23 FEBRUARI 2014
Van de joodse naar de christelijke wet
NADAT Jezus zijn apostelen uitgekozen heeft, gaat hij op zoek naar de eenvoudige gelovigen, de leden van zijn Koninkrijk. Daartoe legt Hij de geest van het nieuwe Koninkrijk, de christelijke geest, vast in zijn beroemde bergrede. Ik zou willen aantonen dat Hij na elkaar de voorstellingen weerlegt die de drie belangrijkste sociale klassen van de toenmalige joodse elite zich van de Wet maakten.
Ten eerste werpen de zaligsprekingen de natuurlijke wijsheid van de Sadduceeën omver: hun materialisme, hun volledig menselijke opvatting van het geluk op aarde. Het geluk is niet wat men toen én vandaag het geluk noemt... Integendeel, het is net het tegenovergestelde. Ten tweede toont de Heer de Schriftgeleerden aan dat zijn wet nog volmaakter is dan die van Mozes. Zij komt die van Mozes niet vernietigen, maar leidt haar tot een volmaaktheid die zij niet uit zichzelf bezit. Dat is een goede les voor die wetgeleerden, die de wet van Mozes zo slecht interpreteerden dat ze haar nog slechter maakten dan zij al was ! Ten derde is de nieuwe wet de eredienst in de geest en in de waarheid. Dat is de absoluut essentiële en schitterende nieuwigheid van het Koninkrijk en van de wet van Christus. Het slaat op de Farizeeën, van wie de eredienst hypocriet en formalistisch was.
Laten we dit wat uitgebreider hernemen.
De Sadduceeën van vroeger, van vandaag en van alle tijden zijn mensen die zeggen dat je gelukkig bent als je rijk bent, als je plezier maakt of als je veel te eten en te drinken hebt. Het leven is eenvoudig voor hen. Jezus gaat tegen hen in door te beweren: « Zalig zijn de armen, zalig zijn degenen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, zalig zijn zij die wenen». En om duidelijk te zijn voegt Hij er aan toe: « Vervloekt zijn jullie, rijken, vervloekt jullie die geacht worden, vervloekt jullie die lachen.» Zo! Dat is het Evangelie. En dat staat haaks op de verlangens, de meningen en de natuurlijke verwachtingen van de Joden, op hun aardse messianisme en op de passies van elke mens. De zaligsprekingen onthullen ons waarin het ware geluk ligt dat het nieuwe Koninkrijk zal vestigen.
De Heer zegt niet: jullie zijn ongelukkig hier beneden, maar later zullen jullie gelukkig zijn. Neen: jullie zijn nu al zalig. En waarom? Omdat jullie leden zijn van het Koninkrijk. Jullie bezitten de vaste hoop op het komend geluk. Het kenmerk van de arme in de Bijbel is de onderwerping aan en de berusting in de wil van God. De armen van geest komen, om zo te zeggen, zonder moeite in het Koninkrijk van de hemel omdat hun materiële toestand er hen op voorbereidt. Maar het zou absurd zijn te beweren dat Jezus de behoeftigheid zalig prijst en het pauperisme heilig verklaart. Hoewel geld en macht vanuit bovennatuurlijk oogpunt een gevaar vormen, zijn ze daarom nog geen onoverkomelijk obstakel. Het is echter via hen, de armen, dat het Koninkrijk zal gevestigd worden en niet door de kracht van legers of van de politieke macht, en nog minder door de priesterkaste of de sekte van de Farizeeën. Het is de stralende vreugde van de nederigen en de kleinen die het Koninkrijk zal doen gedijen.
