4 MEI 2014
Paasvreugde
« EN zie, diezelfde dag waren er twee van hen op weg naar een dorp, Emmaüs genaamd, dat zestig stadiën van Jeruzalem ligt. Ze spraken met elkander over al wat er gebeurd was. Terwijl ze met elkander spraken en van gedachten wisselden, kwam ook Jezus er bij en ging met hen mee. Maar hun ogen waren gesloten, zodat ze Hem niet herkenden. Hij zei hun: Wat bespreekt gij zo druk met elkaar onderweg? Verdrietig bleven ze staan.
« En een van hen, die Kleofas heette, gaf Hem ten antwoord: Zijt Gij dan vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij alleen niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is? Hij zei hun: Wat dan? Ze zeiden Hem: Het betreft Jezus van Nazaret, die een profeet was, machtig in werk en in woord, voor God en het hele volk, en die onze opperpriesters en oversten ter dood hebben overgeleverd en gekruisigd. Wij zelf hadden gehoopt dat Hij het was die Israël zou verlossen; maar met dat al is het nu reeds de derde dag, sinds dat alles gebeurd is. Toch hebben enige vrouwen, die bij ons behoren, ons doen ontstellen. Ze waren in de vroegte bij het graf gekomen en hadden zijn lichaam niet gevonden; maar ze zijn komen zeggen dat ze een verschijning van engelen hadden gehad, die zeiden dat Hij leeft. Daarop zijn sommigen van ons naar het graf gegaan en hebben alles bevonden, zoals de vrouwen het hadden verteld; maar Hemzelf hebben ze niet gezien.
« Nu sprak Hij tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet beter gelooft aan al wat de profeten hebben gezegd! Moest de Christus dit alles niet lijden en zó zijn glorie binnengaan? En te beginnen met Mozes en al de profeten, verklaarde Hij hun wat in heel de Schrift over Hem was voorspeld. Toen ze bij het dorp waren gekomen, waar ze naar toe gingen, hield Hij zich alsof Hij verder wilde gaan. Maar ze drongen bij Hem aan en zeiden: Blijf bij ons, want het wordt avond, en de dag is al voorbij. Hij ging dus naar binnen om bij hen te blijven. Nadat Hij zich met hen aan tafel had aangelegd, nam Hij het brood, sprak een dankgebed uit, brak het, en reikte het hun toe. Nu gingen hun de ogen open en herkenden ze Hem. Maar Hij verdween uit hun gezicht. Ze zeiden tot elkander: Brandde ons hart niet in ons toen Hij onderweg tot ons sprak en ons de Schriften verklaarde? Onmiddellijk stonden ze op en keerden naar Jeruzalem terug. Ze vonden er alle elf met hun gezellen bijeen, die hun zeiden: De Heer is waarachtig verrezen, en is aan Simon verschenen. Nu verhaalden ook zij wat er onderweg was gebeurd en hoe ze Hem hadden herkend door het breken van het brood» (Lc 24, 13-35).
Het Evangelie dat we net lazen, is zeer aangrijpend en dankzij de lichtjes bloemrijke stijl van Sint-Lucas buitengewoon elegant. Het is volledig in harmonie met de vreugde van de lente, de vreugde van het leven dat aarzelend herboren wordt en dat in alle welmenende mensen een natuurlijke vreugde ontsteekt.
Ik zou willen dat jullie zich zouden bewust worden van iets dat ik begin te begrijpen. Kijk naar die goede leerlingen van Emmaüs: ze verlaten Jeruzalem en doorkruisen de prachtige natuur van het voorjaar om terug naar huis te keren. Toch is hun hart bedroefd, omdat Jezus dood is en niet terug tot leven is gekomen – tenminste dat is wat zij geloven, zonder echt zeker te zijn, wegens het getuigenis van de heilige vrouwen.
Er is dus een tegenstelling tussen dit verdriet zonder hoop, of zo goed als geen hoop, en de natuur die zoals elk jaar zijn charmante en vruchtbare kracht herwint. Christus, die het brood des levens van de mensheid had moeten zijn, is echter dood. Zijn leerlingen geloven niet langer in Hem en hopen niet meer op de toekomst.
Wanneer onze harten verdrietig zijn, is zelfs de vrolijkste, de charmantste natuur volkomen onbekwaam om ze te doen opleven of ook maar de minste vreugde te schenken. Er zijn essentiële dingen en er zijn bijkomstige dingen.
