8 JUNI 2014
De Heilige Geest, de ongeschapen ziel van de Kerk
WE vieren het Pinksterfeest met veel vreugde en vertrouwen en met een grote kennis van het mysterie van de almacht van de H. Geest en zijn gave aan de Kerk.
Als we dat nog beter willen begrijpen of met een paar woorden willen illustreren, moeten we eerst terugkeren naar het fundamentele teken, het teken van Pinksteren, toen de apostelen verzameld waren in de bovenkamer van het Cenakel en er een sterk gedruis te horen was en er een hevige wind opstak. Je kan opmaken uit de manier waarop Sint-Lucas zich uitdrukt, dat men niet heel goed begreep wat er gebeurde. Het was als een groot lawaai in de hemel, als een hevige wind die het hele huis vulde. Maar wat vulde er juist het hele huis? Kom daar maar eens achter! Het wordt niet heel duidelijk uitgelegd en het lijkt mij dat Sint-Lucas die vage bewoordingen gebruikt om het uiterst mysterieuze karakter van de gebeurtenis weer te geven.
Als hij het gebeuren goed had kunnen beschrijven en duiden, zou dat betekenen dat het dus iets uit onze eigen ervaringswereld was. Maar het blijkt hier te gaan om een groot lawaai, zoals de donder, zoals een orkaan, zo hevig dat de mensen van buitenaf komen aanhollen. Maar tegelijkertijd is het een geluid dat zoals een hevige wind heel de woning vult. Wat vult nu eigenlijk het hele huis? Het lawaai? Wij weten dat het iets was dat heel de stad vervulde, om zo te zeggen. De wind dan?
Er gebeurt dus iets eigenaardigs en hoe meer ik erover nadenk, hoe meer het mij schokt: in die gesloten kamer, die niet zo groot zal geweest zijn, is de luchtverplaatsing zo onstuimig dat ze een groot stormgeluid met zich meebrengt. Dat heeft een ongelooflijke vreugde moeten teweegbrengen, om te beginnen in de ziel van de apostelen. Want in een kamer staat de lucht normaal stil en deze stagnatie is eigenlijk iets droevigs. Maar de wind die wij op zee of op bergtoppen in ons gezicht krijgen, heeft iets bedwelmends. Stel je dan maar eens een grote bedwelmende wind voor in een ruimte die hermetisch gesloten is uit angst voor de Joden. Dat is een teken en het effect dat het teweegbrengt in de zielen is het effect dat de H. Geest in de Kerk zal voortbrengen.
De H. Geest is aanwezig in die gesloten Kerk, want de Kerk is geen kermisplein, de Kerk staat niet open voor alle winden. De dag waarop we de Kerk aan alle winden blootstellen, weten we wat er gebeurt: al de winden van de wereld gieren erdoor en brengen alles mee binnen wat slecht, lelijk en giftig is in de wereld, en dan smijten ze alles omver wat er in het huis is.
Nee, de Kerk is een gemeenschap, opgericht door Jezus Christus, die deuren en ramen heeft, muren en buitenmuren; de Kerk is een goed gesloten gemeenschap. In deze gesloten gemeenschap heerst er echter geen stagnatie van een dode en stilstaande lucht, maar de adem van een stevige wind. En de adem van die stevige wind produceert voor wie in het huis zijn en met ogen en handen tot God geheven aan het bidden zijn, een bedwelming, een dronkenschap van kracht, wijsheid, licht.
Onmiddellijk na deze hevige wind lijkt er op elk van de apostelen vuur neer te dalen, bollen van vuur in de vorm van tongen. Wij hebben nooit vuurbollen in de vorm van tongen gezien en kunnen ons dus niet goed inbeelden wat dat is. Wij moeten het beeld overstijgen zonder er bij te blijven hangen en in deze gedachte van vurige tongen het welsprekend woord van God zien, dat over de apostelen neerdaalt als een vlam van vuur om zich van hen meester te maken en hen de heilige welsprekendheid te geven waardoor ze zich vol kracht naar buiten zullen storten.
