PASEN
20 APRIL 2014
Het geluk Hem terug te vinden
O HEER van mijn ziel, ik kan me het verdriet en de neerslachtigheid van de leerlingen en de heilige vrouwen op de avond van Goede Vrijdag voorstellen! Met die gevoelens heb ik dit jaar de Goede Week beleefd, met het hart van de mannen en vrouwen die U verloren en U hebben weergevonden op de ochtend van Pasen.
Zij dachten dat ze U voor eeuwig kwijt waren en een oneindige wanhoop maakte zich van hen meester. Want U was niet gewoon in hun leven voorbijgekomen als de gast van één avond. U was lang genoeg onder hen gebleven om vele intieme banden tussen U en hen te laten tot stand komen. Zulke banden worden door het dag in dag uit samenleven steeds sterker, zodat de scheiding, wanneer die komt, als een losrukken is, een hevig bloedende wonde. Dat is in onze dagelijkse ervaring zo voor een moeder en haar kind, een man en een vrouw, vrienden onder elkaar. Maar tussen U en hen, Heer Jezus, was het iets totaal anders!
Op een onvergetelijke dag hebben ze U ontmoet. Uit het Evangelie blijkt nog steeds hoe ondersteboven zij waren, wat een openbaring dit voor hen was! Net als zoveel anderen, zoals de grote menigte mensen van goede wil, leefden zij hun leven, alleen, overgeleverd aan zichzelf, vol verlangen te worden geroepen en geleid door een Andere die zij nog niet kenden. Tijdens hun dagelijkse bezigheden en in hun overdenkingen voelden zij de verpletterende verveling, de onzekerheid, de leegte die wij zelf soms zo pijnlijk voelden voor wij U echt kenden. Dan bent U elk van hen tegemoet gegaan. U had Nathanaël gezien onder de vijgenboom, Petrus en Andreas riep U vanaf de oever toen zij terugkeerden van de visvangst, Zacheüs werd door U uit de boom gehaald waarin hij verstopt zat en Mattheüs van achter het loket van de tollenaar. U deed teken aan Joannes bij de oever van de Jordaan en hij volgde U. Nooit had iemand van hen zo’n mooi of zacht gezicht gezien als het Uwe of zo’n aangrijpende woorden gehoord. Plots was heel hun hart vol van U. Vanaf dat ogenblik hield niets hen nog tegen en zij hechtten zich helemaal aan U.
Ik weet niet of ze elke morgen hun liefde voelden groeien. Vast staat dat U in hun diepste binnenste alle plaats innam. U omwikkelde hen om zo te zeggen met Uzelf zodat ook zij een buitengewoon gevuld leven leidden. Bij duizenden ontmoetingen was U hun kracht in hun zwakheid, hun wijsheid in hun onvoorzichtigheid, hun rots in hun onbezonnenheid. U was er altijd: U maakte hen blij, vulde hun geesten, antwoordde op al hun vragen en voorkwam hun ongerustheid en hun noden, zelfs de nederigste en de meest materiële. Ze leefden samen met U, deelden uw brood, sliepen naast U onder de blote hemel gehuld in hun reismantel. Ze zagen U midden in de nacht op een steenworp afstand helemaal alleen bidden, met een buitengewone ingetogenheid, en stonden ‘s morgens samen met U blijgezind op voor een nieuwe dag vol apostolische ijver... Al die menselijke gewoonten die U had aangenomen maakten uw groep onafscheidelijk – tenminste dat dachten ze! U betekende voor hen heel hun heden; wat de toekomst betreft, die was voor hen onvoorstelbaar zonder U, zonder het brood van de vriendschap door U gebroken en uitgedeeld, zonder de tedere gesprekken terzijde, terwijl de menigte wat verderop na een vermoeiende dag bivakkeerde.
Dat alles – en de charme ervan hield hen tijdens heel het Laatste Avondmaal nog geboeid – werd in één uur kapotgeslagen. Wat overbleef was afschuw, de onherstelbare schande van het verraad en de laffe vlucht. Zo hadden ze hun Meester verloren. Hijzelf had teder afscheid van hen genomen in het cenakel. Zij echter waren gevlucht op het hoogtepunt van het tumult, zonder er op te letten dat ze het weefsel van die onvergelijkbare vriendschap, zonder dewelke ze niet langer konden leven, voorgoed verscheurden.
Petrus zag altijd opnieuw (nooit zou hij het vergeten!) die blik van Jezus, verdrietig, medelevend, op de binnenplaats van de hogepriester na zijn drievoudige ontkenning. En Petrus kon Hem niet meer ontmoeten om Hem te zeggen, vooraleer Hij voor altijd verdwijnen zou, hoeveel spijt hij had, hoeveel verdriet, hoeveel hij van Hem hield: zijn hart was doorboord en de tranen stroomden onafgebroken uit zijn ogen. Ja, alles was slecht geëindigd en dat maakte deze heerlijke vriendschap, deze diepe en geheime liefde die hen gedurende drie jaren verbonden had met hun Heer nog wreder. Dat ze zo diep hadden kunnen zakken! Niet één van hen die zich niet vernietigd voelde, meer nog dan door zijn dood, door de afschuwelijke afvalligheid die er aan was voorafgegaan en die hen voor altijd van Jezus leek te scheiden.
