hem met aandrang te vragen een einde te maken aan de post-conciliaire revolutie » (Brief aan mijn vrienden nr. 250, 25 augustus 1967).

Op 11 oktober van dat jaar stuurt onze vader dan een « Brief aan Zijne Heiligheid Paus Paulus VI » die begint met de woorden : « de hoogmoed van de hervormers ». Het is de heldere en gedetailleerde doorlichting van het ongeziene en dwaze project tot hervorming van de Kerk, de centrale idee van het Tweede Vaticaans Concilie én van het pontificaat van Paulus VI.

Abbé de Nantes verliest zijn geloof in de Kerk niet en verwacht van het opperste leergezag de heropleving ervan. Maar in afwachting verwittigt hij de paus plechtig dat hijzelf en zijn volgelingen zich zullen afzijdig houden van een hervorming die « satanisch is in haar essentie en goddeloos in haar uitingen en wetten. Wij zullen zo goed mogelijk, volgens het onfeilbaar criterium van de Traditie, een onderscheid maken tussen enerzijds uw gewoon, katholiek leergezag om ons daaraan te onderwerpen en anderzijds datgene wat alleen maar onterecht toegeëigend gezag is met het oog op de Hervorming van de Kerk, wat wij altijd als van nul en generlei waarde zullen beschouwen » (CRC nr. 2, november 1967).

Een maand later publiceert de stichter van de CRC een analyse van de encycliek Populorum progressio, die een programma beschrijft om de wereld om te vormen, het lot van de mensen te verbeteren en de universele vrede te realiseren met behulp van alle godsdiensten en ideologieën. Deze analyse stelt zonder omwegen de dramatische vraag van de trouw van de paus aan het katholiek geloof. Onze vader citeert daarom lange uittreksels uit het werk « De Kerk van het mens geworden Woord » van kardinaal Journet, waarin deze theoloog handelt over het recht van de gelovigen om de paus aan te klagen voor ketterij of schisma en zelfs om zijn afzetting te vragen (CRC nr. 3, december 1967).

DE ENIGE ECHTE OPLOSSING

« De goede katholieken worden in de tang genomen door twee verleidingen waartegen zij zich moeten verzetten. Ofwel alles aanvaarden, de chaos en het bederf van de eredienst van het geloof en van de zeden, allemaal bevolen of toegelaten door een eensgezinde hiërarchie waarvan de Paus het hoofd is... Of alles in zijn totaliteit verwerpen, omdat het werkelijk te dwaas en te triest is en teveel kwaad doet, door een Kerk te verlaten die hen uitdaagt tot rebellie en die openlijk hun vertrek wenst. Deze beide gemakkelijke oplossingen, té gemakkelijke oplossingen, zijn zondig. Men verlaat de Kerk van Jezus Christus niet ! Men sluit zich niet aan bij de modernistische Hervorming of bij de progressistische Revolutie ! Wat is dan wel de oplossing ? De oplossing is de Hervorming weigeren en tegelijkertijd in de Kerk blijven. Maar er bestaat geen middel om de huidige Reformatie te scheiden van de Kerk die haar oplegt, tenzij...

«... tenzij door de persoon zelf van de Paus aan te vallen : hij en hij alleen staat op het scharnierpunt van beide werelden, van de orde en van de wanorde, van de Traditie en van de ondermijning, van het Werk van Christus en van de drijverijen van Belial. Men kan niet ongehoorzaam zijn aan een modernistische pastoor door zijn eigen gezag of zijn individueel geweten in te roepen : men moet verwijzen naar het geloof van de Kerk dat gestalte krijgt in de bisschop. Maar als de bisschop zijn ketterse ondergeschikte verdedigt, dan moet men het geloof en de discipline van de Roomse Kerk inroepen die geïncarneerd worden door de Paus en dus een beroep doen op Rome. Wàt echter als de Paus onze ongerustheid en onze verontwaardiging misprijst ? Wàt als zijn wil de vernietigers van de Kerk en de moordenaars van het geloof ondersteunt ?

« Als dat werkelijk de wil van de Paus zou zijn, van de echte Plaatsvervanger van Jezus Christus, dan is God tegen God en is het gedaan met ons geloof. Er blijft echter nog een laatste mogelijkheid die alles verklaart : dat het gaat om de wil van een... afvallige Paus. En de enige manier om uit die onleefbare twijfel te geraken, is de Paus ertoe uitdagen om kleur te bekennen. Want als de Opperherder, als zijn steun aan alle vormen van ondermijning het voorwerp uitmaken van een terechte veroordeling, dan vindt ons geloof zijn zekerheid terug. Die zekerheid steunt op de onfeilbare, onsterfelijke Kerk, die in haarzelf de noodzakelijke energie vindt om de afvalligen die haar in het verderf storten uit te sluiten » (CRC nr. 38, november 1970).

