Onze-Lieve-Vrouw van Guadalupe
4. Het raadsel van een wonderbare afbeelding
DE H. Maagd heeft haar portret nagelaten: een nooit geziene gebeurtenis. Paus Benedictus XIV, de « kritische » paus uit de tijd van de Verlichting die zeer strenge regels uitgevaardigd heeft voor heiligverklaringen, zei in 1754 bij de bekendmaking van zijn eindoordeel over het wonder van de Tepeyac: « Non fecit taliter omni nationi », « God heeft voor geen enkele andere natie iets dergelijks gedaan. »
Deze indrukwekkende uitspraak is terecht het devies geworden van het katholieke Mexico. En de moderne wetenschap heeft de actualiteit van dit devies met glans onderstreept, zoals we hierna zullen zien.
« EEN STILLE REVOLUTIE »
Voor Lafaye kan datgene wat nog nooit tevoren voorgekomen is niet historisch zijn. Hij onderzoekt het zelfs niet. Hij getroost zich niet de moeite de Beeltenis te beschrijven, en de enige afbeelding ervan die men in zijn boek aantreft, krijgt volgend wel zeer bondig onderschrift mee: « Ongeveer 1,50 m hoog. » Wat een minachting... Hij noemt de Beeltenis de « gelijkvormige kopie » van de Maagd-met-Kind die men kan bewonderen in het koor van het Spaanse klooster van Guadalupe. Houdt hij zijn lezers voor de gek? Neen, veeleer probeert hij een onoverkomelijke moeilijkheid te omzeilen: de onmogelijkheid om te bewijzen dat deze Beeltenis een vervalsing is. Niet voor niets spreken zij die de Afbeelding vereren over een « acheiropoietisch » werk, iets « dat niet door mensenhanden vervaardigd is ».
Op zaterdag 28 juni 1980 publiceerden verschillende kranten volgend communiqué van Associated Press: « A.P., Texas – De afbeelding van Onze-Lieve-Vrouw van Guadalupe heeft haar geheim niet prijsgegeven tijdens het onderzoek met infraroodstralen. Het mysterie blijft hangen over de manier waarop de afbeelding afgedrukt is geweest en over de duurzaamheid van het weefsel dat 450 jaar bewaard bleef, terwijl het normaal slechts twintig jaar meegaat. » Deze bondige mededeling zou de voorbode kunnen zijn van een tweede « stille revolutie », te vergelijken met de opzienbare resultaten van het wetenschappelijk onderzoek in de gesofisticeerde laboratoria van Pasadena en Los Alamos waardoor de H. Lijkwade van Turijn zich als onweerlegbaar feit aan de wereld opdrong [zie onze speciale nummers over de H. Lijkwade, verschenen in sept. 1980; juli-aug. 1989; sept.-okt. 1989; nov.-dec. 1989].
De uitdrukking « een stille revolutie » komt uit de mond van Ian Wilson, die ze toepaste op de H. Lijkwade: een « revolutie », omdat honderdjarige rationalistische en kritische meningen erdoor overhoop gehaald worden; « stil », omdat – en nu parafraseren we Wilson – « de Beeltenis van de Maagd van Guadalupe quasi onbekend blijft in de universitaire milieus waar men ze niet beschouwt als een voorwerp dat een ernstig onderzoek waard is », om van het grote publiek nog maar te zwijgen.
BIJZONDERE EIGENSCHAPPEN
Wie in staat wordt gesteld de Beeltenis van dichtbij te onderzoeken, is onmiddellijk getroffen door de technische onmogelijkheid van dit “schilderwerk”. Dit overkwam b.v. Ramírez Vásquez, de agnostische architect die in 1976 de opdracht kreeg voor de bouw van de nieuwe basiliek. Hij vroeg de toelating om de Beeltenis te bestuderen, en bekeek ze zo goed dat hij later katholiek geworden is. Niet dat het hier ging om een mystieke verlichting: aan de basis van zijn bekering lagen de verbluffende eigenschappen van het “schilderwerk” zelf én van het textiel waarop de Afbeelding afgedrukt is. Deze eigenschappen treffen iedereen die de moeite neemt om aandachtig te kijken, en zijn ondertussen ook het voorwerp geworden van ernstig wetenschappelijk onderzoek.
