De voorgeschiedenis van Vaticanum II

EEN KERKVERGADERING OM WAT TE DOEN ?

Paus Joannes XXIII en “ zijn ” Concilie. « In tegenstelling tot de meeste vorige concilies is het huidige Tweede Vaticaans Concilie niet bijeengeroepen om zich bezig te houden met ketterse bewegingen binnen de Kerk, ook al hebben sommigen openlijk verklaard dat het hoog tijd is voor de H. Stoel om iets te doen aan bepaalde stromingen op zowel het vlak van de exegese als dat van de moraal. Maar deze houding lijkt totaal vreemd aan de geest van de H. Vader » (Francis X. Murphy, The Council Opens, in America, 20 oktober 1962). Foto : CNS photo/Giancarlo Giuliani.

Het Tweede Vaticaans Concilie kwam niet uit de lucht vallen : al van bij het begin van de 20ste eeuw was er een discussie aan de gang over de opportuniteit van het samenroepen van een nieuwe oecumenische kerkvergadering. De progressisten en modernisten zagen het als een uitgelezen kans om hun visie in heel de Kerk door te drukken, de traditionalisten verzetten zich ertegen precies om die reden... tot ze besloten om er toch voor te ijveren in de hoop zo de alsmaar agressievere aanvallen op de Kerk te counteren.

GEHEIME MANOEUVRES

OM de noodlottige koers die het Tweede Vati-  caans Concilie vanaf het begin insloeg te begrijpen, moeten we teruggaan naar het begin van de 20ste eeuw, naar de aangrijpende waarschuwingen van de H. Pius X (1903-1914), de paus die het modernisme veroordeelde. Abbé de Nantes schreef in 1986 :

« In de Kerk bestaat er maar één sekte, waarvan een eeuw geleden nauwelijks sprake was, maar die vandaag overal de overhand heeft. Pius X had haar ontmaskerd en verafschuwd nadat hij de doortraptheid ervan had blootgelegd in zijn encycliek Pascendi dominici gregis van 8 september 1907. Tegen haar had hij een machtige dam opgeworpen : de anti-modernistische eed, die verplicht was bij elke nieuwe aanstelling in de Kerk. Zo werd de sekte voor altijd aan de schandpaal gespijkerd ; ze kon slechts overleven door zich te verschuilen in geheimhouding en meinedigheid. Al haar aanhangers legden een eed van trouw af aan dogma’s waarin ze zelf niet geloofden, totdat deze eed uiteindelijk zou afgeschaft worden...

« De sekte omvatte een mengelmoes van priesters en bisschoppen, theologen en filosofen, wetenschappers en journalisten, in naam “ christelijk ”, maar in werkelijkheid rationalistisch of fideïstisch [fideïsme is een stroming die stelt dat het geloof onafhankelijk is van de rede of dat rede en geloof zelfs tegenstrijdig zijn]. Sommigen waren ronduit atheïstisch of agnostisch, anderen “ verlicht ” of charismatisch. Maar allemaal waren ze liberaal en democratisch, met als gemeenschappelijk kenmerk een vurige openheid naar alles wat vijandig stond tegenover de Kerk en een haatdragende geslotenheid tegenover hun katholieke broeders die het geloof vurig verdedigden. Het was – en is nog steeds – een soort Loge binnen de Kerk » (CRC nr. 223, juni 1986, p. 1).

Ondanks alle maatregelen om het modernisme uit te roeien, slaagde de H. Pius X er slechts gedeeltelijk in het te bedwingen. Tien jaar later, onder het pontificaat van Pius XI, sprak de Franse kardinaal Louis Billot – die zeer goed op de hoogte was van de dubbelzinnigheid van de modernisten – zich krachtig uit tegen het bijeenroepen van een nieuw concilie. Hij voorzag dat zo’n hoge vergadering voor hen een machtig platform zou worden om hun ketterijen in de hele Kerk te verspreiden. « Een hervatting van Vaticanum I [1869-1870, onder de Z. Pius IX] wordt verlangd door de grootste vijanden van de Kerk, met andere woorden de modernisten. De meest onbetwijfelbare tekenen bewijzen dat zij zich al aan het voorbereiden zijn om de Staten-Generaal van de Kerk te benutten om een revolutie te ontketenen, een nieuw 1789, het voorwerp van hun dromen en verwachtingen. »