Hoe moet men echter tewerk gaan om de paus af te zetten ? Het diner-debat georganiseerd door de Unie van onafhankelijke intellectuelen op 30 januari 1970 gaf de theoloog van de katholieke Contrareformatie de gelegenheid om een stand van zaken op te maken over deze netelige kwestie. « Maar de paus is onfeilbaar ! » wierp een toehoorder hem plots voor de voeten. En inderdaad lijkt het privilege van de bijstand van de H. Geest, waarvan de paus geniet, op het eerste gezicht een niet te overwinnen obstakel voor zijn verwijdering van de Stoel van Petrus. Abbé de Nantes zal evenwel aantonen dat die pauselijke onfeilbaarheid de mogelijke afzetting van de paus helemaal niet verhindert, maar dat zij er integendeel de sleutel toe is.

II. DE PAUSELIJKE ONFEILBAARHEID, 
SLEUTEL TOT DE AFZETTING VAN EEN PAUS

KAN EEN PAUS KETTERS ZIJN ?

Deze vraag heeft rechtstreeks betrekking op de macht om te onderrichten van de opvolger van de H. Petrus. Het is noodzakelijk om een bepaald onderscheid door te voeren.

Het onderricht van een privépersoon, of hij nu bisschop of paus is, blijft feilbaar. Zelfs bekleed met de hoogste waardigheden behouden deze personen een welbepaalde vrijheid om te onderwijzen onder hun eigen verantwoordelijkheid, als “ privétheologen ”. Het gaat dan om theorieën en meningen die hen eigen zijn en die slechts waard zijn wat hun intrinsieke bewijskracht waard is. Het is van belang dat dit onderricht niet verward kan worden met het leergezag. Daartegenover staat het feit dat de Kerk in haar eenstemmig geloof onfeilbaar is. Wat alle gelovigen van de Kerk samen en unaniem geloven als van goddelijke openbaring is onfeilbaar waar.

Het gewoon leergezag van zijn kant is « de echo van de eenstemmige Traditie van de Kerk ». Het is enkel onder bepaalde voorwaarden onfeilbaar. « Als de Paus of een bisschop of zelfs een pastoor onderwijst wat de Kerk altijd en overal voor zeker gehouden heeft, dan spreekt hij op noodzakelijke en onfeilbare wijze de waarheid. In die zin zou het nauwelijks overdreven zijn te zeggen dat alle gelovigen onfeilbaar zijn... maar onder de strikte voorwaarde (die soms moeilijk te bepalen is) dat wij herhalen wat wijzelf van de Kerk geleerd hebben. »

« Als het omgekeerd echter voorvalt dat de Paus of de bisschoppen een bepaalde nieuwigheid of een bediscussieerbare opinie uiten, dan kan die leer niet beschouwd worden als gedekt door het gewoon leergezag – zelfs niet als het gaat om hun “ authentiek ” onderricht, dat zij geven vanuit hun ambt, met het gezag van hun rang. Dat is de grote zwakte van het gewoon leergezag : het is niet door een duidelijke en onbetwistbare grens gescheiden van het rijk van de menselijke meningen.

« Men vergist zich dan ook over het gezag van de zgn. “ pastorale ” constituties of de decreten en verklaringen van Vaticanum II : ze zijn uiteraard “ authentiek ”, maar ontdaan van elk traditioneel en universeel karakter. Heel dat samenraapsel van nieuwlichterijen kan zich niet beroepen op het gezag van de Traditie, het komt dus niet voort uit het gewoon leergezag en het is slechts waard wat zij die het in mekaar gestoken hebben waard zijn » (CRC nr. 69, juni 1973).

WAT IS EIGENLIJK DE ONFEILBAARHEID ?

We moeten nu nog het buitengewoon, plechtig leergezag bespreken, dat uit zichzelf strikt en volledig onfeilbaar is. « En dat is ook een noodzaak voor de Kerk. Als het voorkomt dat de Traditie over een bepaald punt van de leer niet helder is en niet eenstemmig, als een gemeenschappelijk geloofspunt plotseling door sommigen betwist wordt of zelfs verworpen, dan is het aan hen die alle macht hebben om de schat van de Openbaring te bewaren en te verdedigen om het conflict te ontwarren en de kwestie definitief te beslechten door een onbetwistbare verkondiging van de Waarheid. Voor zo’n beslissingen is hen de bijstand van de H. Geest beloofd. We spreken over de plechtige onfeilbaarheid van de Paus en een uitspraak “ ex cathedra ”.