Bijgevolg is Pasen helemaal niet het feest van de lente, zoals de dwazen zeggen. Maar waarom werd het dan zo beschouwd door de heidenen? Omdat de heidenen zich niet konden indenken dat de natuur jaarlijks zo prachtig herleeft zonder dat er een wezen is, een Schepper, die door deze wedergeboorte zelf van de natuur hen vertrouwen gaf en moed schonk. Dus toen de heidenen, die de cultus voor de natuur beoefenden waarover men nu zoveel spreekt en die men nieuw leven tracht in te blazen, vol bewondering waren voor de vernieuwing van de natuur en grote feesten hielden om die wedergeboorte te vieren, was dat helemaal niet uit liefde voor de aarde. Het was omdat de nieuwe lente vaag tot hun geweten en hun ziel sprak over een goede God. Deze God die in staat was om de natuur te doen “herrijzen” zou ook hen het echte leven kunnen geven, in hun zielen hun geestelijke natuur doen “herrijzen”.
In hun schijnbaar natuurlijke vreugde om de terugkeer van de lente vierden de heidenen – en ik ben ervan overtuigd dat ze dat met grote luciditeit deden – eigenlijk de aankondiging van de blijde boodschap, de wedergeboorte die aan hun zielen beloofd was voor een bepaalde dag waarop de gouden tijd zou terugkeren.
Daarom heerst er een dramatisch contrast tussen het verdriet van de leerlingen van Emmaüs die naar huis terugkeren op een dag vol rouw, terwijl de natuur in feesttooi is. Maar gelukkig gaat een reiziger dezelfde weg als zij. Hij luistert naar hen en geeft hen een goede les in de Heilige Schrift. Hij geeft hen weer hoop: « O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet beter gelooft aan al wat de profeten hebben gezegd! Moest de Christus dit alles niet lijden en zó zijn glorie binnengaan? En te beginnen met Mozes en al de profeten verklaarde Hij hun wat in heel de Schrift over Hem was voorspeld.» En het eindigt heerlijk, want de mysterieuze reiziger blijft bij hen en neemt samen met hen het avondmaal. Hij zegent het brood, breekt het en geeft het hen. En plotseling, bij dat teken, herkennen ze Jezus. Hij is het! Jezus is er! Hij leeft!
Het verhaal stopt hier. Waarom? Omdat we heel goed het vervolg kennen. Er wordt eenvoudig nog vermeld dat de leerlingen naar Jeruzalem zijn teruggekeerd om de Verrijzenis van Christus aan te kondigen. Wat we ook weten, is dat vreugde hun hart doordrongen heeft en dat niemand hen ooit deze vreugde zal ontnemen, zoals Jezus het zei op de avond van Witte Donderdag. Dat is de Paasvreugde.
En zo is na goed getreurd, overwogen en gebeden te hebben tijdens de Goede Week, de vreugde van Pasen teruggekeerd. Nu moeten we in dankzegging leven. Daarom ook heb ik aangekondigd dat deze mis een dankmis zou zijn.
De dankzegging bij onze communie vanmorgen is de vreugde van Jezus die zijn twee leerlingen van Emmaüs terugvindt en hen het geloof, de hoop en de vreugde van Hem te herkennen schenkt. Het is de vreugde van de kinderen, van de gelovigen, van de leerlingen die wij zijn en die Jezus levend en wel weervinden. Hij is het die de natuur, de bomen, de bloemen in het voorjaar doet herleven, en Hij doet nog steeds de zielen herleven door de genade van de sacramenten.
Om ons daar goed van te doordringen is het nodig, vind ik, om vanmiddag te gaan wandelen in de natuur, allemaal samen, met onze broeders, onze zusters en onze vrienden die hier zijn! We zullen kleine groepjes vormen en elk groepje krijgt twee broeders om de Heilige Schrift te becommentariëren, zoals Jezus, vanaf Mozes tot het Nieuwe Testament... om hen opnieuw moed te geven.
En daar zullen wij, als wij genieten van de schoonheid van de hemel en de knoppen van de eerste bloemen bewonderen, beseffen dat dit allemaal het beeld is van de geestelijke goederen waarvan we het beste ontvangen in de Mis, in de communie met het Lichaam en Bloed van Christus.
Zo zullen onze zielen in vreugde verkeren – we hebben het verdiend – en deze vreugde zal een krachtig hulpmiddel zijn om te volharden in onze goede voornemens van de Vasten en de Goede Week!
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit een preek van 7 april 1980