14 DECEMBER 2014
Vrede en vreugdevolle hoop,
gisteren zowel als vandaag
TIJDENS de eerste zondag van de Advent hebben we in het licht van de Brief van de H. Paulus aan de Romeinen gezien dat alle mensen zondig zijn, of het nu gaat om de heidenen die vastzitten in ondeugd en ongeloof, slachtoffers van de idolen waarin de duivelse machten zich openbaren, dan wel of het de Joden betreft, die nochtans de goddelijke wet hebben ontvangen: alle mensen verkeren in zonde. Deze aanblik van de wereld in zonde, onder de macht van Satan, van die massa's mensen die op weg zijn naar de hel, zoals de H. Ignatius zegt in één van zijn beroemde meditaties, heeft iets verschrikkelijks en mysterieus voor ons. Het gaat er niet om deze problemen op te lossen; we zijn niet gerechtigd om verder te zoeken dan datgene wat God ons gezegd heeft. Deze mysteries zijn ondoorgrondelijk, maar Hij heeft ons getoond hoe de ganse mensheid, voorafgaand aan de komst van Jezus, verpletterd werd door de macht van de duivel en gebukt ging onder de dwingelandij van de zonde.
Tijdens de tweede zondag van de Advent heb ik jullie getoond dat er toch een licht geweest is, maar dat dit nog zwak was, zoals dat van de maan vergeleken met dat van de zon: dat was het licht van de Wet van Mozes. Aan de toenmalige mensen, die helemaal gebukt gingen onder het gewicht van de zonde en haast in wanhoop verkeerden tegenover de macht van het kwade dat zodanig leek te triomferen, heeft God de vertroosting van de Wet gegeven. Want ze zeiden tot elkaar: hoe kunnen we God behagen? Het gaat niet alleen om de Tafelen van de Wet die aan Mozes werden gegeven, maar om alles wat men de Wet noemt: de vijf eerste boeken van de Bijbel, de Pentateuch, die het verhaal is van de openbaringen van God; God geeft telkens een onderricht aan zijn volk waarbij hij toont wat Hij wil, hen zegt tegen welke prijs en onder welke voorwaarden zijn volk hem zou kunnen behagen.
Vandaar onze tweede meditatie in deze adventstijd: als we God willen behagen ondanks onze zonde, ondanks die grond van zonde die we in ons voelen, bestaat er een Wet die ons gegeven werd. We hebben een richtpunt, een gedragscode, een weg: de Wet van Mozes. Maar het is natuurlijk de Wet van het Evangelie die deze komt vervolledigen. We weten wat ons te doen staat om God te behagen. Dat is reeds een troost, hoewel we slechts een klein aantal mensen onder de heidenen en de Joden zien die deze Wet nauwgezet hebben nageleefd. Inderdaad ziet men in de Bijbel, merkwaardig genoeg, heiligen onder de heidenen. Kardinaal Daniélou heeft hierover eertijds onderzoek gedaan en sprak over « de heilige heidenen van het Oude Testament ». Sint-Paulus zegt het duidelijk: de wet van het geweten was gekend door de heidenen en de Wet van de Sinaï door de Joden; wie deze wetten volgde – met de hulp van de genade – behaagde aan God en was reeds op de weg van de redding.
Laten wij ons er met het komende Kerstfeest op toeleggen de Wil van God te doen, die ons door de Wet wordt duidelijk gemaakt. Zo zullen we onze harten voorbereiden om Christus te ontvangen. Dat was het onderricht van de tweede zondag.
Vandaag zeg ik dat diegenen die toch verlangen om met geheel hun hart de Wet toe te passen, ondanks alle onvolmaaktheden, alle zwakheden en alle fouten die in hun leven nog kunnen voorkomen, dat zij reeds Jezus ontdekken. Als men het Oude Testament herleest, dan brengt dit van generatie tot generatie zovele mensen in herinnering die reeds volmaakt waren. Ik denk bv. aan Tobias, aan de familie van Tobias, aan al die grote patriarchen (Abraham, Mozes, Izaäk, Jacob…). Jezus zei: “Abraham heeft mijn dag gezien en was hierover vol vreugde.” Mozes wist heel goed dat een andere profeet, veel groter dan hemzelf, zou komen en dat deze de Verlosser zou zijn. David wist dat iemand van zijn nakomelingen, van zijn bloed, van zijn zaad, Koning van Israël zou zijn en de beloofde Messias. De psalmisten, de auteur van het Hooglied, dat zijn een handvol mensen van wie we ontdekken dat ze in hun liefde voor de Wet van God deelachtig geworden zijn aan zijn plan en reeds de aard van de barmhartige liefde die zich zou openbaren ontwaard hebben. Door de overweging van de teksten van Isaïas, Mikeas, Malakias hebben ze gezien en begrepen dat er iemand zou komen en dat die zou zijn « als een mensenzoon », om te spreken volgens de profetie van Daniël. Ik zou durven zeggen dat al die rechtvaardigen van het Oude Testament, die men de « armen van Israël » genoemd heeft, de nederigen, de onderworpenen, heel de familie van hen die vertrouwen in God hadden, dat die om zo te zeggen het Kind Jezus in hun armen droegen, vanuit hun hoop. Ze hebben Hem niet gekend zoals de grijsaard Simeon hem zou kennen, de kribbe was nog leeg, maar alle personages waren er reeds, met hun enorme goede wil. Deze goede wil bracht bij hen liefde teweeg, vreugde, omdat deze hoop reeds verzekerd was van haar overwinning. Men mag de heiligen van het Oude Testament niet minachten.