En toen... bereikte het ongelooflijke nieuws van zijn Verrijzenis hen. Voor sommigen betekende het vooreerst de mogelijkheid om zich – laat maar definitief – met Hem te verzoenen. Voor anderen was het de beloning van hun trouwe liefde. Voor allen was het de vreugde Hem terug te vinden, opnieuw met Hem en naast Hem te leven, zonder dat de dood nog enige macht had over hun hervonden samenzijn. Wat een overweldigende uren waren dat op Paasdag, toen de verschijningen elkaar van 's morgens tot ’s avonds opvolgden, nu eens hier en dan weer daar, zoals de galoppas waarmee de Boodschapper van het Goede Nieuws komt aangereden: « Maar hoor, mijn beminde! Zie, Hij komt! Hij springt over de bergen, Hij huppelt over de heuvels...» (Hooglied 2, 8).
Wanneer Hij uiteindelijk verschijnt aan Simon, aan de apostelen, brandt hun hart van een nog onbesliste, verterende verwachting. En wat een geweldige indruk maakt zijn Aanwezigheid op hen bij de verschijningen in Jeruzalem en in Emmaüs, bij het graf en in het cenakel, allemaal op hetzelfde tijdstip! Hij is dus overal waar zijn vrienden zijn! Hij was niet voor altijd vastgehouden door de dood of de linnen stroken van zijn lijkwade! Hij is onzichtbaar maar let op hun woorden, Hij is gevoelig voor de geringste bewegingen van hun hart, Hij is daar, vlakbij hen, meer dan Hij het ooit is geweest!
« Heer, naar wie zouden wij gaan? Gij hebt de woorden van eeuwig leven», zei Petrus, in een angstig uur in Kafarnaüm. En inderdaad, toen hun herder geslagen werd, waren zij als een uiteengedreven kudde. Ze durfden elkaar niet meer in de ogen kijken, ze waren allemaal overgeleverd aan hun menselijke eenzaamheid en aan hun wanhoop. Maar Jezus komt terug en alles wordt herboren, het leven krijgt opnieuw zijn goddelijke zin en zijn licht. Jezus is met ons, Hij zal ons nooit verlaten!
Ongetwijfeld werd hun vriendschap onmiddellijk herboren, maar onder een andere modus, verhevener, volmaakter en dus minder onderhevig aan misverstanden, teleurstellingen en de slagen van de goddelozen. Ze beseffen vanaf dat moment dat Jezus alles weer eens in handen genomen heeft, om hen te onderrichten en vooruitgang te doen boeken. Zouden ze het toen hebben aanvaard dat Hij onmerkbaar afstand nam, dat Hij hen meer aan henzelf overliet, dat de aardse vriendschap die hun hart verblijdde bij het breken van het brood, bij hun omhelzingen, niet zijn einddoel was? Wanneer ze Hem nu weervinden, glorievol en hemels, begrijpen ze het en geven ze het grif toe. Liever dan de definitieve stilte van de dood en de vreselijke onzekerheid van de dagen die ze hebben beleefd, ontvangen zij met vreugde, zonder aarzeling, het voorstel tot een nieuwe vriendschap, niet meer naar de menselijke moraal maar volledig naar goddelijke normen.
En zo heeft sinds de middag van Pasen het hart van de leerling, het hart van de heilige vrouw, kortom het christelijke hart, zijn nieuwe verbond met God gesloten. Voortaan is Hij het niet meer die in onze huizen ons mensenleven komt delen om met ons in lengte van dagen een menselijke vriendschap te sluiten. Dat heeft Hij gedaan en we bewaren er de onvergetelijke herinnering aan. Maar wij zijn het die door zijn verschijningen naar zijn hemelse woonplaats worden getrokken, in de schoot van de Vader, om er onzichtbaar te genieten van zijn goddelijke vriendschap. Hij blijft dicht bij ons en een eenvoudige impuls van het geloof brengt ons tot bij Hem, stelt ons opnieuw in zijn aanwezigheid en geeft ons zijn vreugde. Er is geen gedeeld brood meer, geen weg die we samen met Hem afleggen, geen gesprekken meer aan de oever van het meer; en het loont ook niet langer de moeite om daarvan te dromen. Daar, binnen ons handbereik, verschijnt de glorierijke Jezus Christus ons in het geloof.«Zie, Ik ben met U tot het einde der tijden.»
En wij, die zo gevoelig zijn aan en zo gelukkig met de tedere vriendschappen die ontstaan en groeien uit onze menselijke banden, uit onze broederliefde hier op aarde, krijgen op Pasen de genade te leren dat de goddelijke vriendschap een beter deel is, dat ze ons tot een heerlijke gemeenschap met Jezus brengt die niet te vergelijken is met onze tedere gevoelens. God werd mens opdat de mens God zou worden, zegden onze Vaderen graag, wat wil zeggen: Hij is ons leven komen leiden en heeft onze zeden aangenomen opdat wij eindelijk zouden verlangen zijn leven te leven en zijn eeuwige, goddelijke en onuitsprekelijke zeden te delen. Jezus!
abbé Georges de Nantes