6 JULI 2014
Volgens het welbehagen van het goddelijk Verbond
NA de val van onze stamouders waren er ongeveer vierduizend jaar nodig opdat de zonen van Adam in de juiste gesteltenis zouden zijn om de Verlosser te ontvangen die God had beloofd, de vrucht van de <afstamming van de vrouw> (cf. Gn 3, 15).
Het eerste deel van deze periode, die ons wordt verteld in de Bijbel tot aan hoofdstuk 12 van het boek Genesis, is erg somber. Het is een tijd van onwetendheid, duisternis en straf, en God laat de mensheid zelfs bijna in de steek tijdens de zondvloed. Gelukkig was er Noë, de enige rechtvaardige van zijn generatie, aan wie God barmhartigheid betoonde. Dankzij hem wordt het verbond dus opnieuw aangeknoopt, maar het lijkt een zaak zonder toekomstperspectief...
Het leek een wanhopige zaak, maar dan kiest God Abraham en zijn vrouw Sara uit. Hij belooft heerlijke dingen aan Abraham: « Alle volkeren zullen in u gezegend zijn» (Gn 15).Dat zijn echt onsterfelijke woorden, die ons nu nog raken in onze eigen nationale, raciale of persoonlijke identiteit. We zijn hier getuige van een nieuw ontwaken, een nieuwe start van de mensheid in haar tocht naar God. Merk op hoe bescheiden dit nieuwe begin is. Maar in Abraham, de vader van de gelovigen, is het Verbond stevig gesloten.
Dan volgt er een periode van moeizaam onderricht, bijna tweeduizend jaar lang. God is zo geduldig met zijn kinderen! Hij heeft met groeiende belangstelling de tijd geteld, zoals een huisvader het werk waaraan hij zoveel zorg heeft besteed tot bloei ziet komen. Het is de Wijsheid van God die alles heeft geschikt, met de bedoeling dat deze tweeduizend jaren een aantal waarheden zouden leren die absoluut noodzakelijk waren voor de mensen die Hij had geselecteerd, dat wil zeggen voor het uitverkozen volk, om voor de Verlosser een pad van goed voorbereide zielen te effenen.
Onder invloed van deze bewonderenswaardige en zo barmhartige goddelijke pedagogie werd de laatste periode van het volk van Juda, rond de tijd van Jezus Christus, gekarakteriseerd door een heerlijk bruisende mystiek.
De Bijbel heeft zich aanzienlijk ontwikkeld, de wet van Mozes is doorgedrongen in zeden en gewoonten. De profetieën van de grote en kleine profeten worden steeds rijker en betekenisvoller. Zij wijzen de weg aan de zielen van de anawîm, de armen van God, de arme gelovigen van de wet van God, die ook jahwisten worden genoemd. Dit alles is vol van een opmerkelijke heiligheid.
Maar het gaat slechts over een klein overblijfsel van Gods volk. Want op datzelfde ogenblik geraakt het volk verdeeld over een wirwar van sekten en partijen. Er is geen profeet meer, maar wel de sekte van de Farizeeën, die de wet stelt. Het priesterschap is verdorven door de sekte van de Sadduceeën. Een andere sekte klaagt over de onrechtvaardigheid van de Farizeeën en de Sadduceeën: het zijn de Essenen, die zich afscheiden van de paden naar het verderf en zoeken naar een betere weg. Ze willen leven in de rechtvaardigheid en heiligheid waarvan Abraham en vele anderen hen het voorbeeld hebben gegeven.
Het is in dat milieu van armen van Jahweh, in de invloedssfeer van de Essenen en vooral van de laatste profeet van het Oude Testament, Sint-Jan de Doper, dat er een Nieuw Verbond begint, in de kleinheid en de nederigheid. Jezus van Nazareth is er het hoofdpersonage, de stichter van.
De liefde van God zal steeds barmhartiger, indringender en zelfs heftiger worden, zoals een menselijke passie: zij is als een stroom van levend water die de mensheid wil overspoelen, die onze harten zoekt en wil bereiken. Het laatste personage van het Oude Testament, Joannes de Doper, zal ons precies naar de oever van de Jordaan toe trekken om ons het doopsel van boetedoening toe te dienen, dat ons in een nieuw tijdperk brengt.
Alles begint, eens te meer, in de tederheid en de nederigheid. We weten dat God altijd zo te werk gaat.
Een eerste bedenking: Jezus van Nazareth verscheen dus geruisloos, zonder zich te laten voorafgaan door iets anders dan juist dit onderricht – dat trouwens zeer beperkt en erg pover op zich was – van Joannes de Doper. Het was geweten dat de Messias ging komen, dat Hij alle profetieën zou vervullen, maar toen Hij in eigen persoon verscheen, merkte bijna niemand ter wereld dat op.
Voor ons is het voldoende onze Bijbel te openen en te luisteren naar de christelijke prediking om een directe toegang tot Jezus te hebben; wij kennen heel dit verhaal. Maar dat was niet het geval met de tijdgenoten van Jezus. Om de Evangelies te begrijpen, moeten we tijdelijk de eerste hoofdstukken van Sint-Lucas en heel het Evangelie van Sint-Jan opzij laten; niet dat deze gebeurtenissen werden uitgevonden, niet dat ze zijn verzet in de chronologie van het leven van Jezus, maar heel gewoon omdat de apostelen niet alles wat zij wisten aan het begin van hun predicatie hebben gezegd
Sommige Evangelies zijn voorbijgegaan aan alle gegevens van de beginjaren van Jezus en tonen ons Christus die op een mooie dag verschijnt bij Sint-Jan de Doper aan de oevers van de Jordaan. Men kent Hem niet, men vraagt zich af wie deze man kan zijn. Jezus valt nauwelijks op. Hij laat zich dopen en begint vervolgens aan zijn openbaar leven op een zeer bescheiden manier. Hij verbergt zijn identiteit tot het uiterste, uit nederigheid, uit zachtheid, omdat zijn Vader Hem gevraagd heeft om zo te doen.