EEN ONSTUITBARE OPGANG

De opvolgers van de H. Pius X, Benedictus XV (1914-1922) en Pius XI (1922-1939), braken met het beleid van hun heilige voorganger en knoopten weer aan bij de politiek van Leo XIII (1878-1903). Pius XI sloot systematisch akkoorden met regeringen van vrijmetselaars die de godsdienst vervolgden, terwijl hij contrarevolutionaire bewegingen afwees en zelfs veroordeelde. Duidelijke voorbeelden hiervan waren zijn onvoorwaardelijke steun aan de Spaanse christendemocraat Gil Robles, die door zijn zwakke optreden de wegbereider werd van de rode revolutie van 1936 (zie het artikel Pius XI en de Spaanse burgeroorlog in Hij is verrezen ! nr. 12 van november-december 2004), en zijn verraad van de Mexicaanse Cristeros in hun strijd tegen de vrijmetselaarsregering die het katholicisme wilde uitroeien (zie het dubbelartikel De Cristeros, strijders voor Christus Koning in Hij is verrezen ! nrs. 57 en 58, 2012).

Om zijn beleid te realiseren, drukte hij op grote schaal nieuwe bisschopsbenoemingen door en stelde mannen aan die zijn project van de Katholieke Actie op democratische leest zouden uitbouwen. Zo kregen de christendemocraten opnieuw toegang tot hoge kerkelijke ambten. « En het is onmogelijk liberaal en democratisch te zijn zonder nauwe sympathieën en medeplichtigheid met de vijand te onderhouden en ongemerkt door het modernisme meegesleept te worden. “ Niemand kan twee heren dienen ”, niemand kan beweren dat hij Christus-Koning én het Volk-Koning behaagt, de Kerk én de vrijmetselarij, God én de goddelozen. In bepaalde tijdperken moet men ofwel martelaar zijn, ofwel meineed plegen » (CRC nr. 97, oktober 1975, p. 5).

« Na veertig jaar van ondergronds werk en mollenarbeid kwam de sekte opnieuw boven water dankzij de gebeurtenissen van 1944 : de bevrijding, het revolutionaire klimaat en de terreur van de epuratie. Met links aan de macht in verschillende Europese landen drong het modernisme zijn mensen en ideeën aan de Kerk op. Opnieuw werd de ketterij heldhaftig aangeklaagd en veroordeeld door Pius XII (1939-1958), met de encycliek Humani generis van 12 augustus 1950. De modernisten werden tot zwijgen gedwongen, maar ze bereidden methodisch hun revanche voor, samen met hun gebruikelijke externe bondgenoten die na de Tweede Wereldoorlog dominant werden : het jodendom, de vrijmetselarij, het protestantisme en het internationale kapitalo-socialisme. Merkwaardige steunpilaren voor de grote theologen en vrome verkondigers van een nieuw Evangelie ! » (CRC nr. 223, p. 1).

WAT IS HET MODERNISME ?

« Het grootste gevaar voor het katholieke geloof is altijd geweest de openlijke of bedekte ontkenning van de godheid van Christus, God en volmaakt mens tegelijk. Het arianisme en het nestorianisme zijn slechts de extreme uitingen geweest van een rationalistische stroming die, buiten of binnen de Kerk, Jezus van Nazareth blijft beschouwen als een mens ; zeker, een buitengewone mens, maar toch slechts een mens, die tijdens zijn leven intieme en bevoorrechte contacten met God had. Het jodendom heeft die ketterse stroming, waarin het zijn rechtvaardiging vindt, altijd in het geheim gesteund.

« De modernistische ketterij wil aan de “ Christus van het geloof ” – een schimmige schepping van de intieme ervaring en het individuele gevoelen – valselijk alle eretitels toekennen die de Kerk altijd al geschonken heeft aan Onze Heer Jezus Christus, Zoon van God. Omgekeerd weigert het modernisme aan de “ Jezus van de geschiedenis ” diezelfde eretitels in naam van de rede en de kritische wetenschap. Dat schijnheilige dualisme werd door de H. Pius X plechtig veroordeeld. Het doet alsof het heel het christelijke geloof bewaart, maar verwijst het in feite naar het domein van het onwerkelijke en het irrationele, waar het in een vergeetput terechtkomt.

