27 JULI 2014
De H. Geest en de verborgen betekenis van de parabels
Toen ik daarjuist het Evangelie (Mt 16) zong, werd ik erg getroffen door de laatste woorden, die in vertaling als volgt klinken: «Mijn mond zal in gelijkenissen spreken, hij zal dingen onthullen die sinds het begin van de wereld verborgen zijn.»
Sinds de wereld de wereld is, zijn er dingen verborgen gebleven. Tot aan Jezus Christus. Met Jezus Christus zijn alle dingen geopenbaard, maar wel in gelijkenissen. Hij heeft ons nog maar net de twee kleine parabels van het mosterdzaadje en van het gist verteld, of de H. Mattheüs slaat een plechtige toon aan om ons te zeggen dat Jezus door deze gelijkenissen dingen onthult die sinds het begin van de wereld verborgen waren voor de wijzen en de groten van de aarde en die ons nu zomaar worden verteld...
God de Vader is begonnen ons zijn mysterie te openbaren in het Oude Testament. Deze Openbaring beslaat meer dan drie kwart van de Bijbel, meer dan duizend bladzijden, en toch is er om zo te zeggen nog niets geopenbaard. Nu zal Jezus, de tweede persoon van de Heilige Drie-eenheid, ons alles openbaren wat verborgen was sinds het begin van de wereld. Deze wanverhouding is indrukwekkend en des te meer omdat de openbaring in gelijkenissen zal gebeuren, dus op een raadselachtige manier. Jezus heeft ons alles gezegd, maar op een verborgen manier; maar wie zal ons dan de betekenis van deze raadsels en deze parabels doen kennen? Hoe zullen wij de waarheid van God te weten komen?
Welnu, de H. Geest, de derde Persoon van de H. Drie-eenheid, is gekomen. Vanaf Pinksteren is het deze derde goddelijke Persoon die ons eerst door de apostelen, daarna door hun opvolgers – de hiërarchie, de pausen en de bisschoppen – dan door het werk van de theologen – de kerkleraars, de kerkvaders – het mysterie van God doet kennen, tot aan het einde van de tijden. Maar merk op dat de H. Geest ons niets anders doet begrijpen dan wat al op een verborgen, raadselachtige, mysterieuze manier is gezegd door onze Heer Jezus. Want Christus heeft alles gezegd.
Zo heeft de Vader de komst van zijn Zoon Jezus voorbereid gedurende het Oude Testament, waarin niets Hem zozeer bekommerde als de aankondiging dat zijn Zoon zou komen. Heel het Oude Testament dient om ons te zeggen dat Jezus zal komen, dat Hij de Messias is, de Zoon van God, de universele Redder, de stichter van het Koninkrijk, van de grote Kerk, en dat Hij uiteindelijk in de hemel zal triomferen. Dat is allemaal al voorvoeld in het Oude Testament.
Dan komt Jezus, die ons eenvoudige dingen vertelt zoals deze gelijkenissen. En wij worden uitgenodigd om naar Jezus te luisteren zoals de menigten van Galilea, zoals Maria-Magdalena of Sint-Jan naar Hem luisterden met een heel levendige en liefdevolle aandacht. We mogen ons er niet tevreden mee stellen om de persoon van Jezus van op afstand te bekijken, zoals zovele Joden van zijn tijd hebben gedaan.
Als wij Jezus van nabij bekijken, als wij Hem beschouwen verborgen onder de sluier van de Eucharistie of op zijn Lijkwade waarop Hij zijn gelaat toont, en als wij er liefdevolle aandacht aan besteden, als wij een heel kuise, zuivere aandacht verlenen aan zijn woorden, dan zullen deze woorden plots tot ons spreken. Maar dat zal niet gebeuren zonder de hulp van de H. Geest. Op dat ogenblik zullen die woorden een leerschool voor het leven worden, het zullen schatten zijn die voor onze ogen groeien en bloeien om te antwoorden op elk van onze vragen, heel ons leven lang, voor ons persoonlijk net zoals voor de Kerk gedurende heel haar bestaan. Zij heeft de tweeduizend eerste jaren al doorlopen en nog lange tijd zal deze kiem, deze groei en bloei van de woorden van Jezus verdergaan. Zij zullen onze persoonlijke wijsheid altijd verrijken net zoals de wijsheid van de Kerk voor en na ons.
Als je jong bent, denk je dat je alles weet. En inderdaad, het is heel eigenaardig hoe zelfs kinderen van 4 of 5 en zeker van 7 of 8 jaar in de catechismusles soms verrassende antwoorden geven, die aantonen dat zij het Evangelie heel goed begrepen hebben. En daarna, als je een goede christen bent geweest, je godsdienst goed bestudeerd hebt, de sermoenen goed beluisterd hebt, dan heb je de indruk dat je het Evangelie goed kent. Ja, dat is waar.Maar als de grote ervaringen van het leven en allerlei soorten ervaringen komen, dan groeit er plots bij elk van deze gebeurtenissen een groot vraagteken in ons hart. Op dat ogenblik begrijpen we door het Evangelie die zaken met een kracht aan gevoelens in een licht, in een schittering die echt een gave van God is en die het antwoord biedt op dat grote vraagteken dat in ons aanwezig was en waarop wij niet wisten wat antwoorden.