Abbé de Nantes in de zaal van de Mutualiteit in Parijs tijdens een van zijn conferenties over « Morgen : Vaticanum III » ( 14 oktober 1971 ).

« Een dergelijk charisma is verbazingwekkend. Het maakt van de mens als het ware een God, in de zekerheid dat hij in de absolute waarheid is ! Nochtans is het een van onze geloofswaarheden, die altijd al op die manier beleefd werd en die afgekondigd werd op het Eerste Vaticaans Concilie [1869-1870]. Dat beroep op een principiële onfeilbaarheid is de ultieme oplossing voor leerstellige crises die de Kerk doormaakt. Want in die omstandigheden zijn er geen andere oplossingen dan te geloven zonder nog verder te onderzoeken of te discussiëren, vermits “ Rome gesproken heeft ”, vermits de Paus “ ex cathedra ” gesproken heeft, vermits het Concilie een dogmatische constitutie vergezeld van banvloeken (anathema ’s) afgekondigd heeft » (ibid.).

De tekst van het Eerste Vaticaans Concilie zegt duidelijk : « De H. Geest is niet beloofd aan de opvolgers van Petrus om een nieuwe doctrine af te kondigen, maar wel opdat zij met goddelijke bijstand de openbaringen overgeleverd door de apostelen, dat wil zeggen de geloofsschat, op heilige wijze zouden bewaren en trouw uiteenzetten. » Mgr. Fessler, secretaris van datzelfde Concilie, legde met de goedkeuring van Pius IX verder uit dat de paus « de gave van de onfeilbaarheid enkel bezit in de uitoefening van zijn ambt van opperste geloofsleraar, bij het onderrichten van de door God geopenbaarde waarheid die noodzakelijk is voor het heil, en niet in zaken van discipline of als rechter in kerkelijke zaken en evenmin in de andere functies verbonden met zijn taak van hoofd van de Kerk. Op dezelfde manier mag men in de leerstellige decreten, de dogmatische bullen enz. niet alles wat daar staat zonder onderscheid als voorwerp van onfeilbaarheid beschouwen » (broeder Pascal van het H. Sacrament, Mgr. Freppel, deel 1, pp. 497-498).

HET VOORBEELD VAN VIJF OPPERHERDERS

Het is mogelijk dat « de herders van de Kerk hun ambt verraden en zichzelf bedriegen uit onwetendheid, of dat zij ons bedriegen en op het verkeerde pad brengen uit kwaadwilligheid » (CRC nr. 69, juni 1973). Ook de paus ? « Ja, buiten de grenzen van zijn onderricht ex cathedra en zijn gewoon leergezag, wanneer hij ophoudt te herhalen wat de eenstemmige Traditie beschouwt als geopenbaard en wanneer hij dus spreekt als privétheoloog » (ibid.).

Overigens maakt een canon van het Decreet van Gratianus (ca. 1140) uitdrukkelijk melding van het feit dat een paus zou kunnen afwijken van het geloof en bijgevolg tot ketterij vervallen : « Geen enkele sterveling mag de stoutmoedigheid hebben om een paus te berispen voor zijn fouten, want hij die over alle mensen moet oordelen kan door niemand geoordeeld worden, tenzij hij terechtgewezen wordt omdat hij afgeweken is van het geloof. » Abbé de Nantes onderstreepte het : zelfs Vaticanum I, dat tegelijkertijd het dogma én de limieten van de pauselijke onfeilbaarheid afgekondigd heeft, « verklaarde met grote stelligheid dat de Paus buiten deze voorwaarden in staat bleef tot dwaling en dus niet blindelings mocht gevolgd worden » (ibid.).

De theoloog van de CRC stipte aan dat « verschillende Pausen verzeild zijn in dwaling op het vlak van het geloof en zich daarin vastgebeten hebben, tot de veroordeling toe van hen die de rechtzinnige leer verdedigden. » Er zijn meer bepaald vijf pausen geweest die « gedurende een korte periode van hun pontificaat tekortgeschoten zijn inzake de zuiverheid en de integriteit van het geloof, of beter wat de vastberadenheid van hun leergezag betreft. Het ging telkens om een bijzonder en onduidelijk punt en ze deden het vaak meer uit diplomatie en verlangen naar verzoening dan omdat ze een formele ketterij aanhingen. Op een geheel van 263 pausen en bijna twintig eeuwen geschiedenis stelt dat niets voor ! Of juist voldoende om te bewijzen dat het inderdaad mogelijk is... » (ibid.).