Door zijn uitspraak « Zalig de armen, zalig de barmhartigen, zalig de zuiveren, zalig de vredestichters» maakt Jezus een selectie tussen degenen die aan zijn oproep zullen beantwoorden en zullen binnengaan in het geluk van het nieuwe Israël, en degenen die zullen weigeren vanwege hun materiële rijkdom of hun geestelijke hoogmoed. De Kerk heeft altijd erkend dat de zaligsprekingen een nieuwe manier instelden om de dingen van het leven te bezien en om te dingen van de aarde te bekijken. Deze nieuwe manier is tegengesteld aan de natuurlijke manier van zien. Wat dwaasheid is in de ogen van de mensen wordt wijsheid in de ogen van God. Om die reden hebben christenen zich eeuw na eeuw ontdaan van hun rijkdom om zich te binden door veeleisende geloften van gehoorzaamheid. Ze hebben hun natuur verminkt om de «gelukzaligen» van het Koninkrijk te worden. Ze hebben zich toegelegd op de kuisheid, omdat de zuiveren God zullen zien. Zij zullen ook vervolgd worden omwille van Christus, wat het zegel is van hun lidmaatschap van het Koninkrijk.
In het tweede deel van dit grote handvest van het Koninkrijk wordt het kleine volk van «de armen van Jahweh» bevrijd van het dwingende en zinloze gezag van de Schriftgeleerden en de Wetgeleerden. Om te weten wat zij moesten doen of laten, wendden de mensen zich tot deze beroepsjuristen, die zich over de wet van Mozes bogen om er de meest verbazingwekkende commentaren uit te halen; ze maakten de wet voortdurend ingewikkelder door er nog tradities aan toe te voegen, zodat ze er uiteindelijk de geest van vervormden. Om deze reden wilde de Heer deze enge, kleingeestige, overtollige aanhangsels er uit. Pater Prat onderscheidt zeer goed de drie ondeugden die deze wetgeving verziekten: «Zij had drie ernstige gebreken. Omdat ze zowel een politieke als een religieuze wet was, maakte ze het geluk van het individu ondergeschikt aan het welzijn van de samenleving. De beloningen die zij beloofde overstegen de aardse horizon nauwelijks. Zij keek vooral naar de uiterlijke daad, alsof de innerlijke gesteltenis verwaarloosbaar was. Tot slot hield ze zich aan de dwingende voorschriften, terwijl de raadgevingen tot vervolmaking buiten het blikveld bleven. Ze zei: doe dit, vermijd dat; en men kon zich op en top als in overeenstemming met de wet beschouwen als men letterlijk haar bevelen had uitgevoerd.»
De Heer Jezus maakt deze wet echter persoonlijk: « Wees volmaakt gelijk uw hemelse Vader volmaakt is.» Het gaat er niet gewoon over de openbare orde niet te verstoren, en jullie weten allemaal hoeveel misdaden er worden gepleegd onder het voorwendsel dat anderen er niet door geschaad worden...
Ten tweede is het ook een oproep tot meer innerlijke zuiverheid en volmaaktheid. De wet wordt beleefd tot in de kern van de intentie die men heeft. Als het gaat over moord, overspel, meineed, wraak, liefde tot de naaste vraagt de Heer niet alleen dat de uitwendige daad niet zondig is, maar ook dat de bedoeling, dat de geest rechtschapen is en zuiver: « Gij weet dat tot de ouden is gezegd... maar Ik zeg u...»
Ten derde is het geen wet die slechts een bepaald minimumniveau van ons vraagt. De Farizeeën veronderstelden dat ze in orde waren als ze de 575 voorschriften van de wet uitwendig onderhielden. Zìj hadden de tijd en de middelen om al deze maniakale, minutieuze voorschriften te beoefenen en zìj waren dus volmaakt. Maar de arme, gewone mensen, die noch de tijd noch de middelen hadden, die waren onrein, zondaars, onvolmaakte mensen.
De Heer Jezus toont aan dat de nieuwe wet er een van volmaaktheid is, eenvoudiger misschien, maar veel veeleisender, en schijnbaar zelfs onmogelijk te beoefenen. Het is duidelijk dat er in deze prediking van de nieuwe wet een mysterie ligt. Hoe moeten we dan te werk gaan ? De apostelen zullen er zich over verbazen als het over het huwelijk gaat: als het zo zit, is het beter niet te trouwen! De Heer verbergt nog wat het wonder van dit Koninkrijk uitmaakt: het leven dat zal opborrelen in dit Koninkrijk en dat het leven van de genade zal zijn. Dat wonder zal Jezus ons pas veel later onthullen. Voor het ogenblik formuleert Hij zijn nieuwe wet. Ze is niet haalbaar voor de mens, maar Hij zal ervoor zorgen dat ze uitvoerbaar is, door een geestelijk wonder, veel verbazingwekkender dan al zijn fysieke wonderen.