« De falangist verzet zich tegen het modernisme met al de kracht van zijn intelligentie. Hij beklemtoont de volkomen overeenstemming tussen het geloof, de rede en de keten van historische feiten die verleden en heden met elkaar verbinden : alles bewijst dat er slechts één realiteit bestaat met betrekking tot Jezus Christus, die in onze mensengeschiedenis verschenen is en door profetieën en wonderen overvloedig bewezen heeft dat Hij de Zoon van God, de Verlosser, is. »

Uit punt 21 van de 150 punten van de Falanx van de Onbevlekte

DE ULTIEME POGING OM EEN DAM OP TE WERPEN

Helaas had Pius XII de zwakte om de ketterse theologen en nieuwlichters niet bij naam te veroordelen – personen als de dominicanen Yves Congar en Edward Schillebeeckx, de jezuïeten Henri de Lubac en Karl Rahner. Onder de “ goede paus Johannes ”, Joannes XXIII (1958-1963), staken de modernisten opnieuw het hoofd op : van hem hadden zij niets te vrezen, omdat hij verschillende van hun dwalingen deelde. Onder de H. Pius X werd Don Roncalli al van modernisme verdacht en in het Vaticaan had de Romeinse congregatie voor de bisdommen een dossier tegen hem geopend. Toen Don Roncalli op 2 juni 1914, samen met de rector en de econoom van het seminarie van Bergamo, werd ontvangen door kardinaal De Lai, secretaris van die congregatie, kreeg hij een strenge terechtwijzing : « Professor, ik beveel u aan voorzichtig te zijn in het onderricht van de H. Schrift. Pas op ! Pas op ! » (Paul Dreyfus, Jean  XXIII, Fayard, 1979, p. 53).

Kardinaal Ottaviani

Terwijl paus Pius XII in 1951 had afgezien van het bijeenroepen van een concilie, omdat hij net als kardinaal Billot vreesde voor een revolutie, achtten sommige traditionalistische kardinalen het net absoluut noodzakelijk, gezien de aanvallen op het dogma van het geloof door het neo-modernisme en zijn stortvloed aan ketterijen. Onder die kardinalen waren er twee die in de jaren 1950 in hoog aanzien stonden. De eerste was kardinaal Ernesto Ruffini, kardinaal-aartsbisschop van Palermo, van wie het devies luidde : “ Firmiter stat ”, “ Hij staat stevig ”. De andere was kardinaal Alfredo Ottaviani, pro-prefect van het H. Officie en in die functie de nummer twee van het Vaticaan.

In het conclaaf dat volgde op het overlijden van Pius XII waren elf stemrondes nodig om tot de uitverkiezing van een nieuwe Opperherder te komen. Toen zich op een bepaald ogenblik een meerderheid begon af te tekenen voor de 77-jarige Angelo Roncalli, de patriarch van Venetië, besloten Ottaviani en Ruffini hem in de nacht van 27 oktober in zijn kamer op te zoeken. Beide kardinalen waren zich bewust van de ernstige bedreigingen die op de Kerk wogen. Zij stelden hem voor om een oecumenisch concilie op de agenda van zijn pontificaat te zetten dat de moderne dwalingen moest veroordelen. De gewiekste diplomaat Roncalli luisterde belangstellend toe en leek overtuigd, wat hem hun invloedrijke stemmen opleverde (zie het artikel De “ goede paus ” Joannes XXIII, de gelukzalige die ons in het ongeluk gestort heeft, in Hij is verrezen ! nr. 62 van maart-april 2013).

Op 28 oktober was Roncalli paus. Vijf dagen later, op 2 november, sprak Ruffini opnieuw met hem over het samen te roepen concilie. Dit en andere zaken weten we dankzij de uitstekend geïnformeerde biograaf (en hagiograaf !) van Joannes XXIII, Peter Hebblethwaite. « Het eerste document dat melding maakt van een concilie dateert van 2 november : na een audiëntie met kardinaal Ruffini noteerde paus Joannes dat zij hadden gesproken over de mogelijkheid om een concilie bijeen te roepen » (Hebblethwaite, John XXIII : Pope of the Council, 1984, pp. 312-313). Zo werd de bijeenkomst van een concilie dus gevraagd door conservatieve kardinalen, als een remedie tegen de oprukkende geloofsafval.