Dat kleine mosterdzaadje, waarvan Jezus zegt dat het het kleinste zaadje uit de moestuin is, wordt groot. Het is een boom geworden waarin zelfs de vogels van de hemel zich komen nestelen. Sint-Augustinus heeft ons deze nacht in zijn sermoen geleerd dat dit graantje precies het woord van Jezus is en dat de zaaier die dit zaadje zaait, de tuinman die dit graantje in de grond steekt, Jezus is.
Het is Jezus die ons zijn Woord gegeven heeft. Op de dag van de plechtige communie geven de ouders aan hun kinderen een Evangelie. Dat boekje is het woord van Christus. Alles zit daarin. We moeten het wel nog ontvangen in een goede, warme, besproeide aarde; in de lente ontvangt de goede aarde dit zaadje en dan gaat het groeien. Het graantje krijgt op dat ogenblik het leven: het woord van het Evangelie wordt bezield met een diep leven en dan worden wij getroffen. Dat gebeurt er als wij trouw zijn aan de H. Geest. Ja, wij hebben de H. Geest nodig.
Het Evangelie wordt ons gegeven, maar tegelijkertijd moet je een ziel hebben, een eigen leven dat ons wordt gegeven door de H. Geest. Een voorbeeld: wij kunnen de communie, dit Zaad van Christus, zijn Lichaam en zijn Bloed wel ontvangen, maar als de H. Geest ons niet parallel daarmee wordt gegeven, zal onze ziel niets doen. Zoals wanneer wij iets zouden eten en na het ingeslikt te hebben er niets meer zou overblijven. Maar als de H. Geest er is, zal Hij dat woord bewaren. Wij moeten erkennen dat wij bijgestaan worden door de H. Geest als Hij ons antwoorden geeft die wij niet hebben gevonden, die wij niet in het Evangelie konden lezen, maar het staat wel degelijk in het Evangelie en dat wordt ons geopenbaard door de H. Geest.
De benedictijn Dom Marmion noemt dit het licht dat God ons geeft: ik heb die ene parabel nog nooit begrepen en dan, plots, heb ik hem door; ofwel toevallig, tijdens mijn meditatie, ofwel om op een of andere gebeurtenis te antwoorden. Toen ik nog een piepjonge professor in de theologie was, legde ik uit dat onze godsdienst zoals een groot verlaten kasteel was waarin nog maar alleen een oude dame woonde. Als je een slechte christen bent, als je de H. Geest niet hebt, dan verveel je je in de kerk, zoals de pastoor van Ars zegde, dan verveel je je bij alle dingen van de godsdienst en dan zeg je, met de charismatici en de simplisten, dat je dat allemaal niet nodig hebt, dat het tot niets dient.
Maar wie de H. Geest heeft, geniet, aldus de pastoor van Ars. Daarop zei ik: dat is net zoals er in dat kasteel, op dit ogenblik, enkel een oude dame is, die in een wintersalonnetje woont en zegt: het is waar, ik heb alleen maar mijn wintersalon nodig. Deze oude dame heeft haar man moeten afgeven, haar kinderen zijn vertrokken, ze heeft geen geld meer; heel het kasteel brokkelt af en vervalt. Veronderstel dat deze oude dame op een mooie dag haar schone ziel aan God geeft of dat één van haar zonen haar komt opzoeken. Dan moet het hele huis opengegooid worden, alles moet in orde worden gebracht – het werk van een heel leven.
Een christenziel mag zich niet tevreden stellen met het mosterdzaadje. Zo’n ziel, die onder de invloed van de H. Geest is, de zon en het levenswater van onze tuin, heeft nood aan de heilsmysteries en houdt ervan: de godsvrucht tot de H. Maagd, de godsvrucht tot de heiligen en alle soorten mysteries, de sacramenten, de sacramentaliën, de Kruisweg enz.
Van alles wat de Kerk ons leert, is er niets teveel. Wie altijd openstaat voor het Woord van God en de H. Geest aanroept om verlicht te worden, zal bij elke grote moeilijkheid of grote genade in zijn leven de dingen opnemen met Kennis en Wijsheid. Die zullen hem toelaten om het goede zelfs uit het kwade te trekken. Hij brengt dan in overvloed geestelijke vruchten voort, niet alleen om een mooie plaats te hebben in de hemel, met veel glorie en wijsheid en dus een groot geluk, maar ook om heel veel goed te doen aan vele andere zielen. Als zijn leven zal voltooid zijn, zal hij, zoals vele vogels zich verschuilen in de takken van een boom, heel vele andere wezens met zich mee naar de hemel trekken, het einddoel van al onze inspanningen.
abbé Georges de Nantes
uit een sermoen van 19 november 1989