Op deze derde zondag van de Advent laat de Kerk, die overigens in vreugde verkeert, toe om bloemen op het altaar te plaatsen en aan de priester om zich te bekleden met een roze kazuifel als een teken van een op handen zijnde vreugde. De Kerk leert ons hetzelfde te doen: op tien dagen voor Kerstmis moeten we ons vreugdevol opstellen omwille van de beloofde Jezus.
Tot besluit van dit sermoen zou ik jullie willen vragen om je de woorden van de Brief van de H. Paulus terug eigen te maken: « Verheugt u steeds, broeders, ik zeg het u: verheugt u ». Waarom? Omdat Jezus gaat komen. Want Paulus voegt eraan toe: « Dominus enim prope est. » De Heer is heel nabij. Mocht onze van hoop vervulde vreugde die van Kerstmis voorafgaan en ons ontvankelijk maken voor dit grote feest. Sint-Paulus zegt het met betrekking tot de gemeenschap van de Filippenzen waar onenigheid, jaloezie, nijd, onrust heerste, in het bijzonder tussen twee vrouwen van wie men trouwens niet weet of het gaat om twee personen of twee kerken. Sint-Paulus zegt hen: « Overstijg dit alles. Vreugde moet onze bijeenkomsten beheersen, want de Heer is nabij. Doe Hem in uw gebed uw zorgen kennen. Laat aan de heidenen uw bescheidenheid kennen. » Maar dat woord “bescheidenheid” drukt slecht uit wat de apostel wil zeggen. Uw gematigdheid? Ik vind dit niet echt goed. Een auteur zegt: “uw hartelijkheid” (Bijbel van Jeruzalem). Dat is beter: het betekent dat vanaf het ogenblik waarop we de Verlosser verwachten, vanaf het moment dat onze zielen in vreugde verkeren, dat we dan hartelijk moeten zijn tegenover de anderen, tegenover alle mensen. We geven blijk van een grote hartelijkheid die neerkomt op een soort van overlopen van onze innerlijke vreugde op de anderen en op alle gebeurtenissen van het leven. Ik zou bijna zeggen: “uw optimisme”.
We zullen weldra in de vrede verkeren. Christus zal ons de vrede brengen. Mochten vanaf de komst van deze vrede de hartelijkheid, de ingetogenheid, de aangenaamheid, de zachtheid, de tederheid van de enen tegenover de anderen onze gemeenschap verheugen en verenigen. Ik vind dat dit de grote vrucht is van deze derde zondag van de Advent. De Heer is nabij, dus is alles goed en mooi, de redding is nabij. We zijn vertrokken vanuit een dusdanige duisternis, de duisternis van de zonde op de eerste zondag van de Advent. We hebben de Heer ontmoet op de Sinaïberg tijdens de tweede zondag van de Advent: daar gaf Hij zijn Wet, in de storm, met donder en bliksem. De berg werd helemaal door elkaar geschud en de Joden waren vol vrees en gegrepen door de grootsheid van God. Maar nu hebben we een weg afgelegd en samen met hen die gehoorzaamd hebben aan de Wet zijn we het Hart van God beginnen kennen en we hebben ontdekt wat dit Hart van God ging voortbrengen.
Wat kan het Hart van God voortbrengen? Zijn Zoon, zijn Stem, zijn Woord, zijn Welbeminde. In welke gedaante? Niet in de gedaante van een krijger, van een triomferende koning die de koppen van zijn tegenstanders verplettert: dat is achterhaald. Zelfs niet in de gedaante waaronder Elias hem gezien heeft, een soort van lichtende wolk die voor zijn ogen voorbijgetrokken is en hem verplicht heeft zijn ogen te bedekken. Niet zo, maar in de gedaante van een klein kindje, van een klein kindje dat op ons gelijkt, en dat we weldra zullen aanbidden.
Ik heb er genoeg over gezegd. Mocht vreugde voortvloeien uit onze hoop, mocht zij de voorbereiding op het grote komende feest voltooien. Emmanuël, God onder ons.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit het sermoen van 16 december 1979