JOANNES XXIII DECRETEERT HET “ AGGIORNAMENTO ”

Kardinaal Ruffini (links) met de Poolse primaat Wyszynski

Maar de nieuwe paus had zijn eigen plan. Hij wilde dat zijn beslissing om een concilie bijeen te roepen publiekelijk zou overkomen als een geheel persoonlijke ingeving, ja zelfs als een inspiratie van de H. Geest : hij stelde het voor alsof hij bijzonder bevoorrecht was geweest. Maar hij gaf zoveel uiteenlopende en tegenstrijdige versies van de omstandigheden van deze zogenaamde “ inspiratie ”, zowel wat plaats als datum betreft, dat Peter Hebblethwaite zich gedwongen zag te schrijven : « Zijn geheugen liet hem ongetwijfeld in de steek, maar het volledig onbewuste [sic] proces van het herformuleren van zijn herinneringen toont vooral wat hij wilde dat men geloofde over het Concilie, eerder dan wat er precies gebeurd is » (p. 348).

Zijn verwijzing naar de H. Geest stelde Joannes XXIII in staat zich te distantiëren van de reactionaire bekommernissen van de twee conservatieve kardinalen en aan de aangekondigde oecumenische kerkvergadering nieuwe en ongeziene doelstellingen te geven.

Zo sloot de toespraak van de paus bij de opening van Vaticanum II op 11 oktober 1962 perfect aan bij de wensen van de modernisten, door het Concilie « drie vage, flatterende en buitengewoon veelbelovende richtlijnen te geven : hervorming van de Kerk, oecumenische dialoog, openheid naar de wereld. [...] Alles wat een rem zou zetten op deze grootmoedige beweging werd als onaangenaam en ongepast beschouwd. De voorkeur ging uit naar alle programma’s die gekenmerkt waren door durf en nieuwigheid » (Brief aan mijn vrienden nr. 184 van 25 september 1964).

Abbé de Nantes gaf frappante voorbeelden van die revolutionaire programma’s : « Het veranderen van de formules en de instellingen... wat een boost voor de hervormingsdrang ! De zelfkritiek van de Kerk en de rehabilitatie van de dissidenten... hoe ver zouden de onverantwoordelijke prelaten hierin gaan in hun aandrang om toch maar te behagen aan de niet-katholieke “ waarnemers ” op hun tribune in de basiliek ! De heroriëntatie van de Kerk ten dienste van de moderne Mens en de aardse Stad... waardoor de verheerlijking van de menselijke waarden geen grenzen meer zou kennen ! » (ibid.).

Was er dan niemand die zich van meet af aan verzette tegen deze roekeloze, dwaze en dodelijke onderneming ? Hier en daar klonk een waarschuwende stem, maar uiteindelijk « accepteerden alle concilievaders om iets te ondernemen waarvoor zij noch de juridische bevoegdheid, noch de goddelijke ingeving bezaten. Zo verdwaalden zij op wegen die naar de ondergang voerden, en samen met hen de hele Kerk » (CRC nr. 1 van 11 oktober 1967, p. 6).

« DIT IS HET UUR VAN DE DUISTERNIS »

De openingstoespraak van de paus was eigenlijk geschreven door zijn ghostwriter, Mgr. Montini, de latere Paulus VI, zoals abbé de Nantes heeft aangetoond door de stijl en de verwoording ervan te vergelijken met latere teksten van de opvolger van Joannes XXIII.

De paus las : « Het is noodzakelijk dat wij onze vaststaande en onveranderlijke leer presenteren op een manier die aansluit bij de eisen van onze tijd. » Hoe kan dat gebeuren zonder de geloofsschat te verraden ? Bij monde van de paus formuleerde Montini het kernprincipe van het hele project : « Want [alsof dit “ want ” ook maar enige verklaring biedt !] één zaak is de schat van het geloof zelf, dat wil zeggen de waarheden vervat in onze eerbiedwaardige leer [ik had liever de correcte theologische term “ onze onschendbare leer ” gehoord, wat het contrast groter zou gemaakt hebben met de schending die de nieuwlichters op het oog hadden], en een andere zaak is de vorm waarin deze waarheden worden uitgedrukt, terwijl ze niettemin [!] hun zelfde betekenis en strekking behouden. » Is dat zo ? Bent u daar zeker van ? Staat u daarvoor garant ?

Geen heiligen, maar samenzweerders in een complot : patriarch Angelo Roncalli, de latere Joannes XXIII, en substituut Giovanni Battista Montini, de latere Paulus VI. Hebblethwaite schrijft dat Roncalli in de rouwperiode vlak na de dood van Pius XII (9 oktober 1958) bijzonder actief was. Hij effende voor zichzelf het pad naar de Stoel van Petrus met de belofte dat het voornaamste agendapunt van zijn ongetwijfeld korte pontificaat (hij was 77) de creatie tot kardinaal zou zijn van de man op wie de Kerk en de wereld volgens hem wachtten : Giovanni Battista Montini. En inderdaad was zijn eerste beleidsdaad na zijn uitverkiezing de creatie van 23 kardinalen, waarbij hij eiste dat de naam van Mgr. Montini bovenaan zou staan.

