13 APRIL 2014
De gevoelens van Jezus op Palmzondag
MIJN Jezus, Heilige Maagd Maria, goede patriarch Jozef, wanneer wij op woensdag bij de vespers aan psalm 130 komen, lijkt het of we halt houden in Nazareth. Vluchtig schuiven de beelden van uw arm en verborgen leven aan onze ogen voorbij... Ik bewonder de wijsheid en de barmhartigheid van uw Vader, onze Vader, die van alle eeuwigheid deze nederige weg voor u en voor ons heeft uitgekozen. De loop van ons leven had anders kunnen zijn, maar het zoete lied van psalm 130 legt het ons in simpele bewoordingen uit en doet ons van deze weg in al zijn eenvoud houden. Het lijkt me zelfs dat ik u de woorden in ons oor hoor fluisteren: «Heer, mijn hart is niet trots en ik kijk niet naar wat hoger is dan mezelf.» Ik heb niet het pad van de grootse dingen van deze wereld gekozen en evenmin de weg van de roem. Dat alles gaat aan mij voorbij. Mijn ziel in mij is rustig en stil zoals het kind dat verzadigd op moeders borst ligt.
Mijn Jezus, als het waar is – en het is waar – dat elk woord van de Schrift een profetie was over U, de beloofde Messias, hoe zouden wij dan bij het beeld van het kind dat op de borst van zijn moeder rust niet denken aan U, zoals generaties mensen U zich in hun vroomheid het liefst voorstelden: een kind in de armen van de Maagd Maria! De psalmist koos, onder de inspiratie van de Heilige Geest, precies dat beeld uit om de nederigheid van de Rechtvaardige te vatten. Uw goddelijkheid bleef zo, eenvoudig en rustig, vervat in de menselijke natuur, die nochtans zo laag is, zo nederig in de echte betekenis van het woord: in de buurt van de aarde. U daalde zo laag bij de aarde af, U zocht geen menselijke roem of rijkdom, geen bekendheid of om het even wat dat uw basissituatie oversteeg van zoon van Jozef, de timmerman, zoals men dacht. Dus bad U, zoals wij het elke week doen, deze psalm met oprechtheid en met vreugde gedurende de drieëndertig jaren van uw bescheiden leven.
Soms ga ik verder dan het beeld van het kind aan zijn moeders borst en beschouw ik de emoties van uw hart. Ik ontdek dan in die intieme gevoelens de nederigheid van uw goddelijke ziel, bv. toen U Nazareth verliet om een begin te maken met de prediking van het Evangelie of toen U van de berg Tabor afdaalde met uw apostelen. Of op Palmzondag, die voor U eerder een triomf van de plattelandsbevolking was onder de minachtende blikken van de elite van Jeruzalem. Op deze keerpunten van uw lot koos U echt zelf uw weg, zonder innerlijke strijd. Het was de weg waarheen uw zacht en nederig hart U stuwde. Zo ging U met heel uw ziel mee in de wilsbeschikkingen van Uw Vader. Psalm 130 zong in U en fluisterde U in de gewone weg van de armen te nemen, de weg van de vernederingen.
Door uw natuur had U recht op alle rijkdommen, alle eerbetuigingen, alle roem. Maar U stelde zich tevreden met de maagdelijke schoot van een onbekend prinsesje uit Nazareth om er in te rusten en met het platteland van Galilea om uw zaligheden te prediken. Tot leerlingen koos U zo goed als ongeletterde vissers. En toen U naar de hoofdstad opging en het parlement, de militaire staf, het koninklijk paleis betrad, was het enkel om bespot, afgesnauwd en gegeseld te worden, om verbannen te worden door de priesters, onrechtvaardig veroordeeld in naam van de keizer en naar de kruisdood gevoerd tezamen met twee misdadigers. Bij dat alles bewaarde U een kalme en serene gemoedsgesteltenis, zoals het verzadigd kind dat op de borst van zijn moeder rust. Uw hart bleef zoals dat van de kleine jongen die U vroeger was, zo gemakkelijk en redelijk, in het huis van de timmerman van Nazareth, tot verbazing van alle komende eeuwen!
De ideale volmaaktheid van deze ontroerende maar heldhaftige nederigheid, voor onze ogen verborgen in de psalm maar duidelijk herkenbaar in uw Evangelie, vinden wij nog steeds terug in uw eucharistische aanwezigheid. U wil dat heel de aarde rond uw altaren samenkomt om U te aanbidden en te verheerlijken. Niettemin aanvaardt U de eenzaamheid en de vergetelheid van de tabernakels en houdt U van het gebed van de nederigen in de stilte van uw kerken. Uw Vader heeft U al opgenomen in zijn heerlijkheid, maar bij uw Hemelvaart hebt U ons uw nederigheid nagelaten.
Na uw vertrek heeft de Maagd Maria opnieuw verborgen en stil haar leven voortgezet in een bewonderenswaardige en voorbeeldige schroom. Ook de Kerk, de Kerk van de apostelen en de martelaren, de maagden en de boetelingen, de Heilige Kerk is voorbij alle macht en grootsheid van deze wereld gegaan zonder zich erdoor te laten meeslepen. Zij die de mond vol hebben van beledigingen en verwijten voor haar «triomfalisme» kennen haar niet. En ik vrees dat zij zichzelf koortsachtig verheffen in de hoogmoed van een geveinsde nederigheid...
Ik hou van u, arme en geliefde Kerk van Rome, gij die door zoveel vijanden vervolgd wordt en nu bespot door uw eigen kinderen. Toch blijft gij altijd dezelfde, trouw aan Onze Heer Jezus in een waarachtige, volmaakte nederigheid van hart en in de waarheid.
Net als Hij wilt ook gij de gehele menselijke familie bijeenbrengen en toch stelt gij U tevreden met bescheiden triomfen en een verborgen glorie. Ik beschouw u op het Heilig Hart van Christus, uw Bruidegom, sereen en vreedzaam als een verzadigd kind op de borst van zijn moeder. Ik heb geleerd om Christus en de Kerk samen lief te hebben. Over de dood heen en zelfs, o waanzin, als ik naar de hel zou gaan, zou ik voor de eeuwigheid dit prachtige visioen meenemen van uw eensgezindheid in een gemeenschappelijke eenvoud, in de ondefinieerbare maar onvergetelijke charme van uw aardse situatie, waar de glorie van de godheid zich zachtjes weerspiegelt in de vernederingen van het vlees...
Wanneer we deze gezegende psalm zingen, begin ik de vernederde toestand te beminnen die door de genade de onze is. En zonder schaamte, zonder spijt, bewonder ik dat anderen ons vervoegen en ons volgen in deze vernedering als op het Hart van een God die arm en vernederd geboren is, geleefd heeft en gestorven is om opnieuw te verrijzen.
abbé Georges de Nantes
Page Mystique nr. 17 van november 1969