Eigenlijk is alles begonnen in 1936, toen Fritz Hahn, hoogleraar Duits in Mexico, door de Duitse regering werd uitgenodigd op de Olympische Spelen in Berlijn. Hahn nam twee draden uit de ayate van Juan Diego met zich mee, een roodkleurige en een geelkleurige. Deze draden waren door de deken van de basiliek van Guadalupe ten geschenke gegeven aan Mgr. Echavarria, bisschop van Saltillo, voor diens reliekschrijn, en de bisschop had ermee ingestemd ze op wetenschappelijke wijze te laten onderzoeken in Duitsland. Dit onderzoek greep plaats in het Kaiser Wilhelm Institut te Heidelberg door professor Richard Kuhn, hoofd van de sectie chemie.
Het resultaat van de analyse was verbazingwekkend: in de draden werd geen enkele kleurstof van welke aard ook aangetroffen – noch plantaardige, noch dierlijke, noch minerale. Synthetische kleurstoffen waren uiteraard uitgesloten, vermits ze pas vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw vervaardigd werden.
Na deze eerste ontdekking zouden er spoedig nog andere volgen.
DE WEERKAATSINGEN IN EEN LEVEND OOG
J. Carlos Salinas Chávez, tekenaar van beroep, bestudeerde op een dag in mei 1951 een foto van de Maagd van Guadalupe met een vergrootglas. Plotseling had hij de indruk dat hij in de pupil van het rechteroog de omtrekken van een silhouet kon waarnemen, als de weerspiegeling van een menselijke buste.
Vijf jaar later onderwierp dokter Rafael Torija Lavoignet, chirurg, de originele Beeltenis in de basiliek aan een grondig onderzoek, tot vijfmaal toe, tussen juli 1956 en mei 1958. Ik heb zelf deze beide personen ontmoet in Mexico. Door een bijzondere gunst van Mgr. Guillermo Schulenberg Prado, de deken van de basiliek, kreeg ik persoonlijk de toestemming om de originele Beeltenis in alle vrijheid te bestuderen en te fotograferen, wat ik deed tijdens de nacht van 13 op 14 de-cember, na de sluiting van het heiligdom. Op basis van mijn eigen waarnemingen kan ik alleen maar de juist- heid van de verslagen van Carlos Salinas bevestigen (cf. Carlos Salinas y Manuel de la Mora, Descubrimiento de un Busto Humano en los ojos de la Virgen de Guadalupe, ed. Tradición, 1976). Ik geef hierna de hoofdzaken van deze verslagen weer.
Lavoignet wordt in het begin gewoon uitgenodigd om de ogen van de Maagd van dichtbij te onderzoeken; hij doet dat eerst met het blote oog: « Enkele details wekten mijn verbazing, in het bijzonder de lichtweer-kaatsingen. » Hij vraagt daarop een vergrootglas: « Ik wist niet dat men een menselijke buste in de ogen van de Guadalupana had ontdekt. Ik keek scherper toe en ik stelde vast dat er inderdaad een menselijke buste te zien is op het hoornvlies van beide ogen. Ik merkte deze eerst op in het rechteroog, daarna ook in het linker. Ik was verbaasd en vond dat dit feit grondiger moest onderzocht worden met wetenschappelijke middelen. »
Vijftien dagen later, op 23 juli 1956, gaat Lavoignet over tot een zeer minutieus onderzoek met behulp van een oogspiegel. Wat hij ontdekt, is adembenemend: « Op het hoornvlies is het beeld van een menselijke buste te zien. De vervorming en de precieze situering van het beeld zijn identiek aan wat zich in een normaal oog afspeelt. Als men het licht van een oogspiegel op de pupil van een menselijk oog richt, ziet men een weerkaatsing schitteren op de buitencirkel van de pupil. [...] Toen ik het licht van de oogspiegel richtte op de pupil van de Beeltenis van de Maagd, verscheen dezelfde weerkaatsing. En tengevolge van die weerkaatsing lichtte de pupil op en leek er reliëf in te komen. Dit soort weerkaatsing kan men niet verkrijgen bij een vlak oppervlak en zeker niet bij een ondoorschijnend oppervlak.