Zijn tijdgenoten, elk met zijn vooroordelen, elk met zijn gesteltenis van hart, zagen Hem komen en hebben Hem geobserveerd. In hun definitieve mening, in hun geloof of ongeloof, werden ze geleid door de prediking van Joannes de Doper, van wie het de roeping was de weg voor de Messias voor te bereiden en Hem aan te wijzen. De Voorloper heeft zijn werk gedaan, hij heeft Jezus duidelijk aangewezen, maar een onbekende Jezus, die vanuit de woestijn naar de oevers van de Jordaan kwam. Jezus heeft het doopsel gevraagd zoals iedereen, of liever zoals alle Joden die door Sint-Jan waren opgeroepen om zich te bekeren om het uur van de komst van de Messias te verhaasten. Maar niet alle Joden zijn zich komen laten dopen, verre van: enkel een elite van armen en boetvaardigen.
Voor ons is het een paradox dat Jezus zijn missie begint met dit doopsel, terwijl wij weten dat Hij was, is en altijd zal zijn: de verpersoonlijkte, geïncarneerde goddelijke Heiligheid. Hij ontving dit doopsel om redenen die Hijzelf kende en die wij nu vermoeden, namelijk om zich niet op te leggen aan deze mensen zonder zich te hebben doen kennen als de gezondene van God. Hij heeft zich in de opeenvolging van de profeten willen plaatsen om hun zending te voleinden maar zonder een revolutie van alle dingen te willen teweegbrengen. Hij komt ze integendeel tot hun volmaaktheid voeren, Hij komt om de orakels, het onderricht en de instellingen van het oude Israël verder te zetten.
Christus begint zo zijn profetische zending: zijn volk de ware eredienst van God in herinnering brengen, volmaakt openbaren wat de Heer van de hemel en de aarde, Jahweh, de God van hun vaderen, van hen wilde. Het is goed voor ons om deze eerste, eenvoudige prediking terug te vinden, waarvan het doel is om dit volk – en dus ook ons – te leren dat God zijn Vader was, is en altijd zijn zal. Jezus leert aan dit volk het meest uitstekende van alle gebeden, een gebed dat met deze woorden begint: «Onze Vader, die in de hemelen zijt.»
Inderdaad: als men het Evangelie, de synoptische Evangeliën in het bijzonder, zonder enige waarschuwing begint te lezen, dan lijkt het leven van Jezus zo gewoon, zijn onderricht zo eenvoudig! Het heeft schijnbaar het niveau van de profeten die Hem voorafgingen, misschien zelfs met nog meer nederigheid, voorgewende onwetendheid en discretie dan zij.
Wie is deze Jezus toch die zo over God spreekt? Hij is degene die de Vader openbaart. Onze Vader, die in de hemel is, heeft Hem gezonden. Het is de Almachtige, onze barmhartige Schepper, die zijn kinderen zeer nabij wil zijn, en daartoe komt er Iemand van zijnentwege over Hem spreken.
Jezus verschijnt niet als God in de hemel, Hij verschijnt op aarde als een man die de titel van meester, van leraar neemt. Maar door zo te handelen openbaart Hij ons zijn goddelijke roeping.Hij rechtvaardigt zichzelf niet, Hij bewijst zich niet, maar Hij verschijnt daar gewoon om de geschillen tussen God en de mensen te beslechten. En inderdaad, tussen de verschillende spirituele of rabbijnse scholen, tussen de mensen en God, zijn de meningsverschillen zeer sterk. Jezus is daar, tussen God en de mensen in. Bij het lezen van het Evangelie, dat zo eenvoudig is, denken wij er niet aan dat Jezus daar is temidden van een volk dat ruziet en Hem niet kent. Ze kennen nauwelijks zijn Naam en vergissen zich over zijn afkomst. Maar Hij dwingt de bewondering van het volk af door zijn wijsheid, zijn majestueus voorkomen en zijn echte deugden. Hij zal beslissen over punten van moraal, Hij zal de mensen de ware weg naar hun redding tonen, als gezondene van God. Maar dat hadden de andere profeten vóór Hem ook gedaan.
En nu begrijpen we de weldaad van de enorme voorbereiding van deze tweeduizend jaar sinds Abraham. Zovele profeten en zovele heiligen zijn verschenen, elk gaf zijn mening, droeg zijn steentje bij aan het gebouw; en wanneer Jezus, de Zoon van God, komt, moet Hij gewoon maar in de lijn blijven om verder te bouwen.
Dat is de eerste Jezus die wij ontmoeten. Het is een Jezus die ons het mysterie van de goddelijke barmhartigheid opnieuw zal leren. God is onze Vader. Dat is mooi en prachtig, omdat de mensen sinds tweeduizend jaar vrij onzeker waren over wat God in werkelijkheid was, en ze stonden er ver van Hem met een gul en teder hart te beminnen. Jezus zet zijn stempel, zijn zegel op het onderricht van al degenen die Hem vooraf gingen; het onderricht uit het oude Testament wordt een onderricht van het Evangelie. Het goede nieuws van de redding bereikt uiteindelijk alle mensen. Dat is het welbehagen van God, deze liefde komt uit het Hart van de Vader, ze manifesteert zich door het woord van Jezus, en openbaart zich aan de kleinen, aan de nederigen in plaats van aan de wijzen en de geleerden.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de retraite over de goddelijke, trinitaire, eucharistische en mariale liefde