Deze tekens zijn sprekend: het zijn tekenen van geestelijke dronkenschap door de stormwind van de H. Geest, tekenen van innerlijke kracht door de wijsheid van God die hen is meegedeeld. Het is een wonderbaarlijke gebeurtenis. Als je het vergelijkt met de nederdaling van de H. Geest in de vorm van een duif boven Jezus de dag van zijn doopsel, zien we een duidelijk verschil. De eerste manifestatie van de H. Geest was kalm, rustig, sereen, omdat Jezus in zich reeds de almacht had, maar een almacht die Hij in staat van rust liet. Maar de gebeurtenissen op Pinksteren zijn gebeurtenissen van het einde der tijden, die goed aantonen wat een omwenteling er in de wereld zal plaatsgrijpen opdat alle dingen op een nieuwe manier zouden herschapen worden.
Laten wij dan nu, na ons goed te hebben doordrongen van deze vreugde,deze bedwelmende blijdschap van de ochtend van Pinksteren, meer uitleg geven.
Als de H. Geest afdaalt in de Kerk, gebeurt er iets dat enigszins vergelijkbaar is met de afdaling van het Woord van God in de onbevlekte schoot van de Maagd Maria. Het was de Zoon van God, de eerste Helper, die zo tot ons kwam, onzichtbaar, in haar die het beeld van de Kerk is, in de gezegende schoot van de Maagd Maria, om zichzelf aan de wereld te schenken.
Nu is het een tweede advocaat, zoals Jezus zei, een andere Helper, die uit de schoot zelf van God komt, gezonden door Jezus op het gebed van Jezus, en die afdaalt in de schoot van de Kerk om er vrucht te dragen, om haar vruchtbaar te maken en talrijke werken te doen voortbrengen opdat massa’s mensen voor het eeuwig leven zouden geboren worden. Daarom zeggen de theologen over de H. Geest dat Hij de ziel is van de Kerk. Ze voegen er in een werkelijk geniaal onderscheid aan toe dat Hij de ongeschapen ziel van de Kerk is. Dat betekent dat er tussen de H. Geest en de gemeenschap die de Kerk is een zeer intieme eenheid bestaat en een onafgebroken activiteit van de Geest op en in de Kerk, zoals van de ziel op en in het lichaam. Als het mogelijk zou zijn dat de H. Geest zich van de Kerk zou afscheiden, dan zou die laatste oplossen zoals een lijk omdat zij haar ziel, haar organiserende, verenigende, vitale kracht zou missen. In die zin is de H. Geest de ziel van de Kerk.
Maar men spreekt over “ongeschapen ziel” om duidelijk aan te tonen dat de H. Geest geen behoefte heeft aan de Kerk om volmaakt te zijn. Hij deelt zijn volmaaktheid mee, maar Hij is de derde persoon van de H. Drievuldigheid. Hij is een ongeschapen ziel, een ziel die bestaat door zichzelf, die gescheiden van de Kerk kan leven, die slechts op bijkomstige wijze met de Kerk verenigd is, voor het welzijn van de Kerk en niet voor zijn eigen welzijn.
Ten tweede is de H. Geest is een ongeschapen ziel omdat Hij de Kerk niet zo maar in zijn eentje informeert en structureert, als was Hij de enige organisatorische kracht van een massa verzamelde mensen. Dat is een beetje de protestantse opvatting, die stelt dat al deze mensen onzichtbaar verenigd zijn door de ene, enige en voldoende band van de H. Geest. Neen: de H. Geest, ongeschapen ziel, boetseert en geeft zichzelf een instrument dat de geschapen ziel van de Kerk zal zijn, dat dus het effect van zijn macht zal zijn, maar dat op zijn beurt een organiserende kracht zal worden. Dat is de hiërarchie, de paus en de bisschoppen, die de onderwijzende, de besturende en de heiligende Kerk heten.
In de Kerk is er dus aan de ene kant die geschapen, organisatorische, hiërarchische kracht, de heiligende, eenmakende, onderwijzende en leidende Kerk, die zeer nauw verbonden is met de H. Geest, om ons aan de andere kant te heiligen, te besturen, op te voeden, wij die de onderwezen, bestuurde, geheiligde Kerk zijn.