De misleiding ligt er vingerdik op : de geloofswaarheden zijn uitgedrukt in een welbepaalde vorm ; het veranderen van die vorm betekent dat de waarheden zelf onherroepelijk worden aangetast ! « Vade retro, modernist, jij die al honderd jaar geleden veroordeeld bent door een heilige die het triomfantelijke licht van Christus bezat tegen jouw duistere, satanische listen ! Wat jij wil, is schijnbaar de Kerk respecteren, oh ja, de eerbiedwaardige Kerk, de maagdelijke Kerk. Maar je werkelijke bedoeling is om haar lichaam te veranderen en haar te maken tot een lustobject naar de smaak en de eisen van de wereld en haar Vorst ! » (Autodafé, uitg. CRC, p. 51).

Op 11 oktober 1962, na de plechtige Mis, knielde de paus neer om – zoals het kerkelijke recht voorschrijft – een geloofsbelijdenis uit te spreken. Het was evenwel niet de nieuwe formule die door kardinaal Ottaviani, pro-prefect van het H. Officie, was voorbereid en die de veroordeling van de dwalingen uit Humani generis van Pius XII hernam. Joannes XXIII wilde de oude formule gebruiken, maar dan zonder de anti-modernistische eed. De Opperherder en de andere concilievaders, zo schrijft abbé de Nantes, « spraken weliswaar de tridentijnse geloofsbelijdenis uit, die anti-protestants is, maar zij ontdeden zich van de verplichting van de anti-modernistische eed, die velen van hen jarenlang tot hypocriete meinedigen had gemaakt... » (CRC nr. 253, maart-april 1989, p. 3). Bovendien ontsloeg de paus alle 244 periti of experts, die de prelaten adviseerden, van het afleggen van deze eed.

Daarmee werd een bladzijde omgedraaid en begon “het grootste concilie aller tijden” onder een heel ander gesternte. Toen in de loop van de debatten bleek dat allerlei nieuwlichterijen de leer van de Kerk ingrijpend zouden wijzigen, stond geen enkele bisschop op om te eisen dat de besluiten het zegel van het plechtige leergezag zouden krijgen, dat wil zeggen de formele waarborg van de bijstand van de H. Geest, zoals dat voor alle voorgaande oecumenische concilies het geval was geweest. Alles werd goedgekeurd met democratische meerderheden en de stemmen van de minderheden werden gewoon genegeerd.

Aan de vruchten kent men de boom: Vaticanum II, dat een glorierijk tijdperk van vernieuwing en herbronning moest inluiden, leidde tot het grootste debacle in de geschiedenis van de Kerk en heeft haar vandaag op de rand van de afgrond gebracht.

broeder François van Maria ter Engelen & redactie KCR

WAT WIL DE KATHOLIEKE CONTRAREFORMATIE ?

Abbé Georges de Nantes (1924-2010) stichtte onze beweging om de hoofdoorzaak van de teloorgang van het katholieke geloof aan te klagen en te bekampen : het Tweede Vaticaans Concilie, dat onder invloed van modernistische en progressistische nieuwlichters bewust gebroken heeft met twintig eeuwen Traditie en ons een andere, vervalste godsdienst opgedrongen heeft. Dat gebeurde op een geslepen manier : men deed of de conciliaire akten door iedereen aanvaard moesten worden, terwijl het in werkelijkheid in de woorden van de promotoren zelf niet om een dogmatisch, maar om een “ pastoraal ” concilie ging zonder enige aanspraak op onfeilbaarheid.

De KCR wil deze strijd in de Kerk voeren en niet erbuiten : wij wijzen elke vorm van schisma even radicaal af als de ketterijen die de Kerk sinds 1962 vergiftigen en wij weigeren onze Moeder uit te leveren aan de valse profeten door haar de rug toe te keren. En tegelijkertijd is het ons niet te doen om een terugkeer naar vroeger, maar om het voorbereiden van een Derde Vaticaans Concilie, dat klaarheid moet brengen en een katholiek reveil inluiden voor de Kerk, de « grote stad die voor de helft in puin ligt » overeenkomstig het derde Geheim van Fatima.