« Vervolgens heb ik met mijn oogspiegel de ogen op verschillende olieverfschilderijen, aquarellen en foto’s onderzocht. Op geen enkel van die ogen is ook maar de minste weerkaatsing te zien. De ogen van de H. Maagd van Guadalupe daarentegen stralen leven uit. »
De vergelijking met de ogen op de zgn. « kopie van Abbeville » laat duidelijk het verschil zien tussen een “levend” en een “dood” oog.
Ik heb zelf het experiment met een oogspiegel uitgevoerd. Het oog van de Maagd, dat een nootkleurige, goudbruine kleur heeft, licht op. Men ziet dan zeer duidelijk op het oogoppervlak het silhouet van een menselijke buste verschijnen: het hoofd is driekwart gedraaid naar de rechterzijde van de H. Maagd en lichtjes gebogen, de romp wordt als het ware verlengd door een beweging van de armen die naar voren reiken alsof ze iets tonen. Het lijkt er op dat, op het moment waarop de Beeltenis afgedrukt werd, een man die tegenover de Maagd stond en weerkaatst werd op haar hoornvlies ook zelf op onrechtstreekse wijze gefotografeerd werd.
Er is nog meer: het beeld van deze buste laat een vervorming zien die volledig overeenstemt met de wetten van een reële weerkaatsing. Dit werd waargenomen door een andere chirurg, dokter Javier Torroella Bueno: « Als we een vierkant stukje papier nemen en het tegenover een oog plaatsen, stellen we vast dat het hoornvlies niet vlak is: er treedt een vervorming van het beeld op in functie van de plaats waar het door het hoornvlies weerkaatst wordt » (o. c., p. 18). Als men bovendien het papiertje verder achteruit houdt, weerkaatst het op een bepaald moment ook in het andere oog: « Als een beeld weerkaatst wordt in de slaapstreek van het rechteroog, wordt het ook weerkaatst in de neusstreek van het linkeroog » (ibid.). Op onze Beeltenis kan men dit ook waarnemen, in omgekeerde zin: het silhouet van de bebaarde man dat te zien is in de neusstreek van het rechter- oog verschijnt eveneens in de slaapstreek van het linkeroog. De vervorming van het beeld is daar nog opvallender, volledig in overeenstemming met de wetten van de optica.
DE DIAGNOSE VAN EEN OOGARTS
Dezelfde dokter Torroella schreef op 21 februari 1976 vanuit het Mexicaans Instituut voor Tropische Oogkunde: « Wij oogartsen kunnen niet bepalen of de Beeltenis van Onze-Lieve-Vrouw van Guadalupe ja dan neen van bovennatuurlijke aard is, en zelfs niet of de afbeeldingen die wij in de ogen zien werkelijk afbeeldingen zijn dan wel kleine ophopingen van verf. Dat is het werk van andere specialisten. Wij moeten overigens afstand nemen van elke vorm van guadalupanisme, hoezeer wij de zaak van de Guadalupana ook genegen zijn, en ons op een strikt wetenschappelijk standpunt plaatsen.
« Op die basis kan ik verklaren dat men in de Beeltenis van Onze-Lieve-Vrouw van Guadalupe het volgende kan onderscheiden:
In het rechteroog
1. In het interne deel van het hoornvlies (tussen de 3 en de 6 van de klok): het gezicht van een bebaarde man.
2. Om deze figuur te zien is het niet nodig één of ander apparaat te gebruiken; men kan ze goed waarnemen met behulp van een gewoon vergrootglas. [...]
In het linkeroog
1. In het externe deel van het hoornvlies ziet men met enige moeite (tussen de 3 en de 6 van de klok) een afbeelding die vergelijkbaar is met die van het rechteroog maar die buiten het brandpunt ligt (desenfocada).
2. Idem. [...]
In de beide ogen
1. Vanuit optisch standpunt en in overeenstemming met de stand van het hoofd van de Beeltenis is de situering van de beelden in de beide ogen correct (intern in het rechteroog en extern in het linkeroog).