Het derde deel van zijn grote onderricht betreft alles wat de eredienst aangaat, in geest en in waarheid, zoals Hij zei tot de Samaritaanse vrouw. Het joodse formalisme, het uiterlijk vertoon en de hypocrisie van de Farizeeën, die de eerste plaatsen in de synagogen innamen, ostentatief stonden te bidden op de kruispunten, aalmoezen uitdeelden om gezien te worden door de mensen enz.: Jezus is dat allemaal aan de kaak komen stellen en het is nu ondenkbaar en onleefbaar geworden. Christus heeft de traditie van de wijzen van het Oude Testament voortgezet en Hij heeft die traditie vervolmaakt door de grote christelijke vroomheid te onderrichten die is: liefde tot God. « En uw Vader die in het verborgene ziet zal u belonen.» Men bidt niet tot God om door de mensen gezien te worden; er is geen andere reden om tot God te bidden dan te worden gezien door de hemelse Vader, om Hem meer te beminnen en zijn genade te verkrijgen. De Heer zegt het op een prachtige manier: « Maar gij, wanneer gij bidt, ga dan in uw kamer, doe uw deur dicht en bid tot uw Vader die in het verborgene is. En uw Vader die in het verborgene is, zal het u vergelden.» En voor de aalmoes: « Uw linkerhand moet niet weten wat uw rechterhand geeft ...»
Zo komen we in deze nieuwe wet, die zich verdiept en schitterende horizonten opent, tot de gouden regel waarin heel de wet van Christus wordt samengevat, waarin heel het Hart van Jezus en het leven van dit Koninkrijk worden samengevat: « Bemin God, bemin uw naaste met geheel uw hart, met al uw krachten en met geheel uw verstand.» God en zijn naaste beminnen: deze twee geboden die Jezus tot hun volmaaktheid brengt zullen openbloeien in de volmaakte formule van het Onze Vader.
Aan de andere kant verandert ook de liefde tot de naaste. Wat het beste was in de joodse wet of in de commentaren op de joodse wet, was een voorschrift om niet aan de naaste te doen wat men ook niet zou willen dat de naaste aan ons deed. Dus alles wat pijnlijk, boosaardig, crimineel, beschadigend of beledigend voor de naaste was, deed men niet. Veel mensen, die eigenlijk zonder het te beseffen Farizeeën en huichelaars zijn, zeggen ons ook vandaag de dag nog: «Maar meneer pastoor, ik doe niemand kwaad.» Dat is de joodse volmaaktheid, de middelmatige wet van het jodendom. De Heer zegt: je moet niet alleen nalaten te doen aan de anderen wat je niet graag zou hebben dat ze aan jou doen, maar je moet aan de naaste al het goede doen waarvan je zou willen dat men het aan jou deed.
Je ziet dat in één klap de grens is verpulverd en dat het een wet van oneindige volmaaktheid is. Als wij volledig ten dienste van de anderen hebben gestaan, als wij ons aan hen hebben toegewijd met eindeloos veel fijngevoeligheid en vrijgevigheid, zal God oneindig zacht en gul met ons zijn. Met dezelfde maat zal Hij meten. Dat is de wet die werkelijk een nieuw tijdperk in de geschiedenis van de mensheid opent.
Laten we trouw zijn aan de Heer Jezus, meegesleept worden door de uitstraling van zijn blik, door zijn hart, door heel zijn houding in Galilea. Laten wij mediteren over de wet van het Koninkrijk om ons leven in overeenstemming te brengen met de voorschriften van Christus, om onder de uitverkorenen te worden geteld. Laten wij, onder invloed van onze eigen dwaasheid of onze eigen begeerten, niet verzaken aan dit Koninkrijk dat Hij kwam aankondigen en dat op aarde wordt gerealiseerd met het oog op het eeuwig leven.
abbé Georges de Nantes
uit een reeks conferenties over het Evangelie