Besluit van onze vader : de situatie van een ketterse paus is hoogst onwaarschijnlijk. Het is de laatste hypothese die men zich kan inbeelden als alle andere veronderstellingen onvoldoende zijn gebleken. « En toch, als er geen andere oplossing overblijft, als alle bewijzen verzameld zijn en in dezelfde richting wijzen, dan wordt het geloof niet geschokt, sterft de hoop niet en wordt de naastenliefde niet verwond als men zegt : onze Paus is ketters » (ibid.).

« PAPA HÆRETICUS DEPOSITUS EST »

De theologen stellen twee oplossingen voor, onze vader een derde, zoals professor Dounot het op het colloquium van Sceaux duidelijk onderstreept heeft.

« Een ketterse paus is automatisch afgezet. » Deze oplossing is die van de H. Robertus Bellarminus (1542-1621), kerkleraar in de tijd van de Contrareformatie. « Vermits de ketterij een geestelijke dood betekent, een in de steek laten van de Kerk, is elke Paus die in ketterij vervalt geestelijk dood en ipso facto afgesneden van de Kerk. Door het feit zelf is hij afgezet ; door eigen toedoen heeft hij opgehouden de apostolische Stoel te bekleden » (ibid.).

Deze theorie was goed aangepast aan een tijd waarin het katholiek geloof voor iedereen duidelijk onderscheiden was van de dwaling. Maar wat Bellarminus niet kon voorzien was « dat er een tijd zou komen dat het evolutionisme en het subjectivisme hun duisternis in de geesten zouden verspreiden, in die mate dat het onmiddellijk lokaliseren van de ketterij onmogelijk zou worden, zeker in de privéleer van een Paus. Als wij deze oplossing in de huidige verwarring [...] zouden toelaten, dan zou gelijk wie volgens zijn persoonlijke ingeving de Paus tot ketter kunnen verklaren en besluiten dat er dus geen Paus meer is » (CRC nr. 30, maart 1970).

Naar het oordeel van de theoloog van de Katholieke Contrareformatie in de twintigste eeuw is de oplossing van Bellarminus bijgevolg niet werkbaar.

« PAPA HÆRETICUS DEPONENDUS EST »

Een tweede oplossing is die van de dominicaanse godgeleerde kardinaal Cajetanus (1468-1534) en andere theologen : « Een ketterse paus moet afgezet worden. » Zij houdt twee belangrijke consequenties in : « Als het gebeurt dat een Paus ketters is, dan moet er overgegaan worden tot zijn afzetting opdat hij zou ophouden Paus te zijn. En ook dit : hij die de Paus van ketterij beschuldigt, mag zich daartoe niet beperken, maar moet het juridisch proces van de afzetting doen opstarten ; hij kan immers zijn persoonlijk oordeel niet verheffen tot een beslissing die universeel en onmiddellijk kan uitgevoerd worden » (CRC nr. 69, juni 1973).

Het is zeker een wijze oplossing, die echter andere vragen oproept, in het bijzonder : wie zal de paus oordelen ? Het antwoord van Cajetanus ontgoochelt. Volgens hem is het niet de Kerk die over de ketterse paus oordeelt ; zij moet er zich tevreden mee stellen hem aan te wijzen bij de Opperste Rechter die God zelf is. « Men ziet niet goed waar Cajetanus naartoe wil », luidt het commentaar van abbé de Nantes. « Wat wij ervan onthouden is de gedachte dat het kerkelijk tribunaal in een dergelijk proces enkel de bevoegdheid heeft om de zaak in te leiden, niet om een oordeel uit te spreken » (ibid.).

Onze vader geeft de sleutel voor de moeilijkheid die Cajetanus niet kon oplossen... wat begrijpelijk was : de oplossing veronderstelt immers dat de pauselijke onfeilbaarheid gedefinieerd is en dat was in de 16de eeuw nog niet gebeurd.

DE OPLOSSING VAN ABBÉ DE NANTES

« Op de beslissende vraag wie er, wanneer het proces van een ketterse, schismatieke en schandaal verwekkende Paus ingeleid is, uiteindelijk een beslissing zal nemen, heeft alleen het Eerste Concilie van het Vaticaan een realistisch antwoord gegeven. Wie zal de Paus oordelen ? Wel, de Paus zelf, in zijn onfeilbaar leerstellig leergezag ! » (ibid.).

Wie kan er een aanklacht indienen ? Gelijk welke christen, zegt onze vader, maar die persoon moet wel lid zijn van de H. Kerk.