2. Het silhouet in het linkeroog is minder goed waar te nemen en wel om de volgende reden: om het voorwerp duidelijk te kunnen zien in het rechteroog, moet het ongeveer 36 tot 40 cm van dit oog vandaan geplaatst zijn. Daardoor is het enkele centimeters verder van het linkeroog verwijderd; het bevindt zich bijgevolg buiten het brandpunt en dus krijgen we slechts een wazig silhouet. »
DE « DERDE PERSOON »
De vervorming en de dissymmetrie van de twee afbeeldingen zijn dus volledig in overeenstemming met de wetten van de optica. Dit sluit uit dat wij het slachtoffer zouden zijn van een puur subjectieve indruk of dat het zou gaan om een toevalligheid eigen aan het textiel: er zijn wel degelijk twee menselijke silhouetten te zien.
Alles wijst er op dat de ayate van Juan Diego zich gedragen heeft als een gevoelige plaat en de Verschijning gefotografeerd heeft, op het moment waarop een man weerkaatst werd in de pupillen van de Maagd.
Een neuroloog, dokter Jorge Alvarez Loyo, heeft geprobeerd om het gebeuren op experimentele wijze te reconstrueren, met twee personen. Hij trachtte hen vanuit verschillende hoeken te fotograferen, maar slaagde er niet in te bereiken dat de beelden die weerkaatsten in de ogen van de vrouw die de rol van de Maagd vertolkte op dezelfde plaats terechtkwamen als bij de ogen van het origineel. Toen had hij een ingeving: hij maakte een klein gaatje in het midden van de voorschoot van de persoon die Juan Diego speelde, en schoot toen een foto vanuit dat gaatje. Hij bekwam onmiddellijk het gewenste resultaat. Er was dus bij de verschijningsscène een « derde persoon » aanwezig die het gebeuren observeerde: de ayate...
De eerste persoon was de Maagd Maria. De tweede, van wie de beeltenis weerkaatst werd in de ogen van de Maagd, kon alleen maar de drager van de ayate zijn, namelijk Juan Diego. Er bestaat trouwens een opvallende gelijkenis tussen de buste op het hoornvlies en het traditionele portret van de ziener [zie foto].
Is dit allemaal toeval? Heeft een geniale schilder zich beziggehouden met het aanbrengen van een miniatuur van Juan Diego in de beide ogen van de Maagd? Uit al het wetenschappelijk onderzoek blijkt duidelijk dat de hypothese van een menselijk werkstuk zo goed als zeker kan uitgesloten worden. Wat blijft dan over? Een werkstuk « dat niet door mensenhanden gemaakt is »...
EEN ONVERWOESTBARE VOORSCHOOT
De ayate van Juan Diego werd geweven uit magueyvezels; de maguey is een soort van agave die samen met de maïsplant tot de typische flora van Mexico behoort. Kledingstukken gemaakt van magueyvezels gaan zonder speciale behandeling ten hoogste twintig jaar mee. De voorschoot met de Wonderbare Beeltenis heeft geen enkele beschermingslaag meegekregen. Als er een schilder mee gemoeid zou zijn, dan zou die toch wel bijzonder lichtzinnig geweest zijn door zijn kunstwerk rechtstreeks op zo’n waardeloos materiaal aan te brengen!
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de eeuwenlange conservatie van de ayate op zich al voor de Mexicanen een element van het mirakel vormt. We mogen daarbij niet uit het oog verliezen dat de voorschoot heel die tijd in bijzonder slechte atmosferische omstandigheden bewaard werd: de omgeving van de Tepeyac was en is een bijzonder ongezonde plek. De moderne bedevaarder of bezoeker kan dit zelf vaststellen als hij ziet hoe de schilderijen van Cabrera in de Pocitokapel aangetast zijn, of als hij de schade aan de muren van de oude basiliek opneemt.
We moeten hierbij nog onderstrepen dat de ayate zeer lang bewaard gebleven is in een eenvoudige kapel: geen moderne kerk met air-conditioning, maar een gebouw met open vensters waar een vochtige atmosfeer heerste. In die kapel brandden bovendien onafgebroken tientallen kaarsen, de meeste waarschijnlijk vlakbij de voorschoot, en ook dat is normaal gesproken niet bevorderlijk voor de conservatie van een weefsel.
