29 JUNI 2014
De paus volgens het Evangelie
DE Kerk wil ons vandaag de psychologie van Petrus, de eerste paus, doen begrijpen aan de hand van het Evangelie zelf. Alles wat er met hem is gebeurd, heeft een waarschuwend karakter. Als de evangelisten, die geïnspireerd zijn door de H. Geest, ons de opmerkingen, de woorden, de houding van Petrus hebben overgeleverd, is het omdat die een eeuwige betekenis hebben en een waarschuwing zijn voor alle pausen tot aan het einde van de wereld.
Wanneer we de Evangelies, de Handelingen van de apostelen en de brieven van Sint-Paulus lezen, zijn we op het eerste gezicht geneigd te denken dat de keuze van de Heer Jezus toch wel eigenaardig is. Ik voor mezelf had liever Paulus als paus gehad, een dynamische man die alle obstakels overwint, een consequent iemand, een geweldige figuur, een apostel zoals men er nog nooit één gezien had! De Kerk zou beter gelukt zijn als ze Paulus als paus had gehad. Maar zo dacht Christus er niet over!
Een ander zal zeggen: Ik had liever Johannes als paus gehad. De protestanten zeggen: «Paulus is groter dan Petrus!» En de orthodoxen: «Johannes is de beste van de apostelen! Overigens, hem zag Christus het liefst. Het was een mysticus, aan hem heeft Jezus de H. Maagd toevertrouwd, die het beeld is van de Kerk. Echt, Johannes had paus moeten zijn. Dan hadden we nu geen politieke, diplomatieke Kerk, maar een mystieke, contemplatieve Kerk. Het zou veel beter zijn geweest dat Johannes de eerste paus was geweest.» Maar zo dacht Christus er niet over!
Heer, vertel ons dan waarom U Petrus hebt verkozen, die impulsieve en tegelijk bange man, die verwaande man! Christus antwoordt ons: Lees het Evangelie!
Wanneer wij het Evangelie lezen, ontdekken we de tweevoudige functie van Petrus, of liever zijn tweevoudig karakter: zijn sterkte en zijn zwakheid.
Zijn sterkte. Die lezen we vooral in hoofdstuk 16 van Mattheüs, de kern van dat Evangelie voor wat Petrus betreft. We kennen er al een deel van, maar de andere kant is ons nog onbekend. We vinden Petrus terug op het ogenblik van de grote mislukking in Galilea. Nadat de Heer Jezus de broden had vermenigvuldigd, wilden de Galileërs Hem tot koning maken, maar Hij stelde hen teleur in hun politieke ambities. Dat is de reden waarom ze Hem allemaal verlieten. Alleen de apostelen bleven, al was het aarzelend. Jezus zei tot hen: « Wilt ook gij Mij verlaten?» Petrus nam het woord en zei: « Heer, naar wie zouden wij gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven. Wij geloven en wij weten dat Gij de Heilige Gods zijt!»
Tussen haakjes een kleine bedenking. Op het seminarie, in het tweede jaar – in 1944 – moesten wij een preek houden om ons te vormen in de welsprekendheid. Ieder koos zijn onderwerp en bereidde zijn preek voor tijdens de vakantie. Daarna moesten we die voordragen vanop de lezenaar in de eetzaal, onder het getik van de lepels tegen de borden. Ik had het woord van Sint-Petrus gekozen: «Naar wie zouden wij gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven», en ik vroeg mijn promotor de toestemming om die uitspraak niet te becommentariëren aangaande Jezus, maar aangaande de Kerk. Ik zie namelijk graag een zekere continuïteit in de dingen. Mijn preek bestond erin mijn geloof en mijn hoop in de Rooms-katholieke Kerk te verkondigen op een ogenblik waarop iedereen zei dat ze niet meer geloofwaardig was, waarop iedereen de Kerk probeerde te verlaten onder het voorwendsel van de moderniteit, de rede, de wetenschap, de evolutie. Welnu, de Kerk
vond in het woord van Sint-Petrus de diepste verklaring van haar trouw. «Heilige Kerk», riep ik door de refter terwijl de leerlingen aan het eten en het drinken waren, «naar wie zouden wij gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven!» En ik herhaal dat vandaag.
De H. Petrus spreekt dus dat woord van trouw uit en Jezus onderscheidt hem sinds dat ogenblik van de andere apostelen, omdat hij dat woord van geloof in Christus onder de inspiratie van de H. Geest heeft gesproken.
Een paar dagen later zijn Jezus en de apostelen uit Galilea vertrokken en bevinden ze zich in Iturea, in Caesarea Philippi. En Jezus zegt tot hen: « Wie zegt gij dat Ik ben?», waarop zij antwoorden: « Sommigen zeggen dat Gij Mozes zijt, anderen dat Gij een profeet zijt, nog anderen dat Gij een groot man zijt.» Jezus weer: « Maar GIJ, wie zegt GIJ dat Ik ben?» Welk is UW geloof? Het is Petrus die antwoordt: « Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.» Toen wijdde Jezus hem tot hoofd van de apostelen, « omdat het niet het vlees of het bloed is dat u deze woorden heeft ingegeven, maar mijn Vader in de hemel.» Petrus is de man die in de tragische ogenblikken namens de Kerk spreekt om de Waarheid van God te vertellen. Hij is geïnspireerd, het is de Vader in de hemel die hem inspireert om de Kerk te redden, om de Waarheid te vertellen op het ogenblik waarop iedereen twijfelt en de Kerk begint te verlaten. Hij is het die alles redt. De H. Petrus en zijn opvolgers, de pausen, zijn zij die op de dramatische momenten alles in handen hebben om de Kerk te redden.