Voor welk tribunaal ? « Het enige waarachtige tribunaal van het geloof is de Kerk, omwille van haar gezag als Bruid van de Heer. Haar bevoegdheid is universeel, haar oordelen zijn onfeilbaar. De gelovige Kerk behoudt haar geloof en blijft in haar “ sensus fidei ”, haar onfeilbaar aanvoelen van de waarheid, door de onafgebroken steun van de onderwijzende Kerk. De inleiding van het proces moet dus gebeuren vóór de ganse Kerk, ofwel door representatieve leden van de hiërarchie, ofwel door een tribunaal van theologen die gewoon moeten uitmaken of het pauselijke onderricht conform of tegengesteld is aan het katholiek geloof en de traditie van de Kerk ; een onfeilbare uitspraak behoort echter niet tot de bevoegdheid van die representatieve leden of dat tribunaal. »

« Het komt de Paus toe om het tribunaal samen te stellen dat belast is met het inleiden, in alle vrijheid en onpartijdigheid, van de zaak. Het lijkt me dat het de voorkeur verdient om de leden te kiezen onder gewone theologen eerder dan onder bisschoppen en kardinalen, die dan immers in de verleiding zouden kunnen komen om zichzelf tot Concilie te verklaren, zich een superioriteit over de Paus toe te eigenen en te beweren de competentie te hebben om hem te oordelen en te veroordelen » (ibid.).

Wie zal de opperste rechter zijn ? De paus die ex cathedra spreekt. « De onfeilbare Paus zal dus zonder beroepsmogelijkheid oordelen over de feilbare Paus. Hij alleen kan zo rechter én beklaagde zijn in zijn eigen zaak. »

Wat zijn de te verwachten uitkomsten van zo’n proces ? Abbé de Nantes somt er drie op.

Eerste mogelijkheid : een nieuwe geloofsdefinitie. De paus wijst de aanklager af en hernieuwt, maar nu in de plechtige vorm, het betwiste onderricht dat hij tot dan toe enkel in de zgn. authentieke vorm gegeven heeft. Daarop rest er de tegenstander en zijn volgelingen enkel zich te onderwerpen, om niet geëxcommuniceerd te worden.

Tweede mogelijkheid : de paus trekt zijn dwaling terug. « Wanneer de Paus na een ernstige dwaling voor het alternatief wordt gesteld om ofwel het onveranderlijk katholiek geloof te belijden en dus zijn dwaling te erkennen, ofwel het geloof te verloochenen en hardnekkig vast te houden aan zijn eigen theorie, dan is het mogelijk, zelfs meer dan mogelijk, dat de Paus zijn dwaling intrekt. De vijf ketterse Opperherders die de geschiedenis telt, hebben hun dwaling allemaal ingetrokken.

« Men moet vastberaden optreden tegen een ketterse Paus, maar tegelijkertijd moet men ook voor hem en voor de Kerk bidden. Want een proces tegen de Paus wegens ketterij, schisma en schandaal kan eindigen, tot meerdere glorie van God en in het grootste belang van de Kerk, met een daad van intrekking door de Paus, subliem voorbeeld van nederigheid en gehoorzaamheid aan God « (ibid.).

Derde mogelijkheid : de paus kan weigeren om op de aanklager te antwoorden en de knoop van de discussie door te hakken. « In dat geval moet de Kerk van Rome vaststellen dat er sprake is van weigering, van plichtsverzaking : de Paus weigert zijn opperste ambt te vervullen ! » De canonieke conclusie van zo’n verzaking aan de plicht van Opperherder kan enkel de afzetting van de paus zijn. « De Kerk van Rome zal in dat geval verklaren dat de apostolische Stoel vacant is en zal een nieuw conclaaf bijeenroepen om een opvolger te verkiezen » (ibid.).

* * *

Uiteindelijk zou er niemand naar voren treden om een dergelijk proces tegen paus Paulus VI in gang te zetten. Abbé de Nantes, die sedert het einde van het Concilie de enige was om de strijd van een katholieke Contrareformatie te voeren, zou dus geheel alleen, als eenvoudige priester, dit kruis op zich nemen – een verpletterend zwaar kruis. Het zou in zijn eigen woorden « de grote affaire » van zijn leven worden, de zaak van een zoon die opstaat tegen zijn vader, de regerende paus, om hem te beschuldigen van ketterij, schisma en schandaal met het oog op zijn afzetting...

broeder Pierre-Julien van de Goddelijke Maria
Hij is verrezen !
nr. 92, maart-april 2018