DE INFRAROODFOTOGRAFIE TOEGEPAST OP DE BEELTENIS
In de nacht van 7 mei 1979 heeft een Amerikaans team onder leiding van de professoren Philip Serna Callahan en Jody Brant Smith een hele reeks infraroodfoto’s van de Wonderbare Beeltenis genomen. De infrarode stralen laten toe om onder de kleuren de tekening van de kunstenaar terug te vinden. De ultraviolette fluorescentie brengt alle restauraties en herschilderingen aan het licht, door het verschil in fluorescentie van de gebruikte materialen.
Een jaar later publiceerde Callahan het gedetailleerd rapport van het onderzoek van de infraroodfoto’s. In de inleiding onderstreept hij dat hij de termen “pigment” en “schilderwerk” slechts onder voorbehoud gebruikt: het wachten is op een scheikundige analyse om uit te maken wat deze “pigmenten” in werkelijkheid zijn.
Bij een aandachtige beschouwing van de Beeltenis [zie foto] vallen vrij vlug een aantal elementen op die, in vergelijking met het geheel, duidelijke sporen van aantasting vertonen. Dr. Callahan stelt vast dat het hier gaat om toevoegingen en “retouches” door mensenhanden die de tand des tijds niet goed doorstaan hebben. In sommige gevallen werden bekende pigmenten gebruikt, in andere zelfs echt goud. Callahan stelde een chronologie van deze retouches op, en verbindt de stijl ervan met « de internationale gotiek », die zich in de middeleeuwse schilderkunst « onder Franse en Vlaamse invloed bleef ontwikkelen tot aan het einde van de vijftiende eeuw. » Typische kenmerken van deze stijl zijn b.v. de voorliefde voor vergulde randen en voor Oosterse arabesken.
Een oppervlakkig onderzoek van onze Beeltenis toont aan dat het goud van de zonnestralen, de sterren en de bies die de sluier van de Maagd afzoomt, barstjes vertoont ten gevolge van de ouderdom. De gouden zonnestralen, die ondoordringbaar zijn voor het infrarood, blijken « van echt goud » te zijn. Het goud van de sterren en van de bies is gedeeltelijk doorschijnend voor het infrarood: het gaat hier om « een geel pigment van onbekende oorsprong ». Hetzelfde geldt voor de arabesken die het roze kleed versieren: ze zijn zichtbaar achteraf toegevoegd, en trouwens op een onhandige manier, omdat zij de plooien van het kleed helemaal niet volgen.
Callahan onderscheidt twee fasen in de aanpassing van de Beeltenis. Tijdens een eerste fase werden de panden van de gordel en de maansikkel aan de voeten van de Maagd toegevoegd. Op het eerste gezicht zijn zij zwart van kleur, maar dat klopt niet: zij zijn « bruin geworden door de ouderdom », juist zoals het haar van de engel. Op al deze plaatsen is het schilderwerk gebarsten en in zeer slechte staat. Bovendien is de uitvoering niet in overeenstemming met de evidente schoonheid van de rest van het lichaam en van de kledij. Het gebruikte pigment laat de infrarode stralen niet door en blijkt een zwart ijzeroxyde te zijn.
Net onder de handen van de Maagd lopen twee horizontale breuklijnen. Eén ervan loopt ook door de panden van de gordel, maar niet voorbij de blauwe sluier: de achtergrond waartegen de figuur van Onze-Lieve-Vrouw zich aftekent, overdekt blijkbaar deze breuklijnen. Dat betekent dat er een tweede retoucheringsfase was: « We mogen aannemen dat de achtergrond toegevoegd werd na de vorming van de rest van de schildering », maar dus ook na de toevoeging van de maansikkel en de gordelpanden.
Volgens Dr. Callahan behoren de engel en het onderste deel van het kleed van de Maagd ook tot deze tweede fase. « Heel het onderste deel van de schildering is een gotische toevoeging uit de zeventiende eeuw en vormt iets raadselachtigs. De kwaliteit ervan is eerder middelmatig. De armen van de engel zijn vormeloos, buiten verhouding en overduidelijk toegevoegd om de Maagd Maria te ondersteunen. Het gezicht is levendig maar heeft niets van de schoonheid of het genie dat het elegante gelaat van de Maagd wél bezit. »
Naarmate de meedogenloze analyse zo vordert, begint men zich af te vragen wat er uiteindelijk nog zal overschieten van de miraculeuze Beeltenis... Maar dan stoot Callahan op « een onverklaarbaar fenomeen »: het blauwe, halfdoorschijnende pigment van de sluier van de Maagd vertoont zulk een glans « dat het lijkt alsof het vorige week aangebracht is! » Nochtans worden alle pigmenten van deze soort gekenmerkt « door een vrij ernstige vervaging met de jaren, vooral in warme klimaatzones ».