Zijn zwakheid. De Heer Jezus maakt gebruik van het geloof dat de apostelen in Hem hebben, als «Heilige Gods», als «Christus, Zoon van God», om hen het komende drama te onthullen. Hij, Jezus, zal verworpen worden door deze generatie, beledigd, veracht en gekruisigd, dus vervloekt. Want de Wet zegt dat wie op het kruishout sterft, vervloekt is. Deze vloek zal dus over Hem komen. Hij legt het hen a priori uit opdat ze niet zouden geschandaliseerd worden: « De Mensenzoon zal naar Jeruzalem opgaan om er te worden mishandeld, veroordeeld, overgeleverd aan de heidenen en gekruisigd, maar op de derde dag zal Hij verrijzen.» Petrus is echter impulsief en luistert enkel naar zijn menselijke voorzichtigheid en wereldse passies: «Maar u bent gek, Heer! Dat zeker niet ! Nooit van mijn leven!» Waarop Jezus hem van antwoord dient: « Achteruit, Satan! Uit de weg! Laat mij gaan!»
In hetzelfde hoofdstuk waarin het Tu es Petrus staat, dat zo plechtig gezongen wordt in Rome bij de kroning van de pausen, staat ook het Vade retro Satana... Het gaat over dezelfde persoon! De Satan in de H. Petrus is de aanmatigende en lichamelijke man, hij die volgens de wereld redeneert, die de wereld wil behagen, die naar de UNO gaat om te zeggen wat de UNO hem gevraagd heeft te zeggen en om de deuren van de Kerk open te zetten voor de mensen van daarbuiten, enz. Het is de wereldse Petrus, die denkt dat hij slim is, want de Petrus van het Evangelie is een hoogmoedige.
Wanneer Jezus zal worden overgeleverd aan de heidenen om vervolgd te worden, zegt Petrus: « Ik ga mee, ik zal samen met U sterven!» Jezus haalt waarschijnlijk zijn schouders op en zegt hem: « Vooraleer morgenvroeg om drie uur de haan twee keer zal gekraaid hebben, zult ge Mij drie keer verraden hebben...» Dat is Petrus!
Maar hij is ook de vertegenwoordiger van Christus op aarde, hij is alles, hij is de grootste mens op de wereld. Hij is de man in wiens macht de toorn van God ligt, maar ook de goedheid van God. Hij heeft de sleutelmacht. Hij is het die opent en sluit, die ons de zaligheid zal geven of onze ondergang. Hij kan zijn taak vrij uitvoeren of weigeren ze uit te voeren. Hij is ook de man die toegankelijk is voor menselijke redeneringen en wereldse voorzichtigheid en die ineenstuikt op het ogenblik waarop men hem het meest nodig heeft. Want Petrus heeft Jezus verlaten!
En toch zegt Jezus hem: « Als ge weer tot uzelf zult gekomen zijn, bevestig dan uw broeders.» Wij moeten Petrus dus niet in tweeën snijden en zeggen: aan de ene kant is er de grote man en aan de andere kant de verrader, de lafaard. Nee, het is één man. Christus heeft voor hem gebeden opdat zijn geloof niet zou wankelen en opdat doorheen het verraad van zijn hart en zijn menselijke lafheid zijn goddelijk geloof zou overeind blijven en de hoeksteen zou worden waarop de Kerk is gebouwd.
Vandaar mijn besluit: als we doordringen in de ziel van Petrus en zijn opvolgers is er diezelfde vermenging van het goddelijke en het menselijke. De paus is geen Boeddha, geen God op aarde, hij is een mens die goddelijke prerogatieven heeft, maar die ook menselijke zwakheden kent.
Dat is de basis van onze zekerheid vandaag. Want als wij de paus bekritiseren, is dat niet in zijn goddelijke deel, dat goed gekend is en duidelijk omschreven door de Kerk. Of het nu gaat over zijn gewone leergezag, wanneer de paus het geloof herhaalt dat men altijd en overal heeft beleden, of over zijn buitengewoon leergezag, wanneer de paus op een onfeilbare wijze een bepaald gecontesteerd artikel van het geloof of de moraal preciseert of een bepaald geloofsdogma dat in de Schriften vervat is in het volle licht plaatst. Zo kondigde paus Pius IX ex cathedra het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis af (1854) en deed Pius XII in 1950 hetzelfde met het dogma van de Tenhemelopneming van de Maagd Maria
Maar deze voorwaarden zijn, zoals we ruimschoots hebben aangetoond, nu niet meer verenigd omdat de pausen sinds het Tweede Vaticaans Concilie het «werk van de Rots» niet meer willen doen. Ze verrichten slechts een «werk van zand», en alles wat ze doen valt uiteen. Wij betreuren dat en wij vragen de paus om terug te keren om ons te bevestigen in het geloof. Wij hebben het volste vertrouwen omdat Christus voor Petrus gebeden heeft en hem heeft beloofd dat zijn geloof – en dat van zijn opvolgers, die één zijn met hem – niet zou wankelen; Bovendien heeft Hij hen gezegd dat Hij met hen zou zijn tot het einde van de wereld. En dus, ook al moesten we nog vijftien jaar wachten (wat God verhoede!) in deze noodtoestand, wij zouden het geloof bewaren omdat er is geschreven: « Gij zijt Petrus en op deze rots zal Ik mijn Kerk bouwen, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen.»
abbé Georges de Nantes
preek van 1 oktober 1979, na één jaar pontificaat van Joannes-Paulus II