Zo hebben de theologen de zeer delicate maar ook zeer krachtige relaties van de H. Geest met elk van de mensen die de Kerk bevolken gepreciseerd, zodat de Kerk als een goed gehiërarchiseerd lichaam is, een zichtbaar lichaam, een lichaam dat gedurende de eeuwen kan blijven bestaan, ondanks de aanvallen van buitenaf en van binnenuit door de vijand van de mensheid.
Maar we moeten verder gaan. Zeker, de ziel in het lichaam is een organisatorische kracht, maar op hetzelfde moment moeten we ook goed zien dat de ziel zich uitstrekt tot alle delen van het lichaam waaraan zij leven geeft en dat er geen enkele cel in ons lichaam is, geen enkel orgaan, hoe onooglijk klein ook, dat niet onder die invloed staat en dus in intiem contact is met de ziel die het vormt, leven geeft, bewaart.
Op dezelfde manier moeten we zover gaan te zeggen dat de H. Geest met elk van ons verenigd is door een heel bijzondere, heel persoonlijke gave van God. Hij wordt om zo te zeggen, als we in staat van genade zijn, de ziel van onze ziel. Een overweldigende ziel, een allesomvattende ziel. We mogen niet denken dat Hij in onze ziel verstrikt raakt om er exclusieve en zeer speciale banden te scheppen: deze speciale banden zijn tegelijkertijd opgenomen in het geheel van de Kerk. Onze ziel is slechts een deel van de Kerk en op grond van dit levende deel van de Kerk is ze in intieme gemeenschap met de H. Geest.
Maar terwijl wij deze inwoning van de H. Geest in heel de universele Kerk doorheen de eeuwen en tot het einde der tijden overwegen, is het goed dat we op Pinksterdag ook in ons de herinnering aan ons vormsel opfrissen en dat we allemaal doordrongen zijn van dit geschenk dat ons werd gegeven, aan ieder van ons, om onze unieke roeping te volgen. Ik ben de tempel van de H. Geest sinds mijn doopsel en nog meer sinds mijn vormsel, dus ik heb een speciale missie in de Kerk die mijn roeping, mijn geluk, mijn volmaaktheid is. Om dat prachtige werk goed uit te voeren is de H. Geest heel intiem met mij verenigd zoals vrienden verenigd zijn om elkaar te helpen allerlei dingen in het leven goed uit te voeren.
Er rest me enkel te besluiten. Hoe kunnen wij bang zijn voor de gebeurtenissen, hoe verschrikkelijk ook, voor verleidingen en beproevingen die ons persoonlijk overvallen, maar ook de grote beproevingen waaronder de Kerk door de eeuwen heen gebukt gaat, aangezien de H. Geest, de derde persoon van de Heilige Drie-eenheid, in ons is en Hij ons werd gezonden door God de Vader en zijn Zoon en wel tot het einde der tijden? Wees niet bang, kleine kudde!
De les van Pinksteren is een mateloze vrede, omwille van de gave van de H. Geest die echt tijdloos is en zal duren tot het einde van de tijden, maar ook omwille van alle werken en manifestaties van de Geest sinds eeuwen. Zoveel tragische momenten in de Kerk zijn we te boven gekomen, zoveel werken van de H. Geest zijn geopenbaard, dat wij vandaag kunnen zeggen dat het ongeluk van de tijden maar een tijdspanne duurt.
God de Vader is daar boven in zijn heerlijkheid, absoluut ontoegankelijk, oneindig en helemaal volmaakt. De Zoon van God, de mensgeworden Zoon, is de overwinnaar van de wereld door zijn lijden en verrijzenis. Maar nu heeft de Kerk in haar schoot de Ziel, de goddelijke Persoon, die als haar grote Baas is en die haar leidt op elk moment, op elke plaats in de ruimte. Hoe zouden we bang zijn? Wij bevinden ons in de boot van Christus, in de veilige omarming van de Kerk en we hoeven niet te zijn bang omdat de H. Geest met ons is.
abbé Georges de Nantes
preek van 29 mei 1980