Al even merkwaardig is het roze pigment van het kleed: het is opvallend helder maar houdt de infrarode stralen niet tegen. « Onverklaarbaar », want de blijvende helderheid zou een beschermend vernis veronderstellen. Maar « één van de vreemdste aspecten van deze schildering is [...] dat er absoluut geen enkele laag beschermend vernis aangebracht is. »
Het geoefend oog van de expert vindt zo stap voor stap de oorspronkelijke Beeltenis terug, waarvan het Gelaat het sublieme meesterwerk vormt. « De pigmenten lijken een heel gamma te beslaan, van het grijs van de dieperliggende schaduwen tot het glanzende wit daar waar de wang sterk belicht wordt. » Als dit « onbekend wit pigment » kalk of gips zou zijn, dan zou het in de loop der eeuwen gebarsten zijn. Maar het vertoont geen enkel scheurtje en het lijkt alsof het gisteren aangebracht is. Het zwart van de ogen en van het haar vormt ook een raadsel: « het kan geen ijzeroxyde zijn of een pigment dat donker wordt met de tijd, want de schildering is niet gebarsten en evenmin in de loop van de jaren vervaagd ».
EEN ONVERKLAARBAAR RAADSEL
Als we al het voorgaande op een rij zetten, kunnen we de conclusie van Dr. Callahan alleen maar bijtreden: « Het origineel moet uitsluitend het portret zelf op het weefsel geweest zijn. » Met andere woorden: het roze kleed, de blauwe sluier, de handen en het gelaat.
Dit portret vormt een onverklaarbaar raadsel: « Er bestaat geen enkele verklaring noch voor de gebruikte soort kleurpigmenten, noch voor de duurzaamheid en de helderheid van de kleuren na al die eeuwen... Het is merkwaardig dat er na meer dan vierhonderd jaar op het oorspronkelijk portret geen enkel spoor te vinden is van scheurtjes of van vervaging, op een tilma die al eeuwen geleden in staat van ontbinding had moeten verkeren. » We kunnen er niet omheen: de infraroodfotografie bewijst dat de oorspronkelijke gedeelten nooit herschilderd of bijgewerkt zijn!
Er blijft nog een vraag: hoe heeft een mens het aangedurfd om aan een heilige Beeltenis allerlei zaken toe te voegen? Callahan formuleert hiervoor een ingenieuze hypothese. De Beeltenis is ongetwijfeld ernstig beschadigd geweest tijdens de overstroming van 1629. Het is in elk geval geweten dat zij op dat ogenblik overgebracht werd naar de kathedraal van Mexico, waar zij bleef tot 1634. Zij zou toen geplooid zijn tot een triptiek – tot tweemaal toe, maar elke keer op een andere manier. Men kan dat zien aan de dubbele plooien die horizontaal over de Beeltenis lopen. « Om- dat de H. Beeltenis naar alle waarschijnlijkheid waterschade had opgelopen, werden toen een aantal zaken toegevoegd om dit te verdoezelen: o.m. de engel, bepaalde versieringen en het wit van de omlijsting. Deze werkwijze is te vergelijken met de lapjes stof die aan de Lijkwade van Turijn toegevoegd werden om de brandsporen uit te wissen. »
Voor de vijftigste verjaardag van de kroning van de Maagd van Guadalupe sprak Paus Pius XII vol- gende woorden uit: « Penselen die niet van deze wereld zijn hebben deze heerlijke beeltenis geschil- derd, en de tand des tijds heeft haar onaangetast gelaten. » Na een zo grondig onderzoek van de Wonderbare Beeltenis van de Tepeyac zal de volle betekenis van deze uitspraak ongetwijfeld tot ons doordringen.
KCR nr. 11, september-oktober 2002, pp. 15-19